HR, 22-03-2013, nr. 12/05891
ECLI:NL:HR:2013:BZ1064
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
22-03-2013
- Zaaknummer
12/05891
- Conclusie
mr. Wuisman
- LJN
BZ1064
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ1064, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ1064
ECLI:NL:PHR:2013:BZ1064, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ1064
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑03‑2013
22 maart 2013
Eerste Kamer
12/05891
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 252142/FT-RK 12.1463 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 oktober 2012;
b. het arrest in de zaak HV 200.116.611/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 december 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 12 februari 2013 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.B. Bakels op 22 maart 2013.
Conclusie 01‑02‑2013
mr. Wuisman
Partij(en)
Zaaknummer: C12/05891((1))
mr. Wuisman
Roldatum: 1 februari 2013
CONCLUSIE inzake:
[Verzoeker],
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
- 1.
Voorgeschiedenis
- 1.1.
Op 5 september 2012 heeft verzoeker tot cassatie bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend. Bij beschikking van 31 oktober 2012 is verzoeker tot cassatie in dit verzoek niet ontvankelijk verklaard, omdat hij, ook nadat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld, heeft nagelaten gegevens als bedoeld in artikel 285 lid 1 Fw aan te vullen.
- 1.2.
In het bij het hof te 's-Hertogenbosch ingestelde hoger beroep is verzoeker tot cassatie bij het reeds tijdens de op 17 december 2012 gehouden mondelinge behandeling mondeling uitgesproken arrest eveneens niet ontvankelijk verklaard. Uit de nadien ter beschikking gestelde schriftelijke weergave van het arrest blijkt dat de niet-ontvankelijkheid op meer gronden rust: a. het hoger beroep is te laat ingesteld (rov. 3.2 t/m 3.5); b. het verzoek voldoet niet aan de vereisten als in artikel 285 Fw gesteld, want zo blijkt niet van het doorlopen zijn van het minnelijke traject en ontbreekt een zogenaamde 285 Fw-verklaring met daarin een toelichting op het ontstaan van de schulden (rov. 3.6).
- 1.3.
Met een op 22 december 2012 gedateerd en op die dag bij de griffie van de Hoge Raad per fax binnengekomen verzoekschrift is verzoeker tot cassatie van het arrest van het hof in cassatie gekomen. Op blz. 2 van het verzoekschrift wordt in de zesde alinea opgemerkt dat het beroep is ingesteld, terwijl het op 17 december 2012 uitgesproken arrest nog niet in schriftelijke vorm beschikbaar was gesteld, en dat cassatiemiddelen voor zover mogelijk zijn geformuleerd maar onder het voorbehoud van het recht de cassatiemiddelen aan te vullen binnen redelijke termijn, nadat het arrest d.d. 17 december 2012 is ontvangen.
- 1.4.
Op 3 januari 2013 heeft de advocaat van verzoeker tot cassatie per fax naar de griffie van de Hoge Raad een afschrift van het al op 17 december 2012 door het hof mondeling uitgesproken arrest toegezonden. Op welke dag de advocaat de beschikking over het afschrift heeft verkregen, valt uit de processtukken niet op te maken. Uit de toezending van het arrest aan de Hoge Raad op 3 januari 2013 mag echter worden afgeleid dat hij in ieder geval op die dag het afschrift van het arrest in handen had. Er is - gelet op artikel 12 FW - niet binnen 8 dagen na 3 januari 2013 een aanvulling op de cassatiemiddelen bij de Hoge Raad ingediend.
- 2.
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
- 2.1.
Het cassatieberoep is niet ontvankelijk te achten op grond van artikel 80a RO. De aangevoerde klachten kunnen immers om de volgende reden klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Zoals hierboven in 1.2 al aangegeven, acht het hof het verzoek van verzoeker tot cassatie om tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten op twee gronden niet ontvankelijk. Ieder van die gronden kan de door het hof uitgesproken niet-ontvankelijkheid zelfstandig ten volle dragen. De tweede, door het hof in rov. 3.6 weergegeven grond wordt in cassatie niet op een zodanige wijze bestreden dat deze geen stand zou kunnen houden. Wat in verband met die grond in de toelichting onder C. wordt opgemerkt, is daartoe ontoereikend. De door het hof uitgesproken niet-ontvankelijkheid blijft derhalve in ieder geval vanwege die tweede grond in stand.
- 2.2.
Volledigheidshalve zij nog vermeld dat tegen de door de rechtbank uitgesproken niet-ontvankelijkheid geen hogere voorziening, dus ook geen hoger beroep, openstond. Dit volgt uit artikel 360 Fw en het ontbreken van een regeling in titel III van de Faillissementswet, die voorziet in de mogelijkheid van hoger beroep tegen een beslissing op de voet van artikel 287 lid 2 Fw.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep uit hoofde van artikel 80a Ro.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. Met de onderhavige zaak hangt nauw samen de zaak met het zaaknummer C12/05892, waarin eveneens op 1 februari 2013 een conclusie wordt genomen.