Vergelijk het arrest van het hof van 22 juli 2014 onder 4.1.2 (sub a-h). De door het hof vastgestelde feiten zijn hier enigszins verkort en slechts voor zover in cassatie nog van belang weergegeven.
HR, 14-07-2017, nr. 16/02863
ECLI:NL:HR:2017:1355, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-07-2017
- Zaaknummer
16/02863
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1355, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑07‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2016:623, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:428, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:428, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1355, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑05‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2017/3714
NJ 2017/364 met annotatie van T.F.E. Tjong Tjin Tai
JA 2017/140
JIN 2017/146 met annotatie van G.J. de Bock
JOR 2017/283 met annotatie van mr. J.B.R. Regouw
TvPP 2017, afl. 5, p. 188
JIN 2017/146 met annotatie van G.J. de Bock
JOR 2017/283 met annotatie van mr. J.B.R. Regouw
Uitspraak 14‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Samenhangende overeenkomsten tussen o.a. projectontwikkelaar en koper, gevolgd door wijzigingsovereenkomsten. Een bij het project betrokken derde vordert schadevergoeding uit onrechtmatige daad van de koper. Moest de koper rekening houden met de belangen van de derde? Is wanprestatie noodzakelijk voor toepassing van de rechtsregels van HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069, NJ 2008/587 (Vleesmeesters/Alog) en HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7496, NJ 2012/59 (Wierts/Visseren)?
Partij(en)
14 juli 2017
Eerste Kamer
16/02863
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1],gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiseres 2],gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. M. Littooij,
t e g e n
WONINGBOUWVERENIGING COMPAEN MIERLOHOUTSE PARTNER IN WONEN,gevestigd te Helmond,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.P.J.L. Tjittes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] c.s. en Compaen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 224575/HA ZA 11-82 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 juni 2012;
b. de arresten in de zaak 200.114.304/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 juli 2014 en 23 februari 2016.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof hebben [eiseres] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Compaen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Compaen mede door mr. P.J. Tanja.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiseres] c.s. heeft bij brief van 24 mei 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Tussen De Molen Bunders B.V. (hierna: DMB) en Compaen is op 14 maart 2007 een overeenkomst gesloten op grond waarvan Compaen van DMB ten aanzien van 70 woningen (toekomstige) appartementsrechten heeft gekocht tegen een koopprijs van € 4.611.750,-- (hierna: de koopovereenkomst). In de koopovereenkomst is bepaald dat Compaen deze kan ontbinden indien uiterlijk op 1 februari 2008 niet minimaal 20 appartementen zijn verkocht.
(ii) DMB heeft op 21 december 2007 een overeenkomst met [eiseres] c.s. gesloten (hierna: de overeenkomst [eiseres]-DMB). Het doel van de overeenkomst [eiseres]-DMB was om te bewerkstelligen dat Compaen de hiervoor onder (i) bedoelde voorwaarde niet zou kunnen inroepen. [eiseres] c.s. hebben zich bij de overeenkomst [eiseres]-DMB verplicht op eerste afroep van DMB maximaal 20 appartementsrechten van Compaen te kopen. DMB heeft zich in de overeenkomst [eiseres]-DMB onder meer verplicht aan [eiseres] c.s. € 15.000,-- te betalen voor elk appartementsrecht (met een maximum van 20) dat uiteindelijk niet door [eiseres] c.s. behoeft te worden gekocht en afgenomen.
(iii) In de overeenkomst [eiseres]-DMB is voorts bepaald dat, als de koopovereenkomst om welke reden dan ook wordt ontbonden, de overeenkomst [eiseres]-DMB gelijktijdig wordt ontbonden.
(iv) Compaen heeft de hiervoor onder (i) bedoelde voorwaarde niet ingeroepen. DMB heeft [eiseres] c.s. niet verplicht appartementsrechten te kopen zoals hiervoor onder (ii) bedoeld.
(v) Op 3 juli 2009 zijn DMB, Compaen en [A] B.V. (hierna: [A]) in een intentieverklaring betreffende “Parc Valere 1ste fase: Herschikking Contractsposities Compaen – Molen Bunders” (hierna: de intentieverklaring) onder andere overeengekomen dat de koopovereenkomst wordt ontbonden, dat overeenkomsten worden gesloten tussen DMB en [A] en tussen [A] en Compaen, alsmede dat de overeenkomst [eiseres]-DMB wordt ontbonden. In de intentieverklaring staat onder het kopje “Side-letter [A] – Compaen – DMB” onder meer een passage over de verdeling tussen DMB, Compaen en [A] van de financiële risico’s van de ontbinding van de overeenkomst [eiseres]-DMB.
(vi) Op 3 juli 2009 hebben DMB en Compaen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald dat de koopovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd.
(vii) Bij brief van 3 juli 2009 heeft DMB aan [eiseres] c.s. meegedeeld dat de koopovereenkomst per 3 juli 2009 is ontbonden en dat dit tot gevolg heeft dat per deze datum ook de overeenkomst [eiseres]-DMB is ontbonden.
(viii) DMB is op 4 mei 2010 op verzoek van Compaen failliet verklaard.
3.2.1
In dit geding vorderen [eiseres] c.s. onder meer dat Compaen wordt veroordeeld tot betaling van € 607.000,-- met rente en kosten. Zij leggen aan de vordering ten grondslag dat Compaen onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die zij als gevolg daarvan hebben geleden, waaronder het mislopen van € 15.000,-- per appartementsrecht voor ten hoogste 20 appartementsrechten die niet door [eiseres] c.s. behoefden te worden gekocht en afgenomen.
3.2.2
De rechtbank heeft de vordering tot een bedrag van € 300.000,-- toegewezen en voor het overige afgewezen.
3.2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering alsnog geheel afgewezen. Daartoe heeft het hof, voor zover van belang voor de beoordeling van de klachten in cassatie, in zijn tussenarrest als volgt overwogen:
“4.6.2. Uit het (…) bestreden vonnis volgt dat de rechtbank op basis van de rechtsregel, die de Hoge Raad heeft geformuleerd in o.a. HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:A09069 en HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7496, heeft geoordeeld dat Compaen onrechtmatig jegens [eiseres] c.s. heeft gehandeld.
(…)
4.6.3.
Deze rechtsregel komt er op neer dat de wanprestatie van een contractspartij onder omstandigheden tevens een onrechtmatige daad jegens een derde kan opleveren. In het onderhavige geval mist deze rechtsregel echter toepassing, reeds omdat er niet van kan worden uitgegaan dat Compaen tekort is geschoten in de nakoming van de tussen haar en DMB gesloten overeenkomst van 14 maart 2007 waarmee de overeenkomst tussen DMB en [eiseres] c.s. van 21 december 2007 nauw samenhing. DMB en Compaen hebben hun overeenkomst van 14 maart 2007 met wederzijds goedvinden beëindigd. De enkele door [eiseres] c.s. aangevoerde omstandigheid, kort gezegd inhoudende dat Compaen heeft afgedwongen dat DMB zou instemmen met het beëindigen van deze overeenkomst (…), maakt niet dat Compaen jegens DMB tekort is geschoten in de nakoming van die overeenkomst. Overige omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat Compaen jegens DMB tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst d.d. 14 maart 2007, zijn gesteld noch gebleken.”
3.3.1
Onderdeel 2 klaagt dat het hof (in rov. 4.6.3) ten onrechte heeft beslist dat de door de rechtbank gehanteerde rechtsregel (door het hof aangehaald in rov. 4.6.2) in het onderhavige geval toepassing mist.
3.3.2
In de door de rechtbank en het hof bedoelde arresten (HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069, NJ 2008/587; HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7496, NJ 2012/59) is het volgende beslist.
Wanneer iemand zich contractueel heeft gebonden, waardoor de contractsverhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden, die aan dit verkeer deelnemen, in allerlei vormen kunnen worden verbonden, staat het hem niet onder alle omstandigheden vrij de belangen te verwaarlozen die derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben. Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of deze normen dit meebrengen, zal de rechter de terzake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betrekken, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden, de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt en de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt, alsmede de redelijkheid van een eventueel aan de derde aangeboden schadeloosstelling.
3.3.3
Blijkens de gedingstukken hebben [eiseres] c.s. onder meer aan hun vordering ten grondslag gelegd dat en waarom het Compaen in de omstandigheden van het geval niet vrijstond de belangen van [eiseres] c.s. bij de behoorlijke nakoming van de hiervoor in 3.1 onder (i) bedoelde koopovereenkomst tussen Compaen en DMB te verwaarlozen, en dat Compaen deze belangen had dienen te ontzien door haar gedrag mede door die belangen van [eiseres] c.s. te laten bepalen. Het hof heeft geoordeeld dat op dit geschilpunt niet het hiervoor in 3.3.2 vermelde beoordelingskader van toepassing is op de grond dat niet ervan kan worden uitgegaan dat Compaen is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst waarmee de overeenkomst [eiseres]-DMB nauw samenhing. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In dat beoordelingskader is bepalend of de aangesproken partij haar verklaringen en gedragingen ter zake van de overeenkomst waarbij zij partij is, mede diende te laten bepalen door de belangen van de betrokken derde, en is dus niet mede vereist dat de aangesproken partij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst waarbij zij partij is en waarmee de belangen van die derde verbonden zijn. De klacht slaagt.
3.4
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 juli 2014 en 23 februari 2016;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Compaen in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] c.s. begroot op € 6.687,51 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, als voorzitter, G. de Groot, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 14 juli 2017.
Conclusie 12‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Samenhangende overeenkomsten tussen o.a. projectontwikkelaar en koper, gevolgd door wijzigingsovereenkomsten. Een bij het project betrokken derde vordert schadevergoeding uit onrechtmatige daad van de koper. Moest de koper rekening houden met de belangen van de derde? Is wanprestatie noodzakelijk voor toepassing van de rechtsregels van HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069, NJ 2008/587 (Vleesmeesters/Alog) en HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7496, NJ 2012/59 (Wierts/Visseren)?
Partij(en)
Zaaknr: 16/
02863 mr. W.L. Valk
Zitting: 12 mei 2017
Conclusie inzake:
1. [eiseres 1]
2. [eiseres 2]
tegen
Woningbouwvereniging Compaen, Mierlohoutse partner in wonen
Partijen worden hierna verkort aangeduid als [eiseres] c.s. respectievelijk Compaen.
In de context van diverse onroerendgoedtransacties komen in de onderhavige zaak twee gevalstypen van onrechtmatige daad aan de orde, namelijk het geval als bedoeld in het arrest Vleesmeesters/Alog en het onrechtmatig profiteren van wanprestatie.
1. Feiten en procesverloop
1.1.
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
1.1.1
Tussen De Molen Bunder B.V. (hierna: DMB) en Compaen is op 14 maart 2007 een overeenkomst gesloten op grond waarvan Compaen van DMB ten aanzien van 70 woningen (toekomstige) appartementsrechten heeft gekocht tegen een koopprijs van € 4.611.750,(hierna: de koopovereenkomst). In de koopovereenkomst is bepaald dat Compaen de overeenkomst kan ontbinden indien uiterlijk op 1 februari 2008 niet minimaal 20 appartementen zijn verkocht (artikel 6.II onder a).
1.1.2
DMB heeft op 21 december 2007 een overeenkomst gesloten met [eiseres] c.s. (hierna ook: de overeenkomst [eiseres]-DMB). Het doel van de overeenkomst [eiseres]-DMB was om te bewerkstelligen dat Compaen de onder 1.1.1 bedoelde ontbinding ex artikel 6.II onder a van de koopovereenkomst niet zou kunnen inroepen. [eiseres] c.s. hebben zich bij de overeenkomst met DMB verplicht om op eerste afroep van DMB maximaal 20 appartementsrechten van Compaen te kopen. In artikel 8 van de overeenkomst [eiseres]-DMB is bepaald dat als de koopovereenkomst tussen Compaen en DMB om welke reden dan ook wordt ontbonden, de overeenkomst tussen DMB en [eiseres] c.s. gelijktijdig wordt ontbonden. Verder is in artikel 9 van de overeenkomst onder meer bepaald:
‘Garantiesom
DMB en [eiseres] zijn overeengekomen, dat DMB aan [eiseres] een bedrag betaalt van € 15.000,— (…) voor elk appartementsrecht (met een maximum van 20), dat uiteindelijk niet door [eiseres] behoeft te worden gekocht en afgenomen. Betaling van voormeld bedrag van € 15.000,— per woning vindt plaats bij levering van de grondcomponent door De Molen Bunders B.V. aan Woningbouwvereniging Compaen.
Kortingsrecht
[eiseres] ontvangt een korting van € 45.000,— (…) voor elk appartementsrecht, dat wel door [eiseres] van Woningbouwvereniging Compaen wordt gekocht en afgenomen, doch uitsluitend indien en voorzover [eiseres] daartoe door DMB wordt verplicht. (…)
Partijen komen verder overeen dat, indien en voor zover Woningbouwvereniging Compaen geen gebruik meer wenst te maken van de in de overeenkomst DMB-Compaen genoemde ontbindende voorwaarde (artikel 6 lid II sub a), omdat het minimaal door Compaen in de ontbindende voorwaarde gestelde aantal verkochte woningen is gerealiseerd (...) de overeenkomst met betrekking tot aankoop van de in deze overeenkomst gemelde appartementsrechten niet zal worden geëffectueerd en derhalve in dat geval aan [eiseres] uitsluitend de vergoeding ad. € 15.000,— per woning (gerekend over 20 woningen), als vergoeding voor de zekerheidsstelling, wordt uitgekeerd.’
1.1.3
Compaen heeft de onder 1.1.1 bedoelde ontbinding ex artikel 6.II onder a van de koopovereenkomst niet ingeroepen en DMB heeft [eiseres] c.s. niet verplicht om appartementsrechten te kopen.
1.1.4
Op 3 juli 2009 zijn DMB, Compaen en [A] B.V. (hierna: [A]) in een zogenaamde intentieverklaring onder andere het volgende overeengekomen (hierna: de intentieverklaring):
de koopovereenkomst tussen DMB en Compaen van 14 maart 2007 wordt ontbonden en er worden (behoudens een paar aanpassingen) gelijkluidende koopovereenkomsten gesloten tussen DMB en [A] en tussen [A] en Compaen;
er wordt een aannemingsovereenkomst gesloten tussen [A] en Compaen waarbij aan Compaen een korting van € 300.000, op de aanneemsom wordt verleend;
Compaen treedt per 1 december 2009 in de positie van SNS [tot dan de financier van DMB] en de tussen DMB en [eiseres] c.s. gesloten overeenkomst van 21 december 2007 wordt ontbonden.
Verder is onder het kopje ‘Side-letter [A] Compaen – DMB’ in de intentieverklaring onder meer vermeld:
‘De financiële risico’s, verbonden aan het ontbinden van de overeenkomst tussen DMB en [[eiseres] c.s.], gemaximeerd op een bedrag van € 300.000,—, worden gelijkelijk (ieder één derde) door [A], DMB en Compaen gedragen, zonder dat hiervan naar buiten mag blijken. Indien onverhoopt het financiële risico mocht intreden heeft dit tot gevolg dat in plaats van € 300.000,—, € 200.000,- exclusief BTW aan korting op de aanneemsom (…) wordt verstrekt. Het meerdere boven het financiële risico van € 300.000,— komt voor rekening van DMB.’
1.1.5
Eveneens op 3 juli 2009 hebben DMB en Compaen een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de considerans van deze overeenkomst (onder e) nemen partijen in aanmerking dat de marktomstandigheden dusdanig zijn verslechterd dat het project onder de vastgestelde voorwaarden gedoemd is te mislukken. Verder overwegen zij (onder f) dat volgens Compaen de ongewijzigde uitvoering van de koopovereenkomst van 14 maart 2007 desastreuze gevolgen zal hebben qua bezettingsgraad van de te bouwen appartementen en (onder j) dat Compaen de eis heeft gesteld dat enerzijds de koopovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden wordt beëindigd en anderzijds, onder gewijzigde voorwaarden, en onder toevoeging van een derde partij, een nieuwe driepartijenovereenkomst wordt gesloten. Vervolgens verklaren DMB en Compaen in artikel 1 dat zij zijn overeengekomen dat de koopovereenkomst d.d. 14 maart 2007 met wederzijds goedvinden wordt beëindigd en in artikel 4 dat zij jegens derden absolute geheimhouding betrachten omtrent de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.
1.1.6
Bij brief van 3 juli 2009 heeft DMB aan [eiseres] c.s. meegedeeld dat de koopovereenkomst tussen DMB en Compaen per 3 juli 2009 is ontbonden en dat dit tot gevolg heeft dat per die datum ook de overeenkomst tussen DMB en [eiseres] c.s. is ontbonden.
1.1.7
Op verzoek van Compaen is DMB op 4 mei 2010 in staat van faillissement verklaard.
1.2.
Bij dagvaarding van 30 december 2010 hebben [eiseres] c.s. (onder meer) Compaen in rechte betrokken. Voor zover in cassatie nog van belang2.is door [eiseres] c.s. ten overstaan van de rechtbank gevorderd Compaen te veroordelen tot betaling van € 607.000,, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Dit bedrag bestaat onder meer uit € 357.000, inzake de garantiesom (inclusief BTW) als genoemd in artikel 9 van de overeenkomst [eiseres]/DMB.3.
1.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 27 juni 2012 Compaen veroordeeld om aan [eiseres] c.s. een bedrag van € 300.000,, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen. Dit bedrag betreft de garantiesom exclusief BTW. Voor het overige heeft de rechtbank de vorderingen van [eiseres] c.s. afgewezen.
1.4.
Compaen heeft tegen het vonnis van 27 juni 2012 hoger beroep ingesteld.
1.5.
Na op 22 juli 2014 een tussenarrest te hebben gewezen, heeft het hof bij eindarrest van 23 februari 2016 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [eiseres] c.s. afgewezen. Daartoe heeft het hof, zakelijk weergegeven en voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
1.5.1
De rechtsregel geformuleerd in onder meer het arrest Vleesmeesters/Alog mist in het onderhavige geval toepassing, reeds omdat er niet van kan worden uitgegaan dat Compaen tekort is geschoten in de nakoming van de tussen haar en DMB gesloten koopovereenkomst waarmee de overeenkomst [eiseres]-DMB nauw samenhing (rechtsoverweging 4.6.2 en 4.6.3 van het tussenarrest).
1.5.2
[eiseres] c.s. hebben zich verder beroepen op de rechtsregel voortvloeiend uit het arrest Van de Ven/Sleegers. Van onrechtmatigheid is pas sprake als Compaen wist of behoorde te weten dat DMB door het aangaan van de intentieverklaring van 3 juli 2009 wanprestatie zou plegen jegens [eiseres] c.s. en bovendien sprake is van bijkomende omstandigheden (rechtsoverweging 4.9.4 van het tussenarrest).
1.5.3
Compaen wist van de tussen DMB en [eiseres] c.s. gemaakte afspraak over de ‘garantiesom’ en mocht ervan uitgaan dat DMB (als zij niet op goede gronden de overeenkomst met [eiseres] c.s. zou hebben ontbonden) het bedrag van € 300.000, aan [eiseres] c.s. zou betalen (rechtsoverweging 7.4 van het eindarrest).
1.5.4
Dat DMB wanprestatie heeft gepleegd jegens [eiseres] c.s. staat niet vast, zodat reeds om die reden geen sprake is van een onrechtmatige daad van Compaen (rechtsoverweging 7.4.2 van het eindarrest).
1.5.5
Zou dat anders zijn en zou Compaen hebben geweten dat DMB door het sluiten van de intentieovereenkomst wanprestatie pleegde jegens [eiseres] c.s., dan geldt dat door [eiseres] c.s. onvoldoende bijkomende omstandigheden zijn gesteld die het handelen van Compaen onrechtmatig maken (rechtsoverweging 7.4.3 van het eindarrest).
1.6.
[eiseres] c.s. zijn bij dagvaarding van 23 mei 2016 tijdig in cassatie gekomen tegen de arresten van 22 juli 2014 en 23 februari 2016. Door Compaen is van antwoord gediend. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten. Vervolgens is nog van re- en dupliek gediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Op het ongeschreven beginsel dat een overeenkomst alleen werking heeft tussen de partijen bij die overeenkomst, maakt het hedendaagse privaatrecht diverse uitzonderingen. De verklaring daarvoor is een complexe sociaal-economische werkelijkheid, waaraan het eenvoudige schema van de overeenkomst als een betrekking waar derden geheel en al buiten staan, lang niet altijd recht kan doen. Een deel van de bedoelde uitzonderingen is ingebed in het leerstuk van de onrechtmatige daad. Dat ligt voor de hand: de derde categorie van onrechtmatigheid van art. 6:162 lid 2 BW, strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, leent zich door zijn open karakter bij uitstek voor het verrichten van maatwerk. Dat open karakter betekent tegelijk gemakkelijk een gebrek aan houvast. Rechtsvinding aan de hand van gevalsvergelijking is daarom aangewezen. Inderdaad heeft uw Raad ervoor gekozen om enkele typen van gevallen te definiëren en daarvoor vuist- of hulpregels te formuleren.
2.2.
Het spreekt vanzelf dat zowel de indeling in gevalstypen als de voor ieder type geformuleerde regels geen limitatief karakter dragen. De sociaal-economische realiteit kan ertoe nopen om ook buiten de reeds beschreven gevalstypen te aanvaarden dat onrechtmatig is gehandeld. In dat geval is een nieuw gevalstype geboren, met de lastige uitdaging om dat type zorgvuldig te begrenzen, zowel wat betreft de definiëring van het geval als de formulering van de daarop toepasselijke norm. Ook kunnen voortschrijdend inzicht of maatschappelijke ontwikkelingen aanleiding geven tot een bijstelling van een reeds bestaand gevalstype, opnieuw zowel wat betreft de definiëring van dat type als wat betreft de norm.
2.3.
In de onderhavige zaak hebben [eiseres] c.s. zich voor hun stelling dat door Compaen onrechtmatig is gehandeld in de eerste plaats4.aangesloten bij het gevalstype zoals beschreven in de arresten Vleesmeesters/Alog en [B/C].5.De kernoverwegingen van beide arresten zijn vrijwel gelijkluidend. Ik citeer rechtsoverweging 3.4 van het arrest Vleesmeesters/Alog:
‘Wanneer iemand zich contractueel heeft gebonden, waardoor de contractverhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden, die aan dit verkeer deelnemen, in allerlei vormen kunnen worden verbonden, staat het hem niet onder alle omstandigheden vrij de belangen te verwaarlozen die derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben (vgl. HR 3 mei 1946, NJ 1946, 323). Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of deze normen zulks meebrengen, zal de rechter de terzake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betrekken, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden, de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt en de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt, alsmede de redelijkheid van een eventueel aan de derde aangeboden schadeloosstelling.’
2.4.
Naar het schijnt behoort tot de omlijning van het hier bedoelde gevalstype dat de aangesproken partij tekortschiet in de nakoming van een overeenkomst waarbij zij partij is (welke overeenkomst in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden verbonden zijn).6.Naar ik meen bedriegt hier de schijn. Bepalend is niet of de aangesproken partij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst waarbij zij partij is, maar of zij ‘tekort is geschoten’ in een – op grond van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt bestaande – verplichting om zich bij de wijze waarop door haar aan die overeenkomst uitvoering wordt gegeven, mede de belangen van derden aan te trekken. Wanprestatie is slechts een voorbeeld van een geval waarin sprake kan zijn van een tekortschieten in de laatstbedoelde zin.
2.5.
Voor de opvatting dat de grenzen van het gevalstype aldus moeten worden getrokken, is onder meer steun te vinden in wat op de aangehaalde rechtsoverweging in het arrest Vleesmeesters/Alog volgt. In rechtsoverweging 3.5 wordt overwogen dat ‘het hof geen kenbare aandacht [heeft] besteed aan de vraag of Vleesmeesters in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs erop mocht vertrouwen dat haar belangen door Alog zouden worden ontzien (…)’, om welke reden cassatie volgt. Aldus ligt het accent op de bij de uitvoering van de overeenkomst ten opzichte van de derde in acht te nemen zorgvuldigheid.7.
2.6.
Deze opvatting, volgens welke een partij in de uitvoering van de overeenkomst tegenover een nauw betrokken derde zeer wel onrechtmatig kan handelen ook zónder dat zij tegenover haar contractuele wederpartij tekortschiet, vindt bovendien brede steun in de literatuur.8.Zoals Vranken het formuleert (waarbij A en B staan voor de contractspartijen en C voor de derde): ‘Waar het om gaat, is dat de belangen van A, B en C (en verder) in hun onderlinge betrokkenheid worden gewaardeerd en gekwalificeerd’.9.
2.7.
Vanzelfsprekend houdt Vleesmeesters/Alog niet in dat iedere derde die belang heeft bij een bepaalde wijze van uitvoering van een overeenkomst, daarop ook steeds aanspraak kan maken.10.Dat volgt in de eerste plaats uit de terughoudendheid die spreekt uit de formulering van de norm in rechtsoverweging 3.4: het staat de bedoelde contractspartij ‘niet onder alle omstandigheden vrij de belangen te verwaarlozen die derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben’. Het volgt in de tweede plaats uit het vereiste van een nauwe betrokkenheid als bedoeld in de volgende volzin van rechtsoverweging 3.4. Het volgt in de derde plaats uit de keuze voor gezichtspunten als een nadere invulling van de norm in dezelfde rechtsoverweging: een zorgvuldige weging van de feitelijke omstandigheden moet de aanspraak van de derde rechtvaardigen. In de vierde plaats volgt het uit de inkleuring van de norm in rechtsoverweging 3.5: nodig is dat de derde in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs erop mocht vertrouwen dat zijn belangen door de contractspartij zouden worden ontzien. Steeds klinkt dezelfde boodschap: voor een aanspraak van de derde moeten overtuigende redenen bestaan. Iets anders zou uiteraard ook niet passen bij wat nog steeds het vertrekpunt is, namelijk dat een overeenkomst in beginsel alleen de partijen bij die overeenkomst aangaat.
2.8.
In verband met de onderhavige zaak wijs ik nog op het begin van rechtsoverweging 3.4 van het arrest Vleesmeesters/Alog. Daar wordt gesproken over iemand die zich contractueel heeft gebonden, waardoor de contractverhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee het belang van de derde in allerlei vormen kan worden verbonden. In die formulering ligt, zo lijkt me, besloten dat de ‘schakeling van verhoudingen’ door toedoen van deze contractspartij is ontstaan, namelijk doordat hij zich contractueel heeft gebonden. Niet nodig is, zo zou ik willen aannemen, dat de andere verhouding(en) waarmee de overeenkomst een schakel gaat vormen, ten tijde van het aangaan van de overeenkomst reeds bestond(en). Maar ik zie geen grond voor een verplichting van een contractspartij om met het belang van een of meer derden rekening te houden indien op het moment dat zij zich bond voor haar niet ten minste de mógelijkheid van het derdenbelang redelijkerwijs voorzienbaar was.11.Een dergelijke voorzienbaarheid kan bijvoorbeeld bestaan omdat de schakeling van verhoudingen zoals die nadien optrad, aansluit bij een in de praktijk gangbaar patroon. Ter vermijding van misverstanden: met het voorgaande bedoel ik niet zozeer een vereiste voor aansprakelijkheid toe te voegen, als wel te verhelderen dat zonder voorzienbaarheid van een schakeling in de in Vleesmeesters/Alog bedoelde zin geen sprake is. Eventueel kunnen we ook zeggen dat de vereiste ‘nauwe betrokkenheid’ ontbreekt.
2.9.
Tot zover voorlopig over Vleesmeesters/Alog. [eiseres] c.s. hebben zich voor hun vordering nog op een ander gevalstype beroepen, namelijk dat van het profiteren van wanprestatie.12.Het feitelijke aanknopingspunt voor deze tweede grondslag is uiteraard een andere dan voor het beroep van [eiseres] c.s. op Vleesmeesters/Alog. De focus ligt nu niet op de wijze waarop Compaen uitvoering heeft gegeven aan de koopovereenkomst van 14 maart 2007, maar in plaats daarvan op de wijze waarop Compaen heeft geprofiteerd van de ontbinding van de overeenkomst [eiseres]-DMB op 3 juli 2009 (zie hiervoor onder 1.1.6) en die ontbinding ook heeft bevorderd door op die dag met DMB de intentieverklaring en de vaststellingsovereenkomst aan te gaan (zie onder 1.1.4 en 1.1.5).
2.10.
Over dit tweede gevalstype kan ik kort zijn. Het is vaste rechtspraak dat de omstandigheid dat een partij ervan profiteert dat haar wederpartij ten opzichte van een derde tekortschiet, op zichzelf nog geen onrechtmatige daad oplevert. Noodzakelijk voor aansprakelijkheid is in de eerste plaats dat de bedoelde partij zich ten tijde van haar handelen van dat tekortschieten bewust was.13.In de tweede plaats moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden, waarbij het bijvoorbeeld gaat om de ernst van het nadeel dat de derde voorzienbaar lijdt en de mate waarin het tekortschieten door de aangesproken partij is bevorderd.
2.11.
Hiermee kom ik toe aan het middel. Onderdeel 1 richt zich tegen de rechtsoverwegingen 4.6.2 en 4.9.4 van het tussenarrest. Die overwegingen luiden:
‘4.6.2. Uit het overwogene in r.o. 6.9 en 6.10 van het bestreden vonnis volgt dat de rechtbank op basis van de rechtsregel, die de Hoge Raad heeft geformuleerd in o.a. HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:A09069 en HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7496, heeft geoordeeld dat Compaen onrechtmatig jegens [eiseres] c.s. heeft gehandeld. Deze rechtsregel houdt onder meer het volgende in. Wanneer iemand zich contractueel heeft gebonden, waardoor de contractverhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden, die aan dit verkeer deelnemen, in allerlei vormen kunnen worden verbonden, staat het hem niet onder alle omstandigheden vrij de belangen te verwaarlozen die genoemde derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben. Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Of dat zo is hangt af van de omstandigheden van het geval.
(…)
4.9.4.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het handelen met iemand terwijl men weet dat deze laatste door dat handelen een door hem met een derde gesloten overeenkomst schendt, op zichzelf jegens die derde niet onrechtmatig. Van onrechtmatigheid is pas sprake indien die aangesproken partij weet of behoort te weten dat zijn wederpartij door het sluiten van de desbetreffende overeenkomst, kort gezegd, wanprestatie pleegt jegens een derde, en bovendien sprake is van bijkomende omstandigheden (zie o.a. HR 26 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1084 en vgl. HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:740).’
2.12.
Volgens het onderdeel heeft het hof aldus een te beperkt beoordelingskader gehanteerd. De grondslag van de vorderingen van [eiseres] c.s. is onrechtmatige daad, zodat het hof deze vorderingen op de volledige grondslag van art. 6:162 lid 2 BW had moeten onderzoeken en zich niet had mogen beperken tot twee specifieke verschijningsvormen van onrechtmatige daad.
2.13.
Het onderdeel duidt de feitelijke grondslag van de klacht niet aan; vindplaatsen in het dossier van de feitelijke instanties ontbreken. Daarmee voldoet het middel niet aan de daaraan te stellen eisen. Weliswaar houdt art. 25 Rv in dat de rechter de rechtsgronden aanvult, maar wel binnen de begrenzing van hetgeen partijen aan hun vordering en verweer feitelijk ten gronde hebben gelegd. Zonder een behoorlijke aanduiding van de feitelijke grondslag die voor het hof aanleiding had moeten zijn voor een onderzoek naar een onrechtmatige daad in een (geheel of gedeeltelijk) andere zin dan dat van de beide gevalstypen die door het hof zijn onderzocht, kan de klacht dus onmogelijk doel treffen.
2.14.
Het tweede onderdeel is gericht tegen rechtsoverweging 4.6.3 van het tussenarrest. Die overweging, uiteraard een rechtstreeks vervolg op 4.6.2, luidt:
‘4.6.3. Deze rechtsregel komt er op neer dat de wanprestatie van een contractspartij onder omstandigheden tevens een onrechtmatige daad jegens een derde kan opleveren. In het onderhavige geval mist deze rechtsregel echter toepassing, reeds omdat er niet van kan worden uitgegaan dat Compaen tekort is geschoten in de nakoming van de tussen haar en DMB gesloten overeenkomst van 14 maart 2007 waarmee de overeenkomst tussen DMB en [eiseres] c.s. van 21 december 2007 nauw samenhing. DMB en Compaen hebben hun overeenkomst van 14 maart 2007 met wederzijds goedvinden beëindigd. De enkele door [eiseres] c.s. aangevoerde omstandigheid, kort gezegd inhoudende dat Compaen heeft afgedwongen dat DMB zou instemmen met het beëindigen van deze overeenkomst (zie mva, nr. 56), maakt niet dat Compaen jegens DMB tekort is geschoten in de nakoming van die overeenkomst. Overige omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat Compaen jegens DMB tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst d.d. 14 maart 2007, zijn gesteld noch gebleken.’
2.15.
Het onderdeel klaagt dat het hof ten onrechte heeft beslist dat de door de rechtbank gehanteerde rechtsregel uit Vleesmeesters/Alog in het onderhavige geval toepassing mist. Volgens de klacht heeft het hof ten onrechte als voorwaarde gesteld dat sprake moet zijn van een tekortschieten van de aangesproken partij bij de nakoming van de overeenkomst met haar contractspartij. Waar het om gaat, is of het Compaen onder de gegeven omstandigheden vrij stond de belangen te verwaarlozen die [eiseres] c.s. bij behoorlijke nakoming van het contract tussen Compaen en DMB hadden of konden hebben.
2.16.
Uit hetgeen hiervoor onder 2.4 e.v. is gezegd, volgt dat de rechtsopvatting waarvan het onderdeel uitgaat, juist is. Ook kan niet worden ontkend dat het hof is uitgegaan van de onjuiste opvatting volgens welke voor aansprakelijkheid van Compaen vereist was dat zij jegens DMB tekortschoot.
2.17.
Toch betekent dit niet dat het onderdeel tot cassatie behoort te leiden. Ik ben geneigd rechtsoverweging 4.6.3 aldus te lezen dat het hof daar op twee gronden het beroep van [eiseres] c.s. op de rechtsregel van Vleesmeesters/Alog passeert, namelijk (1) omdat er niet van kan worden uitgegaan dat Compaen tekort is geschoten in de nakoming van de tussen haar en DMB gesloten overeenkomst van 14 maart 2007 en (2) omdat er (ook) niet van kan worden uitgegaan dat de tussen Compaen en DMB gesloten overeenkomst met de overeenkomst tussen DMB en [eiseres] c.s. van 21 december 2007 nauw samenhing. De eerste pijler onder zijn beslissing werkt het hof uit in de opvolgende zinnen. De tweede pijler onder die beslissing werkt het hof niet uit, kennelijk omdat naar het oordeel van het hof de feiten reeds voldoende voor zichzelf spreken. [eiseres] c.s. richten geen middel tegen de tweede pijler onder de beslissing van het hof. Dat de eerste pijler ondeugdelijk is, baat hen daarom niet, want de tweede pijler draagt die beslissing zelfstandig. In deze lezing van het arrest van het hof heeft de zinsnede ‘reeds omdat er niet van kan worden uitgegaan dat’ zowel betrekking op het bestaan van de tekortkoming van Compaen als op het bestaan van een nauwe samenhang tussen de beide overeenkomsten.
2.18.
Uiteraard heb ik mij de vraag gesteld of deze lezing van het arrest van het hof verantwoord is. Dat is ze mijns inziens. De onderhavige zaak komt erop neer dat [eiseres] c.s. met de overeenkomst [eiseres]-DMB van 21 december 2007 hebben weten aan te haken bij een reeds voordien tussen Compaen en DMB bestaande overeenkomst. Het belang van [eiseres] c.s. was volgens hun stellingen gelegen in de korting van € 45.000,— per te kopen en af te nemen appartementsrecht, en daarnaast in een hoe dan ook te ontvangen vergoeding voor de zekerheidsstelling van € 15.000,— per woning. Dat Compaen op het moment dat zij de koopovereenkomst van 14 maart 2007 aanging, redelijkerwijs bedacht had moeten zijn op de mogelijkheid dat die overeenkomst met die van [eiseres]-DMB zou worden ‘geschakeld’, is door [eiseres] c.s. niet aangevoerd en ligt ook niet voor de hand. Bij die stand van zaken is van een schakeling van verhoudingen als in het arrest Vleesmeesters/Alog bedoeld geen sprake, althans kan niet worden gezegd dat tussen de koopovereenkomst Compaen-DMB en de overeenkomst [eiseres]-DMB een zodanige nauwe samenhang bestond, dat Compaen haar gedrag mede door de belangen van [eiseres] c.s. diende te laten bepalen.
2.19.
In het verlengde van het voorgaande nog iets voor het geval uw Raad in rechtsoverweging 4.6.3 niet mede de hiervoor bedoelde tweede pijler wil lezen. In dat geval hebben [eiseres] c.s. niettemin bij hun klacht geen belang. Toetsen we de door het hof vastgestelde feiten aan de juiste rechtsopvatting, dan moet de conclusie immers zijn dat Compaen niet onrechtmatig jegens [eiseres] c.s. heeft gehandeld. Dit volgt reeds uit wat zojuist gezegd is: van een relevante schakeling van verhoudingen, respectievelijk van een nauwe samenhang op grond waarvan Compaen de belangen van [eiseres] c.s. diende te ontzien, is geen sprake. Enigszins onaardig gezegd hebben [eiseres] c.s. zich buiten hetgeen waarop Compaen bedacht diende te zijn en met hulp van DMB in de voordien reeds bestaande betrekking tussen Compaen en DMB weten ‘naar binnen te werken’. Niet valt in te zien waarom het aan Compaen, die de handelwijze van [eiseres] c.s. (en DMB) klaarblijkelijk niet aanstond, niet vrijstond om vervolgens [eiseres] c.s. weer met hulp van DMB ‘naar buiten te werken’. Een dergelijk betalen met gelijke munt is niet onrechtmatig. Nog wat anders geformuleerd: niet kan worden gezegd dat [eiseres] c.s. erop mochten vertrouwen dat hun belangen door Compaen zouden worden ontzien.
2.20.
Dat [eiseres] c.s. bij hun klacht geen belang hebben, volgt ook uit andere door het hof (in cassatie niet of niet succesvol bestreden) vastgestelde feiten en omstandigheden. In rechtsoverweging 4.9.8 van het tussenarrest heeft het hof vastgesteld dat Compaen ervan uit mocht gaan dat DMB, als zij niet op goede gronden de overeenkomst met [eiseres] c.s. zou hebben ontbonden, € 300.000,— zou betalen en dat Compaen in dat geval daar dan zelf € 100.000,— aan zou bijdragen. In rechtsoverweging 7.4.3 van het eindarrest waardeert het hof dit aldus dat Compaen zich in enige mate het belang van [eiseres] c.s. heeft aangetrokken. Het hof bedoelt met dit laatste klaarblijkelijk dat hoewel het beding omtrent de bijdrageplicht van Compaen geen derdenbeding is, het toch mede het belang van [eiseres] c.s. diende, omdat het de kans vergrootte dat DMB de financiële ruimte zou hebben om aan het eventuele vorderingsrecht van [eiseres] c.s. te voldoen. In rechtsoverweging 4.9.9 van het tussenarrest heeft het hof bovendien vastgesteld dat DMB in grote financiële problemen verkeerde en dat SNS slechts bereid was de financiering van het project voort te zetten als Compaen de rechten en verplichtingen van DMB overnam. In rechtsoverweging 7.4.3 heeft het hof daarnaast nog vastgesteld dat in 2009 sprake was van verslechterende marktomstandigheden, waardoor het (oorspronkelijke) project niet haalbaar was. In het samenstel van deze feiten en omstandigheden ligt besloten dat voor zover Compaen (anders dan hiervoor aangenomen) zich wél de belangen van [eiseres] c.s. had dienen aan te trekken, zij dat – mede gegeven de verhouding met SNS als financier, de positie waarin DMB verkeerde en de inmiddels gewijzigde marktomstandigheden – reeds in voldoende mate heeft gedaan. Ook daarom heeft Compaen dus niet onrechtmatig jegens [eiseres] c.s. gehandeld.
2.21.
In dit verband wijs ik er nog op dat in het geheel niet vanzelfsprekend is dat het belang van [eiseres] c.s. bij de overeenkomst [eiseres]-DMB waarmee Compaen eventueel rekening diende te houden, óók de korting van € 45.000,— per appartementsrecht betrof. Volgens de tekst van de overeenkomst gold die korting immers alleen voor het geval dat [eiseres] c.s. tot koop en afname van de appartementsrechten door DMB zou worden verplicht (zie artikel 9 van de overeenkomst, onder 1.1.2 aangehaald), wat zich niet heeft voorgedaan (zie onder 1.1.3). Een begrijpelijke uitleg waarom het belang van [eiseres] c.s. bij de overeenkomst [eiseres]-DMB niettemin mede op de bedoelde korting zag, heb ik in de stukken niet teruggevonden.
2.22.
Uit het voorgaande volgt dat onderdeel 2 niet tot cassatie kan leiden, hoezeer de daarin vervatte klacht op zichzelf ook terecht is voorgesteld.
2.23.
Het derde onderdeel klaagt er over dat het hof in rechtsoverweging 4.9.4 van het tussenarrest en de rechtsoverwegingen 7.4 en 7.4.2 van het eindarrest als maatstaf en uitgangspunt bij de (verdere) beoordeling heeft gehanteerd dat van aansprakelijkheid van Compaen op grond van onrechtmatige daad, ingevolge de rechtsregel uit Van de Ven/Sleegers, alleen sprake kan zijn als DMB jegens [eiseres] c.s. wanprestatie heeft gepleegd. Volgens het onderdeel geldt ook hier dat Compaen ook onrechtmatig jegens [eiseres] c.s. kan hebben gehandeld zonder dat DMB in de nakoming van haar overeenkomst met [eiseres] c.s. tekort is geschoten.
2.24.
Deze klacht betreft dus het tweede gevalstype waarop [eiseres] c.s. een beroep hebben gedaan, namelijk dat van het onrechtmatig profiteren van wanprestatie. Mij dunkt dat de klacht geen doel kan treffen, eenvoudig omdat zonder wanprestatie het niet mogelijk is om van wanprestatie te profiteren. Uiteraard kan ook buiten het geval van het profiteren van wanprestatie sprake zijn van een onrechtmatige daad, maar daarvoor geldt dan iets vergelijkbaars als wat ik naar aanleiding van onderdeel 1 heb gezegd. De klacht duidt niet de feitelijke grondslag aan die voor het hof aanleiding had moeten zijn voor een onderzoek naar een onrechtmatige daad in een andere zin dan dat van het gevalstype profiteren van wanprestatie.14.
2.25.
Los van het voorgaande geldt dat [eiseres] c.s. bij de klacht geen belang hebben. Bij het tussenarrest heeft het hof in het midden gelaten of DMB tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiseres] c.s. (zie rechtsoverweging 4.9.5). Bij eindarrest heeft het hof in rechtsoverweging 7.4.2 geoordeeld dat geen sprake is van een onrechtmatige daad van Compaen, kort gezegd, omdat niet vaststaat dat DMB jegens [eiseres] c.s. wanprestatie heeft gepleegd. Vervolgens heeft het hof in rechtsoverweging 7.4.3 nog overwogen dat ook indien ervan moet worden uitgegaan dat Compaen wist dat DMB door het sluiten van de intentieverklaring wanprestatie jegens [eiseres] c.s. pleegde, er nog geen sprake is van onrechtmatig handelen van Compaen. Dit omdat [eiseres] c.s. onvoldoende bijkomende omstandigheden hebben gesteld. Met deze overwegingen heeft het hof het oordeel dat Compaen met het sluiten van de overeenkomsten van 3 juli 2009 niet onrechtmatig jegens [eiseres] c.s. heeft gehandeld, opnieuw op twee zelfstandig dragende gronden gebaseerd. Hierna zal, bij de bespreking van het vierde onderdeel, blijken dat rechtsoverweging 7.4.3 in cassatie stand houdt. Ook dat maakt dus dat de klachten gericht tegen rechtsoverweging 7.4.2 (en de (voortbouw)klachten gericht tegen de vergelijkbare rechtsoverweging 7.4 van het eindarrest en rechtsoverweging 4.9.4 van het tussenarrest) niet tot cassatie kunnen leiden.
2.26.
Ook onderdeel 4 betreft de beslissing van het hof omtrent het gevalstype profiteren van wanprestatie. Het onderdeel richt zich tegen de rechtsoverwegingen 7.4.2, 7.4.3 en 7.4.4 van het eindarrest. Dit onderdeel, bestaande uit een maar liefst zeven pagina’s lange opsomming van met name motiveringsklachten, heeft meer overeenkomsten met een schot hagel dan met een deugdelijk cassatiemiddel. Mijns inziens geeft het onderdeel aan geen van de daarin vervatte klachten een uitwerking die, in het licht van de juiste rechtsopvatting omtrent onder meer Vleesmeesters/Alog en het onrechtmatig profiteren van wanprestatie (zoals hiervoor aan de orde), tot de slotsom kunnen leiden dat ’s hofs arrest rechtens onjuist, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is.
2.27.
Op één punt werk ik dat nader uit, mede naar aanleiding van wat hiervoor onder 2.20 is opgemerkt. In rechtsoverweging 7.4.3 overweegt het hof als volgt.
‘7.4.3. Indien het oordeel in 7.4.2. al anders zou moeten luiden en er van uit moet worden gegaan dat Compaen wist dat DMB door het sluiten van de intentieovereenkomst wanprestatie jegens [eiseres] c.s. pleegde is het hof van oordeel dat [eiseres] c.s. onvoldoende bijkomende omstandigheden hebben gesteld die het handelen van Compaen onrechtmatig doen zijn. Het hof neemt bij dit oordeel tot uitgangspunt dat SNS de financiering van het project slechts wilde verlengen als Compaen de rechten en verplichtingen uit die financiering van DMB overnam. DMB kon, gelet op de grote financiële problemen waarin zij verkeerde, haar verplichtingen jegens SNS niet nakomen, waardoor de voortgang van het project Parc Valère bedreigd werd. Bovendien hebben [eiseres] c.s. onvoldoende weersproken dat in 2009 bleek dat sprake was van verslechterde marktomstandigheden, waardoor het project niet haalbaar was (zoals Compaen bij conclusie van antwoord sub 20 en conclusie van dupliek sub 18 stelt) en dat daarmee bij het sluiten van de intentieovereenkomst rekening is gehouden. Onder deze omstandigheden kan Compaen geen onrechtmatig handelen worden verweten doordat zij, wetende van de verplichting van DMB uit de overeenkomst met [eiseres] c.s. toch heeft aangestuurd op ontbinding van die overeenkomst (hetgeen Compaen overigens ontkent). Dit geldt te meer nu Compaen zich de belangen van [eiseres] c.s. in enige mate heeft aangetrokken door zich te verplichten een bedrag van € 100.000,— bij te dragen als zou blijken dat DMB, kort gezegd, ondanks de ontbinding van de overeenkomst met [eiseres] c.s., de garantiesom van € 300.000,— aan [eiseres] c.s. verschuldigd zou worden.
2.28.
Met betrekking tot deze overweging klaagt het onderdeel onder 4.6 (op blad 8 van de cassatiedagvaarding) dat de omstandigheden dat DMB grote financiële problemen had, dat SNS de financiering van het project alleen wilde verlengen als Compaen per 1 december 2009 de positie van SNS in het project zou overnemen en dat sprake was van verslechterde marktomstandigheden, waardoor het project niet haalbaar was, niet kunnen rechtvaardigen dat Compaen buiten [eiseres] c.s. om nieuwe afspraken heeft gemaakt die evident de belangen van [eiseres] c.s. schaden.
2.29.
Het hof heeft met de bestreden overwegingen klaarblijkelijk tot uitdrukking willen brengen dat zonder de door Compaen (en DMB) getroffen maatregelen, het project hoe dan ook geen doorgang had kunnen vinden. Zouden er geen maatregelen zijn getroffen, dan zou de financiering door SNS immers zijn ingetrokken. In dat geval zou DMB haar verplichtingen jegens Compaen ook niet meer na hebben kunnen komen, waardoor de overeenkomst tussen DMB en Compaen zou zijn ontbonden en de ontbindende voorwaarde uit de overeenkomst tussen DMB en [eiseres] c.s. in werking zou zijn getreden, aldus kennelijk het hof. In die redenering stond Compaen voor een keuze tussen twee mogelijkheden die voor [eiseres] c.s. hetzelfde eindresultaat zouden hebben. Het is alleszins begrijpelijk dat het hof daaraan de gevolgtrekking heeft verbonden dat bijkomende omstandigheden die aan de handelwijze van Compaen een onrechtmatig karakter verlenen, ontbreken. Het onderdeel bestrijdt alleen een karikatuur van de redenering van het hof, namelijk als zou het zijn uitgegaan van ‘de rechtsopvatting dat het feit dat een partij (DMB) financiële moeilijkheden heeft voor een derde (Compaen) een rechtvaardiging vormt om te eigen bate gebruik te maken van de benadeling door die partij van de belangen van een andere derde ([eiseres] c.s.)’.
2.30.
Los daarvan geldt dat Compaen de belangen van [eiseres] c.s. niet behoefde te ontzien en haar eigen belang voorop mocht stellen. Zelfs als [eiseres] c.s. van de door Compaen (alsmede door DMB en [A]) gemaakte keuzes slechter is geworden, is dat dus geheel en al onvoldoende om te kunnen oordelen dat Compaen jegens [eiseres] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld.
2.31.
Voor wat betreft het vervolg onder 4.6 volsta ik met enkele opmerkingen.
De in het slot van pagina 8 en de eerste alinea van pagina 9 van de cassatiedagvaarding genoemde stellingen die het hof ten onrechte buiten beschouwing zou hebben gelaten, betreffen (blote) stellingen waarop het hof niet behoefde te responderen en voorts stellingen die bij de bespreking van onderdeel 5 reeds aan de orde komen.
Anders dan in de tweede alinea van pagina 9 van de cassatiedagvaarding wordt aangevoerd is het, gelet op de financiële situatie van DMB (zie rechtsoverweging 7.4 eindarrest, laatste gedachtestreepje), niet onbegrijpelijk dat het hof tot het oordeel is gekomen dat het (ook) in het belang van [eiseres] c.s. was dat een deel van de eventueel te betalen som van € 300.000, (uiteindelijk) niet door DMB zou worden gedragen, maar door Compaen (zie ook onder 2.20 hiervoor).
Het onderdeel sluit af met het benoemen van een groot aantal – volgens het onderdeel: essentiële – stellingen die ten onrechte door het hof onbesproken zouden zijn gelaten. Voor het overgrote deel zien deze stellingen echter niet op de vraag of sprake is van bijkomende omstandigheden die onrechtmatig maken dat Compaen bewust heeft geprofiteerd van het wanpresteren van DMB. Voor het overige betreft het stellingen die het hof reeds bij de beoordeling heeft betrokken en op niet onbegrijpelijke wijze van onvoldoende gewicht heeft geacht, dan wel stellingen waarvan niet valt in te zien dat ze essentieel van aard zijn.
2.32.
De onder 4.1 tot en met 4.5 opgenomen klachten zijn allen gericht tegen rechtsoverweging 7.4.2. Nu de klachten gericht tegen rechtsoverweging 7.4.3 niet slagen en, zoals reeds opgemerkt, in zowel rechtsoverweging 7.4.2 als rechtsoverweging 7.4.3 een zelfstandig dragende grond is opgenomen voor ’s hofs oordeel dat hier geen sprake is van het op onrechtmatige wijze profiteren van wanprestatie, laat ik een nadere15.bespreking van deze klachten achterwege.
2.33.
Het onderdeel treft geen doel.
2.34.
Met onderdeel 5 wordt opgekomen tegen de rechtsoverwegingen 7.3.1 en 7.3.2 van het arrest van het hof. Ook over dit onderdeel kan ik kort zijn.
2.35.
Bij het tussenarrest heeft het hof Compaen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de stelling van [eiseres] c.s. in de memorie van antwoord (onder 37) dat er naar aanleiding van de weigering van SNS om de financiering voort te zetten geen noodzaak bestond om de contractsposities te herzien op de wijze waarop dat bij de intentieovereenkomst heeft plaatsgevonden. Volgens [eiseres] c.s. kon DMB [eiseres] c.s. dwingen om vervroegd het overeengekomen aantal van twintig woningen af te nemen, en had zij daarmee ook Compaen tot vervroegde levering kunnen dwingen. Met de koopsom zou DMB SNS hebben kunnen aflossen.
2.36.
Nadat het debat aldus was voortgezet, heeft het hof bij het eindarrest – nadat het in rechtsoverweging 7.3.1 had afgedongen op de kwaliteit van de stellingen van [eiseres] c.s. – onder 7.4 e.v. geoordeeld dat onafhankelijk van de bedoelde stellingen van [eiseres] c.s.Compaen niet onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens het onderdeel kon het hof deze beslissing, nu zij Compaen bij tussenarrest de gelegenheid had geboden op deze stellingen te reageren, niet meer nemen. Dit uitgangspunt is onjuist. Het is begrijpelijk dat de tournure van het hof [eiseres] c.s. heeft verrast, maar het stond het hof nu eenmaal vrij om eerst bij het eindarrest de balans op te maken. Dat het eindresultaat is dat het tussenarrest een eindarrest had kunnen zijn, maakt dat niet anders.
2.37.
Op zichzelf begrijpelijk klaagt het onderdeel onder a dat het hof, waar dat door [eiseres] c.s. was gesteld en door Compaen niet was betwist, niet als vaststaand heeft aangenomen dat DMB Compaen tot vervroegde levering had kunnen dwingen. Dat leidt echter niet tot cassatie, in de eerste plaats omdat ook indien het hof dat wel zou hebben aangenomen, nog steeds begrijpelijk is ’s hofs oordeel in het slot van rechtsoverweging 7.3.1 dat door [eiseres] c.s. onvoldoende feitelijk is onderbouwd dat Compaen slechts met het doel [eiseres] c.s. te schaden de intentieverklaring aanging. Dat er een andere mogelijkheid was om aan de financiële nood van DMB tegemoet te komen, waarbij de overeenkomst [eiseres]-DMB wél onverkort zou zijn nagekomen, is voor aansprakelijkheid van Compaen bovendien volstrekt onvoldoende. Om deze laatste reden mocht het hof ook onbesproken laten de in het onderdeel onder b bedoelde stelling dat de door Compaen bij de (vervroegde) levering te betalen koopsom, meer dan voldoende zou zijn geweest om SNS af te lossen.
2.38.
Ook de andere klachten van het onderdeel treffen geen doel. Deze klachten houden, samengevat weergegeven, in dat het hof ten onrechte geen acht heeft geslagen op de stelling van [eiseres] c.s. dat Compaen [eiseres] c.s. uit het project wilde werken om haar eigen belangen te dienen (onder c) en dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat [eiseres] c.s. heeft gesteld dat een faillissement van DMB voorkomen zou zijn als DMB gebruik had gemaakt van de mogelijkheid tot vervroegde levering aan Compaen (onder d). Hiervoor is al besproken dat Compaen de belangen van [eiseres] c.s. niet behoefde te ontzien en haar eigen belang voorop mocht stellen. Daarnaast is ook al aan de orde gekomen dat niet ontoelaatbaar is dat Compaen [eiseres] c.s., nadat laatstgenoemde zich in het project had gewerkt, er – kort gezegd – weer uitwerkte. De onder c aangehaalde stelling betreft dan ook geen essentiële stelling. De overweging waar het onderdeel zich onder d tegen richt, betreft een overweging ten overvloede.
2.39.
Onderdeel 6 bevat alleen voortbouwklachten en behoeft geen afzonderlijke bespreking.
2.40.
De slotsom is dat geen van de onderdelen doel treft. Tegelijk biedt de zaak de gelegenheid om het arrest Vleesmeesters/Alog op twee punten te verduidelijken: (1) voor aansprakelijkheid is niet vereist dat de aangesproken partij wanprestatie heeft gepleegd en (2) de vereiste nauwe samenhang veronderstelt dat het derdenbelang voor de aangesproken partij ten tijde van de contractssluiting voorzienbaar was.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑05‑2017
Het geschil in de onderhavige cassatieprocedure gaat enkel nog tussen [eiseres] c.s. en Compaen. Om die reden laat ik de vorderingen gericht tegen de overige gedaagden en de vrijwaringsprocedure hier verder onbesproken.
Het resterende bedrag betreft € 250.000, inzake de boete als genoemd in artikel 10 van de overeenkomst. Die vordering speelt echter na de procedure in eerste aanleg geen rol meer, zodat deze vordering en artikel 10 van de overeenkomst geen nadere bespreking behoeven.
Het tweede gevalstype waarop zij zich beroepen, betreft het onrechtmatig profiteren van wanprestatie. Zie daarvoor de bespreking van (onder meer) het derde onderdeel.
HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069, NJ 2008/587 m.nt. C.E. du Perron (Vleesmeesters/Alog) en HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7496, NJ 2012/59 (B/C.).
Tot deze schijn draagt ook bij de verwijzing in het arrest Vleesmeesters/Alog naar het arrest van 3 mei 1946, NJ 1946/323 (Staat/Degens), waarin onder meer is overwogen dat ‘niet is uitgesloten, dat dezelfde gedraging, die wanpraestatie oplevert in de verhouding tot den medecontractant en als zoodanig niet onrechtmatig is tegenover een derde, buitendien jegens dien dérde – getoetst aan normen, die bestemd zijn tot bescherming van het belang, waarin deze, als gevolg der wanpraestatie, is geschaad, – een onrechtmatige daad vormt.’ In het arrest [B/C] herhaalt uw Raad de verwijzing naar Staat/Degens niet.
Vergelijk ook rechtsoverweging 3.4.3 van het arrest [B/C].
Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015/66a; C.E. du Perron, Overeenkomsten en derden: een analyse van de relativiteit van de contractswerking (diss. UvA), Deventer: Kluwer 1999, nrs. 353-355 en zijn noot onder HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069, NJ 2008/587 (Vleesmeesters/Alog); M.J. van Laarhoven, Samenhang in rechtsverhoudingen (diss. Tilburg), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2006, p. 71-72;. J.B.M. Vranken, De derde in het overeenkomstenrecht, WPNR 1997 (6288), p. 715; B.T.M. van der Wiel, GS Onrechtmatige Daad, regeling Boek 6 BW, aant. 120.
J.B.M. Vranken, Overeenkomst en derden na tien jaar nieuw BW: een kritische evaluatie, WPNR 2002 (6472), p. 44.
Hetzij indirect, doordat de derde uit hoofde van onrechtmatige daad achteraf schadevergoeding vordert (eventueel ook in natura), hetzij direct, doordat de derde proactief ex art. 3:296 BW een verbod of bevel vordert.
Hier gelden vergelijkbare argumenten als voor een inperking van het causaal verband in gevallen van wanprestatie, in die zin dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet te voorziene schadeposten in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komen. Een contractspartij moet vooraf een goede inschatting kunnen maken van hetgeen waartoe zij in verband met een af te sluiten overeenkomst gehouden zal zijn, alsook van de omvang van de schade waarvoor zij het risico van aansprakelijkheid zal gaan lopen. Vergelijk mijn conclusie voor HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:214, RvdW 2017/252 (Avi Cranes/[...]) onder 2.4 e.v.
Het hof verwijst in navolging van [eiseres] c.s. naar HR 26 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1084, NJ 2007/78 (Van der Ven/Sleegers) en HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:740, NJ 2014/194 (Joba). Eerstbedoelde zaak ziet niet op wanprestatie in de klassieke zin van het woord, maar op de niet-nakoming van een verbintenis uit de wet, namelijk het voorkeursrecht van de pachter. Zie voor het profiteren van wanprestatie in strikte zin, behalve het zojuist genoemde Joba-arrest, vooral HR 17 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG5024, NJ 1986/760 m.nt. W.M. Kleijn (Curaçao/Boyé).
Of eventueel bewust behoorde te zijn. Vergelijk het arrest Curaçao/Boyé, waar wordt gesproken van de mogelijkheid van het bestaan van een onderzoeksplicht.
Uiteraard naast het in de voorgaande onderdelen reeds besproken gevalstype uit Vleesmeesters/Alog.
Hetgeen ik onder 2.26 hiervoor heb opgemerkt geldt onverkort voor deze klachten.
Beroepschrift 23‑05‑2016
Heden, de drieëntwintigste mei tweeduizendenzestien, op verzoek van:
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rekwirante 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats]
en
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rekwirante 2] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],
te dezer zake woonplaats kiezende te (4811 EM) Breda aan de Sophiastraat 22 – 28, ten kantore van Rassers advocaten, van wie de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. M. Littooij in deze zaak door mijn rekwiranten als advocaat wordt gesteld en door hen wordt aangewezen om hen als zodanig te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie, (…)
[Heb ik, Paul Johannes Franciscus Benlerc, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdearwaarder, werkzaam ten kantore van Wilbertus Wilnelmus Marta van de … gerechtsdeurwaarder te Eindhoven en aldaar kantoorhoudende ann de Avignonlaan 9]
AAN:
De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Woningbouwvereniging Compaen, Mierlohoutse partner in wonen, gevestigd en kantoorhoudende te (5706 LR) Helmond aan de Houtsestraat 69, aldaar mijn exploot doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[mw. L. BRAder, aldaar werkzaam en aanwezig]
AANGEZEGD:
dat mijn rekwiranten hierbij beroep in cassatie instellen tegen de arresten die door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 22 juli 2014 (hierna: ‘het tussenarrest’) en 23 februari 2016 (hierna: ‘het eindarrest’) onder zaaknummer HD 200.114.304/01 zijn gewezen tussen enerzijds mijn rekwiranten als geïntimeerden en anderzijds gerekwireerde als appellante.
Voorts heb ik, deurwaarder, exploiterende en relaterende als voormeld, gerequireerde
GEDAGVAARD:
om op vrijdag 24 juni 2016, des voormiddags om 10.00 uur, niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van die Raad, welke terechtzitting zal worden gehouden in het gebouw van die Raad aan het Korte Voorhout 8 te 's‑Gravenhage;
MET AANZEGGING DAT:
- a.
indien gedaagde, verweerder in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van de verweerder om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen vervalt;
- b.
bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- c.
de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel
- d.
van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
zulks teneinde tegen het aangevallen arrest te horen aanvoeren het volgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het hof heeft overwogen en beslist als in de bestreden arresten is vermeld, zulks om de navolgende, in onderlinge samenhang te lezen redenen.
Essentie van het geschil in cassatie
Zeer verkort weergegeven speelt in dit geschil de vraag of verweerster in cassatie (hierna: ‘Compaen’), onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen tot cassatie (hierna in enkelvoud: ‘[rekwiranten]’) door een door haar met De Molen Bunders B.V. (hierna: ‘DMB’) gesloten overeenkomst te vervangen door een nieuwe overeenkomst en aan te sturen op c.q. gebruik te maken van ontbinding door DMB van een met [rekwiranten] gesloten overeenkomst.
Tegen de hierboven summier weergegeven achtergrond moeten de onderstaande klachten worden beschouwd.
Onderdeel 1: Ten onrechte heeft het hof, in het bijzonder in rov. 4.6.2 en 4.9.4 van het tussenarrest, het juridisch beoordelingskader beperkt tot slechts twee maatstaven.
Ten eerste heeft het hof (in rov. 4.6.2 en 4.6.3) de maatstaf van ‘onrechtmatig handelen door bij de (wijze van) uitvoering van een overeenkomst de belangen van derden te verwaarlozen die via een schakel van overeenkomsten met de bewuste overeenkomst zijn verbonden’ genoemd (en niet van toepassing geacht). Deze maatstaf heeft het hof ontleend aan de arresten van de Hoge Raad van 24 september 20041. en 20 januari 20122..
Vervolgens heeft het hof (in rov. 4.9.4) de maatstaf genoemd van (geparafraseerd weergegeven) ‘met iemand handelen, wetende dat die daardoor wanprestatie pleegt jegens een derde en waarbij bovendien sprake is van bijkomende omstandigheden.’ Deze maatstaf heeft het hof ontleend aan de arresten van de Hoge Raad van 26 januari 20073. en 28 maart 20144..
Daarmee heeft het hof een te beperkt beoordelingskader gehanteerd en dus het recht geschonden. De grondslag van de vorderingen van [rekwiranten] is immers onrechtmatige daad, zodat het hof op de volledige grondslag van art. 6:162 lid 2 BW de vorderingen van [rekwiranten] had moeten onderzoeken. Het hof mocht zich daarbij niet beperken tot twee specifieke verschijningsvormen van onrechtmatige daad, waarin de Hoge Raad de open norm van art. 6:162 BW heeft ingevuld. Nu het hof dit wel gedaan heeft, kunnen het tussenarrest noch het daarop voortbouwende eindarrest in stand blijven.
Onderdeel 2: Ten onrechte beslist het hof in rov. 4.6.3 van het tussenarrest de door de rechtbank gehanteerde rechtsregel in het onderhavige geval toepassing mist.
In rov. 4.6.2 beslist het hof dat de rechtbank, blijkens rov. 6.9 en 6.10 van het vonnis van 27 juni 2012, op basis van de rechtsregel die de Hoge Raad heeft geformuleerd in o.a. de arresten Vleesmeesters/Alog en Wierts/Visseren, heeft geoordeeld dat Compaen onrechtmatig jegens [rekwiranten] heeft gehandeld. Eveneens in rov. 4.6.2 geeft het hof weer wat die rechtsregel (volgens hem) inhoudt.
Deze rechtsregel mist volgens het hof in het onderhavige geval toepassing, ‘(…) reeds omdat er niet van kan worden uitgegaan dat Compaen tekort is geschoten in de nakoming van de tussen haar en DMB gesloten overeenkomst van 14 maart 2007 waarmee de overeenkomst tussen DMB en [rekwiranten] c.s. van 21 december 2007 nauw samenhing. DMB en Compaen hebben hun overeenkomst van 14 maart 2007 met wederzijds goedvinden beëindigd.’
Deze beslissing is in strijd met het recht, aangezien het hof voor toepassing van de onder andere in de arresten Vleesmeesters/Alog en Wierts/Visseren genoemde rechtsregel als voorwaarde heeft gesteld dat sprake is van een tekortschieten van de aangesproken partij — in dit geval dus Compaen — bij de nakoming van de overeenkomst met haar contractspartij — in dit geval DMB — (waarmee de overeenkomst tussen DMB en [rekwiranten] nauw samenhangt). Deze voorwaarde is in strijd met het recht (zie ook onderdeel 1 hierboven) en volgt ook niet (dwingend) uit voornoemde arresten van de Hoge Raad. Niet het antwoord op de vraag of Compaen wanprestatie heeft gepleegd is beslissend, maar het antwoord op de vraag of het Compaen onder de gegeven omstandigheden vrij stond de belangen te verwaarlozen die [rekwiranten] bij de behoorlijke nakoming van het contract tussen Compaen en DMB had c.q. kon hebben. Van onrechtmatige verwaarlozing van de belangen van via een schakel van overeenkomsten betrokken derden zoals [rekwiranten] kan evenzeer sprake zijn als een overeenkomst ‘met wederzijds goedvinden wordt beëindigd’, niet alleen als de verwaarlozing van die belangen het gevolg is van wanpreslatie. Het hof heeft dit blijkens rov. 4.6.3 van het tussenarrest miskend, zodat het tussenarrest noch het daarop voortbouwende eindarrest in stand kan blijven.
Onderdeel 3: Ten onrechte heeft het hof zowel in het tussenarrest als in het eindarrest, op basis van in het bijzonder in rov. 4.9.4 van het tussenarrest en rov. 7.4 en 7.4.2 van het eindarrest, als maatstaf en uitgangspunt bij de (verdere) beoordeling van het geschil gehanteerd dat van aansprakelijkheid van Compaen op basis van onrechtmatige daad alleen sprake kan zijn als DMB jegens [rekwiranten] wanprestatie heeft gepleegd.
Dit uitgangspunt is in strijd met het recht. Het recht (waaronder de door het hof in rov. 4.9.4 aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad) dwingt tot de conclusie dat Compaen alleen uit hoofde van onrechtmatige daad jegens [rekwiranten] aansprakelijk kan zijn, als DMB wanprestatie heeft gepleegd jegens [rekwiranten]. Het voor Compaen kenbare gevolg van haar handelwijze c.q. de met DMB gemaakte afspraken (o.a. tot ‘beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden’) is, dat de overeenkomst tussen DMB en [rekwiranten] niet wordt nagekomen, met het voor Compaen evenzeer kenbare gevolg van nadeel van [rekwiranten]. De maatstaf die het hof had moeten aanleggen is of het handelen van Compaen in het onderhavige geval en de gegeven omstandigheden in strijd is met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer jegens [rekwiranten] betaamt. Daarvan kan — uiteraard — ook sprake zijn als niet kan worden vastgesteld dat DMB jegens [rekwiranten] wanprestatie heeft gepleegd. Het hof heeft dit blijkens voornoemde rov. miskend, zodat het tussenarrest noch het eindarrest in stand kan blijven.
Onderdeel 4: Indien en voor zover het hof geacht moet worden het juiste juridische beoordelingskader te hebben gehanteerd (het door het hof in rov. 4.9.4 van het tussenarrest en 7.4 van het eindarrest genoemde kader), heeft het hof dat kader onjuist toegepast en/of zijn hieronder genoemde beslissingen onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
Krachtens het door het hof gehanteerde beoordelingskader zijn voor een onrechtmatigheidsoordeel drie elementen van belang:
- a.
In de verhouding [rekwiranten]-Compaen moet kunnen worden aangenomen dat DMB jegens [rekwiranten] wanprestatie heeft gepleegd;
- b.
Compaen moet die wanprestatie van DMB jegens [rekwiranten] kennen;
- c.
Er moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden.
4.1
In rov. 7.4.2 van het eindarrest beslist het hof dat niet vaststaat dat DMB wanprestatie heeft gepleegd jegens [rekwiranten] (nadat het hof dit in rov. 4.9.5 van het tussenarrest in het midden had gelaten). Deze beslissing is gebaseerd op de in deze rov. opgenomen stelling van Compaen bij dupliek in eerste aanleg (sub 33) dat in de overeenkomst tussen [rekwiranten] en DMB (in artikel 8) is opgenomen dat als de overeenkomst tussen DMB en Compaen om welke reden dan ook wordt ontbonden, ook de overeenkomst tussen [rekwiranten] en DMB gelijktijdig wordt ontbonden, alsmede dat daarvoor geen tekortkoming van [rekwiranten] is vereist. Blijkens rov. 7.4.2 rekent het hof [rekwiranten] aan dat zij deze stelling van Compaen niet gemotiveerd zou hebben betwist. Met deze beslissingen heeft het hof het recht geschonden, althans zijn beslissing niet naar behoren gemotiveerd.
4.2
Met deze beslissingen is het recht geschonden, nu het hof zijn beslissing baseert op een argument dat door Compaen (in hoger beroep) niet (langer) aan haar verweer c.q. aan haar grieven ten grondslag is gelegd, zodat het hof buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden en ten onrechte ambtshalve de stellingen van Compaen heeft aangevuld, nota bene met stellingen die in strijd c.q. in tegenspraak zijn met de stellingen van Compaen (in hoger beroep) en met de beslissing van het hof ni rov. 4.6.3. De rechtbank heeft in het eindvonnis in rov. 6.8 geconstateerd ‘dat gesteld noch gebleken is dat er een rechtsgrond voor de ontbinding van de overeenkomst van 14 maart 2007 was’. Dit is de overeenkomst tussen DMB en Compaen. Hiertegen komt Compaen op middels haar (door het hof onbesproken gelaten) grief 9, met het argument dat die overeenkomst niet is ontbonden, maar met wederzijds goedvinden is beëindigd, waarvoor geen rechtsgrond benodigd is.5. In lijn met deze grief heeft Compaen in de memorie van grieven voorts bij herhaling het standpunt ingenomen dat de ‘beëindiging met wederzijds goedvinden’ van haar overeenkomst met DMB géén gevolgen had voor de overeenkomst tussen DMB en [rekwiranten], maar in tegendeel dat de overeenkomst tussen DMB en [rekwiranten] gewoon bleef bestaan, ondanks de ‘beëindiging met wederzijds goedvinden’ van de overeenkomst DMB-Compaen. Het was, aldus Compaen, de eigen beslissing van DMB om haar overeenkomst met. [rekwiranten] te ontbinden. Compaen heeft daarmee aan haar grieven uitdrukkelijk en uitsluitend ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een koppeling tussen de beide overeenkomsten, in die zin dat door de ‘beëindiging met wederzijds goedvinden’ van de overeenkomst DMB-Compaen automatisch de overeenkomst DMB-[rekwiranten] ontbonden zou worden. Dit standpunt van Compaen is terug te vinden in de memorie van grieven sub 11 en is herhaald sub 19, sub 21, sub 34,6. sub 38, sub 41, sub 50, sub 52, sub 64, sub 65 en sub 72 van de memorie van grieven. Nu het hof evident een argument aan [rekwiranten] tegenwerpt dat door Compaen niet is aangevoerd (ter vernietiging van het vonnis) maar in tegendeel daarmee in strijd is, heeft het hof ambtshalve feitelijke gronden bijgebracht en daarmee het recht geschonden. Daaraan doet niet af dat Compaen bij dupliek (sub 33) ook (reactief) heeft aangevoerd dat voor de ontbinding van de overeenkomst DMB-[rekwiranten] geen tekortkoming van [rekwiranten] vereist is, omdat Compaen de bij dupliek geponeerde stelling in hoger beroep kennelijk niet gehandhaafd heeft. 4.3 Voorts is de voornoemde beslissing in rov. 7.4.2 van het eindarrest onbegrijpelijk gemotiveerd. In de eerste plaats is dat omdat Compaen alleen al in de memorie van grieven 11 (elf) maal heeft gesteld dat de overeenkomst DMB-Compaen ongewijzigd in stand bleef bij de ‘beëindiging met wederzijds goedvinden’ van de overeenkomst DMB-Compaen en dat de ontbinding van de overeenkomst DMB-[rekwiranten] een eigen keuze was, zodat de ontbinding geen automatisch gevolg was van de ‘beëindiging’. Ook in eerste aanleg is deze stelling door Compaen reeds diverse malen ingenomen (zie hierboven, inclusief de vindplaatsen in voetnoot 6). In dit verband is onbegrijpelijk waarom het hof de in een eerdere instantie slechts éénmaal ingenomen stelling, die in strijd is met een door Compaen in eerste aanleg en in hoger beroep zelfs elf maal herhaalde stelling, doorslaggevend acht. Een motivering ontbreekt. Hiervoor was echter alle aanleiding, mede gezien de beslissing van het hof dat de overeenkomst tussen DMB en Compaen ‘met wederzijds goedvinden was beëindigd’ (rov. 4.6.3). Evenzeer is onbegrijpelijk waarom, zoals het hof in rov. 7.4.2 van het eindarrest overweegt, van [rekwiranten] verlangd had mogen worden dat zij op de door het hof (ten onrechte) gevolgde stelling reageerde. Die stelling was immers bij dupliek in eerste aanleg ingenomen en vervolgens in hoger beroep vervangen door een daarmee tegenstrijdige stelling die door Compaen minstens elf keer is herhaald. In die situatie is niet begrijpelijk waarom het hof meent dat [rekwiranten] op de kennelijk prijsgegeven stelling van Compaen bij dupliek reageert.
4.4
Ten slotte is de beslissing van het hof dat niet is komen vast te staan dat DMB wanprestatie heeft gepleegd jegen [rekwiranten] onbegrijpelijk, nu [rekwiranten] bij voortduring en gemotiveerd heeft gesteld dat er geen rechtsgrond was voor de ontbinding, maar dat deze voortkwam uit een dictaat van Compaen c.q. het ‘opzetje’ om [rekwiranten] uit het project te werken.7. Tegenover deze stellingen heeft Compaen slechts aangevoerd dat het de eigen beslissing van DMB is geweest om de overeenkomst met [rekwiranten] te ontbinden en dat de ‘beëindiging met wederzijds goedvinden’ van de overeenkomst DMB-Compaen daar niet toe noodzaakte c.q. (de rechten van [rekwiranten] uit) deze overeenkomst onaangetast liet. Daarmee heeft Compaen impliciet erkend dat DMB de overeenkomst met [rekwiranten] zonder grondslag heeft ontbonden, althans heeft Compaen deze stellingen van [rekwiranten] niet betwist. Enige grondslag voor de ontbinding van de overeenkomst DMB-[rekwiranten] heeft Compaen niet gesteld, in het bijzonder heeft zij niet gesteld dat de ontbinding het automatisch gevolg was de ‘beëindiging met wederzijds goedvinden’ — zij heeft nu juist uitdrukkelijk het tegendeel bepleit door een onderscheid te maken tussen ‘ontbinding’ en ‘beëindiging met wederzijds goedvinden’, Daarmee heeft Compaen tot uitdrukking gebracht dat de ontbinding niet het gevolg is van het intreden van de in de overeenkomst DMB-[rekwiranten] opgenomen ontbindende voorwaarde. In cassatie dient dan ook als hypothetisch feitelijke grondslag te worden gehanteerd dat geen grondslag voor de ontbinding aanwezig is. Om deze redenen is de beslissing van het hof in rov. 7.4.2, dat niet vaststaat dat sprake is van wanprestatie van DMB (of een daarmee in dit kader gelijk te stellen handelen of nalaten van DMB dat op dezelfde wijze leidt tot schade bij [rekwiranten] en van welk handelen Compaen heeft geprofiteerd, zie ook de onderdelen 1 t/m 3), onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
4.5
Gezien het voorgaande kan ook de gevolgtrekking van het hof in rov. 7.4.2, dat niet vaststaat dat Compaen van de wanprestatie van DMB jegens [rekwiranten] wist of behoorde te weten, niet in stand blijven. Die gevolgtrekking is immers uitsluitend gebaseerd op de beslissing dat de wanprestatie niet gebleken is. Deze beslissing is bovendien onbegrijpelijk, vanwege de vaststellingen van het hof in rov. 4.9.6 t/m 4.9.8 van het tussenarrest dat, voor zover in dit kader van belang, Compaen de afspraak tussen [rekwiranten] en DMB omtrent de garantiesom kende en zij in de intentieovereenkomst met DMB (en [A]) reeds had afgesproken om (jegens DMB) een deel van de schade voor haar rekening zou nemen die DMB aan [rekwiranten] zou moeten betalen, als DMB de ontbinding van de overeenkomst met [rekwiranten] niet op goede gronden zou hebben ingeroepen. Hieruit blijkt immers dat Compaen wetenschap had van het door DMB ontbinden van de overeenkomst met [rekwiranten] en zich bovendien al voordat DMB de ontbinding inroept al realiseerde dat dit (mogelijk) tot schadeplichtigheid van DMB jegens [rekwiranten] zou leiden.
4.6
Ten slotte is de (motivering van) de beslissing van het hof in rov. 7.4.3 en 7.4.4 van het eindarrest, dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld die het handelen van Compaen onrechtmatig doen zijn, onbegrijpelijk en is die beslissing voorts rechtens onjuist. In de kern komt deze motivering erop neer dat het handelen van Compaen niet onrechtmatig is, omdat:
- a.
DMB grote financiële problemen had en SNS Property Finance B.V. (hierna: SNS) daarom de financiering van het project alleen tot eind 2009 wilde verlengen als Compaen per 1 december 2009 de positie van SNS in het project zou overnemen;
- b.
er sprake was van verslechterde marktomstandigheden, waardoor het project niet haalbaar was, waarmee bij de intentieovereenkomst rekening is gehouden;
- c.
Compaen zich de belangen van [rekwiranten] enigermate heeft aangetrokken door zich (jegens DMB; het betreft immers volgens het hof geen derdenbeding, zie rov. 4.8 tussenarrest) te verplichten € 100.000,= bij te dragen als DMB de overeenkomst met [rekwiranten] niet op goede gronden zou blijken te hebben ontbonden.
Kennelijk meent het hof dat deze drie omstandigheden het handelen van (DMB en) Compaen rechtvaardigen. Ten aanzien van de argumenten a. en b. is dit rechtens onjuist en reeds aanstonds onbegrijpelijk, nu kort gezegd het feit ‘dat er iets moet gebeuren’ geen rechtvaardiging is om, ondanks dat [rekwiranten] als partij bij het project betrokken was, buiten [rekwiranten] om nieuwe afspraken te maken die evident haar belangen schaden. Indien het hof is uitgegaan van de rechtsopvatting dat het feit dat een partij (DMB) financiële moeilijkheden heeft voor een derde (Compaen) een rechtvaardiging vormt om te eigen bate gebruik te maken van de benadeling door DMB (al dan niet middels wanprestatie) van de belangen van [rekwiranten], heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof niet van die onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan, is zijn beslissing in rov. 7.4.3 onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, omdat zonder nadere toelichting niet begrijpelijk is waarom de (financiële) problemen van DMB rechtvaardigen dat Compaen profiteert van de wanprestatie van DMB jegens [rekwiranten]. Deze beslissing is eens te meer onbegrijpelijk gezien de essentiële stellingen van [rekwiranten] dat de doelstelling van Compaen was om haar uit het project te werken, dat Compaen de met [rekwiranten] overeengekomen ‘garantiesom’ als korting in haar zak wilde steken8. en gezien de stellingen die blijkens onderdeel 5 ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten (welke stellingen er kort gezegd op neerkomen dat DMB Compaen tot vervroegde afname had kunnen dwingen en uit de te ontvangen koopsom eenvoudig de schuld aan SNS had kunnen aflossen, zie nader onderdeel 5)..
De beslissing genoemd onder c. hierboven is onbegrijpelijk. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien hoe de interne — beoogd geheime, zie de side-letter, zoals door het hof geciteerd in rov. 4.1.2 sub d — afspraak tussen DMB, Compaen en [A] over een bijdrage van Compaen aan DMB als DMB schade zou moeten vergoeden aan [rekwiranten] zou moeten gelden als het zich ‘enigermate aantrekken van de belangen van [rekwiranten]’. [rekwiranten] heeft hiervan immers geen enkel profijt (gehad) en kan aan die afspraak — volgens het hof — geen enkele aanspraak ontlenen. Door deze afspraak ontvangt [rekwiranten] noch meer, noch eerder compensatie voor haar nadeel, zodat onbegrijpelijk is in welke zin Compaen zich [rekwiranten]' belangen daarmee heeft aangetrokken, in plaats van alleen de belangen van DMB, die zich immers met de afspraak verzekerd weet van een vermindering van haar netto nadeel als zij jegens [rekwiranten] schadeplichtig blijkt.
Los van de voornoemde, door het hof het hof ten onrechte en/of met een onbegrijpelijke motivering aan zijn beslissing dat onvoldoende bijkomende omstandigheden zijn gebleken om tot onrechtmatig handelen van Compaen te concluderen, is deze beslissing van het hof onbegrijpelijk gemotiveerd, gezien de door [rekwiranten] aangevoerde en door Compaen niet (voldoende gemotiveerd) bestreden essentiële stellingen ten aanzien van die omstandigheden (hieronder opgesomd onder a t/m l). De beslissing van het hof in rov. 7.4.4 van het eindarrest dat alleen het ‘enkele (rekenkundige correcte) feit’ dat de door Compaen bedongen korting gelijk is aan de garantiesom die [rekwiranten] is misgelopen onvoldoende is, is dus niet juist, nu ook de onderstaande omstandigheden in cassatie als uitgangspunt gelden:
- a.
In de intentieovereenkomst tussen DMB, Compaen en [A] van 3 juli 2009 is afgesproken de koopovereenkomst tussen DMB en Compaen te ontbinden en behoudens een paar aanpassingen gelijkluidende overeenkomsten te (zie het tussenarrest rov. 4.1.2 sub d);
- b.
Compaen is van meet af aan betrokken geweest bij het project (zie het tussenarrest sub 4.9.5);
- c.
Compaen wist van de tussen DMB en [rekwiranten] overeengekomen ‘garantiesom’ van € 300.000,= (zie het tussenarrest, rov. 4.9.6);
- d.
De door Compaen bedongen korting van € 300.000,= is bovendien niet alleen rekenkundig gelijk aan de garantiesom die [rekwiranten] misliep, deze is daaraan ook in zoverre gekoppeld dat de korting zou worden verminderd als het ‘financiële risico’ zich zou verwezenlijken dat DMB liep door de met Compaen en [A] overeengekomen ontbinding van de overeenkomst met [rekwiranten] (zie het tussenarrest onder 4.1.2 sub d, waar het hof citeert uit de tussen DMB, Compaen en [A] gesloten side-letter);
- e.
Compaen heeft er al bij het siuiten van de intentieovereenkomst rekening mee gehouden c.q. was zich ervan bewust dat de ontbinding door DMB van de overeenkomst met [rekwiranten] mogelijk schadeplichtig zou zijn, aangezien Compaen zich reeds toen (jegens DMB) verplicht heeft om een deel van de schade die DMB aan [rekwiranten] zou dienen te betalen aan DMB te vergoeden (zie het tussenarrest, rov. 4.9.8);
- f.
De financiële situatie van DMB leverde geen noodzaak op voor de ‘herschikking van de contractsposities’, nu DMB ook vervroegde afname had kunnen afdwingen en met de koopsom (eenvodudig) SNS kon betalen (zie ook onderdeel 5 hierna);
- g.
Compaen heeft geëist dat haar overeenkomst met DMB d.d. 14 maart 2007 werd ontbonden/beëindigd, hoewel zij dat contractueel niet kon afdwingen (zie deze essentiële stellingen van [rekwiranten] onder 26 en 27 memorie van antwoord);
- h.
De ontbinding van de overeenkomst DMB-[rekwiranten] is tussen DMB, Compaen en [A] afgesproken en besproken (zie de memorie van antwoord sub 33) en dus niet het eigen initiatief van DMB, zoals Compaen in hoger beroep ten onrechte heeft betoogd;
- i.
Compaen heeft na de overname van de vordering van SNS op DMB het faillissement van DMB aangevraagd en vervolgens met de curator een regeling getroffen, waarin zij de grond waarvoor zij aan DMB € 4.611.750,= moest betalen, inclusief alle ontwikkelingsrechten, van de curator heeft gekocht voor € 1,370.000,=, welke koopsom zij heeft verrekend met haar hypothecaire vordering op DMB (zie sub 37 en 38 memorie van antwoord);
- j.
Niet alleen DMB, maar ook haar bestuurder en aandeelhouder Veste Projectontwikkeling B.V. heeft — in rechte — gesteld dat het initiatief voor de herschikking van de contractsposities bij Compaen lag en dat DMB de keuze had dit te accepteren, ofwel een zware juridische procedure tegen Compaen aan te gaan (zie memorie van antwoord sub 42, 56 en 75 t/m 77). Ook de rechtbank heeft dit vastgesteld in rov 6.8 van het eindvonnis;
- k.
Compaen (en DMB en [A]) waren bekend met de belangen van [rekwiranten] en hadden hiermee eenvoudig rekening kunnen houden, maar hebben besloten dat niet te doen, kennelijk omdat Compaen geen belegger in het project wilde (memorie van antwoord sub 52, 53 en 90);
- I.
Compaen heeft [rekwiranten] ‘uit het project gewerkt’, om de garantiesom die DMB aan [rekwiranten] verschuldigd was als korting in eigen zak te kunnen steken en omdat zij geen concurrent zoals [rekwiranten] in het project wilde hebben (zie memorie van antwoord sub 108);
Gezien al deze omstandigheden, waarvan de omstandigheden a t/m e door het hof zijn vastgesteld en de omstandigheden f t/m I door [rekwiranten] zijn gesteld en door het hof onbesproken zijn gelaten en dus in cassatie als hypothetisch feitelijke grondslag als uitgangspunt genomen moeten worden, is de beslissing van het hof dat onvoldoende bijkomende omstandigheden zijn gesteld voor een onrechtmatigheidsoordeel onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
Het ‘enkele (rekenkundig correcte) feit’ dat de korting gelijk is aan de garantiesom is dus gezien het voorgaande niet juist, althans niet begrijpelijk gemotiveerd, zodat ook de beslissing in rov. 7.4.4 niet in stand kan blijven.
Onderdeel 5: Ten onrechte heeft het hof in rov. 7.3.1 en 7.3.2 van het eindarrest beslist dat de in rov. 7.1 weergegeven stellingen van [rekwiranten] wegens onvoldoende feitelijke onderbouwing niet kunnen bijdragen aan het standpunt van [rekwiranten] dat Compaen slechts met het doel [rekwiranten] te schaden de intentieovereenkomst van 3 Juli 2009 met DMB en [A] sloot (rov. 7.3.1 in fine) en dat het niet op de weg van Compaen ligt om duidelijk te maken dat een faillissement van DMB voorkomen zou zijn als DMB wel van de mogelijkheid tot vervroegde levering aan Compaen gebruik had gemaakt c.q. had kunnen maken (rov. 7.3.2).
Deze beslissingen miskennen het partijdebat alsmede de regels van stelplicht en bewijslast. Voorts zijn de beslissingen onjuist en onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd gezien de beslissing van het hof in rov. 4.9.11 van het tussenarrest, de door [rekwiranten] ingenomen stellingen en de inhoud van de door Compaen n.a.v. het tussenarrest genomen akte (weergegeven in rov. 7.2 van het eindarrest). Ter toelichting en uitwerking geldt het volgende:
- a.
De eerste stelling van [rekwiranten] waarover Compaen zich bij akte mocht uitlaten is de stelling dat DMB Compaen had kunnen dwingen tot vervroegde levering.9. Compaen betwist dit niet, maar stelt alleen dat zij niet kan beoordelen waarom DMB dat niet heeft afgedwongen. Daarmee dient dus van de juistheid van de stelling van [rekwiranten] uitgegaan te worden. Door in rov. 7.3.1 van het eindarrest te beslissen dat deze stelling van [rekwiranten] wegens onvoldoende onderbouwing buiten beschouwing gelaten wordt is het recht geschonden, althans is deze beslissing onvoldoende gemotiveerd, nu onbegrijpelijk is waarom het hof van deze stelling nadere onderbouwing verlangt, gezien het partijdebat.
- b.
De tweede stelling van [rekwiranten] waarover Compaen zich bij akte mocht uitlaten is de stelling dat de door Compaen bij de (vervroegde) levering te betalen koopsom meer dan voldoende was om de financiering van SNS af te lossen.10. Op deze stelling reageert Compaen in de akte in het geheel niet. Ook van de juistheid van deze stelling dient in rechte dus uitgegaan te worden. Ten onrechte laat het hof deze stelling in het eindarrest geheel onbesproken, althans is het arrest op dit punt ontoereikend gemotiveerd, nu het hof geen enkel inzicht geeft in zijn gedachtegang op basis waarvan een stelling van [rekwiranten] met het oog waarop in het tussenarrest een aktewisseling is gelast (waarbij de stelling nota bene onbetwist is gebleven) bij nader inzien (kennelijk) geen bespreking meer behoeft of bij de verdere beoordeling geen rol meer speelt.
- c.
Anders dan het hof in rov. 7.3.1 van het eindarrest beslist, heeft [rekwiranten] niet (uitsluitend) gesteld dat Compaen de intentieovereenkomst slechts heeft gesloten met het doel [rekwiranten] te schaden. [rekwiranten] heeft (ook) gesteld dat Compaen [rekwiranten] uit het project wilde werken om haar eigen belangen te dienen11.. Gezien deze stellingen van [rekwiranten] is de te beperkte weergave daarvan door het hof onjuist en onbegrijpelijk en heeft het hof de vorderingen op een te beperkte grondslag onderzocht.
- d.
Anders dan het hof in rov. 7.3.2 van het eindarrest als uitgangspunt hanteert, heeft [rekwiranten] niet gesteld dat een faillissement van DMB voorkomen zou zijn als DMB gebruik gemaakt had van de mogelijkheid tot vervroegde levering aan Compaen. Dit is ook niet het onderwerp van de door het hof in rov. 4.9.11 van het tussenarrest gelaste aktewisseling, de stelling dat het faillissement van DMB voorkomen had kunnen worden is bovendien geen stelling die moet komen vast te staan om tot onrechtmatig handelen van Compaen te kunnen concluderen. In rov. 7.3.1 en 7.3.2 van het eindarrest is derhalve het recht geschonden, door te beslissen dat een door [rekwiranten] niet-ingenomen stelling, die ook niet beslissend is voor toewijzing van de vorderingen van [rekwiranten], wegens onvoldoende onderbouwing terzijde te laten. Indien in deze rov. het recht niet is miskend, zijn de beslissingen om vooromschreven en na te noemen redenen onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
De onjuistheid en onvoldoende begrijpelijke motivering van de beslissing van het hof de voornoemde stellingen van [rekwiranten] wegens onvoldoende feitelijke onderbouwing buiten beschouwing te laten wordt vergroot door het volgende. Het vertrekpunt van het hof bij het eindarrest is uiteraard het eindpunt van het tussenarrest: Compaen mag zich uitlaten over twee stellingen van [rekwiranten] bij memorie van antwoord. Dat impliceert dat die stellingen (ook c.q. in elk geval volgens het hof) voldoende zijn onderbouwd. Een niet voldoende onderbouwde stelling mag het hof immers passeren. In casu heeft het hof dat niet gedaan, maar aan de stellingen van [rekwiranten] een aktewisseling gewijd. Gezien de door het hof bepaalde aktewisseling is zonder nadere motivering onbegrijpelijk dat het hof na die aktewisseling beslist de stellingen die aanleiding waren voor de aktewisseling wegens onvoldoende feitelijke onderbouwing buiten beschouwing te laten. Hierboven is reeds aangetoond dat de stellingen door Compaen niet (voldoende gemotiveerd) zijn betwist. Ook om die reden is het onbegrijpelijk dat het hof van [rekwiranten] een nadere onderbouwing verlangt.
Onderdeel 6: Gezien de voorgaande, zo nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen klachten, kunnen de beslissingen van het hof in rov. 7.6 (behoudens voor zover daarin is beslist dat de grieven 3 en 4 falen), 7.7 (behoudens voor zover de door Compaen gevorderde beslagkosten zijn afgewezen) en 8 van het eindarrest niet in stand blijven, aangezien die beslissingen voortbouwen op de in de onderdelen 1 t/m 5 aangevallen beslissingen.
WESHALVE het de Hoge Raad behage op vorenstaande gronden, of één of meer daarvan, te vernietigen de arresten waartegen het middel is gericht, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, mede ten aanzien van de kosten.
[Het schuldenaarstarief conform het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Blag) voor deze ambtshandeling bedraagt:]
[Deurwaarder]
[Exploot | € | 77.75 |
Verschotten BRP/GBA | - | |
Verschotten KvK | - | 9.58 |
Verschotten DBR | - | |
Verschotten overig | - | |
Subtotaal | € | |
Omzetbelasting | - | |
Totaal | € | 87.33] |
[Ik heb de kosten van deze ambtshandeling verhoogd met een bedrag aan verschotten. Het was voor een behoorlijke ambtsverrichting nodig om die kosten te maken tegen het hierboven vermelde beloop daarvan Ik heb geen direct of indirect belang in of bij de onderneming dan wel de derde die deze kosten in rekening bracht.]
[…]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 23‑05‑2016
ECLI:NL:HR:A09069 (NJ 2008/587, Vleesmeesters/Alog)
ECLI:NL:HR:BT7496 (NJ 2012/59, Wierts/Visseren)
ECLI:NL:HR:AZ1084 (NJ 2007/78, Van de Ven/Sleegers)
ECLI:NL:HR:740 (NJ 2014/194, Joba Trust/Tjin-Hin-Tjoe)
Memorie van grieven sub 45.
Sub 34 van de memorie van grieven verwijst Compaen bovendien nog naar de punten 6, 14, 18 en 37 van haar conclusie van dupliek, waarin zij eveneens heeft betoogd dat [rekwiranten] ook na de Intentieovereenkomst tussen DMB, Compaen en [A] die de ‘beëindiging met wederzijds goedvinden’ inhield van de overeenkomst van 14 maart 2007, onverkort nakoming van haar overeenkomst met DMB kon verlangen.
Zie de memorie van antwoord sub 24, 27, 35, 36 en 43.
Zie ook hieronder sub I.
Zie rov. 7.1 van het eindarrest en 4.9.10 van het tussenarrest.
Zie (eveneens) rov. 7.1 van het eindarrest en 4.9.10 van het tussenarrest.
Zie de memorie van antwoord van [rekwiranten] onder punt 38–39, 52–53, 56