Grotendeels ontleend aan het arrest van het hof van 23 juni 2015 onder 1.1-1.39.
HR, 10-02-2017, nr. 15/04734
ECLI:NL:HR:2017:214, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-02-2017
- Zaaknummer
15/04734
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:214, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑02‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1174, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:3304, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2016:1174, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:214, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑11‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑09‑2015
- Vindplaatsen
AR 2017/740
TvPP 2017, afl. 3, p. 115
Uitspraak 10‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Vermogensrecht. Schade. Toerekening en voorzienbaarheid van schade (art. 6:98 BW). Betekenis van de omstandigheid dat een contractspartij niet uit eigen belang heeft gehandeld. Wettelijke rente. Hoofdsom en wettelijke rente moeten afzonderlijk worden vastgesteld. Matiging van wettelijke rente verlangt afzonderlijk oordeel (HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR0220, NJ 2007/481).
Partij(en)
10 februari 2017
Eerste Kamer
15/04734
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De rechtspersoon naar buitenlands recht AVI CRANES LTD.,gevestigd te Azor, Israël,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk en mr. D.A. van der Kooij,
t e g e n
[verweerster],gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Gelpke.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Avi en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/10/381395/HA ZA 11-1531 van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2013 en 19 juni 2013;
b. de arresten in de zaak 200.133.453/01 van het gerechtshof Den Haag van 25 februari 2014 en 23 juni 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 23 juni 2015 heeft Avi beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Avi vordert wettelijke rente over de toe te wijzen proceskosten.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt in het principaal beroep tot vernietiging en in het incidenteel beroep tot verwerping.
De advocaat van [verweerster] heeft bij brief van 2 december 2016 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1.1 tot en met 1.1.32. Voor zover in cassatie van belang komen zij, samengevat weergegeven, op het volgende neer.
- -
i) Partijen drijven elk een onderneming die internationaal actief is in de handel en verhuur van fabrieksnieuwe en gebruikte (bouw)kranen.
- -
ii) Volgens een schriftelijke overeenkomst heeft Avi in november 2008 aan [verweerster] twee kranen verkocht van het merk Liebherr (hierna: de Liebherr kranen). [verweerster] heeft in verband hiermee op 21 november 2008 een aanbetaling van € 446.500,-- aan Avi voldaan. Levering heeft niet plaatsgevonden.
- -
iii) Avi en [verweerster] hebben daarnaast een overeenkomst gesloten over een kraan van het merk Sennebogen (hierna: de Sennebogen kraan), eigendom van Avi. Deze overeenkomst strekte ertoe dat de Sennebogen kraan door tussenkomst van [verweerster] werd verhuurd aan een partij in een Arabisch land en Avi voor die partij niet als verhuurder optrad.
- -
iv) De Sennebogen kraan is in het najaar van 2006 verhuurd aan Sarilar Int. Transport and Commerce Ltd. (hierna: Sarilar). [verweerster] heeft de huurovereenkomst met Sarilar ondertekend. De overeengekomen huurprijs bedroeg € 13.750,-- per maand, bij een gebruik van 260 uren per maand.
- -
v) Avi heeft [verweerster] facturen gestuurd ter zake van de Sennenbogen kraan voor de periode december 2006 tot en met april 2007. Deze facturen zijn aangeduid als ‘pro forma invoice’ met daarop de omschrijving ‘monthly rental of crawler type 5500’ en het factuurbedrag van € 13.750,--
- -
vi) Sarilar heeft de huurtermijnen niet aan [verweerster] voldaan.
- -
vii) In verband met een schikking in een procedure in Turkije tussen [verweerster] en Sarilar over de betaling van onder meer de huurtermijnen verschuldigd voor de Sennebogen kraan heeft Sarilar een bedrag van € 1.325.000,-- aan [verweerster] betaald.
- -
viii) De Sennebogen kraan is medio 2010 door Sarilar aan [verweerster] afgegeven. In mei 2011 is de Sennebogen kraan van Dubai naar Israël vervoerd. Avi heeft hiervoor € 98.490,-- aan transportkosten betaald.
3.2.1
In dit geding heeft [verweerster] in conventie (ter zake van de Liebherr kranen) gevorderd dat Avi wordt veroordeeld tot terugbetaling van de hiervoor in 3.1 onder (ii) vermelde aanbetaling van € 446.500,-- en tot betaling van € 300.000,-- wegens gederfde winst.
In reconventie heeft Avi (ter zake van de Liebherr kranen) een verklaring voor recht gevorderd dat de aanbetaling is verrekend, dan wel is opgeschort en alsnog mag worden verrekend. Subsidiair heeft Avi (ter zake van de Liebherr kranen) betaling gevorderd van onder meer € 111.625,-- voor gemiste korting. Ter zake van de Sennebogen kraan vorderde Avi onder meer € 715.000.-- voor gederfde huur en € 98.490,-- voor transportkosten.
3.2.2
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie toegewezen en in reconventie afgewezen.
3.2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, de vorderingen van [verweerster] in conventie afgewezen en [verweerster] in reconventie onder meer veroordeeld tot betaling van € 33.500,--. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
[verweerster] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Avi ter zake van de Liebherr kranen. De door Avi gevorderde schade moet echter worden afgewezen. Van belang is dat Avi met [verweerster] uitdrukkelijk heeft afgesproken dat Avi de kranen aan [verweerster] verkoopt voor dezelfde prijs als die waarvoor Liebherr de kranen aan Avi verkoopt, en dat Avi heeft verzwegen dat zij bij Liebherr een korting van 2,5% op de aan haar te berekenen koopprijs heeft bedongen. Gelet op de uitdrukkelijke afspraak omtrent de door Avi aan [verweerster] te berekenen prijs, was het voor [verweerster] niet voorzienbaar dat zij het (verzwegen) gederfde voordeel als schade zou moeten betalen. De door Avi gevorderde schade in de vorm van de gemiste korting kan niet als schade ten gevolge van de door [verweerster] gepleegde wanprestatie aan haar worden toegerekend in de zin van art. 6:98 BW. (rov. 19)
Tegen het oordeel van de rechtbank dat Avi aan [verweerster] het bedrag van de aanbetaling voor de Liebherr kranen is verschuldigd (€ 446.500,--) heeft Avi geen grief gericht, zodat Avi dit bedrag aan [verweerster] verschuldigd is (rov. 21).
De door [verweerster] gevorderde gederfde winst (€ 300.000,--) en de door Avi gevorderde misgelopen korting (€ 111.625,--) zijn niet toewijsbaar. (rov. 8-20).
De overeenkomst tussen Avi en [verweerster] over de Sennebogen kraan is geen huurovereenkomst, maar een overeenkomst van lastgeving. Dat er tussen partijen mogelijk gesproken is over een door Avi aan [verweerster] te betalen commissie doet hier niet aan af. Een eventuele door Avi aan [verweerster] te betalen vergoeding is immers niet onverenigbaar met lastgeving. (rov. 27-28).
[verweerster] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Avi door niet te controleren of de huurovereenkomst die zij ten behoeve van Avi met Sarilar heeft gesloten, aan de zijde van Sarilar door een tekeningsbevoegde was ondertekend. (rov. 30-31).
[verweerster] heeft niet weersproken dat haar vordering wegens huurtermijnen in de procedure in Turkije tegen Sarilar zou zijn toegewezen als de huurovereenkomst met Sarilar rechtsgeldig was ondertekend. Daarmee is afdoende komen vast te staan dat het mislopen van de huurtermijnen het gevolg is van de toerekenbare tekortkoming van [verweerster]. (rov. 32)
De schade van Avi uit hoofde van gemiste huuropbrengsten over de periode 1 januari 2007 tot en met mei 2011, het moment dat de kraan aan Avi werd teruggeleverd in Israël, bedraagt € 715.000,-- (52 maanden x € 13.750,--) (rov. 33-34).
De door Avi gevorderde transportkosten (€ 98.490,--) zijn aan te merken als schade die het gevolg is van de toerekenbare tekortkoming van [verweerster] bestaande uit het niet controleren van de tekeningsbevoegdheid (rov. 37-38).
Hiermee bedraagt de schade van Avi als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [verweerster] (€ 715.000,-- + € 98.490,-- = ) € 813.490,--. Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die [verweerster] kan worden toegerekend als bedoeld in art. 6:98 BW (rov. 38). In het kader van de toerekening is van belang dat [verweerster], door in te gaan op het verzoek van Avi om op naam van [verweerster] de Sennebogen kraan te verhuren, een zakelijke relatie die niet op eigen naam zaken kon doen met Arabische landen ter wille was en dat zij dat niet uit eigen belang heeft gedaan. Dat [verweerster] bij de uitvoering daarvan heeft nagelaten om te controleren of de huurovereenkomst met Sarilar aan de zijde van laatstgenoemde wel door een tekeningsbevoegde was ondertekend, kan haar weliswaar worden verweten, maar dient er, gelet op het voorgaande en rekening houdend met alle andere omstandigheden van het geval, niet toe te leiden dat zij alle door Avi geleden schade moet vergoeden. Alles afwegende is de schade aan [verweerster] toerekenbaar tot een bedrag van in totaal € 480.000,--, inclusief wettelijke rente tot aan de datum van het arrest van het hof. (rov. 39)
Het in conventie toewijsbare bedrag van € 446.500,-- wordt, overeenkomstig het beroep van Avi op verrekening, verrekend met het in reconventie toewijsbare bedrag van € 480.000--, zodat in hoofdsom € 33.500,-- toewijsbaar is.
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1.1 Onderdeel 1.1 klaagt, samengevat weergegeven, dat het toerekeningsoordeel van het hof in rov. 19 onjuist is omdat volgens het hof voor de vraag of de schade van Avi van € 111.625,-- aan [verweersters] wanprestatie kan worden toegerekend, beslissend is of deze schade voor [verweerster] voorzienbaar was. Hiermee geeft het hofvolgens de klacht ten onrechte geen toepassing aan art. 6:98 BW, maar hanteert het de leer van de adequate veroorzaking.
4.1.2 De vraag of de schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust dat zij de aangesprokene als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend, moet worden beantwoord aan de hand van objectieve factoren als de aard van de aansprakelijkheid en van de schade. In dat kader zal ook wat naar objectief inzicht voorzienbaar of waarschijnlijk was, een rol kunnen spelen (Parl. Gesch. Boek 6, p. 345).
4.1.3 De klacht faalt dus voor zover zij aanvoert dat bij toerekening van schade als geregeld in art. 6:98 BW, niet de voorzienbaarheid van het aldus toebrengen van schade mag meewegen. De klacht mist feitelijke grondslag voor zover zij erop berust dat het hof zijn oordeel alleen heeft gebaseerd op de voorzienbaarheid van de schade. Het hof heeft immers, naast deze omstandigheid, ook de aard van de schade (gederfd voordeel) in zijn oordeel betrokken.
4.1.4 De overige klachten van onderdeel 1 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.2.1 Onderdeel 2.1 klaagt dat het oordeel van het hof (rov. 39) dat [verweerster] niet uit eigen belang heeft gehandeld, onbegrijpelijk is.
Deze klacht slaagt. De klacht voert terecht aan dat Avi in feitelijke instanties heeft gesteld dat zij met [verweerster] een commissie van 10% van de huurpenningen is overeengekomen, en dat het hof deze stelling niet heeft verworpen.
4.2.2 Het hof heeft in rov. 38 vastgesteld dat de schade als gevolg van de tekortkoming van [verweerster] in totaal € 813.490,-- bedraagt, zonder wettelijke rente. Het door de onderdelen bestreden oordeel (rov. 39) komt erop neer dat nu [verweerster] bij de verhuur van de Sennebogen kraan niet uit eigen belang heeft gehandeld, de haar verweten tekortkoming, mede rekening houdend met alle andere omstandigheden van het geval, niet ertoe dient te leiden dat zij alle door Avi geleden schade moet vergoeden, en dat alles afwegende de schade tot een bedrag van in totaal € 480.000,-- inclusief wettelijke rente tot op de dag van het bestreden arrest, toerekenbaar is aan [verweerster].
Onderdeel 2.2 klaagt terecht dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel onvoldoende is gemotiveerd. Bij de toerekening op grond van art. 6:98 BW gaat het om de vraag of voldoende verband bestaat tussen de schade en de gebeurtenis waarvoor aansprakelijkheid bestaat. De omstandigheid dat een contractspartij bij de tekortkoming waarvoor aansprakelijkheid bestaat, niet uit eigen belang heeft gehandeld, kan weliswaar mede van belang zijn bij de beantwoording van de vraag welk verband in de omstandigheden van het geval is te eisen, maar kan niet op zichzelf ertoe leiden dat slechts een deel van de veroorzaakte schade (het hof heeft hier kennelijk gedacht aan – ongeveer – de helft) is aan te merken als een toerekenbaar gevolg van de gebeurtenis waarvoor aansprakelijkheid bestaat.
De door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat [verweerster] niet uit eigen belang heeft gehandeld, kan dus niet zijn oordeel dragen dat de door haar tekortkoming veroorzaakte schade slechts tot het door hem genoemde bedrag als een gevolg van die tekortkoming aan haar kan worden toegerekend. Het hof heeft voor zijn oordeel mede verwezen naar “alle andere omstandigheden van het geval”, maar niet duidelijk is welke omstandigheden het hierbij (in het bijzonder) op het oog heeft, laat staan waarom deze tot zijn oordeel leiden.
Opmerking verdient dat het hof de omvang van de onderhavige verplichting tot schadevergoeding had kunnen matigen op de voet van art. 6:109 BW. Ook dan had het echter niet kunnen volstaan met de gegeven motivering, mede in het licht van de terughoudendheid die bij toepassing van de matigingsbevoegdheid in acht moet worden genomen.
4.2.3 Onderdeel 2.4 klaagt dat in het bestreden oordeel is miskend dat de schuldeiser op grond van art. 6:119 BW aanspraak heeft op wettelijke rente over de door de schuldenaar verschuldigde som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening in verzuim is geweest en dat voor het bestaan van deze aanspraak niet ter zake doet of die wettelijke rente al dan niet kan worden toegerekend in de zin van art. 6:98 BW. Daarom had het hof op de ingevolge art. 6:119 BW door [verweerster] aan Avi verschuldigde wettelijke rente niet op grond van art. 6:98 BW een afslag mogen toepassen, aldus de klacht.
Deze klacht slaagt. Het hof heeft niet onderscheiden welk deel van het toewijsbaar geoordeelde bedrag de schade betreft en welk deel wettelijke rente daarover. Daarbij is van belang dat art. 6:119 BW ertoe strekt de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom te fixeren op de wettelijke rente en dat van de bevoegdheid tot matiging van wettelijke rente terughoudend gebruik behoort te worden gemaakt (HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR0220, NJ 2007/481, rov. 3.5.4). Dit brengt mee dat hoofdsom en rente afzonderlijk moeten worden vastgesteld, en dat voor matiging van de wettelijke rente een afzonderlijk, gemotiveerd, oordeel moet worden gegeven.
4.2.4 De overige klachten van het onderdeel behoeven geen behandeling.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 juni 2015;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Avi begroot op € 6.612,02 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerster] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Avi begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerster] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 10 februari 2017.
Conclusie 18‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Vermogensrecht. Schade. Toerekening en voorzienbaarheid van schade (art. 6:98 BW). Betekenis van de omstandigheid dat een contractspartij niet uit eigen belang heeft gehandeld. Wettelijke rente. Hoofdsom en wettelijke rente moeten afzonderlijk worden vastgesteld. Matiging van wettelijke rente verlangt afzonderlijk oordeel (HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR0220, NJ 2007/481).
Partij(en)
15/04734
mr. W.L. Valk
Zitting 18 november 2016
Conclusie inzake
Avi Cranes Ltd.
(hierna: Avi)
tegen
[verweerster]
(hierna: [verweerster])
Deze zaak betreft twee geschillen tussen partijen, die slechts beperkt onderling samenhangen. Het eerste geschil betreft twee Liebherr-kranen die [verweerster] in 2008 van Avi heeft gekocht, nadat Avi deze bij Liebherr had gekocht. [verweerster] had deze kraan op haar beurt weer aan een derde doorverkocht. De tussen Avi en [verweerster] gesloten koopovereenkomst is nog voor de levering ontbonden. Zij vorderen over en weer diverse (schade)bedragen. In het tweede geschil gaat het om een Sennebogen-kraan. Deze kraan, die eigendom van Avi was, is in november 2006 door [verweerster] als lastgever van Avi aan een derde verhuurd. Deze derde heeft (een deel van) de huur niet voldaan en Avi vordert schadevergoeding.
Het principaal cassatieberoep betreft de toerekening ex art. 6:98 BW in beide geschillen. Het incidentele cassatieberoep ziet met name op de vraag of [verweerster] op enig punt is tekortgeschoten.
1. Feiten en procesverloop
1.1.
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
1.1.1.
[verweerster] oefent een internationaal opererend bedrijf uit, gespecialiseerd in de handel en verhuur van fabrieksnieuwe en gebruikte bouwkranen.
1.1.2.
Avi is een in Israël gevestigde onderneming die in dezelfde branche als [verweerster] actief is. Inzake de Liebherr-kranen
1.1.3.
In juni 2008 heeft Liebherr-Werk Ehingen GmbH (hierna: Liebherr) schriftelijke offertes uitgebracht voor de verkoop van twee bouwkranen aan Avi voor een prijs van in totaal € 4.465.000,—. Het betreft één bouwkraan van type LTM 1250 en één bouwkraan van type LTM 1500 (hierna gezamenlijk: de Liebherr-kranen).
1.1.4.
Uit een handgeschreven stuk, gedateerd 26 februari 2008, blijkt dat Liebherr Avi een korting van 2,5% zou geven op de hiervoor genoemde koopprijs voor de Liebherr-kranen.
1.1.5.
Op basis van deze stukken is op enig moment tussen Liebherr en Avi een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de Liebherr-kranen.2.
1.1.6.
[verweerster] en Avi hebben in november 2008 een schriftelijke overeenkomst gesloten, waarin onder meer is opgenomen:
‘(…) Avi Cranes has bought the two aforementioned cranes [de Liebherr-kranen] from Liebherr-Werk Ehingen Germany (…)Avi Cranes has agreed with [verweerster] to sell the cranes to him for the same sales price and under the equivalent selling and delivery conditions as Liebherr has agreed with Avi Cranes.
Agreement:
Avi Cranes commits himself to [verweerster] to exercise all contractual rights against Liebherr on behalf of [verweerster]. (…)’
1.1.7.
Op 21 november 2008 heeft [verweerster] een aanbetaling van € 446.500,— aan Avi voldaan.
1.1.8.
Op 30 januari 2009 heeft Avi aan [verweerster] een e-mailbericht gezonden, waarin onder meer is vermeld:
‘We recieved a very serious phone call from Liebherr regarding the LTM1500 [één van de Liebherr-kranen]They asked if the rumors which we sold the crane in the market is true. I told Liebherr the crane is being leased to a company in Dubai.Please pay attention and do not offer the crane in the market. It is not right.’
1.1.9.
In maart 2009 heeft [verweerster] de kraan, type LTM 1500 verkocht aan Commercial Trading Company De Prophetis Dario (hierna: De Prophetis) voor een koopprijs van € 3.450.000,—.
1.1.10.
Op 3 april 2009 heeft [verweerster] aan Avi een e-mailbericht gezonden onder meer inhoudende:
‘I talked with Liebherr on the LTM 1500. They do not object. So please send invoice according to description mr Van Voorst’
1.1.11.
Op 5 april 2009 heeft Avi aan [verweerster] een e-mailbericht gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
‘I told you from the beginning, I cannot sell you the crane and I asked you not to speak with Liebherr. You put me in a bad position against Liebherr. Liebherr insist I will not sell the crane to another company. They specific asked me on the phone and on email dated March 31st not to sell it.If I don’t take the crane for my own use they will cancel the order (…). I am not in position now to pay this crane and take it to myself.’
1.1.12.
Op 7 april 2009 (16.03 uur) heeft Avi aan [verweerster] per e-mailbericht onder meer het volgende geschreven:
‘As I wrote you on my email dated April 5th, Liebherr would like to cancel the order unless I take the crane for my own crane fleet. My other solution, I think, you and I will take the crane together and we lease it for one year and than you sell it. Is it possible?’
1.1.13.
Op 7 april 2009 (16.14 uur) heeft [verweerster] aan Avi per e-mailbericht onder meer het volgende teruggeschreven:
‘Whom did you speak to? You received the wrong information. They said to me that they want to sell the crane to you in the harbour Antwerpen and that you may sell it to anyone you want. We made an agreement and on that basis i commited myself.’
1.1.14.
Op 9 april 2009 heeft [verweerster] aan Avi een e-mailbericht toegezonden met het volgende bericht:
‘I really do not understand what you worry about. Liebherr is NOT cancelling the agreement. I bought the crane from you by agreement and I sent you a deposit of 10 percent. I do need your cooperation to quickly finalize this transaction. I made commitments to my customers.’
1.1.15.
Op 10 april 2009 heeft Avi aan [verweerster] een e-mailbericht gestuurd met de volgende inhoud:
‘Yesterday Liebherr excepted that i will sell the crane in the market, of course the crane is yours. But, I’m in a bad position with Liebherr becase I told them that I have a rental agreement to Dubai as we discussed together and not Selling agreement, And you showed them the selling agremment between us. If you like to change the colour of the crane, Please let me know.’
1.1.16.
Op 14 april 2009 heeft [verweerster] aan Avi de volgende e-mail gezonden:
‘Avi is does not matter which colourStandard ok – but what is most convenient and fast – is ok for me’.
1.1.17.
Later diezelfde dag heeft [verweerster] aan Avi een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
‘Avi can you mail me the packinglist on the ltm 1500Thanks’
1.1.18.
In de periode van 30 april tot en met 21 juni 2009 heeft Avi aan [verweerster] de volgende e-mailberichten gestuurd:
a. ‘Please let me know where to send the LTM1500. I need to give answer to Liebherr.’ (30 april 2009)
b. ‘The LTM1500 is delivery to Antwerp? Liebherr waiting for answer.’ (6 mei 2009)
c. ‘The crane LTM1500-8.1 will be ready for dispatch in a few.days. Please let us know when Liebherr can expect payment for the crane?’ (14 mei 2009)
d. ‘When can we expect the payment?’ (18 mei 2009)
e. ‘Leen I am waiting for answers! I need the payment immediately to send Liebherr.’ (21 mei 2009)
f. ‘Leen, Liebherr is waiting for the payment for the LTM 1500. I need your reply urgently.’ (31 mei 2009)
g. ‘Regarding LTM1500, Should I tell Liebherr to cancel the order? It has been 3 weeks and you do not answer my emails or my calls. I need answer immediately.’ (3 en 21 juni 2009)
h. ‘After a telephone conversation with Liebherr, they said that if they do not get immediate answer regarding the payment they will cancel the order and charge us with cancellation fee without further notice. Awaiting your immediate answer!’ (8 en 21 juni 2009)
[verweerster] heeft op geen van deze e-mails gereageerd.
1.1.19.
De overeenkomst tussen Liebherr en Avi is ten aanzien van de kraan, type LTM 1250 in april 2009 ontbonden en ten aanzien van de kraan, type LTM 1500 in juni 2009.
1.1.20.
[verweerster] heeft de koopovereenkomst met De Prophetis ter zake van de Liebherr kraan, type LTM 1500, geannuleerd.
Inzake de Sennebogen-kraan
1.1.21.
Avi had in oktober 2006 een kraan, merk Sennebogen, type 5500 (hierna: de Sennebogen-kraan) in eigendom.
1.1.22.
Op 10 oktober 2006 heeft Avi aan [verweerster] een e-mailbericht gezonden met onder meer de volgende inhoud:
‘I know that the Sennebogen 5500 is on his way to Antwerp port or it is already there, but I wanted to ask you if you have a job for this craneAs Bare Lease ?I don’t have a specific job for the crane in Israel so if you have / know a job for the crane I prefer that it will stay to work in Europe.’
1.1.23.
[verweerster] reageert hierop bij mail van diezelfde dag als volgt:
‘Avi we have many job for the Crane but to take out the port again will not be easyCan we rent in DubaiOr damman or EgyptIf sane shipping line do one of those port – best is Dubai – very good party I can rent emmidiatlyAnd people pay correct -Then you can take it when you need’
1.1.24.
Avi stelt daarop bij e-mail van 11 oktober 2006 aan [verweerster] de volgende vraag:
‘Because of Arabic countries – can you rent the crane thorough your company and responsibility?’
1.1.25.
Bij e-mail van 15 oktober 2006 schrijft Avi aan [verweerster]:
‘As I told you, due to Arabic country the contract should by through you and your responsibility. Please send me copy of a contract.’
1.1.26.
[verweerster] en Sarilar Int. Transport and Commerce Ltd. (hierna: Sarilar), gevestigd te Turkije, hebben vervolgens een huurovereenkomst getekend met betrekking tot de Sennebogen-kraan. De overeengekomen huurprijs bedroeg € 13.750,— per maand, bij een gebruik van 260 uren per maand.
1.1.27.
Op 23 november 2006 heeft [verweerster], in antwoord op het verzoek van Avi in haar e-mail van 20 november 2006, een verklaring getekend die – voor zover in cassatie nog van belang – het volgende inhoudt:
‘Hereby we, [verweerster], declare that the company AVI Cranes Ltd. is the rightful owner of the following crane:
Sennenbogen, type 5000 (...). This crane has been leased to the company Sarilar (...) as per contract attached.’
1.1.28.
Avi heeft [verweerster] facturen gestuurd ter zake van de Sennebogen-kraan voor de periode december 2006 tot en met april 2007. Deze facturen zijn aangeduid als ‘pro forma invoice’ met daarop de omschrijving ‘monthly rental of crawler crane Sennebogen type 5500’ en het factuurbedrag van € 13.750,—.
1.1.29.
Sarilar heeft de huurtermijnen voor de Sennebogen-kraan niet voldaan aan [verweerster]. [verweerster] heeft op 8 mei 2007 aan Avi bericht niet aan Avi te kunnen betalen als zij de huurtermijnen niet van Sarilar ontvangt.
1.1.30.
Medio 2007 is [verweerster] in Turkije een gerechtelijke procedure gestart tegen Sarilar om betaling te krijgen voor de huurtermijnen betreffende onder meer de Sennebogen-kraan. In de procedure werd door Sarilar betwist dat de overeenkomst was getekend door een daartoe bevoegd persoon. Deze procedure is geëindigd in een in februari 2010 getroffen schikking, inhoudende dat [verweerster] tegen intrekking van haar vorderingen de beschikking over de kranen terugkreeg. Sarilar heeft in het kader van deze schikking een bedrag van € 1.325.000,— aan [verweerster] betaald.
1.1.31.
De Sennebogen-kraan is medio 2010 door Sarilar aan [verweerster] afgegeven.
1.1.32.
De Sennebogen-kraan is in mei 2011 van Dubai naar Israël vervoerd. Avi heeft de transportkosten van dit vervoer ten bedrage van € 98.490,— betaald.
1.2.
Bij dagvaarding van 8 juni 2011 heeft [verweerster] Avi in rechte betrokken en gevorderd Avi te veroordelen tot betaling aan [verweerster] van € 746.500,—, met nevenvorderingen. De gevorderde hoofdsom bestaat uit de aanbetaling van € 446.500,— en gederfde winst ad € 300.000,—.
1.3.
Avi heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat de aanbetaling is verrekend, subsidiair terecht is opgeschort en alsnog mag worden verrekend. Subsidiair heeft Avi betaling gevorderd van onder meer € 111.625,— voor gemiste korting, € 715.000,— voor gederfde huur en € 98.490,— voor transportkosten.
1.4.
Na bewijslevering heeft de rechtbank bij eindvonnis van 19 juni 2013 in conventie de door [verweerster] gevorderde hoofdsom toegewezen en in reconventie de vorderingen van Avi afgewezen.
1.5.
Op het hoger beroep van Avi heeft het hof bij eindarrest van 23 juni 2015 het vonnis van de rechtbank vernietigd. In conventie heeft het hof de vorderingen [verweerster] afgewezen. In reconventie heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, [verweerster] veroordeeld tot betaling van onder meer de bedragen van € 33.500,— en € 4.485,—.
1.6.
Voor zover in cassatie van belang zijn de belangrijkste overwegingen van het hof in hoofdlijnen als volgt:
Ten aanzien van de Liebherr-kranen
1.6.1.
Voor een geslaagd beroep op de onzekerheidsexceptie als bedoeld in art. 6:263 BW is vereist dat bij degene die om die reden nakoming van haar verplichting opschort de bereidheid moet bestaan om na te komen, mits de onzekerheid wordt weggenomen. Van een dergelijke bereidheid lijkt geen sprake te zijn geweest (rechtsoverweging 10).
1.6.2.
Om nog een andere reden slaagt het beroep op de onzekerheidsexceptie niet. Avi hoefde gelet op de omstandigheden van het geval niet te begrijpen dat [verweerster], toen zij niet betaalde en evenmin reageerde op de reeks e-mails waarin Avi aandrong op betaling, de betaling opschortte omdat zij eerst zekerheid wilde verkrijgen over de vraag of Liebherr doorverkoop wel toestond. [verweerster] had ook niet mogen aannemen dat Avi dit zou begrijpen. [verweerster] had voor een succesvol beroep op de onzekerheidsexceptie dus aan Avi moeten mededelen dat dit de reden was dat zij de betaling opschortte (rechtsoverwegingen 11-13).
1.6.3.
Niet weersproken is dat [verweerster] voor de Liebherr-kranen diende te betalen vóórdat Avi tot levering zou overgaan, zodat het niet doorgaan van de verkoop te wijten is aan het niet betalen door [verweerster]. Dat is een toerekenbare tekortkoming [verweerster], zodat Avi niet gehouden is om de gederfde winst van € 300.000,— aan [verweerster] te vergoeden (rechtsoverweging 14).
1.6.4.
De door Avi gevorderde misgelopen korting van € 111.625,— is niet toewijsbaar, omdat deze schade niet aan de door [verweerster] gepleegde wanprestatie kan worden toegerekend in de zin van art. 6:98 BW (rechtsoverweging 19).
1.6.5.
Avi heeft geen grief gericht tegen de verschuldigdheid van de door [verweerster] gedane aanbetaling van € 446.500,—, zodat dit bedrag door Avi aan [verweerster] verschuldigd is (rechtsoverweging 20).
Ten aanzien van de Sennebogen-kraan
1.6.6.
Tussen partijen is geen sprake van huur maar van lastgeving (rechtsoverwegingen 27-28).
1.6.7.
[verweerster] heeft haar zorgplicht als lasthebber jegens Avi geschonden door niet te controleren of de huurovereenkomst die zij ten behoeve van Avi met Sarilar heeft gesloten wel door een bevoegde persoon was ondertekend (rechtsoverweging 30).
1.6.8.
Het mislopen van de huurtermijnen is het gevolg van de toerekenbare tekortkoming [verweerster] (rechtsoverweging 32).
1.6.9.
Bij gebrek aan connexiteit was [verweerster] niet bevoegd tot opschorting. De schade uit hoofde van de gemiste huuropbrengsten moet worden gesteld op € 715.000,— (rechtsoverweging 34).
1.6.10.
De transportkosten van € 98.490,— zijn eveneens aan te merken als schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming [verweerster] (rechtsoverweging 37).
1.6.11.
Een totaal van € 813.490,— kan daarmee worden aangemerkt als schade ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming [verweerster]. Voor toewijzing komt echter slechts in aanmerking de schade die [verweerster] kan worden toegerekend als bedoeld in art. 6:98 BW (rechtsoverweging 38).
1.6.12.
Alles afwegende acht het hof de schade tot een bedrag van in totaal € 480.000,— toerekenbaar aan [verweerster] (rechtsoverweging 39).
1.6.13.
De toewijsbare vorderingen in conventie en in reconventie kunnen onderling deels verrekend worden (rechtsoverweging 44).
1.7.
Bij dagvaarding van 23 september 2015 heeft Avi cassatieberoep ingesteld tegen ’s hofs arrest en vernietiging van dit arrest gevorderd. [verweerster] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Beide partijen hebben hun standpunten in cassatie schriftelijk door hun advocaten laten toelichten. Vervolgens heeft de advocaat [verweerster] gedupliceerd.
2. Inleidende beschouwingen naar aanleiding van het principaal beroep
2.1.
De beide onderdelen van het cassatiemiddel in het principaal beroep betreffen de toerekening als bedoeld in art. 6:98 BW, dus de toerekening van schade aan de aansprakelijke persoon als een gevolg van de gebeurtenis waarop diens aansprakelijkheid berust. Het betreft dus de zogenaamde tweede fase van het causaal verband, volgend op de eerste fase waarin het condicio sine qua non-verband ter toets staat.3.In die tweede fase gaat het er om te onderscheiden tussen de schadeposten die in redelijkheid met de bedoelde gebeurtenis in voldoende verband staan en de schadeposten waarvoor dit niet geldt.
2.2.
Art. 6:98 BW gaat terug op het Gewijzigd Ontwerp (1976) en berust op een ontwikkeling in de literatuur en rechtspraak met betrekking tot onrechtmatige daad.4.Die ontwikkeling hield verband met onvrede over de uitkomsten waartoe de tot dan toe geldende adequatieleer aanleiding gaf. Voorzienbaarheid als allesbeslissende maatstaf werd verwisseld met een maatstaf die uitgaat van gezichtspunten. Als zulke gezichtspunten benoemt art. 6:98 BW niet-limitatief de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade. Algemeen is het inzicht dat de voorzienbaarheid van de schade ook in de nieuwe leer een belangrijk gezichtspunt is.5.
2.3.
Zoals gezegd is de leer van de redelijke toerekening opgekomen binnen het leerstuk van de onrechtmatige daad. Dat heeft de wetgever er niet van weerhouden om, zoals ook het uitgangspunt was bij de inrichting van afdeling 6.1.10 BW, voor alle wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding dezelfde maatstaf te formuleren. Ook voor wanprestatie in de zin van een toerekenbare tekortkoming in de zin van art. 6:74 BW geldt dus thans de toerekeningsleer. Wie de wetsgeschiedenis van art. 6:98 BW nagaat, zoekt vergeefs naar een uitdrukkelijke verantwoording daarvoor. Die verantwoording ligt echter voor de hand: juist omdat art. 6:98 BW mede verwijst naar de aard van de aansprakelijkheid, bestaat er geen bezwaar tegen om de verschillende aansprakelijkheidsgrondslagen over één kam te scheren; dat gezichtspunt biedt immers alle ruimte om rekening te houden met de eigenaardigheden van iedere grondslag en dus ook met die van wanprestatie.
2.4.
Het overgrote deel van de literatuur met betrekking tot het causaal verband betreft nog steeds gevallen van onrechtmatige daad; literatuur met betrekking tot de toepassing van art. 6:98 BW in gevallen van wanprestatie is er maar nauwelijks. Die schaarse literatuur heeft echter een duidelijke rode draad: juist in geval van wanprestatie bestaat er alle aanleiding om het gezichtspunt van de voorzienbaarheid van de schade zwaar te laten wegen.6.
2.5.
Die opvatting in de literatuur sluit aan bij een breed gedragen rechtsopvatting in internationaal verband.7.Ik wijs in de eerste plaats op art. 74 CISG (het Weens Koopverdrag):
‘De schadevergoeding wegens een tekortkoming van een partij bestaat uit een bedrag gelijk aan de schade, met inbegrip van de gederfde winst, die door de andere partij als gevolg van de tekortkoming wordt geleden. Een zodanige schadevergoeding mag evenwel niet hoger zijn dan de schade die de partij die in de nakoming is tekort geschoten bij het sluiten van de overeenkomst voorzag of had behoren te voorzien als mogelijk gevolg van de tekortkoming, gegeven de feiten die zij kende of die zij had behoren te kennen.’
Op grond van deze bepaling is dus in geval van een tekortkoming in de nakoming van een internationale koopovereenkomst in de zin van art. 1 CISG de voorzienbaarheid van de schade van beslissende betekenis, in die zin dat niet-voorzienbare schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, waarbij het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst het peilmoment is. Deze bepaling uit het Weens Koopverdrag staat niet op zichzelf. De Unidroit Principles of International Commercial Contracts 2010 (PICC) bepalen in art. 7.4.4:
‘The non-performing party is liable only for harm which it foresaw or could reasonably have foreseen at the time of the conclusion of the contract as being likely to result from its non-performance.’
De bij art. 7.4.4 PICC behorende comment licht de bepaling onder meer als volgt toe:
‘This limitation is related to the very nature of the contract: not all the benefits of which the aggrieved party is deprived fall within the scope of the contract and the non-performing party must not be saddled with compensation for harm which it could never have foreseen at the time of the conclusion of the contract and against the risk of which it could not have taken out insurance.’
Art. 9:503 Principles of European Contract Law (PECL) en art. III.3:703Draft Common Frame of Reference (DCFR) formuleren dezelfde regel, zij het dat zij een nuance toevoegen: niet-voorzienbare schade komt wel voor vergoeding in aanmerking indien de schuldenaar een gekwalificeerd verwijt treft, in de zin van opzet of grove nalatigheid. Uit het uitvoerige notenapparaat bij art. III.3:703 DCFR blijkt dat in een grote meerderheid van de Europese rechtsstelsels aan de voorzienbaarheid ten tijde van het sluiten van de overeenkomst een (in beginsel) beslissende betekenis wordt toegekend. In diverse continentale rechtsstelsels is er een uitdrukkelijke wettelijke bepaling in die zin. Vergelijk bijvoorbeeld art. 1150 Belgisch BW, overeenkomend met ons art. 1283 BW (oud):
‘De schuldenaar is slechts gehouden tot vergoeding van de schade die was voorzien of die men heeft kunnen voorzien ten tijde van het aangaan van het contract, wanneer het niet uitvoeren van de verbintenis niet door zijn opzet is veroorzaakt.’
Het vernieuwde Franse verbintenissenrecht (dus van na de herziening per 10 februari 2016) heeft dezelfde regel gehandhaafd in art. 1231 lid 3 Code Civil. In het Engelse recht geldt (met nuances) hetzelfde sinds Handley vs. Baxendale.8.In de woorden van Lord Alterson:
‘Where two parties have made a contract which one of them has broken, the damages which the other party ought to receive in respect of such breach of contract should be such as may fairly and reasonably be considered either arising naturally, i.e., according to the usual course of things, from such breach of contract itself, or such as may reasonably be supposed to have been in the contemplation of both parties, at the time they made the contract, as the probable result of the breach of it.’
Afgaande op de noten van de DCFR geldt dezelfde opvatting ook in onder meer Luxemburg, Estland, Ierland, Schotland, Denemarken, Spanje en Italië. Een regel in vergelijkbare zin wordt ook aanvaard in de USA, zoals blijkt uit § 2-715 lid 2 onder a van de Uniform Commercial Code (2002).
2.6.
Nederland is niet het enige land dat geen uitdrukkelijke regel in de zojuist bedoelde zin kent. Die positie delen we onder meer met Duitsland. Het Duitse recht komt echter via verschillende wegen tot vergelijkbare uitkomsten als de hiervoor bedoelde breed gedragen opvatting in internationaal verband, onder meer met toepassing van de Schutzzwecktheorie,9.die behalve met art. 6:163 BW (relativiteit in geval van onrechtmatige daad) ook in verband kan worden gebracht met het gezichtspunt van de aard van de aansprakelijkheid bij de toepassing van art. 6:98 BW.10.
2.7.
Ik vermeld nog dat ook vanuit rechtseconomisch perspectief veel voor de bedoelde breed gedragen opvatting pleit.11.Een contractspartij moet vooraf een goede inschatting kunnen maken van de omvang van de schade die voor haar rekening komt in het geval van haar eventuele tekortschieten. Op basis van die inschatting kan zij haar prijs bepalen (een relevant risico van aansprakelijkheid voor een omvangrijke schade leidt uiteraard tot een hogere prijs), het risico eventueel verzekeren of een beperking van haar aansprakelijkheid bedingen. Kunnen aspirant-partijen de bedoelde inschatting niet goed maken, omdat het recht hen ook aansprakelijk houdt voor risico’s die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet konden worden gekend, dan vertaalt zich dat in een algemene prijsverhoging (dus ook ten koste van wederpartijen zonder verhoogd schaderisico) en soms in het faillissement van een schuldenaar.
2.8.
Wat is van het voorgaande te leren voor de toepassing van het Nederlandse recht? Uiteraard blijft staan dat naar Nederlands recht voor de toerekening van schade aan de aansprakelijke persoon als een gevolg van de gebeurtenis waarop diens aansprakelijkheid berust, niet één gezichtspunt allesbeslissend is. Dat geldt ook in het geval van wanprestatie. Het is echter niet onjuist en integendeel in overeenstemming met een breed gedragen rechtsopvatting in nationaal en internationaal verband, om aan de voorzienbaarheid van de schade een bijzonder gewicht toe te kennen, met als peilmoment de totstandkoming van de overeenkomst. Was een schadepost geheel en al onvoorzienbaar op het moment dat de overeenkomst werd gesloten, dan pleit dat sterk ervoor om die schade niet toe te rekenen. Dit is zowel te beschouwen als een toepassing van het gezichtspunt van de voorzienbaarheid (met de bijzonderheid dat het moment dat de overeenkomst werd gesloten bepalend is en niet het moment van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dus van de tekortkoming), als van het gezichtspunt van de aard van de aansprakelijkheid. Het voorgaande betekent uiteraard niet dat andere gezichtspunten in gevallen van wanprestatie niet mede gewicht in de schaal zullen kunnen leggen. De omstandigheid dat bijvoorbeeld sprake is van letselschade zal eveneens zwaar kunnen wegen, evenals de ernst van het verwijt dat aan de schuldenaar kan worden gemaakt (opzet, schuld of minder), wat dus tot gevolg kan hebben dat niet-voorzienbare schade tóch wordt toegerekend.
2.9.
Verder moeten we bedenken dat de hiervoor bedoelde breed gedragen rechtsopvatting enkel zegt dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet te voorziene schadeposten in beginsel steeds niet voor vergoeding in aanmerking behoren te komen. Een nádere beperking van de toe te rekenen schade kan op zijn plaats zijn. Die nadere beperking wordt in veel buitenlandse rechtsstelsels nog altijd bereikt met behulp van de adequatieleer (met als beslissende maatstaf de voorzienbaarheid ten tijde van de normschending). Uiteraard bestaat er geen enkele reden om ook dat voor de toepassing van het Nederlandse recht over te nemen. Art. 6:98 BW biedt alle ruimte om (naast de voorzienbaarheid ten tijde van de normschending) ook aan andere gezichtspunten die voor een verdere beperking in de toerekening pleiten, een plaats te geven. Tot die andere gezichtspunten behoort onder meer de aard van de activiteit waarbij de schade is toegebracht.12.Bijvoorbeeld de omstandigheid dat iemand als vrijwilliger, dus zonder beloning, de schade heeft veroorzaakt, pleit mijns inziens veelal voor een beperkte toerekening, ook voor zover deze vrijwilliger in een contractuele relatie ten opzichte van de gelaedeerde partij stond.
3. Bespreking van het principaal cassatiemiddel
3.1.
Het eerste onderdeel van het middel in het principaal beroep heeft betrekking op het oordeel van het hof omtrent de Liebherr-kranen en richt zich met vijf subonderdelen tegen rechtsoverweging 19 van het arrest van het hof, alwaar het hof als volgt heeft overwogen:
‘Het hof heeft hiervoor – anders dan de rechtbank – geoordeeld dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Avi. De door Avi gevorderde schade moet echter worden afgewezen. Van belang is dat Avi met [verweerster] uitdrukkelijk heeft afgesproken dat Avi de kranen aan [verweerster] verkoopt voor dezelfde prijs als die waarvoor Liebherr de kranen aan Avi verkoopt, en dat Avi heeft verzwegen dat zij bij Liebherr een korting van 2,5% op de aan haar te berekenen koopprijs heeft bedongen. Gelet op de uitdrukkelijke afspraak omtrent de door Avi aan [verweerster] te berekenen prijs, was het voor [verweerster] niet voorzienbaar dat zij het (verzwegen) gederfde voordeel als schade zou moeten betalen. Dat het, zoals Avi heeft aangevoerd, niet onvoorzienbaar was dat Avi voor haar bemoeienissen enige vergoeding zou ontvangen doet daar niet aan af. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de door Avi gevorderde schade in de vorm van de gemiste korting niet als schade ten gevolge van de door [verweerster] gepleegde wanprestatie aan haar kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:98 BW.’
3.2.
Met subonderdeel 1.1 klaagt het middel dat het hof aldus een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, nu het hof voor de vraag of de schade aan [verweerster] kan worden toegerekend beslissend laat zijn of deze schade voor [verweerster] voorzienbaar was; het hof zou de adequatieleer hebben toegepast.
3.3.
Mijns inziens faalt de klacht. Het hof verwijst met zoveel woorden naar zowel de toerekeningsmaatstaf als naar het juiste wetsartikel (zie behalve het slot van rechtsoverweging 19, ook de rechtsoverwegingen 16 en 17). Uit de omstandigheid dat het hof met nadruk over de voorzienbaarheid spreekt, kan niet worden afgeleid dat het hof in die voorzienbaarheid meer heeft gezien dan een gezichtspunt.13.Het hof benoemt bovendien impliciet ook andere gezichtspunten dan de voorzienbaarheid van de schade. De aard van de schade wordt door het hof benoemd als ‘gederfd voordeel’. En het gezichtspunt van de aard van de aansprakelijkheid is aan de orde met de bespreking van de tussen partijen gemaakte afspraken en de kwalificatie van de normschending als ‘wanprestatie’.
3.4.
Subonderdeel 1.2 formuleert een motiveringsklacht. Het hof zou, wat betreft het gezichtspunt van de aansprakelijkheid, onvoldoende hebben meegewogen dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit overeenkomst, door ten onrechte en ook na veelvuldig aandringen door Avi niet de overeengekomen koopsom te betalen. Ik begrijp het middel aldus dat het poneert dat sprake was van een essentiële stelling van de zijde van Avi, namelijk dat aan [verweerster] een min of meer gekwalificeerd verwijt valt te maken, namelijk niet betalen ondanks veelvuldig aandringen, en dat dit tot toerekening van de geleden schade behoort te leiden, althans dat het hof had moeten motiveren waarom het daartoe niet leidt.
3.5.
Het middel verwijst voor de bedoelde stelling naar de memorie van grieven onder 56, 76-83, rechtsoverweging 1.17 van het arrest van het hof (gelijk aan 1.1.18 van deze conclusie) en de conclusie van antwoord onder 14, 15, 16 en 22. Een onderdeel van de feitenvaststelling door het hof is uiteraard geen essentiële stelling van Avi. Stellingen uit de conclusie van antwoord komen evenmin in aanmerking. De rechtbank had geoordeeld dat voor toerekening geen plaats is. Het grievenstelsel bracht vervolgens met zich dat het hof zich in beginsel mocht beperken tot hetgeen bij memorie van grieven door Avi was aangevoerd. Intussen lees ik ook in de genoemde alinea’s van de conclusie van antwoord de bedoelde stelling niet; ze betreffen geen van alle de kwestie van de toerekening van de schade. Ook in de memorie van grieven lees ik de stelling niet. Alinea 56 betreft niet de toerekeningsvraag. De alinea’s 76-83 wel, maar ook daar kan ik de stelling niet terugvinden. Het meest in de buurt komt nog alinea 81. Daar wordt benoemd dat sprake is van wanprestatie, dat [verweerster] heeft geweigerd te betalen vanwege vermeende onzekerheid en dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming die aan schuld is te wijten. Dat de herhaalde aanmaningen van Avi aan het schuldverwijt een bijzondere nadruk gaven, die bij de toerekening moet worden meegewogen, is echter ook hierin niet te lezen. Het subonderdeel mist dus feitelijke grondslag.
3.6.
Volgens subonderdeel 1.3 is door Avi onbetwist aangevoerd (i) dat voor [verweerster] te verwachten viel dat ook Avi baat zou hebben bij de koopovereenkomst met [verweerster], (ii) dat gebruikelijk is dat zulks in de vorm van een commissie of anderszins zou gaan en (iii) dat voor [verweerster] redelijkerwijs te voorzien was dat Avi schade zou lijden bij het niet doorgaan van de koopovereenkomst. Volgens het subonderdeel had het hof op grond van art. 149 lid 1 Rv deze feiten als vaststaand dienen te beschouwen.
3.7.
Op zichzelf is juist dat de hiervoor aangehaalde stellingen door [verweerster] zijn ingenomen (zie de in de cassatiedagvaarding aangehaalde vindplaatsen), maar het hof heeft art. 149 lid 1 Rv niet geschonden door die stellingen niet als vaststaand te beschouwen.14.[verweerster] heeft in de memorie van antwoord onder 14 met nadruk erop gewezen dat de korting van 2,5% die Avi bij Liebherr had bedongen, in een ‘side letter’ was vastgelegd, die Avi bewust buiten de relatie met [verweerster] had gehouden (met iets andere woorden herhaald in de pleitnotitie d.d. 31 maart 2015 van mr. G.M. van Voorst onder 6). Daarin heeft het hof klaarblijkelijk een voldoende gemotiveerde betwisting van de bedoelde stellingen van Avi gelezen.15.In het licht van de inhoud van de overeenkomst tussen partijen, volgens welke Avi de kranen verkocht voor dezelfde koopprijs en onder dezelfde koop- en leveringsvoorwaarden als Liebherr met Avi was overeengekomen, dunkt mij dat allerminst onbegrijpelijk. Het standpunt [verweerster] was immers klaarblijkelijk dat zij in het licht van de uitdrukkelijke inhoud van de overeenkomst en haar onbekendheid met de tussen Liebherr en Avi overeengekomen side letter, met een commissievoordeel of andere baat van Avi geen rekening behoefde te houden. Subonderdeel 1.3 faalt dus.
3.8.
Subonderdeel 1.4 richt zich op de volgende zin uit de overweging van het hof en neemt die naar de letter:
‘Dat het, zoals Avi heeft aangevoerd, niet onvoorzienbaar was dat Avi voor haar bemoeienis-sen enige vergoeding zou ontvangen doet daar niet aan af.
Die zin moet echter in zijn context worden gelezen. Uit die context is duidelijk dat het hof bedoelt: de stelling van Avi dat, volgens hetgeen gebruikelijk is, voorzienbaar was dat Avi voor haar bemoeienissen enige vergoeding zou ontvangen, kan niet afdoen aan de uitdrukkelijke inhoud van de overeenkomst. Zo begrepen is ’s hofs oordeel noch rechtens onjuist noch onvoldoende gemotiveerd. Een contractspartij mag immers in het algemeen afgaan op de juistheid van door haar wederpartij gedane mededelingen16.en zo ook mocht, zoals het hof impliceert, [verweerster] afgaan op de in de tekst van de overeenkomst vastgelegde mededeling van Avi dat zij verkocht tegen dezelfde prijs en voorwaarden als in haar verhouding tot Liebherr golden. Ook subonderdeel 1.4 treft dus geen doel.
3.9.
Subonderdeel 1.5 betreft een herschikking van hiervoor reeds besproken klachten. Zijn falen volgt uit het voorgaande.
3.10.
Onderdeel 1 is dus in al zijn onderdelen vergeefs voorgesteld.
3.11.
Het tweede onderdeel heeft betrekking op de Sennebogen-kraan en is gericht tegen rechtsoverweging 39 van het arrest van het hof, waarin het hof – na te hebben vastgesteld dat [verweerster] de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden – als volgt overweegt:
‘In het kader van de toerekening acht het hof van belang dat [verweerster], door in te gaan op het verzoek van Avi om op [verweersters] naam de Sennebogen-kraan te verhuren, een zakelijke relatie die niet op eigen naam zaken kon doen met Arabische landen ter wille was en dat zij dat niet uit eigenbelang heeft gedaan. Dat [verweerster] bij de uitvoering daarvan heeft nagelaten om te controleren of de huurovereenkomst met Sarilar wel door een tekeningsbevoegde was ondertekend, kan haar weliswaar worden verweten, maar dient er, gelet op het voorgaande en rekening houdend met alle andere omstandigheden van het geval, niet toe te leiden dat (…) zij alle door Avi geleden schade moet vergoeden. Het hof acht, alles afwegende, de schade tot een bedrag van in totaal € 480.000,00, inclusief wettelijke rente tot op heden, toerekenbaar aan [verweerster].
3.12.
Met subonderdeel 2.1 klaagt het middel dat het oordeel van het hof dat [verweerster] niet uit eigenbelang heeft gehandeld onbegrijpelijk is, omdat door Avi is gesteld dat zij met [verweerster] een commissie van 10% van de huurpenningen is overeengekomen en deze stelling door het hof niet is verworpen.
3.13.
Deze klacht slaagt. In het kader van de vraag of sprake was van huur dan wel lastgeving heeft het hof met zoveel woorden in het midden gelaten of ‘er tussen partijen mogelijk gesproken is over een door Avi aan [verweerster] te betalen commissie’ (slot van rechtsoverweging 27). Dat is begrijpelijk omdat een commissie lastgeving niet uitsluit. Wanneer vervolgens het hof in het kader van de toerekening meeweegt dat [verweerster] niet uit eigenbelang handelde, kon het in dat verband echter niet langer in het midden laten of Avi en [verweerster] een commissie van 10% waren overeengekomen (zoals Avi had gesteld) of niet. Dat heeft het hof echter wel gedaan, wat zijn oordeel inderdaad onbegrijpelijk maakt.
3.14.
De subonderdelen 2.2-2.5 liggen in elkaars verlengde. Subonderdeel 2.2 voert aan dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting over de verhouding tussen art. 6:98 BW en art. 6:109 BW. De andere subonderdelen klagen er alle over, elk vanuit een iets ander perspectief, dat het oordeel van het hof onvoldoende inzichtelijk is gemotiveerd, dan wel in andere zin van een onjuiste rechtsopvatting blijk geeft.
3.15.
Ik stel voorop dat voor de vraag naar de toerekening van de schade diverse gezichtspunten van belang zijn, waaronder ook de aard van de activiteit waarbij de schade is toegebracht (zie hiervoor onder 2.9). Dat de door het hof benoemde omstandigheid (namelijk dat [verweerster] niet uit eigenbelang zou hebben gehandeld) in het kader van de matigingsbevoegdheid van art. 6:109 BW relevant zou kunnen zijn, sluit dus op zichzelf niet uit dat zij ook bij de toerekeningsvraag mag worden betrokken.17.
3.16.
Wat het hof echter doet is dezelfde schadeposten (gemiste huurpenningen ad € 715.000,— en transportkosten ad € 98.490,—) deels wél en deels níét toerekenen, waarbij dan ook nog eens één totaalbedrag inclusief wettelijke rente wordt vastgesteld (het ronde bedrag van € 480.000,—), zonder dat eerst een hoofdsom is vastgesteld. Dat gaat mijns inziens verder dan wat in het kader van art. 6:98 BW past. In dit verband moet worden bedacht dat voor de matigingsbevoegdheid van art. 6:109 BW een bijzondere en tot terughoudendheid nopende maatstaf geldt (‘kennelijk onaanvaardbare gevolgen’), waaraan niet voorbij moet kunnen worden gegaan door bij de voorafgaande toerekeningsvraag alle omstandigheden van het geval in een hoge hoed te gooien. Het oordeel van het hof geeft mijns inziens daarom inderdaad blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Een en dezelfde schadepost kan in redelijkheid niet zowel niet als wel een gevolg van een gebeurtenis zijn. De in de subonderdelen besloten liggende rechtsklacht treft dus doel.
3.17.
Zou dat al anders zijn, dan gaan mijns inziens de motiveringsklachten op. De ongespecificeerde verwijzing naar ‘alle omstandigheden van het geval’ geeft onvoldoende inzicht in de gedachtegang van het hof om zijn beslissing controleerbaar en aanvaardbaar te kunnen maken.
3.18.
Volledigheidshalve merk ik met betrekking tot de in subonderdeel 2.3 genoemde bijzonderheden a en b op dat het middel niet verwijst naar een plaats in de gedingstukken waar Avi daarop in de context van art. 6:98 BW een beroep heeft gedaan. Daarom behoefde het hof die bijzonderheden niet in zijn oordeel te betrekken. In zoverre slaagt het middel derhalve niet, maar overigens dus wel.
3.19.
De slotsom in het principaal beroep is dat onderdeel 1 van het middel faalt en onderdeel 2 slaagt.
4. Bespreking van het incidenteel cassatiemiddel
4.1.
Onderdeel 1 richt zich met diverse klachten tegen het oordeel van het hof in de rechtsoverwegingen 8 tot en met 15. In die overwegingen komt het hof tot de slotsom dat het door [verweerster] gedane beroep op de onzekerheidsexceptie om meerdere redenen niet opgaat, zodat [verweerster] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst met betrekking tot de Liebherr-kranen, terwijl Avi niet gehouden is om de door [verweerster] gederfde winst te vergoeden.
4.2.
Volgens subonderdeel 1a is het hof ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, voorbijgegaan aan het door [verweerster] bij conclusie van repliek gedane beroep op ontbinding van de koopovereenkomst wegens een voorafgaande wanprestatie van Avi, bestaande uit het verzwijgen van de door Avi bij Liebherr bedongen korting van 2,5%. Indien dit beroep slaagt, vormt dit volgens het subonderdeel een grondslag voor de door [verweerster] gevorderde gederfde winst en brengt het ook mee dat [verweerster] van haar betalingsverplichtingen jegens Avi is bevrijd.
4.3.
De vordering [verweerster] in hoofdsom bestaat uit twee onderdelen, namelijk terugbetaling van de aanbetaling van € 446.500,— en vergoeding van de gederfde winst ad € 300.000,—. Het bedrag van € 446.500,— is door de rechtbank toegewezen en daartegen is in hoger beroep geen grief gericht. In hoger beroep ging het dus alleen nog om de vraag of ook het bedrag van € 300.000,— toewijsbaar was. Aan die vordering had [verweerster] ten grondslag gelegd dat Avi de kranen had verkocht met verzwijging van de beperkingen in de vrije verhandelbaarheid van de kraan (vergelijk de feiten onder 1.1.8 en 1.1.11). Zie de inleidende dagvaarding onder 28. Is aan die grondslag nu inderdaad bij de conclusie van repliek toegevoegd dat Avi ook tekort is geschoten door de door Avi bij Liebherr bedongen korting van 2,5% te verzwijgen? De cassatiedagvaarding citeert zelf reeds uit de conclusie van repliek, zodat ik dat niet behoef te doen. Zoals blijkt uit de conclusie van repliek onder 10 is de bedoelde tekortkoming (onder 9 van de conclusie van repliek geformuleerd als een tekortkoming van Avi in haar verplichting om aan [verweerster] dezelfde koopprijs te rekenen) enkel ten grondslag gelegd aan de vordering tot terugbetaling van de aanbetaling – in de vorm van een alternatieve grondslag voor ontbinding – en niet mede aan de vordering tot vergoeding van de door [verweerster] gederfde winst ad € 300.000,—.
4.4.
Dat de bedoelde tekortkoming mogelijk wel een grondslag voor toewijzing van de schadevergoeding ad € 300.000,— had kúnnen zijn, helpt [verweerster] uiteraard niet. Het hof diende de toewijsbaarheid van de vordering [verweerster] te onderzoeken op de grondslag van hetgeen [verweerster] aan die vordering ten gronde had gelegd (art. 24 Rv). Het subonderdeel faalt dus.
4.5.
Subonderdeel 1b veronderstelt dat het hof heeft gemeend dat de hiervoor bedoelde alternatieve grondslag voor ontbinding buiten beschouwing kon worden gelaten, omdat [verweerster] geen grief had gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat de overeenkomst in april/juni 2009 is ontbonden en betoogt dat het hof aldus de devolutieve werking van het hoger beroep heeft miskend.
4.6.
Het subonderdeel mist feitelijke grondslag, omdat de juistheid van de veronderstelling van het middel uit niets blijkt. [verweerster] heeft bij het subonderdeel bovendien geen belang, omdat een alternatieve grondslag voor ontbinding niet tot de toewijsbaarheid van schadevergoeding kan leiden; dat kan alleen een alternatieve grondslag voor schadevergoeding.
Weliswaar zegt art. 6:277 BW dat als een overeenkomst geheel of gedeeltelijk wordt ontbonden, de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht is haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt, maar dit betekent niet dat de ontbinding zelf de grondslag voor de verschuldigdheid van de schadevergoeding is. Art. 6:277 BW strekt er slechts toe buiten twijfel te stellen dat ook de schade die door de ontbinding wordt veroorzaakt en die bij een keuze van andere rechtsmiddelen niet zou zijn geleden, voor vergoeding in aanmerking komt. Ook in geval van ontbinding is de grondslag van de schadeplichtigheid van de tekortschietende schuldenaar geen andere dan uit art. 6:74 BW voortvloeit.18.
4.7.
Subonderdeel 1c bevat slechts voortbouwklachten en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden besproken.
4.8.
Onderdeel 2 klaagt dat het hof ten onrechte, althans zonder nadere motivering, voorbij is gegaan aan het betoog [verweerster] dat Avi haar nimmer heeft gesommeerd of in gebreke heeft gesteld met betrekking tot de betaling voor de Liebherr-kranen. Gegrondbevinding van deze stelling brengt volgens het middel mee dat [verweerster] niet in verzuim was en dat Avi dus niet bevoegd was om tot ontbinding over te gaan. Het middel betoogt dat het hof daarom in rechtsoverweging 14 niet kon beslissen dat het niet doorgaan van de verkoop van de Liebherr-kranen te wijten is aan het niet betalen door [verweerster] en dat er om die reden geen grond is om de door [verweerster] gevorderde vergoeding van de gederfde winst toe te wijzen. Hetzelfde betoogt het middel omtrent de beslissing van het hof in rechtsoverweging 19, namelijk dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Avi.
4.9.
De door het middel aangehaalde plaats (memorie van antwoord onder 35 en 36) maakt deel uit van de reactie [verweerster] op de grieven I en II van Avi. De strekking van die grieven is dat, anders dan door de rechtbank was aangenomen, [verweerster] zich niet op de onzekerheidsexceptie kon beroepen en het beroep [verweerster] op opschorting wel in strijd met de goede trouw (redelijkheid en billijkheid) is. Die reactie [verweerster] houdt in dat Avi en Liebherr hun koopovereenkomst eind juni 2009 in onderling overleg hebben geannuleerd en dat Avi daarmee de nakoming jegens [verweerster] bewust onmogelijk heeft gemaakt; daarom kan Avi de voorzienbare gevolgen niet naar [verweerster] doorschuiven (memorie van antwoord onder 30). In dat verband (zie slot van memorie van antwoord onder 30: ‘[verweerster] licht dat als volgt toe’) betoogt [verweerster] eerst dat Avi haar aanspraken op schadevergoeding uit hoofde van de overeenkomst heeft prijsgegeven (memorie van antwoord onder 32) en vervolgens dat dit zelfs ook geldt als [verweerster] onzorgvuldig zou hebben gehandeld (memorie van antwoord onder 35). Dit laatste werkt [verweerster] uit met de stelling dat Avi nakoming had dienen te vorderen dan wel aanzeggen conform art. 62 en 63 CISG (memorie van antwoord onder 36). In déze context staat dan het zinnetje waarop het middel zich klaarblijkelijk wenst te beroepen:
‘Zij [Avi] heeft [verweerster] echter nimmer gesommeerd of anderszins in gebreke gesteld.’
4.10.
Mij dunkt dat het alleszins begrijpelijk is dat het hof dit zinnetje niet heeft opgevat als een beroep op het ontbreken van verzuim aan de zijde [verweerster]. Het verband waarin het zinnetje voorkomt is immers dat van afstand van recht of eventueel rechtsverwerking aan de zijde van Avi. Het onderdeel faalt dus.
4.11.
Aan het voorgaande voeg ik nog toe dat ik voor een meer welwillende uitleg van de stellingen [verweerster] (en tegelijk een minder welwillende beoordeling van de uitleg van de gedingstukken door het hof) zou hebben kunnen voelen ingeval het in cassatie voor het eerst ondubbelzinnig betrokken standpunt [verweerster] dat zij niet in verzuim verkeerde, mij inhoudelijk meer zou aanspreken. Dat standpunt spreekt mij echter in het geheel niet aan. Zoals blijkt uit de onder 1.1.18 aangehaalde e-mailberichten was [verweerster] vele malen aangemaand. Dat vervolgens nog een formele ingebrekestelling nodig zou zijn om het verzuim te doen intreden, acht ik nauwelijks verdedigbaar. Het stelsel van art. 6:82 en 6:83 BW is niet bedoeld als een set strakke regels, die naar de letter moeten worden toegepast; het gaat er integendeel om wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van partijen mocht worden verwacht.19.Een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn; ook kan (de aanvullende werking van) de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt.20.Welnu, mij dunkt dat na de vele aanmaningen, waarop [verweerster] steeds niet reageerde, een ingebrekestelling in redelijkheid niet meer nodig was.
4.12.
Onderdeel 3 van het middel heeft betrekking op de Sennebogen-kraan en richt zich tegen de rechtsoverwegingen 29 tot en met 31 van het arrest van het hof. Die overwegingen luiden:
‘29. Met grief VII komt Avi op tegen het oordeel van de rechtbank dat [verweerster] heeft voldaan aan haar uit artikel 7:401 BW voortvloeiende verplichting om bij haar werkzaamheden de zorg van een goed lasthebber in acht te nemen. Avi heeft daartoe onder meer aangevoerd dat [verweerster] de overeenkomst met Sarilar met betrekking tot de Sennebogen-kraan heeft gesloten zonder te controleren of de ondertekenaar aan de zijde van Sarilar (Sarlan) wel tekeningsbevoegd was.
30. De rechtbank heeft terecht overwogen dat beoordeeld moet worden of [verweerster] heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend lasthebber te werk zou zijn gegaan, waarbij de concrete zorgverplichtingen afhangen van de omstandigheden van het geval. Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat [verweerster] haar zorgplicht jegens Avi heeft geschonden door niet te controleren of de huurovereenkomst die zij ten behoeve [van] Avi met Sarilar heeft gesloten wel door een tekeningsbevoegde was ondertekend. [verweerster] opereert als professionele partij in de (internationale) kranenbranche en zij had, als redelijk handelend en redelijk bekwaam lasthebber, zich in het belang van Avi ervan moeten vergewissen dat de overeenkomst die zij voor Avi aanging, met een door [verweerster] aangedragen partij, door een daartoe bevoegd persoon was ondertekend zodat er in dat opzicht geen discussie zou kunnen ontstaan over de rechtsgeldigheid van de door [verweerster] ten behoeve van Avi aangegane overeenkomst. Dat [verweerster] meende erop te mogen vertrouwen dat Sarlan bevoegd was om namens Sarilar te tekenen en dat zij daar ook bij het sluiten van eerdere, ten behoeve van haarzelf gesloten overeenkomsten van uit was gegaan, maakt dit niet anders. Anders dan [verweerster] bepleit, acht het hof de omstandigheid dat [verweerster] haar zakenpartner Avi behulpzaam is geweest, afgezet tegen het verwijt dat [verweerster] wordt gemaakt, in dit geval niet van zodanig gewicht dat de conclusie zou moeten zijn dat geen sprake is van schending van de zorgplicht.
31. Het voorgaande betekent dat grief VII slaagt en dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Avi.’
4.13.
Subonderdeel 3a betoogt dat het hof voor de vraag of [verweerster] de zorg van een goed lasthebber in acht heeft genomen, ten onrechte bepalend heeft geacht of [verweerster] heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend lasthebber te werk zou zijn gegaan. Volgens het middel kan lastgeving plaatsvinden tussen zo uiteenlopende partijen, in zo uiteenlopende situaties en met betrekking tot zo uiteenlopende rechtshandelingen, dat niet voor alle gevallen kan worden gesteld dat een lasthebber zich moet gedragen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend lasthebber.
4.14.
Op zichzelf moet aan de steller van het middel worden toegegeven dat de norm van een redelijk bekwaam en redelijk handelende opdrachtnemer in de rechtspraak van uw Raad alleen wordt gebruikt voor beroepsbeoefenaren, zoals artsen, advocaten, accountants en assurantietussenpersonen.21.Maar dat wil niet zeggen dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan. Het hof heeft, in navolging van de rechtbank, aan de norm van een goed opdrachtnemer/lasthebber (art. 7:401 BW) een voor niet-beroepsbeoefenaren minder gebruikelijke formulering gegeven, maar ik kan niet inzien dat die formulering ook een andere maatstaf impliceert. Dat en waarom dat het geval zou zijn, maakt het subonderdeel niet duidelijk. Hoogstens kan men (in het verlengde van wat het middel naar voren brengt) zeggen dat een formulering in termen van een maatman (of ‘maatmens’) hier wat minder focus biedt dan bij de bedoelde beroepsbeoefenaren. Met die formulering heeft het hof aan (de door het hof eveneens gebruikte formulering van) de norm van de zorg van een goed lasthebber dus weinig of niets toegevoegd. Met die weinigzeggende toevoeging heeft zij die norm echter ook niet gedenatureerd. En om het laatste gaat het.
4.15.
Ten overvloede nog twee opmerkingen. De maatstaf van de zorg van een goed opdrachtnemer/lastgever (volgens het middel hier de enige juiste maatstaf) werd onder het oude recht juist mede afgeleid uit een maatman-norm: de zorg van een goed huisvader van art. 1271 BW (oud).22.Ook dat pleit uiteraard voor een duiding als alternatieve formuleringen voor dezelfde norm. Ten slotte wijs ik erop dat de opvatting van het middel volgens welke de norm van een goed opdrachtnemer soms wel en soms niet in termen van een maatman mag worden uitgedrukt, als nadeel heeft dat wat betreft iedere beroepsgroep of -activiteit (en eventueel ook wat betreft iedere bedrijfsactiviteit) over de juiste formulering van de norm tot in cassatie zou kunnen worden gestreden. Dat is een hoge prijs voor een verschil in formulering zonder duidelijke praktische betekenis.
4.16.
De subonderdelen 3b-3c proberen uw Raad te verleiden tot een herbeoordeling van het oordeel van het hof dat [verweerster] in haar zorgplicht is tekortgeschoten, overigens zonder duidelijk te maken of een rechtsklacht dan wel een motiveringsklacht is bedoeld. Beide subonderdelen doen het voorkomen alsof hetgeen het hof heeft geoordeeld omtrent de door [verweerster] te betrachten zorg niet juist kan zijn omdat het niet onder alle omstandigheden juist is. Dat is uiteraard geen valide redenering. Het hof is niet uitgegaan van vaste regels, maar heeft een oordeel gegeven op basis van zijn waardering van de omstandigheden van het individuele geval. Dat oordeel is verweven met waarderingen van feitelijke aard en kan in cassatie slechts beperkt worden getoetst. De beide subonderdelen falen.
4.17.
Subonderdeel 3d maakt uit de door het hof gebruikte formulering, volgens welke [verweerster]meende op de tekeningsbevoegdheid van Sarlan te mogen vertrouwen, ten onrechte op dat het hof mogelijk meende dat niet van belang is of [verweerster]gerechtvaardigd heeft vertrouwd. Daarvoor zie ik geen enkele reden. In de formulering van te mogen vertrouwen, ligt het normatieve karakter van het vertrouwen besloten. Voor het overige strekt ook dit subonderdeel tot een herbeoordeling van ’s hofs waarderingen van feitelijke aard. Opnieuw meen ik dat daarvoor geen plaats is. Het subonderdeel faalt.
4.18.
Met subonderdeel 3e beroept [verweerster] zich erop dat het hof in rechtsoverweging 34 heeft overwogen dat sprake was van een voor partijen atypische, uitzonderlijke constructie. Volgens het subonderdeel behoefde ’s hofs oordeel in verband daarmee een nadere motivering.
4.19.
Rechtsoverweging 34 heeft een geheel andere context dan de aangevallen overwegingen, namelijk die van een beoordeling van de samenhang tussen vordering en verbintenis in de zin van art. 6:52 BW. Het middel werkt niet uit waarom ’s hofs kwalificatie van de overeenkomst als een voor partijen atypische, uitzonderlijke constructie in de context van het connexiteitsvereiste (noodzakelijk) zou moeten doorwerken naar ’s hofs oordeel over de op [verweerster] rustende zorgplicht. Ook duidt het middel geen relevante stellingen [verweerster] in de gedingstukken van de feitelijke instanties aan waarop het hof diende te responderen. Ook subonderdeel 3e faalt dus.
4.20.
Subonderdeel 3f klaagt over het oordeel van het hof dat de omstandigheid dat [verweerster] haar zakenpartner Avi behulpzaam is geweest, afgezet tegen het verwijt dat [verweerster] wordt gemaakt, niet van zodanig gewicht is dat de conclusie zou moeten zijn dat geen sprake is van een schending van de zorgplicht (rechtsoverweging 30 slot).
4.21.
Het subonderdeel betoogt – onder verwijzing naar diverse in de feitelijke instanties ingenomen stellingen – dat is aangevoerd dat [verweerster] Avi te goeder trouw en belangeloos te hulp is geschoten in haar acute leegloopproblemen, door de verhuur van de Sennebogen-kraan aan Sarilar te regelen. Indien het hof heeft gemeend dat dit niet van belang is bij de beoordeling of [verweerster] haar zorgplicht heeft nageleefd, heeft het hof volgens het middel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof van oordeel is geweest dat deze omstandigheden niet verhinderen dat [verweerster] haar zorgplicht jegens Avi heeft geschonden, heeft het hof zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, aldus nog steeds het subonderdeel.
4.22.
De rechtsklacht loopt stuk op een gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft immers met zijn verwijzing naar ‘de omstandigheid dat [verweerster] haar zakenpartner behulpzaam is geweest’ klaarblijkelijk gedoeld op de door [verweerster] in cassatie aangehaalde stelling dat zij te goeder trouw en belangeloos Avi te hulp is geschoten en deze omstandigheid dus uitdrukkelijk meegewogen (maar uiteindelijk van onvoldoende gewicht geacht). Wat betreft de motiveringsklacht geldt dat het hof een – aan de feitenrechter voorbehouden – afweging heeft gemaakt tussen de behulpzaamheid [verweerster] enerzijds en het haar te maken verwijt anderzijds. Dat oordeel dunkt mij niet onbegrijpelijk noch onvoldoende gemotiveerd. Het onderdeel licht ook niet toe wat er concreet aan de motivering van het hof schort. Ook subonderdeel 3f faalt.
4.23.
De resterende klachten van het subonderdeel, evenals die van subonderdeel 3g, zijn voortbouwklachten en behoeven geen afzonderlijke bespreking.
4.24.
Slotsom in het incidenteel cassatieberoep is dat geen van de klachten doel treft.
5. Conclusie
Deze conclusie strekt in het principaal cassatieberoep tot vernietiging en in het incidenteel cassatieberoep tot verwerping.
De Procureur-Generaal bijde Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑11‑2016
Dit feit is niet in de feitenvaststelling van het hof opgenomen, maar volgt uit de gedingstukken. Het hof spreekt onder 1.18 wel met zoveel woorden over ontbinding van de overeenkomst tussen Liebherr en Avi.
HR 9 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3170, NJ 2004/308 m.nt. W.D.H. Asser (D./Achmea), rechtsoverweging 3.4.1.
Vergelijk Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/57 e.v.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/69; R.J.B. Boonekamp in: GS Schadevergoeding, art. 6:98 BW, aant. 4.6.1.
Zie: Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/70, R.J.B. Boonekamp in: GS Schadevergoeding, art. 6:98 BW, aant. 4.12 en uitvoerig H.B. Krans, Schadevergoeding bij wanprestatie, diss. Leiden, Kluwer: Deventer 1999, p. 135 e.v. Vergelijk ook het pleidooi voor inpassing van art. 1283 BW (oud) in de toerekeningsleer van art. 6:98 BW van M.M. Olthof, Causaliteit bij wanprestatie, in: Oud en Nieuw, BW-krant jaarboek 1988, p. 37 e.v.
Met bovendien oude papieren. Zie R. Zimmerman, The Law of Obligations, Juta & Co/Kluwer Law and Taxation Publishers: Cape Town/Deventer/Boston 1992, p. 829.
(1854) 9 Ex Ch 341; 156 ER 145.
H. Kötz, Europäisches Vertragsrecht, Mohr Siebeck: Tübingen 2015, p. 379-380.
Vergelijk hetgeen Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/70 opmerken over de doorwerking van de relativiteitsgedachte bij de toepassing van art. 6:98 BW.
Vergelijk Kötz t.a.p.
Vergelijk rechtsoverweging 3.3 van HR 25 maart 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4558, NJ 1984/629 m.nt. C.J.H. Brunner (Steengaassteller).
Vergelijk ook hierna de bespreking van subonderdeel 1.4
Zie ook de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie onder 4, 5 en 37.
Vaste rechtspraak sinds HR 15 november 1957, ECLI:NL:HR:1957:AG2023, NJ 1958/67 m.nt. L.E.H. Rutten (Baris/Riezenkamp).
Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/63 benoemen als relevant in het kader van art. 6:98 BW ‘de omstandigheid dat de dader aan de benadeelde onbaatzuchtig een dienst heeft bewezen’.
Vergelijk HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684, NJ 2012/684 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (G4/Hanzevast).
HR 4 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4358, NJ 2003/257 m.nt. Jac. Hijma (Fraanje/Götte). Vergelijk ook MvA II, Parl. Gesch. Boek BW 6 1981, p. 296: Art. 6:83 BW moet niet zonder meer als limitatief worden opgevat. Ook hier kunnen immers de redelijkheid en billijkheid een rol spelen.
Vergelijk Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV 2014/200.
Vergelijk Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV 2014/93.
Beroepschrift 13‑11‑2015
HOGE RAAD
13 november 2015
CONCLUSIE VAN ANTWOORD TEVENS HOUDENDE INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP
Inzake:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
verweerster in cassatie,
eiseres in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat Mr M.E. Gelpke,
tegen:
de vennootschap naar het recht van Israel Avi Cranes Ltd, gevestigd te Azor, Israel,
eiseres tot cassatie,
verweerster in het incidenteel cassatieberoep, advocaten Mr A.E.H. van der Voort Maarschalk en Mr D.A. van der Kooij
[verweerster] meent dat het recht niet is geschonden en dat geen wezenlijke vormen zijn verzuimd op de door Avi aangevoerde gronden, en concludeert daarom tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
[verweerster] stelt incidenteel cassatieberoep in en concludeert tot vernietiging van het bestreden arrest, kosten rechtens, op grond van het navolgende:
Middel van cassatie:
Schending van het recht dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, om de volgende, in onderling verband en samenhang te lezen redenen.
1.
Met betrekking tot de door [verweerster] gevorderde vergoeding van de door [verweerster] gederfde winst van € 300.000,- (de winst die [verweerster] op de doorverkoop van de Liebherr kraan, type LTM 1500, aan De Prophetis zou hebben gemaakt), heeft het hof in rov. 8 t/m 15 geoordeeld dat het door [verweerster] gedane beroep op de onzekerheidsexceptie niet opgaat, en dat, nu [verweerster] niet heeft weersproken dat zij voor de Liebherr kranen diende te betalen voordat Avi tot levering over zou gaan, het niet-doorgaan van de verkoop van de Liebherr kraan, type LTM 1500, te wijten is aan het niet-betalen door [verweerster], en dat, nu sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [verweerster], Avi niet gehouden is om de gederfde winst à € 300.000,- aan [verweerster] te vergoeden. Daartegen richt [verweerster] de volgende klachten.
1.a.
Het hof is ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, voorbijgegaan aan het door [verweerster] bij conclusie van repliek gedane beroep op ontbinding van de koopovereenkomst tussen [verweerster] en Avi op grond van voorafgaande wanprestatie door Avi, bestaande uit het verzwijgen bij en na het aangaan van de overeenkomst van de door Avi bij Liebherr bedongen korting van 2,5 % op de aankoopprijs van de kranen. Indien dit beroep op ontbinding slaagt vormt dit een grondslag voor de door [verweerster] gevorderde vergoeding van gederfde winst, en brengt dit tevens mee dat [verweerster] van haar betalingsverplichtingen jegens Avi is bevrijd, zodat van opschorting en/of niet-nakoming van die betalingsverplichtingen door [verweerster] geen sprake (meer) kan zijn en geen grond kan opleveren de onderhavige schadevergoedingsvordering van [verweerster] jegens Avi af te wijzen.
(i)
Bij inleidende dagvaarding heeft [verweerster] in conventie terugbetaling gevorderd van de door haar gedane aanbetaling van € 446.500,- en een schadevergoeding van € 300.000,- wegens gederfde winst op de doorverkoop van de LTM 1500 kraan aan De Prophetis:
- ‘24.
[verweerster] heeft de betaling van de twee van Avi gekochte kranen opgeschort bij wege van onzekerheidsexceptie (zie artikel 6:263 BW). Terwijl bij het sluiten van de overeenkomst niet was gebleken van enige beperking van Avi tot doorverkoop van deze fabrieksnieuwe machines (intengedeel) kwam immers eind januair 2009 door de email van Avi van 30 januari 2008 (zie productie 6) en de opvolgende correspondentie en telefonische contacten naar voren dat Avi contractbreuk jegens Liebherr zou plegen bij doorverkoop aan [verweerster].
- 25.
Deze beperking bracht voor [verweerster] het risico mee dat Liebherr na de (op zich legitieme) afname door Avi van de kranen diens doorverkoop aan [verweerster] zou blokkeren of [verweerster] te dier zake zou aanspreken wegens bewuste medewerking aan contractbreuk.
- 26.
Van [verweerster] had daarom goede grond om te verlangen dat Avi de door haar op 10 april 2009 gestelde bevoegdheid (zie productie 13) zou bevestigen door overlegging van een daartoe strekkende verklaring van Liebherr.
- 27.
Doordat Avi en Liebherr vervolgens hun koopovereenkomsten ter zake de LTM 1250 en LTM 1500 annuleerden was nakoming door Avi van de overeenkomst met [verweerster] van november 2008 blijvend onmogelijk geworden. Hierdoor werd [verweerster] bevoegd om de overeenkomst te ontbinden (artikel 6:265 lid 1 BW).
Voor zover nodig vordert [verweerster] ontbinding van de in november 2008 gesloten overeenkomst (artikel 6:267 lid 2 BW).
- 28.
Avi is op grond hiervan verplicht ex artikel 6:271 BW tot restitutie van de door [verweerster] aan haar overgemaakte aanbetaling van € 446.500 vermeerderd met de herfinancieringsrente ex artikel 6:119 a BW vanaf 21 november 2008.
Daarnaast geldt dat Avi de gevolgen dient te dragen van het feit dat [verweerster] haar inmiddels jegens de Italiaanse afnemer op 23 maart 2009 aangegane leveringsverplichting van de LTM 1500-kraan niet kon nakomen en noodgedwongen die aankoop moest annuleren. Zij miste daardoor de op die transactie betrekking hebbende winstmarge van € 300.000. [verweerster] was niet in staat om door aankoop van een andere fabrieksnieuwe Liebherr LTM 1500 kraan deze schade te voorkomen of te beperken. Avi is gehouden om deze schade op grond van artikel 6:74 BW aan [verweerster] te vergoeden. Deze heeft immers in goed vertrouwen inzake de vrije verhandelbaarheid van de kraan deze doorverkocht aan De Profetis. Avi heeft wanprestatie jegens [verweerster] gepleegd door de kranen onder verzwijging van deze beperkingen te verkopen. De kraan had daardoor niet de eigenschappen die [verweerster] mocht verwachten (non-conformiteit ex artikel 7:17 lid 1 BW).’
(ii)
Bij conclusie van repliek in conventie heeft [verweerster] gepersisteerd bij haar vorderingen, en de grondslag van haar vorderingen aangevuld:
‘Conventie — de Liebherr kranen
Blijkens de conclusie van antwoord van Avi heeft deze [verweerster] bewust een onjuiste voorstelling van zaken gegeven over de (prijs van de) kranen waardoor reeds uit dien hoofde de verkoopovereenkomst geen stand kan houden.
Wilsgebreken
Bedrog
1.
De aanleiding voor de verkoop door Avi aan [verweerster] van de Liebherr kranen, was dat Avi d kranen van Liebherr had gekocht, maar daarvoor geen afnemers had kunnen vinden. Om dat probleem op te lossen, was Avi bereid om de kranen tegen de koopprijs van Liebherr aan [verweerster] door te verkopen. Althans, dat was wat Avi tegen [verweerster] had gezegd. Dit was ook de reden dat [verweerster] de Liebherr kranen van Avi wilde kopen. Normaal handelt [verweerster] rechtstreeks met Liebherr.
2.
De afspraak tussen Avi en [verweerster] is dan ook zo op schrift gesteld in de koopovereenkomst (hierna: de ‘Koopovereenkomst’) (productie 3):
‘Avi has bought the two aforementioned cranes from Liebherr (…) according to the offers in writing dated:
- —
12 June 2008 of the LTM 1250-6.1 at the purchase price of € 1.315.000; and:
- —
16 Juni 2008 of the LTM 1500-8.1 at a purchase price of € 3.150.000’
en
‘Avi Cranes had agreed with [verweerster] to sell the cranes tot him for the same sales price (…) as Liebherr had agreed with Avi Cranes’.
3.
[verweerster] en Avi kwamen derhalve overeen dat:
- a)
De koopprijs voor de kranen € 1.3215.000 en € 3.150.000 was;
- b)
Dat deze koopprijs dezelfde was als de koopprijs van Liebherr aan Avi.
4.
Uit de conclusie van antwoord van Avi blijkt echter dat Avi [verweerster] bewust onjuist en in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd. Het blijkt immers dat Avi 2,5% korting ontving van Liebherr op de kranen. De prijs van Liebherr van de kranen was dus niet € 1.315.000 en € 3.150.000, zoals door Avi voorgesteld en met [verweerster] overeengekomen.
5.
Avi heeft [verweerster] opzettelijk een onjuiste verkoopprijs medegedeeld, althans opzettelijk de 2,5% korting verzwegen, waar hij op grond van de overeenkomst de verplichting had deze mede te delen. Avi heeft de kranen onder valse voorwendselen aan [verweerster] verkocht. Indien [verweerster] had geweten dat de koopprijs van Avi niet dezelfde was als die van Liebherr, dan had zij de koop niet gesloten maar de korting bedongen dan wel rechtstreeks met Liebherr onderhandeld. [verweerster] vernietigt de koopovereenkomst van november 2008 dan ook op grond van art. 3:44 lid 3 BW, althans verzoekt de rechtbank deze te vernietigen.
Dwaling
6.
Subsidiair vernietigt [verweerster] de koopovereenkomst op grond van art. 6:228 BW. Door de door Avi onjuiste voorstelling van zaken, verkeerde [verweerster] in de onjuiste veronderstelling dat a) Avi € 1.315.000 en € 3.150.000 aan Liebherr diende te betalen voor de kranen en b) dat hij de kranen kocht voor dezelfde koopprijs als Liebherr met Avi was overeengekomen. De koopovereenkomst is hierdoor tot stand gekomen onder invloed van dwaling. [verweerster] had de koopovereenkomst bij een juiste voorstelling van zaken — een lagere koopprijs tussen Liebherr en Avi — niet gesloten, althans niet voor de overeengekomen koopprijs.
7.
Nu de koopovereenkomst is vernietigd, heeft [verweerster] de aanbetaling op grond van art. 3:53 jo. 6:203 BW onverschuldigd aan Avi betaald. [verweerster] vordert het bedrag van de aanbetaling als onverschuldigd betaald terug.
8.
Voor zover de buitengerechtelijke vernietiging(en) niet geldig zijn, vult [verweerster] haar eis aan en verzoekt zij de rechtbank het beroep van [verweerster] op de vernietiging van de koopovereenkomst op grond van bedrog, subsidiair dwaling te aanvaarden ex. art. 3:51 BW.
Wanprestatie
9.
Meer subsidiair ontbindt [verweerster] hierbij de koopovereenkomst op grond van wanprestatie — art. 6:265 BW, Avi en [verweerster] waren overeengekomen dat de koopprijs van Avi aan [verweerster] dezelfde zou zijn als die van Liebherr aan Avi en dat de koopprijzen van Liebherr aan Avi € 1.315.00 en € 3.150.000 waren. Nu dit niet juist blijkt, is Avi tekort geschoten in haar verplichting om dezelfde koopprijs aan [verweerster] te rekenen.
10.
Door de ontbinding van de koopovereenkomst zijn partijen bevrijd van hun verplichtingen jegens elkaar en dient Avi de aanbetaling op grond van art. 6:271 BW aan [verweerster] terug te betalen. Voor zover de buitengerechtelijke ontbinding niet geldig mocht zijn, vult [verweerster] haar eis aan en vordert zij ex. art. 6:267 lid 2 BW de ontbinding van de koopovereenkomst op grond van wanprestatie.
11.
Met inachtneming van het voorgaande gaat [verweerster] thans in op de stellingen van Avi in haar conclusie van antwoord over de niet nakoming van de koopovereenkomst.’
1.b.
Indien het hof heeft gemeend dat het onder 1.a. bedoelde, door [verweerster] gedane beroep op ontbinding geen doel kan treffen, omdat [verweerster] geen grief heeft gericht tegen de vaststelling van de rechtbank in het tussenvonnis van 16 januari 2013 (rov. 5.5), dat tussen partijen niet in geschil is dat de overeenkomst in april/juni 2009 is ontbonden, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Nu de door [verweerster] ingestelde vorderingen door de rechtbank waren toegewezen, en Avi daartegen in hoger beroep is gegaan, behoorde het door [verweerster] gedane, onder 1.a. bedoelde beroep op ontbinding, bij gegrondbevinding van de grieven van Avi tot de door de grieven van Avi ontsloten rechtsstrijd in hoger beroep, waarover het hof als appelrechter diende te oordelen.
1.
c. Gegrondbevinding van één of meer van bovenstaande klachten brengt mee dat (ook) 's hofs beslissing in rov. 19 dat [verweerster] toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Avi, geen stand kan houden.
2.
Het hof is ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, voorbij gegaan aan het betoog van [verweerster] dat Avi haar nimmer heeft gesommeerd of in gebreke heeft gesteld met betrekking tot de Liebherr kranen. Zie memorie van antwoord:
- ‘35.
Zelfs al zou [verweerster] onder hun overeenkomst onzorgvuldig hebben gehandeld (quod non) dan had Avi binnen het kader dáárvan de rechtens beschikbare middelen moeten aanwenden ter handhaving van haar rechten.
Door dat niet te doen heeft zij die rechten reeds uit doen hoofde prijsgegeven.
- 36.
Immers, Avi had van [verweerster] nakoming dienen te vorderen dan wel haar nakoming aan te zeggen conform artikel 62 & 63 CISG indien zij werkelijk had gemeend dat zij de kraan zonder beperkingen aan de zijde van Liebherr kon leveren. Zij heeft [verweerster] echter nimmer gesommeerd of anderszins in gebreke gesteld.
Zij heeft volstaan door in de periode van 30 april tot 21 juni 2009 een negental (I) ‘blote’ verzoeken aan [verweerster] te sturen om de koopsom over te maken. In die ‘one liners’ refereert zij met geen woord aan de recente onduidelijkheden. Tekenend is dat zij geen enkele maal vraagt naar de redenen van [verweerster] om niet te betalen, kennelijk omdat ze wel beter wist.
bewijs:
email Avi d.d. 30 april, 6/14/18/21/31 mei; 3/18juni 2009 (prod. 4 cva).’
Gegrondbevinding van deze stelling van [verweerster] brengt mee dat [verweerster] niet in verzuim was en dat Avi dus harerzijds niet bevoegd was tot ontbinding over te gaan (art. 6:265 lid 2 BW). Het hof heeft dus niet, althans niet zonder nadere motivering op dit punt, in rov. 14 kunnen beslissen dat het niet doorgaan van de verkoop van de Liebherr kraan, type LTM 1500, te wijten is aan het niet-betalen door [verweerster], en dat nu er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [verweerster], Avi niet gehouden is om de gederfde winst van € 300.000,- aan [verweerster] te vergoeden, geen stand kan houden. Hetzelfde geldt voor 's hofs beslissing in rov. 19 dat [verweerster] toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Avi.
3.
In rov. 29 t/m 31 van het arrest heeft het hof beslist, kort samengevat, dat grief VII van Avi slaagt en dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als lasthebber van Avi, bij de verhuur van de Sennebogen kraan aan Sarilar. Daartegen richt [verweerster] de volgende klachten.
3.a.
Bij de beantwoording van de vraag of [verweerster] heeft voldaan aan haar uit art. 7:401 BW voortvloeiende verplichting om bij haar werkzaamheden de zorg van een goed lasthebber in acht te nemen, acht het hof ten onrechte bepalend of [verweerster] heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend lasthebber te werk zou zijn gegaan.
De nadere maatstaf van de redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot is ontwikkeld voor de beoordeling van de handelwijze van professionele opdrachtnemers die behoren tot beroepsgroepen waarvan een (voldoende) beeld bestaat van wat de opdrachtgever van een redelijk bekwaam en redelijk handelend opdrachtnemer mag verwachten, en is daarom niet — althans niet zonder meer — geschikt voor en van toepassing op iedere lastgeving. Lastgeving kan plaatsvinden tussen zo uiteenlopende partijen, in zo uiteenlopende situaties, en met betrekking tot zo uiteenlopende rechtshandelingen, dat niet voor alle gevallen kan worden gesteld dat een lasthebber zich moet gedragen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend lasthebber, en/of dat niet voor alle gevallen een (voldoende) beeld bestaat van hetgeen de lastgever van een redelijk bekwaam en redelijk handelend lasthebber mag verwachten.
3.b.
Ten onrechte oordeelt het hof dat [verweerster] haar zorgplicht jegens Avi heeft geschonden door niet te controleren of de huurovereenkomst die zij ten behoeve van Avi met Sarilar heeft gesloten wel door een tekeningsbevoegde was ondertekend (waarmee het hof kennelijk bedoelt, zoals Avi heeft gesteld, onder meer in de conclusie van eis in reconventie sub 65, dat [verweerster] de tekeningsbevoegdheid had moeten controleren bij het Turkse handelsregister). Het enkele feit dat een lasthebber niet bij het (buitenlandse) handelsregister controleert of de wederpartij bij de rechtshandeling (volgens dat buitenlandse handelsregister) rechtsgeldig vertegenwoordigd is, brengt niet onder alle omstandigheden mee dat een lasthebber de op hem rustende zorgplicht schendt.
3.c.
Ten onrechte oordeelt het hof dat [verweerster] als professionele partij in de (internationale) kranenbranche opereert en dat [verweerster] als redelijk handelend en redelijk bekwaam lasthebber, zich in het belang van Avi ervan had moeten vergewissen dat de overeenkomst die zij voor Avi aanging, met een door [verweerster] aangedragen partij, door een daartoe bevoegd persoon was ondertekend zodat er in dat opzicht geen discussie zou kunnen ontstaan over de rechtsgeldigheid van de door [verweerster] ten behoeve van Avi aangegane overeenkomst. Het enkele feit dat een professionele partij in de (internationale) kranenbranche als lasthebber optreedt bij het aangaan van een (huur)overeenkomst ten behoeve van een derde, brengt niet onder alle omstandigheden mee dat zij, indien zij zich niet vergewist dat de overeenkomst door een bevoegd persoon is ondertekend, waardoor er in dat opzicht discussie kan ontstaan over de rechtsgeldigheid van de aangegane overeenkomst, de op haar rustende zorgplicht schendt.
3.d.
Met het oordeel dat [verweerster] haar zorgplicht als lasthebber heeft geschonden door niet te controleren of de huurovereenkomst die zij ten behoeve van Avi met Sarilar heeft gesloten door een tekeningsbevoegde was ondertekend, en met het oordeel dat (de omstandigheid dat) [verweerster] meende erop te mogen vertrouwen dat Sarlan bevoegd was om namens Sarilar te tekenen en dat zij daar ook bij het sluiten van eerdere ten behoeve van haarzelf gesloten overeenkomsten van uit was gegaan dit niet anders maakt, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
Van [verweerster] heeft in de conclusie van antwoord in reconventie sub 81 t/m 89 namelijk het volgende gesteld:
- ‘81.
[verweerster] had in 2006 aan Sarilar 23 XCMG-kranen verhuurd. Sarilar heeft over de periode september tot en met november 2006 in totaal zes facturen betaald ter zake het reeds geleverde deel van de 23 XCMG-kranen. Zo staat het ook in het deskundigenrapport met betrekking tot de 23 XCMG-kranen op pagina 1 en de Nederlandse vertaling hier worden overgelegd (productie 34). Tevens legt [verweerster] hierbij de specificatie daarvan over zoals zij die in de Turkse procedure in het geding heeft gebracht (productie 35).
- 82.
Algemeen directeur Hadifi Gürbüz van Sarilar bleek begin 2007 onverwacht opdracht te hebben gegeven om alle betalingen uit hoofde van de huurovereenkomsten aan [verweerster] te staken. Zijn beweegredenen daarvoor zijn nooit opgehelderd. Zowel [verweerster] als haar Turkse advocaat heeft bij herhaling geprobeerd om met Sarilar in gesprek te komen over diens motieven. Die heeft dat altijd afgehouden en zich in de procedure in Gebze slechts op formele verweren beroepen.
- 83.
In de procedures voor de Rechtbank Gebze welke [verweerster] medio 2007 tegen Sarilar startte beriep Sarilar zich er uitsluitend op dat zij niet gebonden was aan de huurovereenkomsten omdat deze niet door een daartoe bevoegde functionaris waren ondertekend. Alleen algemeen directeur Hadifi Gürbüz zou daartoe bevoegd zijn.
- 84.
[verweerster] heeft die stelling op goede gronden bestreden. Algemeen directeur Hadifi Gürbüz en schoonzoon Serkan Aslan (beiden als general managers van Sarilar omschreven en als zodanig optredend) bezochten in juni 2006 het bedrijf van [verweerster] in [a-plaats] inzake de huur van de (destijds nog 34, maar nadien) 23 fabrieksnieuwe XCMG-kranen voor een project in de nevenvestiging van Sarilar in Qatar. Partijen kwamen ter plaatse een huurovereenkomst overeen welke door [verweerster] vervolgens werd opgesteld en ter tekening aan het hoofdkantoor van Sarilar in Gebze/Turkije werd opgestuurd. Sarilar stuurde de overeenkomst voorzien van de handtekening van Serkan Aslan en firma-stempel terug.
- 85.
Op de huurovereenkomst is volgens artikel 9.1 Nederlands recht van toepassing. Ook al zou bedoelde Serkan Aslan volgens het Handelsregister niet tekenbevoegd zijn dan is Sarilar desondanks gebonden. Door de deelname van algemeen directeur Hadifi Gürbüz aan de gesprekken in [a-plaats] over de huur, alsmede door de leidende positie, functie en taak van schoonzoon Serkan Aslan en het zonder protest in ontvangst- en in gebruik nemen van de kranen mocht [verweerster] aannemen dat deze vertegenwoordigingsbevoegd was.
Vergelijk HR 27 november 1992, NJ 1993,287: […]/Aruba; HR 9 oktober 1998, NJ 1999,581 volgens welke de aanstelling in een bepaalde functie de schijn wekt dat deze persoon de bevoegdheden heeft die bij deze functie passen. Idem HR 19 februari 2010, N2010, 115 (ING/[…]).
- 86.
Subsidiair is de huurovereenkomst geldig geworden door de feitelijke uitvoering daarvan door partijen: aantal overeengekomen kranen geleverd door [verweerster] en eerste termijnen huur betaald door Sarilar.
- 87.
Een identieke wijze van totstandkomen betrof het sluiten van de huurovereenkomst tussen [verweerster] en Sarilar terzake de Sennebogen kraan medio november 2006.
- 88.
Avi merkt op dat vragen over vertegenwoordigingsbevoegdheid van een Turkse vennootschap zijn voorbehouden aan Turks recht. Dat klopt. Deze vragen spelen hier echter niet. Hier speelt de vraag of de wederpartij van een Turkse vennootschap heeft mogen vertrouwen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de (pseudo)vertegenwoordiger. Binnen een overeenkomst waarop Nederlands recht van toepassing is, is het antwoord op die vraag voorbehouden aan Nederlands recht.
- 89.
Op grond van het hier toepasselijke Nederlands recht mocht [verweerster] erop vertrouwen dat — de volgens het Turks recht kennelijk niet vertegenwoordigingsbevoegde — Serkan Aslan vertegenwoordigingsbevoegd was.’
Zie ook de conclusie van dupliek in reconventie sub 66 t/m 69, de memorie van antwoord sub 79 t/m 80 en de pleitnotitie van mr Van Voorst van 31 maart 2015 sub 44 t/m 52.
[verweerster] heeft dus niet enkel aangevoerd zij meende te mogen vertrouwen op de gebondenheid van Sarilar. [verweerster] heeft gemotiveerd uiteengezet dat zij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de gebondenheid van Sarilar. Indien het hof heeft gemeend dat dit laatste niet van belang is voor de beoordeling of [verweerster] haar zorgplicht jegens Avi heeft nageleefd heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof heeft geoordeeld dat deze omstandigheden niet verhinderen dat [verweerster] haar zorgplicht jegens Avi heeft geschonden heeft het hof zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.e.
Zoals het hof in rov. 34 overweegt was de lastgevingsovereenkomst inzake de Sennebogen kraan voor partijen een a-typische, uitzonderlijke constructie, die niet paste in de tussen hen gebruikelijke wijze van zaken doen. Onder deze omstandigheden valt zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet in te zien dat Avi mocht verwachten dat [verweerster] had gecontroleerd of de huurovereenkomst die zij ten behoeve van Avi met Sarilar heeft gesloten wel door een tekeningsbevoegde was ondertekend.
3.f.
Met het oordeel dat de omstandigheid dat [verweerster] haar zakenpartner Avi behulpzaam is geweest, afgezet tegen het verwijt dat [verweerster] wordt gemaakt, in dit geval niet van zodanig gewicht is dat de conclusie zou moeten zijn dat geen sprake is van schending van de zorgplicht, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
Van [verweerster] heeft in de conclusie van antwoord in reconventie sub 47 t/m 59 gesteld, kort samengevat, dat zij Avi te goeder trouw en belangeloos te hulp is geschoten in haar acute leeglooppprobemen, door de verhuur van de Sennebogen kraan aan Sarilar te regelen. Zie voorts conclusie van dupliek in reconventie sub 76, memorie van antwoord sub 64 en 78, pleitnotitie van mr Van Voorst van 31 maart 2015 sub 31 – 32.
In aanvulling hierop heeft [verweerster], reagerend op het andersluidende betoog van Avi, in de conclusie van antwoord in reconventie sub 66 t/m 77 uiteengezet dat [verweerster] géén commissie van Avi ontving en dat Avi daar ook vanuit ging. Zie voorts conclusie van dupliek in reconventie sub 50 t/m 57, memorie van antwoord sub 61 t/m 73, en pleitnotitie mr Van Voorst van 31 maart 2015 sub 24a.
[verweerster] heeft dus niet enkel aangevoerd dat zij Avi behulpzaam is geweest. [verweerster] heeft betoogd dat zij Avi te goeder trouw en belangeloos te hulp is geschoten in haar acute leegloopproblemen, door de verhuur van de Sennebogen kraan aan Sarilar te regelen. Indien het hof heeft gemeend dat dit niet van belang is voor de beoordeling of [verweerster] haar zorgplicht jegens Avi heeft nageleefd heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof heeft geoordeeld dat deze omstandigheden niet verhinderen dat [verweerster] haar zorgplicht jegens Avi heeft geschonden heeft het hof zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Daarbij komt dat bij gegrondbevinding van één of meer van de onderdelen 3.a. t/m 3.e. opnieuw moet worden beoordeeld of [verweerster] haar zorgplicht jegens Avi heeft geschonden. In dat geval is de stelling van [verweerster] dat zij Avi te goeder trouw en belangeloos te hulp is geschoten in haar acute leegloopproblemen, één van de in aanmerking te nemen factoren.
3.g.
Gegrondbevinding van één of meer van bovenstaande klachten sub 3.a. t/m 3.f. brengt mee dat ook de overwegingen en beslissingen van het hof met betrekking tot de schade (rov. 32 t/m 39), conclusie Sennebogen kraan (rov. 40) en overige punten (rov. 41 t/m 46), en het dictum, geen stand kunnen houden.
Advocaat
Beroepschrift 23‑09‑2015
CASSATIEDAGVAARDING
Op drieëntwintig september tweeduizend vijftien,
op verzoek van
Avi Cranes Ltd., een rechtspersoon naar buitenlands recht, gevestigd te Azor, Israël (‘Avi’), die woonplaats kiest aan het Gustav Mahlerplein 50 te (1082 MA) Amsterdam, Postbus 75505 (1070 AM) Amsterdam (Houthoff Buruma), ten kantore van de advocaten bij de Hoge Raad mrs. A.E.H. van der Voort Maarschalk en D.A. van der Kooij, die door Avi zijn aangewezen om als zodanig haar te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure,
heb ik,
[Heb ik, Elbertus Gerrit Jan Willems, toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten kantore van Arthur Pieter Andries Spaargaren, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258;]
[verweerder] B.V., een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te [vestigingsplaats] (‘[verweerder]’), die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te (1181 SX) Amstelveen aan Graaf Aelbrechtlaan 120, ten kantore van de advocaat mr. G.M. van Voorst sr. (Van Voorst Advocaten),
1.
op laatstvermeld adres exploot gedaan op de voet van art. 63 lid 1 Rv, sprekende met en een afschrift hiervan latende aan:
[Voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven, omdat ik aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten:]
2.
aangezegd dat Avi cassatieberoep instelt tegen het eindarrest, gewezen op 23 juni 2015, van het Gerechtshof te Den Haag (het ‘hof’), in de zaak met zaaknummer 200.133.453/01, tussen Avi als appellante en [verweerder] als geïntimeerde (het ‘arrest’);
3.
gedagvaard om op vrijdag 16 oktober 2015, om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te Den Haag;
4.
aangezegd dat van [verweerder] bij verschijning in het geding een in de bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken1. genoemd griffiegeld zal worden geheven, met dien verstande dat van een persoon die onvermogend is een bij of krachtens de wet vastgesteld griffiegeld voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd
- (1o)
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in art. 29 van de WRb, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in art. 24 lid 2 WRb, dan wel
- (2o)
een verklaring van het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in art. 2 leden 1 en 2 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, telkens onderdelen a t/m d dan wel onderdeel e;
5.
aangezegd voorts dat het griffierecht binnen vier weken nadat [verweerder] in het geding is verschenen door haar moet zijn betaald, bij gebreke waarvan haar recht vervalt om verweer in cassatie te voeren of om van haar zijde in cassatie te komen;
6.
Avi voert tegen het arrest aan als:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het arrest is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
Onderdeel 1
Inleiding
In november 2008 hebben Avi, als verkoper, en [verweerder], als koper, een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot een tweetal Liebherr-kranen voor een totale koopsom van € 4.465.000,- (rov. 1.5). Avi vordert in reconventie op grond van door [verweerder] gepleegde wanprestatie schadevergoeding ten belope van € 111.625,- in hoofdsom (rov. 3). [verweerder]s wanprestatie bestond uit niet-betaling van de koopsom, waardoor de verkoop niet is doorgegaan en Avi winst heeft gederfd van de omvang van het gevorderde bedrag.
Het hof neemt in rov. 19 tot uitgangspunt dat [verweerder] toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst,2. maar wijst toch Avi's vordering geheel af. Naar 's hofs oordeel kan namelijk de schade van € 111.625,- in het geheel niet aan [verweerder]s wanprestatie worden toegerekend in de zin van art. 6:98 BW. Het hof legt aan dit oordeel ten grondslag dat vanwege
- (i)
de uitdrukkelijke afspraak tussen Avi en [verweerder] dat Avi de Liebherr-kranen aan [verweerder] verkoopt voor dezelfde prijs als die waarvoor Avi de Liebherr-kranen zelf van Liebherr zou verkrijgen en
- (ii)
het door Avi verzwijgen van haar korting bij Liebherr van 2,5% op haar koopprijs, het voor [verweerder] niet voorzienbaar was dat zij het (door Avi verzwegen) voordeel van € 111.625,- als schade zou moeten betalen.
Hieraan doet volgens het hof niet af dat niet onvoorzienbaar was dat Avi voor haar bemoeienissen enige vergoeding zou ontvangen.
Klachten
1.1.
's Hofs toerekeningsoordeel in rov. 19 is rechtens onjuist omdat het hof voor de vraag of Avi's schade van € 111.625,- aan [verweerder]s wanprestatie kan worden toegerekend beslissend laat zijn of deze schade (of de gehoudenheid tot vergoeding ervan) voor [verweerder] voorzienbaar was. Hiermee hanteert het hof de tussen 1927 en 1970 geldende leer van de adequate veroorzaking. Naar geldend recht is de toerekenbaarheid van schade afhankelijk van, in ieder geval, de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade. Voorzienbaarheid van schade (of de gehoudenheid tot vergoeding ervan) is in dit verband naar geldend recht niet beslissend maar ten hoogste een relevante factor. Door voorzienbaarheid van schade (of de gehoudenheid tot vergoeding ervan) beslissend te laten zijn heeft het hof dus een onjuiste maatstaf aangelegd.
1.2.
Mocht het hof bij zijn toerekeningsoordeel wel de in art. 6:98 BW neergelegde toerekeningsleer hebben gehanteerd, dan is zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. In ieder geval is ook relevant dat [verweerder] toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen uit overeenkomst, door ten onrechte en ook na veelvuldig aandringen door Avi niet de overeengekomen koopsom te betalen.3. Deze omstandigheid betreft de aard van de aansprakelijkheid en is dus relevant in het kader van de toerekening. Door deze relevante omstandigheid niet kenbaar mee te wegen is 's hofs oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
1.3.
Bovendien/althans is 's hofs toerekeningsoordeel vanwege het volgende rechtens onjuist. Avi heeft aangevoerd dat:4.
- (i)
voor [verweerder] te verwachten viel dat ook Avi baat zou hebben bij de koopovereenkomst met [verweerder],
- (ii)
dat gebruikelijk is dat zulks in de vorm van een commissie of anderszins zou gaan, en
- (iii)
voor [verweerder] redelijkerwijs te voorzien was dat Avi schade zou lijden bij het niet doorgaan van de koopovereenkomst.
Deze stellingen zijn niet door [verweerder] betwist. Indien het hof de juistheid van deze stellingen niet tot uitgangspunt heeft genomen bij zijn toerekeningsoordeel, dan miskent het hof dat op grond van art. 149 lid 1 Rv gestelde en niet (voldoende) betwiste feiten als vaststaand dienen te worden beschouwd.
1.4.
Mocht het hof de juistheid van deze stellingen wel tot uitgangspunt hebben genomen, maar hebben geoordeeld dat zulks niet eraan afdoet dat Avi's schade van € 111.625,- niet kan worden toegerekend, dan is dat oordeel rechtens onjuist en/of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Het oordeel is rechtens onjuist omdat het hof miskent dat bij toerekening op grond van art. 6:98 BW niet vereist is dat en ook niet ter zake doet of het precieze schadebedrag voorzien kon worden en slechts een globale voorzienbaarheid van het soort schade, de omvang van de schade en reden van intreden van de schade meeweegt. Indien het hof het voorgaande niet heeft miskend en niet de voorwaarde heeft gesteld dat het precieze schadebedrag van € 111.625,- door [verweerder] kon worden voorzien, dan is 's hofs toerekeningsoordeel vanwege het volgende onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
- a.
Gegeven het uitgangspunt dat
- (i)
voor [verweerder] te verwachten viel dat Avi baat zou hebben bij de koopovereenkomst,
- (ii)
gebruikelijk is dat zulks in de vorm van een commissie of anderszins gaat en
- (iii)
voor [verweerder] redelijkerwijs te voorzien was dat Avi schade zou lijden bij het niet doorgaan van de koopovereenkomst, valt niet in te zien waarom de schade geheel niet kan worden toegerekend.
Nu immers vaststaat dat voor [verweerder] voorzienbaar was dat Avi bij het niet doorgaan van de koopovereenkomst schade zou lijden door het niet verkrijgen van haar baat/commissie is dat een factor die vóór toerekening pleit en doet, nu rechtens niet is vereist dat [verweerder] de precieze omvang van Avi schade kort voorzien, niet ter zake dat [verweerder] niet kon voorzien dat Avi's schade € 111.625,- zou belopen.
- b.
's Hofs motivering van zijn toerekeningsoordeel is nog minder begrijpelijk nu
- (i)
[verweerder] niet heeft gesteld dat een commissie of baat anderszins voor Avi van gebruikelijke omvang (substantieel) lager zou zijn dan het bedrag van € 111.625,-,
- (ii)
[verweerder] op de doorverkoop van alleen al de Liebherr LTM 1500 kraan volgens haar eigen stellingen reeds een bedrag van € 300.000,- winst zou maken5. en
- (iii)
[verweerder] de kranen ook direct van Liebherr had kunnen kopen, maar ervoor koos de kranen van Avi te kopen omdat de kranen dan sneller geleverd konden worden en beide partijen dus van de koopovereenkomst profiteerden6..
1.5.
Mocht het hof bij zijn toerekeningsoordeel met name gewicht hebben toegekend aan het door Avi niet melden van haar voordeel van € 111.625,- bij verkoop van de kranen aan [verweerder], dan is ook dat onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. In het licht van de bij onderdeel 1.3 weergegeven, op grond van art. 149 lid 1 Rv, tot uitgangspunt te nemen stellingen van Avi, valt immers niet in te zien waarom het niet door Avi melden van haar commissie van € 111.625,- ertoe kan leiden dat de door Avi geleden schade in het geheel niet kan worden toegerekend: voor [verweerder] viel te verwachten dat Avi baat zou hebben bij de koopovereenkomst, gebruikelijk is dat zulks in de vorm van een commissie of anderszins gaat en voor [verweerder] was redelijkerwijs te voorzien dat Avi schade zou lijden bij het niet doorgaan van de koopovereenkomst. Niet valt dan in te zien waarom het ertoe doet dat Avi niet het precieze bedrag aan commissie aan [verweerder] heeft medegedeeld: dat Avi haar commissie/baat zou mislopen en dus schade zou lijden bij het niet doorgaan van de koop was voor [verweerder] immers te voorzien. Een en ander is nog te minder begrijpelijk vanwege de hiervoor in onderdeel 1.4 sub b genoemde omstandigheden.
Onderdeel 2
Inleiding
Avi vordert in reconventie van [verweerder] voorts schadevergoeding in verband met een verkeerd gelopen verhuur van een Sennebogen-kraan (rov. 3). Het hof oordeelt in rov. 30 dat [verweerder] haar zorgplicht als lasthebber van Avi heeft geschonden door bij de verhuur van deze kraan aan Sarilar zich er niet van te vergewissen dat namens Sarilar de huurovereenkomst door een daartoe bevoegd persoon werd getekend. In rov. 32, 37 en 38 oordeelt het hof vervolgens dat deze wanprestatie van [verweerder] ertoe heeft geleid dat
- (i)
Avi in de periode 1 januari 2007 tot en met mei 2011 huurinkomsten van in totaal € 715.000,- (52 maanden × € 13.750,- per maand) heeft gederfd en
- (ii)
een bedrag van € 98.490,- aan vervoerskosten voor de kraan heeft moeten betalen.
Avi's totale ten gevolge van [verweerder]s wanprestatie geleden schade beloopt daarmee, naar het oordeel van het hof in rov. 38, in hoofdsom € 813.490,-.
In rov. 39 oordeelt het hof echter dat van de totale schade van € 813.490,- slechts een bedrag van € 480.000,- in de zin van art. 6:98 BW toerekenbaar is en door [verweerder] vergoed dient te worden. Naar het oordeel van het hof is in dit bedrag van € 480.000,- tevens de wettelijke rente tot op de dag van het wijzen van het arrest begrepen.7. Het hof motiveert dit toerekeningsoordeel door erop te wijzen dat
- (i)
[verweerder] op verzoek van Avi de Sennebogen-kraan heeft verhuurd omdat Avi dat in een Arabisch land niet kon en dat [verweerder] niet uit eigenbelang heeft gehandeld en dat
- (ii)
[verweerder] verweten kan worden te hebben nagelaten te controleren of de huurovereenkomst met Sarilar wei door een tekeningsbevoegde was ondertekend.
Deze omstandigheden ‘rekening houdend met alle andere omstandigheden van het geval’ maken volgens het hof dat slechts het bedrag van € 480.000,- toerekenbaar is.
Klachten
2.1.
's Hofs toerekeningsoordeel in rov. 39 is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd vanwege het volgende. Avi heeft gesteld dat zij ter zake van de verhuur van de Sennebogen-kraan met [verweerder] een commissie van 10% van de huurpenningen is overeengekomen.8. Deze stelling is door het hof behandeld noch verworpen. Uitgaande, dus, van deze tussen Avi en [verweerder] overeengekomen commissie is onbegrijpelijk, 's hofs oordeel dat [verweerder] niet uit eigenbelang heeft gehandeld: [verweerder] verkreeg voor haar beperkte werkzaamheden immers commissie.
2.2.
's Hofs toerekeningsoordeel is althans vanwege het volgende onjuist en/of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting aangaande de verhouding tussen 6:98 BW (toerekening van schade) en 6:109 BW (matiging, van verschuldigde schadevergoeding). Toerekenbaarheid van schade is afhankelijk van, in ieder geval, de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade. Op grond van art. 6:109 BW kan de verschuldigde schadevergoeding worden gematigd, maar eerst indien toekenning van de schadevergoeding volgens de geldende regels (waaronder art. 6:98 BW) tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Het hof miskent nu dat de omstandigheid dat [verweerder] niet uit eigenbelang handelt niet een omstandigheid is die in het kader van de toerekening relevant is, maar slechts een omstandigheid die in het kader van matiging relevant zou kunnen zijn. Mocht 's hofs toerekeningsoordeel begrepen dienen te worden als matiging van de schadevergoeding, dan is dat oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Zonder nadere, maar ontbrekende, motivering valt immers niet in te zien waarom toekenning van een bedrag van meer dan € 480.000,- kennelijk onaanvaardbaar zou zijn.
2.3.
In ieder geval/althans is 's hofs toerekeningsoordeel om de volgende redenen onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, Niet valt in te zien waarom de door het hof genoemde omstandigheden rechtvaardigen dat op Avi's schade van € 813.490,- in hoofdsom, die met wettelijke rente vermeerderd dient te worden, en die het gevolg is van [verweerder]s wanprestatie, zo'n forse afslag wordt gemaakt dat [verweerder] slechts tot € 480.000,- behoeft te vergoeden. Zulks is vanwege het volgende nog te meer onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd:
- a.
Sarilar heeft in de periode van 1 januari 2007 tot en medio 2010 de Sennebogen-kraan tot haar beschikking gehad,9. en 6250 draaiuren laten maken.10. [verweerder] en Sarilar hebben uiteindelijk een schikking bereikt ter zake van de verhuur van de Sennebogen-kraan. Op grond van deze schikking heeft Sarilar een bedrag van € 1.325.000,- aan [verweerder] betaald,11. onder meer voor onbetaalde huurpenningen van de Sennebogen-kraan.12. Uit dit bedrag kan de volledige schade van Avi worden vergoed. Bovendien heeft [verweerder] met deze schikking, zonder enig overleg met Avi, afstand gedaan van haar vorderingen op Sarilar onder meer tot betaling van de huurpenningen.13. Deze omstandigheden zijn relevant in het kader van 's hofs toerekeningsoordeel, maar daarin niet kenbaar door het hof betrokken.
- b.
De door Avi geleden schade door het niet verkrijgen van de huurpenningen geldt als precies de schade waarom [verweerder] had moeten verzekeren dat de huurovereenkomst namens Sarilar getekend zou worden door iemand die daartoe bevoegd is en waarom [verweerder] hier een zorgplicht had:14. Ook deze omstandigheid is niet kenbaar in 's hofs beoordeling betrokken.
- c.
's hofs verwijzing in rov. 39 naar ‘alle andere omstandigheden van het geval’ houdt ook niet een voldoende (begrijpelijke) motivering in. Onduidelijk is immers welke omstandigheden het hof op het oog heeft en bovendien of en om welke reden deze omstandigheden volgens het hof leiden tot een ruimere of beperktere toerekenbaarheid van de door [verweerder]s wanprestatie veroorzaakte schade.
2.4.
Voorts/althans is 's hofs toerekeningsoordeel vanwege het volgende rechtens onjuist en/of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Indien het hof de door [verweerder] veroorzaakte schade van € 813.490,- in hoofdsom heeft vermeerderd met wettelijk rente tot aan de dag van het wijzen van arrest en van die totale schade slechts het bedrag van € 480.000,- toerekenbaar heeft geoordeeld, dan getuigt dat van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 6:98 en 6:119 BW. De schuldeiser heeft immers op grond van art. 6:119 BW aanspraak op wettelijke rente over de door de schuldenaar verschuldigde som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening in verzuim is geweest. Voor het bestaan van deze aanspraak doet niet ter zake of die wettelijke rente al dan niet kan worden toegerekend in de zin van art. 6:98 BW. Het hof miskent dit door op de ex art. 6:119 BW door [verweerder] aan Avi verschuldigde wettelijke rente nog op grond van art. 6:98 BW een afslag toe te passen.
2.5.
Indien het hof niet is uitgegaan van de in onderdeel 2.4 bestreden rechtsopvatting, is zijn toerekeningsoordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Het hof heeft dan kennelijk eerst bepaald welk deel van het bedrag van € 813.490,- kan worden toegerekend aan [verweerder]s wanprestatie en heeft vervolgens het aldus gevonden bedrag vermeerderd met wettelijke rente tot aan de datum van het arrest. Kennelijk leidde die rekenexercitie van het hof tot het (opmerkelijk ronde) totaalbedrag van € 480.000,-. Onduidelijk is echter welk deel van de door [verweerder]s wanprestatie veroorzaakte schade van € 813.490,- volgens het hof kon worden toegerekend. Dat deel laat zich ook niet goed met een calculator of de voor berekening van wettelijke rente beschikbare programmatuur berekenen. Het hof heeft hierom onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang gegeven.
Conclusie
Avi vordert op grond van dit middel de vernietiging van het arrest, met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten. Avi vordert voorts dat de toe te wijzen proceskostenvergoeding wordt, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad.
Kosten exploot: € [77,84]
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 23‑09‑2015
Te raadplegen op http://www.rechtspraak.nl/Procedures/Tarieven-griffierecht/Pages/Griffierecht-Civiele-zaken-bij-de-Hoge-Raad.aspx
Vgl. ook rov. 14.
MvG § 56, 76 t/m 83; rov. 1.17; CvA § 14, 15, 16, 22.
MvG § 82; Pita II (mr. C.J.H baron van Lynden) d.d. 31 maart 2015 § 41; rov. 18.
Rov. 1.5 jo. 1.8 en rov. 2.
CvD § 10; MvG § 10, 11, 12; Plta II (mr. C.J.H baron van Lynden) d.d. 31 maart 2015 § 8.
Vgl. ook rov. 44.
CvD § 42; MvG § 89; Plta II (mr. C.J.H baron van Lynden) d.d. 3 maart 2014 § 24; Plta II (mr. C.J.H baron van Lynden) d.d. 31 maart 2015 § 48.
MvG § 20 t/m 29; Plta II (mr. C.J.H baron van Lynden) d.d. 31 maart 2015 § 43.
Plta II (mr. C.J.H baron van Lynden) d.d. 3 maart 2014 § 34.
MvG § 101; Plta II (mr. C.J.H baron van Lynden) d.d. 3 maart 2014 § 38, 42; rov. 1.34.
Plta II (mr. C.J.H baron van Lynden) d.d. 3 maart 2014 § 41.
MvG § 121.
MvG § 114.