Supreme Court of Liberia, Williams v Tah et al [2011], LRSC 12 d.d. 21 januari 2011 (bijlage C bij de dupliek van de raadsvrouw).
Hof 's-Hertogenbosch, 21-04-2017, nr. 20-001906-10
ECLI:NL:GHSHE:2017:1760, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
21-04-2017
- Zaaknummer
20-001906-10
- LJN
BP2698
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:1760, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 21‑04‑2017; (Verwijzing na Hoge Raad)
Herstelde arrest: ECLI:NL:GHSHE:2017:2650
Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2010:BK8132
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5160, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2336
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP2698, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 01‑02‑2011
- Vindplaatsen
AA20170833 met annotatie van C.M.J. Ryngaert
Uitspraak 21‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Zaak K. Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 jaren ter zake van medeplichtigheid aan oorlogsmisdrijven, meermalen gepleegd, en het in strijd met wapenembargo's leveren van partijen wapens en munitie aan (het regime van) Charles Taylor.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001906-10
Uitspraak : 21 april 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad, op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 juni 2006, parketnummer09-750001-05 in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1942,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
correspondentieadres: [correspondentieadres] ,
waarbij:
- -
verdachte werd vrijgesproken van het hem onder 1A, 1B, 2A, 2B, 3A en 3B ten laste gelegde;
- -
verdachte ter zake van
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de teruggave aan verdachte werd gelast van in beslag genomen voorwerpen.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 10 maart 2008, parketnummer 22-004337-06, heeft het gerechtshof‘s-Gravenhage, met vernietiging van het vonnis waarvan beroep, de verdachte integraal vrijgesproken van het hem ten laste gelegde en de teruggave gelast van de in beslag genomen voorwerpen.
Bij arrest van 20 april 2010, nr. S 08/01322, heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof ‘s-Gravenhage vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Omvang van het hoger beroep
De advocaten-generaal hebben op de terechtzitting van het hof d.d. 6 februari 2017 medegedeeld dat alle in beslag genomen goederen waarover nog geen beslissing is genomen aan verdachte worden teruggegeven.
Het hof zal daarom met instemming van de verdediging en de advocaten-generaal over de in beslag genomen goederen geen beslissing nemen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaten-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- -
de verdachte zal vrijspreken van het hem onder 1A primair en subsidiair, 1B,2A primair en subsidiair, 2B, 3A primair en subsidiair en 3B ten laste gelegde;
- -
de verdachte voor het onder 1A meer subsidiair, 2A meer subsidiair, 3A meer subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts hebben de advocaten-generaal gevorderd dat het hof de gevangenneming van verdachte zal bevelen.
De verdediging heeft bepleit:
- -
primair dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging;
- -
subsidiair dat verdachte integraal zal worden vrijgesproken;
- -
meer subsidiair dat bij een bewezenverklaring aan verdachte geen gevangenisstaf zal worden opgelegd, omdat hij detentie-ongeschikt is.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1A. primair
hij op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2000 tot en met 1 maart 2001, althans in het jaar 2000 en/of 2001, en/of (ook) in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, te Guéckédou, althans in Guinee, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden, terwijl van:
˗ dat feit/die feiten (telkens) de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
˗ dat feit/die feiten (telkens) een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
˗ dat feit/die feiten (telkens) plundering inhield(en) en/of
˗ dat feit/die feiten (telkens) de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
˗ dat feit/die feiten (telkens) verkrachting inhield(en) en/of
˗ dat feit/die feiten (telkens) zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
˗ dat feit/die feiten (telkens) geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat hij, verdachte, (als) president van de Oriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), te weten Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 4] en/of [mededader 5] en/of [mededader 6] en/of [mededader 7] en/of [mededader 8] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en))
- -
toen en (al)daar (telkens) in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of
- -
het bepaalde in artikel 130 Verdrag van Genève betreffende de behandeling der krijgsgevangenen (“Derde Geneefse Conventie”, 1949) en/of
- -
het bepaalde in artikel 147 Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd (“Vierde Geneefse Conventie”, 1949) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (internationaal of niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia en/of Guinee
(meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak),
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk:
˗ met AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy, ook wel genoemd Rocket Propelled Grenade of Russian Powerful Gun) en/of een of meerdere GMG’s (General Machine Gun) en/of mortieren en/of andere vuurwapens (willekeurig) de stad Guéckédou heeft/hebben beschoten zonder onderscheid te maken tussen militairen en burgers, in de wetenschap dat deze (wijze van) aanval(len) een buitensporig verlies van mensenlevens, verwondingen van burgers en/of schade aan burgerobjecten zou veroorzaken en/of
˗ (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of
˗ (een) huis/huizen in brand heeft/hebben gestoken waarin zich nog (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak bevond(en) en/of
˗ bij drie, althans een of meer, burger(s) en/of (leden) (van) (het) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak (het) (de) hoofd(en) heeft/hebben afgesneden en/of (vervolgens) (een) (of meer) baby/baby’s tegen muren heeft/hebben gegooid en/of (een) (of meer) baby/baby’s in putten heeft/hebben gegooid en/of
˗ (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak in (een) (hun) huis/huizen bijeen heeft/hebben gedreven en/of (vervolgens) (een) grana(a)t(en) naar binnen heeft/hebben gegooid ten gevolge waarvan voornoemde burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 4] en/of [mededader 5] en/of [mededader 6] en/of[mededader 7] en/of [mededader 8] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)) op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van1 december 2000 tot en met 1 maart 2001, althans in het jaar 2000 en/of 2001, en/of (ook) in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, te Guéckédou, althans in Guinee, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden,
terwijl van dat feit/die feiten (telkens)
- -
de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- -
een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- -
plundering inhield(en) en/of
- -
de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
verkrachting inhield(en) en/of
- -
zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 4] en/of [mededader 5] en/of[mededader 6] en/of [mededader 7] en/of [mededader 8] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)) toen en (al)daar (telkens)
- -
in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of
- -
het bepaalde in artikel 130 Verdrag van Genève betreffende de behandeling der krijgsgevangenen (“Derde Geneefse Conventie”, 1949) en/of
- -
het bepaalde in artikel 147 Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd (“Vierde Geneefse Conventie”, 1949) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (internationaal of niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia en/of Guinee,
(meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak),
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk
˗ met AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy, ook wel genoemd Rocket Propelled Grenade of Russian Powerful Gun) en/of een of meerdere GMG’s (General Machine Gun) en/of mortieren en/of andere vuurwapens (willekeurig) de stad Guéckédou heeft/hebben beschoten zonder onderscheid te maken tussen militairen en burgers, in de wetenschap dat deze (wijze van) aanval(len) een buitensporig verlies van mensenlevens, verwondingen van burgers en/of schade aan burgerobjecten zou veroorzaken en/of
˗ (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of
˗ (een) huis/huizen in brand heeft/hebben gestoken waarin zich nog (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak bevond(en) en/of
˗ bij drie, althans een of meer, burger(s) en/of (leden) (van) (het) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak (het) (de) hoofd(en) heeft/hebben afgesneden en/of (vervolgens) (een) (of meer) baby/baby’s tegen muren heeft/hebben gegooid en/of (een) (of meer) baby/baby’s in putten heeft/hebben gegooid en/of
˗ (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak in (een) (hun) huis/huizen bijeen heeft/hebben gedreven en/of (vervolgens) (een) grana(a)t(en) naar binnen heeft/hebben gegooid ten gevolge waarvan voornoemde burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd
welk(e) vorenomschreven misdrijf/misdrijven in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002, te Buchanan en/of Monrovia en/of (in) Lofa County en/of (elders) in Liberia en/of te Guéckédou, althans in Guinee (telkens) opzettelijk door de verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, is/zijn uitgelokt door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, (als) president van de Oriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, en/of zijn mededader(s) toen en (al)daar (telkens) opzettelijk
˗ ( (een partij) wapens, te weten een of meerdere AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of een of meerdere RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy, ook wel genoemd Rocket Propelled Grenade of Russian Powerful Gun) en/of een of meerdere GMG’s (General Machine Gun) en/of munitie behorend bij voornoemd(e) wapen(s) en/of mortieren, verkocht en/of geleverd aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) ter beschikking gesteld voor de (gewapende) strijd en deze (vervolgens) met de (eigen) wapens en/of munitie (te weten een of meerdere AK-47’s en/of een of meerdere RPG’s en/of een of meerdere GMG’s en/of een of meerdere mortieren) (verkregen) van OTC en/of RTC (mee) laten strijden en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) gedreigd met ontslag en/of schorsing (voor onbepaalde tijd) indien dit/deze personeelslid/-leden niet zou(den) deelnemen aan de (gewapende) strijd en/of
˗ ( een (of meer) helikopter(s) en/of (een) (vracht)wagen(s) en/of (een) (pick-up) truck(s), althans een of meer vervoermiddelen, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, ten behoeve van het vervoer van strijdkrachten en/of wapens en/of munitie en/of voedsel en/of kleding en/of uniformen, althans goederen ten behoeve van de (gewapende) strijd en/of strijders, en/of
˗ ( een RTC kamp, in elk geval een (ontmoetings)plaats, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten en/of
˗ ( geld en/of voedsel en/of sigaretten en/of marihuana, althans (een) verdovende(e) middel(en), verstrekt en/of gegeven aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (een) aanwijzing(en) en/of (een) opdracht(en) gegeven met betrekking tot gebruik van (zware) wapens en/of strijdmethodiek aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, welke aanwijzing(en) en/of opdracht(en) (onder meer) inhield(en) dat zware wapens gebruikt moesten worden en/of dat in zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk vernietigd moest worden (onder meer uitgedrukt door de zinsnede “enter, destroy and escape”) en/of dat niemand in leven gelaten moest worden (onder meer uitgedrukt door de zinsnede “no baby on target”) en/of dat huizen in brand gestoken moesten worden en/of dat de strijdkrachten alles mochten plunderen wat ze wilden hebben;
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 4] en/of [mededader 5] en/of [mededader 6] en/of[mededader 7] en/of [mededader 8] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)) op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van1 december 2000 tot en met 1 maart 2001, althans in het jaar 2000 en/of 2001, en/of (ook) in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, te Guéckédou, althans in Guinee, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden,
- -
terwijl van dat feit/die feiten (telkens) de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- -
een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- -
plundering inhield(en) en/of
- -
de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
verkrachting inhield(en) en/of
- -
zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 4] en/of [mededader 5] en/of[mededader 6] en/of [mededader 7] en/of [mededader 8] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)) toen en (al)daar (telkens)
- -
in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of
- -
het bepaalde in artikel 130 Verdrag van Genève betreffende de behandeling der krijgsgevangenen (“Derde Geneefse Conventie”, 1949) en/of
- -
het bepaalde in artikel 147 Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd (“Vierde Geneefse Conventie”, 1949) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (internationaal of niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia en/of Guinee,
als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (internationaal of niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia en/of Guinee (meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak), welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk
˗ met AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy, ook wel genoemd Rocket Propelled Grenade of Russian Powerful Gun) en/of een of meerdere GMG’s (General Machine Gun) en/of mortieren en/of andere vuurwapens (willekeurig) de stad Gueckedou heeft/hebben beschoten zonder onderscheid te maken tussen militairen en burgers, in de wetenschap dat deze (wijze van) aanval(len) een buitensporig verlies van mensenlevens, verwondingen van burgers en/of schade aan burgerobjecten zou veroorzaken en/of
˗ (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of
˗ (een) huis/huizen in brand heeft/hebben gestoken waarin zich nog (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak bevond(en) en/of
˗ bij drie, althans een of meer, burger(s) en/of (leden) (van) (het) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak (het) (de) hoofd(en) heeft/hebben afgesneden en/of (vervolgens) (een) (of meer) baby/baby’s tegen muren heeft/hebben gegooid en/of (een) (of meer) baby/baby’s in putten heeft/hebben gegooid en/of
˗ (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak in (een) (hun) huis/huizen bijeen heeft/hebben gedreven en/of (vervolgens) (een) grana(a)t(en) naar binnen heeft/hebben gegooid ten gevolge waarvan voornoemde burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in of omstreeks de periode van1 januari 1999 tot en met 31 december 2002, te Buchanan en/of Monrovia en/of (in)Lofa County en/of (elders) in Liberia en/of te Gueckedou, althans in Guinee, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of toen en daar opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest
immers heeft/hebben hij, verdachte, (als) president van de Oriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, en/of zijn mededader(s) toen en (al)daar (telkens) opzettelijk:
˗ ( (een partij) wapens, te weten een of meerdere AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of een of meerdere RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy, ook wel genoemd Rocket Propelled Grenade of Russian Powerful Gun) en/of een of meerdere GMG’s (General Machine Gun) en/of munitie behorend bij voornoemd(e) wapen(s) en/of mortieren, verkocht en/of geleverd aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) ter beschikking gesteld voor de (gewapende) strijd en deze (vervolgens) met de (eigen) wapens en/of munitie (te weten een of meerdere AK-47’s en/of een of meerdere RPG’s en/of een of meerdere GMG’s en/of een of meerdere mortieren) (verkregen) van OTC en/of RTC (mee) laten strijden en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) gedreigd met ontslag en/of schorsing (voor onbepaalde tijd) indien dit/deze personeelslid/-leden niet zou(den) deelnemen aan de (gewapende) strijd en/of
˗ ( een (of meer) helikopter(s) en/of (een) (vracht)wagen(s) en/of (een) (pick-up) truck(s), althans een of meer vervoermiddelen, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, ten behoeve van het vervoer van strijdkrachten en/of wapens en/of munitie en/of voedsel en/of kleding en/of uniformen, althans goederen ten behoeve van de (gewapende) strijd en/of strijders, en/of
˗ ( een RTC kamp, in elk geval een (ontmoetings)plaats, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten en/of
˗ ( geld en/of voedsel en/of sigaretten en/of marihuana, althans (een) verdovende(e) middel(en), verstrekt en/of gegeven aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (een) aanwijzing(en) en/of (een) opdracht(en) gegeven met betrekking tot gebruik van (zware) wapens en/of strijdmethodiek aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, welke aanwijzing(en) en/of opdracht(en) (onder meer) inhield(en) dat zware wapens gebruikt moesten worden en/of dat in zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk vernietigd moest worden (onder meer uitgedrukt door de zinsnede “enter, destroy and escape”) en/of dat niemand in leven gelaten moest worden (onder meer uitgedrukt door de zinsnede “no baby on target”) en/of dat huizen in brand gestoken moesten worden en/of dat de strijdkrachten alles mochten plunderen wat ze wilden hebben;
en/of
1B.
[mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 4] en/of [mededader 5] en/of [mededader 6] en/of [mededader 7] en/of[mededader 8] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)), zijnde (onder meer) personeelsli(e)d(en) van OTC en/of RTC, in elk geval perso(o)n(en) werkzaam voor en/of ondergeschikt aan verdachte, op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2000 tot en met 1 maart 2001, althans in het jaar 2000 en/of 2001, en/of (ook) in of omstreeks de periode van1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, te Guéckédou, althans in Guinee, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden, terwijl van dat feit/die feiten (telkens)
- -
de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- -
een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- -
plundering inhield(en) en/of
- -
de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
verkrachting inhield(en) en/of
- -
zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 4] en/of [mededader 5] en/of [mededader 6] en/of[mededader 7] en/of [mededader 8] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)), zijnde (onder meer) personeesli(e)d(en) van OTC en/of RTC, in elk geval perso(o)n(en) werkzaam voor en/of ondergeschikt aan verdachte, toen en (al)daar (telkens) in strijd met
- -
het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of\
- -
het bepaalde in artikel 130 Verdrag van Genève betreffende de behandeling der krijgsgevangenen (“Derde Geneefse Conventie”, 1949) en/of
- -
het bepaalde in artikel 147 Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd (“Vierde Geneefse Conventie”, 1949) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,
als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (internationaal of niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia en/of Guinee (meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak), welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk:
˗ met AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy, ook wel genoemd Rocket Propelled Grenade of Russian Powerful Gun) en/of een of meerdere GMG’s (General Machine Gun) en/of mortieren en/of andere vuurwapens (willekeurig) de stad Gueckedou heeft/hebben beschoten zonder onderscheid te maken tussen militairen en burgers, in de wetenschap dat deze (wijze van) aanval(len) een buitensporig verlies van mensenlevens, verwondingen van burgers en/of schade aan burgerobjecten zou veroorzaken en/of
˗ (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of
˗ (een) huis/huizen in brand heeft/hebben gestoken waarin zich nog (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak bevond(en) en/of
˗ bij drie, althans een of meer, burger(s) en/of (leden) (van) (het) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak (het) (de) hoofd(en) heeft/hebben afgesneden en/of (vervolgens) (een) (of meer) baby/baby’s tegen muren heeft/hebben gegooid en/of (een) (of meer) baby/baby’s in putten heeft/hebben gegooid en/of
˗ (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak in (een) (hun) huis/huizen bijeen heeft/hebben gedreven en/of (vervolgens) (een) grana(a)t(en) naar binnen heeft/hebben gegooid ten gevolge waarvan voornoemde burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd
ten aanzien van welke (vorenomschreven) aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering(en) hij, verdachte, (als) president van deOriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, in elk geval als leidinggevende van OTC en/of RTC, op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2000 tot en met 1 maart 2001, althans in het jaar 2000 en/of 2001, en/of (ook) in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 te Buchanan en/of Monrovia en/of (in) Lofa County en/of (elders) in Liberia en/of te Gueckedou, althans in Guinee, meermalen, althans eenmaal (telkens), opzettelijk heeft toegelaten dat (een) aan hem, verdachte, ondergeschikte(n) deze heeft/hebben begaan, te weten dat hij, verdachte, geen of onvoldoende maatregelen heeft genomen om deze aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering(en) te voorkomen en/of om de ondergeschikte(n)/verantwoordelijke(n) te bestraffen;
2A. primair
hij op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2002, althans in het jaar 2001 en/of 2002, te Voinjama, althans in de omgeving van Voinjama, althans in Lofa-county, althans in Liberia, tezamen en in vereniging met (een) ande(ren) (telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden, terwijl van dat feit/die feiten (telkens)
- -
de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- -
een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- -
plundering inhield(en) en/of
- -
de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
verkrachting inhield(en) en/of
- -
zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat hij, verdachte, (als) president van de Oriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), te weten Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 9] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)) toen en (al)daar (telkens)
- -
in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,
als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia
(meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak),
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk
˗ ( (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak ten gevolge waarvan voornoemde burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( (vervolgens) bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 9] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)), op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2002, althans in het jaar 2001 en/of 2002, te Voinjama, althans in de omgeving van Voinjama, althans inLofa-county, althans in Liberia, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden, terwijl van dat feit/die feiten (telkens)
- -
de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- -
een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- -
plundering inhield(en) en/of
- -
de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
verkrachting inhield(en) en/of
- -
zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 9] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)) toen en (al)daar (telkens)
- -
in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,
als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia
(meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak),
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk
˗ ( (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak ten gevolge waarvan voornoemde burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( (vervolgens) bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd
welk(e) vorenomschreven misdrijf/misdrijven in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 te Buchanan en/of Monrovia en/of Voinjama en/of (in) Lofa County en/of (elders) in Liberia (telkens) opzettelijk door de verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, is/zijn uitgelokt door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, immers heeft/hebben hij, verdachte, (als) president van de Oriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, en/of zijn mededader(s) toen en (al)daar (telkens) opzettelijk
˗ ( (een partij) wapens, te weten een of meerdere AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of een of meerdere RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy, ook wel genoemd Rocket Propelled Grenade of Russian Powerful Gun) en/of een of meerdere GMG’s (General Machine Gun) en/of munitie behorend bij voornoemd(e) wapen(s) en/of mortieren, verkocht en/of geleverd aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) ter beschikking gesteld voor de (gewapende) strijd en deze (vervolgens) met de (eigen) wapens en/of munitie (te weten een of meerdere AK-47’s en/of een of meerdere RPG’s en/of een of meerdere GMG’s en/of een of meerdere mortieren) (verkregen) van OTC en/of RTC (mee) laten strijden en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) gedreigd met ontslag en/of schorsing (voor onbepaalde tijd) indien dit/deze personeelslid/-leden niet zou(den) deelnemen aan de (gewapende) strijd en/of
˗ ( een (of meer) helikopter(s) en/of (een) (vracht)wagen(s) en/of (een) (pick-up) truck(s), althans een of meer vervoermiddelen, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, ten behoeve van het vervoer van strijdkrachten en/of wapens en/of munitie en/of voedsel en/of kleding en/of uniformen, althans goederen ten behoeve van de (gewapende) strijd en/of strijders, en/of
˗ ( een RTC kamp, in elk geval een (ontmoetings)plaats, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten en/of
˗ ( geld en/of voedsel en/of sigaretten en/of marihuana, althans (een) verdovende(e) middel(en), verstrekt en/of gegeven aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (een) aanwijzing(en) en/of (een) opdracht(en) gegeven met betrekking tot gebruik van (zware) wapens en/of strijdmethodiek aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten;
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 9] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)), op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2002, althans in het jaar 2001 en/of 2002, te Voinjama, althans in de omgeving van Voinjama, althans inLofa-county, althans in Liberia, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden, terwijl van dat feit/die feiten (telkens)
- -
de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- -
een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- -
plundering inhield(en) en/of
- -
de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
verkrachting inhield(en) en/of
- -
zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 9] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)) toen en (al)daar (telkens)
- -
in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,
als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia
(meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak),
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk
˗ ( (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak ten gevolge waarvan voornoemde burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( (vervolgens) bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 te Buchanan en/of Monrovia en/of Voinjama en/of (in)Lofa County en/of (elders) in Liberia, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of toen en daar opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest
immers heeft/hebben hij, verdachte, (als) president van de Oriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, en/of zijn mededader(s) toen en (al)daar (telkens) opzettelijk
˗ ( (een partij) wapens, te weten een of meerdere AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of een of meerdere RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy, ook wel genoemd Rocket Propelled Grenade of Russian Powerful Gun) en/of een of meerdere GMG’s (General Machine Gun) en/of munitie behorend bij voornoemd(e) wapen(s) en/of mortieren, verkocht en/of geleverd aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) ter beschikking gesteld voor de (gewapende) strijd en deze (vervolgens) met de (eigen) wapens en/of munitie (te weten een of meerdere AK-47’s en/of een of meerdere RPG’s en/of een of meerdere GMG’s en/of een of meerdere mortieren) (verkregen) van OTC en/of RTC (mee) laten strijden en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) gedreigd met ontslag en/of schorsing (voor onbepaalde tijd) indien dit/deze personeelslid/-leden niet zou(den) deelnemen aan de (gewapende) strijd en/of
˗ ( een (of meer) helikopter(s) en/of (een) (vracht)wagen(s) en/of (een) (pick-up) truck(s), althans een of meer vervoermiddelen, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, ten behoeve van het vervoer van strijdkrachten en/of wapens en/of munitie en/of voedsel en/of kleding en/of uniformen, althans goederen ten behoeve van de (gewapende) strijd en/of strijders, en/of
˗ ( een RTC kamp, in elk geval een (ontmoetings)plaats, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten en/of
˗ ( geld en/of voedsel en/of sigaretten en/of marihuana, althans (een) verdovende(e) middel(en), verstrekt en/of gegeven aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (een) aanwijzing(en) en/of (een) opdracht(en) gegeven met betrekking tot gebruik van (zware) wapens en/of strijdmethodiek aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten;
en/of
2B.
[mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 9] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)), zijnde (onder meer) personeelsli(e)d(en) van OTC en/of RTC, in elk geval perso(o)n(en) werkzaam voor en/of ondergeschikt aan verdachte, op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2002, althans in het jaar 2001 en/of 2002, te Voinjama, althans in de omgeving van Voinjama, althans in Lofa-county, althans in Liberia, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen (telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden, terwijl van dat feit/die feiten (telkens)
- -
de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of dat feit/die feiten (telkens) een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- -
plundering inhield(en) en/of
- -
de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
dat feit/die feiten (telkens) verkrachting inhield(en) en/of
- -
zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 9] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)), zijnde (onder meer) personeelsli(e)d(en) van OTC en/of RTC, in elk geval perso(o)n(en) werkzaam voor en/of ondergeschikt aan verdachte, toen en (al)daar (telkens)
in strijd met
- -
het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,
als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia
(meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak),
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk
˗ ( (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak ten gevolge waarvan voornoemd(e) burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( (vervolgens) bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd
ten aanzien van welke (vorenomschreven) aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering(en) hij, verdachte, (als) president van deOriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, in elk geval als leidinggevende van OTC en/of RTC, op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2002, althans in het jaar 2001 en/of 2002, te Buchanan en/of Monrovia en/of Voinjama en/of (in) Lofa County en/of (elders) in Liberia, meermalen, althans eenmaal (telkens), opzettelijk heeft toegelaten dat (een) aan hem, verdachte, ondergeschikte(n) deze heeft/hebben begaan, te weten dat hij, verdachte, geen of onvoldoende maatregelen heeft genomen om deze aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering(en) te voorkomen en/of om de ondergeschikte(n)/verantwoordelijke(n) te bestraffen;
3A. primair
hij op (een) (of meer) tijdstip(pen) in juni 2002, althans in of omstreeks de periode van1 december 2001 tot en met 30 juni 2002, althans in het jaar 2001 en/of 2002, te Kolahun, althans in de omgeving van Kolahun, althans in Lofa-county, althans in Liberia, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden, terwijl van dat feit/die feiten (telkens)
- -
de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- -
een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- -
plundering inhield(en) en/of
- -
de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
verkrachting inhield(en) en/of
- -
zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat hij, verdachte, (als) president van de Oriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), te weten Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 8] en/of [mededader 10] en/of [mededader 11] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)) toen en (al)daar (telkens)
- -
in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,
als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia
(meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak),
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk
˗ burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak in (de) (plaats) Kolahun (willekeurig) heeft/hebben bestookt met granaten voor (een) lange(re) duur, te weten (een) (anderhalve) dag, en/of
˗ (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of
˗ (een) man(nen) en/of (een) vrouw(en), in ieder geval (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak opdracht heeft/hebben gegeven zich uit te kleden en (vervolgens) op te grond te gaan liggen en heeft/hebben (vervolgens) voornoemde perso(o)n(en) geëxecuteerd en/of
˗ (een) huis/huizen in brand heeft/hebben gestoken waarin zich nog (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak bevond(en) en/of ten gevolge waarvan voornoemde burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( twee, althans een of meer, man(nen) in/op (een) zolder heeft/hebben opgesloten en/of (vervolgens) onder deze zolder een baal peper in brand heeft/hebben gestoken waardoor voornoemd(e) man(nen) dreigden te stikken terwijl van dat feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van voornoemde man(en) te duchten was, althans het feit een onmenselijke behandeling inhield en/of
˗ ( bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 8] en/of [mededader 10] en/of [mededader 11] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)), op (een) (of meer) tijdstip(pen) in juni 2002, althans in of omstreeks de periode van 1 december 2001 tot en met30 juni 2002, althans in het jaar 2001 en/of 2002, te Kolahun, althans in de omgeving van Kolahun, althans in Lofa-county, althans in Liberia, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden,
terwijl van dat feit/die feiten (telkens):
- -
de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- -
een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- -
plundering inhield(en) en/of
- -
de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
verkrachting inhield(en) en/of
- -
zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 8] en/of [mededader 10] en/of [mededader 11] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)) toen en (al)daar (telkens)
- -
in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,
als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia
(meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak),
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk
˗ burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak in (de) (plaats) Kolahun (willekeurig) heeft/hebben bestookt met granaten voor (een) lange(re) duur, te weten (een) (anderhalve) dag, en/of
˗ (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of
˗ (een) man(nen) en/of (een) vrouw(en), in ieder geval (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak opdracht heeft/hebben gegeven zich uit te kleden en (vervolgens) op te grond te gaan liggen en heeft/hebben (vervolgens) voornoemde perso(o)n(en) geëxecuteerd en/of
˗ (een) huis/huizen in brand heeft/hebben gestoken waarin zich nog (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak bevond(en) en/of
ten gevolge waarvan voornoemde burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( twee, althans een of meer, man(nen) in/op (een) zolder heeft/hebben opgesloten en/of (vervolgens) onder deze zolder een baal peper in brand heeft/hebben gestoken waardoor voornoemd(e) man(nen) dreigden te stikken terwijl van dat feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van voornoemde man(en) te duchten was, althans het feit een onmenselijke behandeling inhield en/of
˗ ( bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd
welk(e) vorenomschreven misdrijf/misdrijven in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 te Buchanan en/of Monrovia en/of Kolahun en/of (in)Lofa County en/of (elders) in Liberia (telkens) opzettelijk door de verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, is/zijn uitgelokt door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, immers heeft/hebben hij, verdachte, (als) president van de Oriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, en/of zijn mededaders) toen en (al)daar (telkens) opzettelijk:
˗ ( (een partij) wapens, te weten een of meerdere AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of een of meerdere RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy, ook wel genoemd Rocket Propelled Grenade of Russian Powerful Gun) en/of een of meerdere GMG’s (General Machine Gun) en/of munitie behorend bij voornoemd(e) wapen(s) en/of mortieren, verkocht en/of geleverd aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) ter beschikking gesteld voor de (gewapende) strijd en deze (vervolgens) met de (eigen) wapens en/of munitie (te weten een of meerdere AK-47’s en/of een of meerdere RPG’s en/of een of meerdere GMG’s en/of een of meerdere mortieren) (verkregen) van OTC en/of RTC (mee) laten strijden en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) gedreigd met ontslag en/of schorsing (voor onbepaalde tijd) indien dit/deze personeelslid/-leden niet zou(den) deelnemen aan de (gewapende) strijd en/of
˗ ( een (of meer) helikopter(s) en/of (een) (vracht)wagen(s) en/of (een) (pick-up) truck(s), althans een of meer vervoermiddelen, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, ten behoeve van het vervoer van strijdkrachten en/of wapens en/of munitie en/of voedsel en/of kleding en/of uniformen, althans goederen ten behoeve van de (gewapende) strijd en/of strijders, en/of
˗ ( een RTC kamp, in elk geval een (ontmoetings)plaats, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten en/of
˗ ( geld en/of voedsel en/of sigaretten en/of marihuana, althans (een) verdovende(e) middel(en), verstrekt en/of gegeven aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (een) aanwijzing(en) en/of (een) opdracht(en) gegeven met betrekking tot gebruik van (zware) wapens en/of strijdmethodiek aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, welke aanwijzing(en) en/of opdracht(en) (onder meer) inhield(en) dat “Kolahun schoongeveegd moest worden” en/of woorden van gelijke strekking;
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 8] en/of [mededader 10] en/of [mededader 11] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)), op (een) (of meer) tijdstip(pen) in juni 2002, althans in of omstreeks de periode van 1 december 2001 tot en met 30 juni 2002, althans in het jaar 2001 en/of 2002, te Kolahun, althans in de omgeving van Kolahun, althans in Lofa-county, althans in Liberia, tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden,
terwijl van dat feit/die feiten (telkens)
- -
de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- -
een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- -
plundering inhield(en) en/of
- -
de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
verkrachting inhield(en) en/of
- -
zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat Charles Taylor en/of [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 8] en/of [mededader 10] en/of [mededader 11] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)) toen en (al)daar (telkens)
- -
in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,
als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia
(meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak),
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk
˗ burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak in (de) (plaats) Kolahun (willekeurig) heeft/hebben bestookt met granaten voor (een) lange(re) duur, te weten (een) (anderhalve) dag, en/of
˗ (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of
˗ (een) man(nen) en/of (een) vrouw(en), in ieder geval (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak opdracht heeft/hebben gegeven zich uit te kleden en (vervolgens) op te grond te gaan liggen en heeft/hebben (vervolgens) voornoemde perso(o)n(en) geëxecuteerd en/of
˗ (een) huis/huizen in brand heeft/hebben gestoken waarin zich nog (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak bevond(en) en/of ten gevolge waarvan voornoemde burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( twee, althans een of meer, man(nen) in/op (een) zolder heeft/hebben opgesloten en/of (vervolgens) onder deze zolder een baal peper in brand heeft/hebben gestoken waardoor voornoemd(e) man(nen) dreigden te stikken terwijl van dat feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van voornoemde man(en) te duchten was, althans het feit een onmenselijke behandeling inhield en/of
˗ ( bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 te Buchanan en/of Monrovia en/of Kolahun en/of (in)Lofa County en/of (elders) in Liberia opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of toen en daar opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest
immers heeft/hebben hij, verdachte, (als) president van de Oriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, en/of zijn mededaders) toen en (al)daar (telkens) opzettelijk
˗ ( (een partij) wapens, te weten een of meerdere AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of een of meerdere RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy, ook wel genoemd Rocket Propelled Grenade of Russian Powerful Gun) en/of een of meerdere GMG’s (General Machine Gun) en/of munitie behorend bij voornoemd(e) wapen(s) en/of mortieren, verkocht en/of geleverd aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) ter beschikking gesteld voor de (gewapende) strijd en deze (vervolgens) met de (eigen) wapens en/of munitie (te weten een of meerdere AK-47’s en/of een of meerdere RPG’s en/of een of meerdere GMG’s en/of een of meerdere mortieren) (verkregen) van OTC en/of RTC (mee) laten strijden en/of
˗ ( (eigen) personeelslid/-leden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC) gedreigd met ontslag en/of schorsing (voor onbepaalde tijd) indien dit/deze personeelslid/-leden niet zou(den) deelnemen aan de (gewapende) strijd en/of
˗ ( een (of meer) helikopter(s) en/of (een) (vracht)wagen(s) en/of (een) (pick-up) truck(s), althans een of meer vervoermiddelen, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, ten behoeve van het vervoer van strijdkrachten en/of wapens en/of munitie en/of voedsel en/of kleding en/of uniformen, althans goederen ten behoeve van de (gewapende) strijd en/of strijders, en/of
˗ ( een RTC kamp, in elk geval een (ontmoetings)plaats, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of de regering van Liberia en/of (diens) strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten en/of
˗ ( geld en/of voedsel en/of sigaretten en/of marihuana, althans (een) verdovende(e) middel(en), verstrekt en/of gegeven aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of
˗ ( (een) aanwijzing(en) en/of (een) opdracht(en) gegeven met betrekking tot gebruik van (zware) wapens en/of strijdmethodiek aan de leden van de strijdkrachten vanCharles Taylor en/of (van) (de regering van) Liberia en/of aan het ten behoeve van de strijd ter beschikking gestelde (eigen) personeel van OTC en/of RTC, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten welke aanwijzing(en) en/of opdracht(en) (onder meer) inhield(en) dat “Kolahun schoongeveegd moest worden” en/of woorden van gelijke strekking;
en/of
3B.
[mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 8] en/of [mededader 10] en/of [mededader 11] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)), zijnde (onder meer) personeelsli(e)d(en) van OTC en/of RTC, in elk geval perso(o)n(en) werkzaam voor en/of ondergeschikt aan verdachte,
op (een) (of meer) tijdstip(pen) in juni 2002, althans in of omstreeks de periode van1 december 2001 tot en met 30 juni 2002, althans in het jaar 2001 en/of 2002, te Kolahun, althans in de omgeving van Kolahun, althans in Lofa-county, althans in Liberia, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden, terwijl van dat feit/die feiten (telkens):
- -
de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- -
een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- -
plundering inhield(en) en/of
- -
de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
verkrachting inhield(en) en/of
- -
zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
- -
geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en) dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde,
hierin bestaande dat [mededader 1] ( [alias mededader 1] ) en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 8] en/of [mededader 10] en/of [mededader 11] en/of (een of meer) andere(n) (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)), zijnde (onder meer) personeelsli(e)d(en) van OTC en/of RTC, in elk geval perso(o)n(en) werkzaam voor en/of ondergeschikt aan verdachte, toen en (al)daar (telkens)
- -
in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van (een) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (een) perso(o)n(en) die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak) en/of
- -
het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van12 augustus 1949,
als lid/leden van en/of deelnemer(s) aan, althans behorende tot, één van de strijdende partijen in een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Liberia
(meermalen) een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van (een) (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak),
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestond(en) dat genoemde lid/leden, althans genoemd(e) perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk
˗ burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak in (de) (plaats) Kolahun (willekeurig) heeft/hebben bestookt met granaten voor (een) lange(re) duur, te weten (een) (anderhalve) dag, en/of
˗ (gericht) heeft/hebben geschoten op (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of
˗ (een) man(nen) en/of (een) vrouw(en), in ieder geval (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak opdracht heeft/hebben gegeven zich uit te kleden en (vervolgens) op te grond te gaan liggen en heeft/hebben (vervolgens) voornoemde perso(o)n(en) geëxecuteerd en/of
˗ (een) huis/huizen in brand heeft/hebben gestoken waarin zich nog (een) (of meer) burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak bevond(en) en/of ten gevolge waarvan voornoemde burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak is/zijn overleden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden en/of
˗ ( (een) vrouw(en) en/of (een) kind(eren) heeft/hebben verkracht en/of
˗ ( twee, althans een of meer, man(nen) in/op (een) zolder heeft/hebben opgesloten en/of (vervolgens) onder deze zolder een baal peper in brand heeft/hebben gestoken waardoor voornoemd(e) man(nen) dreigden te stikken terwijl van dat feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van voornoemde man(en) te duchten was, althans het feit een onmenselijke behandeling inhield en/of
˗ ( bezittingen van (een) (of meer) burger(s) en/of (van) personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of (van) hij/zij die buiten gevecht was/waren gesteld door gevangenschap of andere oorzaak en/of (van) (leden van de) strijdkrachten heeft/hebben geplunderd
ten aanzien van welke (vorenomschreven) aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering(en) hij, verdachte, (als) president van deOriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, in elk geval als leidinggevende van OTC en/of RTC, op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks juni 2002, althans in of omstreeks de periode van 1 december 2001 tot en met30 juni 2002, althans in het jaar 2001 en/of 2002, te Buchanan en/of Monrovia en/of Kolahun en/of (in) Lofa County en/of (elders) in Liberia, meermalen, althans eenmaal (telkens), opzettelijk heeft toegelaten dat (een) aan hem, verdachte, ondergeschikte(n) deze heeft/hebben begaan, te weten dat hij, verdachte, geen of onvoldoende maatregelen heeft
genomen om deze aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, althans verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering(en) te voorkomen en/of om de ondergeschikte(n)/verantwoordelijke(n) te bestraffen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2001 tot en met 8 mei 2002, te Buchanan, Liberia tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
twee maal, althans een of meermalen, te weten
- -
in of omstreeks de periode van 10 november 2001 tot en met 29 november 2001 en/of
- -
in of omstreeks de periode van 28 februari 2002 tot en met 8 maart 2002
opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 lid 2 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 van de Sanctieregeling Liberia 2001, houdende het verbod tot het verkopen en/of leveren aan natuurlijke personen en/of rechtspersonen in Liberia van wapens en/of munitie en/of militaire uitrusting en/of goederen en/of bewapende en/of niet bewapende emplacementen en/of onderdelen en/of reparaties en/of onderhoud daarvan en/of militaire technologie, aangewezen in de bijlage bij het In- en uitvoerbesluit strategische goederen,
heeft/hebben verkocht en/of geleverd wapens en/of munitie en/of militaire uitrusting en/of goederen en/of bewapende en/of niet bewapende emplacementen en/of onderdelen en/of reparaties en/of onderhoud daarvan en/of militaire technologie, aangewezen in de bijlage bij het In- en uitvoerbesluit strategische goederen, aan een of meer natuurlijke personen en/of (rechts) perso(o)n(en) in Liberia,
immers heeft/hebben hij, verdachte, (als) president van de Oriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, en/of (een) (of meer van) zijn mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk een of meermalen (een partij) wapens, te weten een of meerdere AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of een of meerdere RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy en/of Rocket Propelled Grenade en/ofRussian Powerful Gun) en/of mortieren en/of een of meerdere GMG’s(General Machine Gun), in ieder geval wapens zoals bedoeld in artikel 2 van de Sanctieregeling Liberia 2001, verkocht en/of geleverd aan Charles Taylor en/of diens strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of aan het personeel van de Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC), althans aan (een) natuurlijk(e) perso(o)nen en/of (een) rechtsperso(o)n(en) in Liberia.
5.
hij in of omstreeks de periode van 26 september 2002 tot en met 7 mei 2003, te Buchanan, Liberia tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
twee maal, althans een of meermalen, te weten
- -
in of omstreeks de periode van 15 december 2002 tot en met 30 december 2002 en/of
- -
in of omstreeks de periode van 25 april 2003 tot en met 7 mei 2003
opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 lid 2 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 van de Sanctieregeling Liberia 2002,houdende het verbod tot het verkopen en/of leveren aan natuurlijke personen en/of rechtspersonen in Liberia van wapens en/of munitie en/of militaire uitrusting en/of goederen en/of bewapende en/of niet bewapende emplacementen en/of onderdelen en/of reparaties en/of onderhoud daarvan en/of militaire technologie, aangewezen in de bijlage bij het In- en uitvoerbesluit strategische goederen,
heeft/hebben verkocht en/of geleverd wapens en/of munitie en/of militaire uitrusting en/of goederen en/of bewapende en/of niet bewapende emplacementen en/of onderdelen en/of reparaties en/of onderhoud daarvan en/of militaire technologie, aangewezen in de bijlage bij het In- en uitvoerbesluit strategische goederen, aan een of meer natuurlijke personen en/of (rechts) perso(o)n(en) in Liberia,
immers heeft/ hebben hij, verdachte, (als) president van de Oriental Timber Company en/of eigenaar en/of directeur van de Royal Timber Company, en/of (een) (of meer van) zijn mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk een of meermalen (een partij) wapens, te weten een of meerdere AK-47’s (Automat Kalashnikov 47) en/of een of meerdere RPG’s (Ruchnoi Protivotankovye Granatamy en/of Rocket Propelled Grenade en/ofRussian Powerful Gun) en/of mortieren en/of een of meerdere GMG’s(General Machine Gun), in ieder geval wapens zoals bedoeld in artikel 2 van de Sanctieregeling Liberia 2002, verkocht en/of geleverd aan Charles Taylor en/of diens strijdkrachten, althans aan in Liberia actieve strijdkrachten, en/of aan het personeel van de Oriental Timber Company (OTC) en/of de Royal Timber Company (RTC), althans aan (een) natuurlijk(e) perso(o)nen en/of (een) rechtsperso(o)n(en) in Liberia.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
A. Liberiaanse amnestieregeling
Door de raadsvrouw is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging ter zake van alle ten laste gelegde feiten, omdat een “act to grant immunity from both civil and criminal proceedings against all persons within the jurisdiction of the republic of Liberia from acts and crimes committed during the civil war from December 1989 to August 2003” d.d. 7 augustus 2003 (hierna: de Liberiaanse amnestieregeling) van kracht is. Nu deze amnestieregeling direct van toepassing is op de feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd, mocht verdachte niet (verder) worden vervolgd door het openbaar ministerie, althans vloeit dit volgens de raadsvrouw voort uit het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en/of het ontbreken van rechtsmacht.
A.1 Liberiaanse amnestieregeling en het recht tot vervolging
Het hof overweegt ten aanzien van de Liberiaanse amnestieregeling als volgt.
De verdediging heeft bij haar pleidooi de hiervoor genoemde Liberiaanse amnestieregeling overgelegd. Daarbij heeft de raadsvrouw een “affidavit of attestation” d.d. 14 februari 2017 gevoegd. Uit deze stukken blijkt dat de Liberiaanse amnestieregeling op 7 augustus 2003 is goedgekeurd door de toenmalige president van Liberia en op 8 augustus 2003 is gepubliceerd door het Liberiaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. De affidavit is bijgevoegd om aan te tonen dat de Liberiaanse amnestieregeling een geldige regeling is naar Liberiaans recht en dat die later niet formeel is ingetrokken.
Op 11 augustus 2003 trad Charles Taylor terug als president van Liberia, hij heeft derhalve kort voor zijn aftreden deze amnestieregeling goedgekeurd.
Korte tijd na de publicatie van de Liberiaanse amnestieregeling, namelijk op18 augustus 2003 is, na daaraan voorafgaande onderhandelingen in Ghana tussen de regering (GOL) en de strijdende partijen (LURD en MODEL), de Comprehensive Peace Agreement (CPA) van kracht geworden. Dat is een vredesakkoord waarbij ook de oprichting van de National Transitional Governement of Liberia (NTGL) werd aanbevolen. Deze overgangsregering werd breed samengesteld uit onder meer vertegenwoordigers van de strijdende partijen, van de politieke partijen, van maatschappelijke organisaties en van de 15 counties (districten) van Liberia.
In artikel XXXIV van de CPA is opgenomen dat de NTGL:
“Shall give consideration to a recommendation for general amnesty to all persons and parties engaged or involved in military activities during the Liberian civil conflict that is subject of this Agreement.”
In artikel XXXV sub c van de CPA is opgenomen dat:
“For the avoidance of doubt, relevant provisions of the Constitution, statutes and other laws of Liberia which are inconsistent with the provisions of this Agreement are also hereby suspended”.
In artikel XXXV sub e is opgenomen dat:
“All suspended provisions of the Constitution, Statutes and other laws, affected as a result of this agreement, shall be deemed to be restored with the inauguration of the elected Government by January 2006. All legal obligations of the transitional government shall be inherited by the elected government.”
Uit artikel XIII van de CPA van 18 augustus 2003 blijkt dat er een Waarheids- en Verzoeningscommissie zou worden opgericht die zal gaan over kwesties van straffeloosheid.
Bij wet van 10 juni 2005 is die commissie, de zogeheten Truth and Reconciliation Commission (TRC) ingesteld. In artikel VII van de TRC-act of Liberia (Functions and Powers), onder g is bepaald dat:
“(…) provided that amnesty or exoneration shall not apply to violations of international humanitarian law and crimes against humanity in conformity with international laws and standards.” (onderstreping hiervoor telkens aangebracht door het hof)
In artikel II van de TRC-act of Liberia zijn definities opgenomen van “Human Rights violations” en “Violations of International Humanitarian law”.
Uit het bepaalde in het hiervoor geciteerde artikel VII van de TRC-act of Liberia leidt het hof af dat de Overgangsregering (NTGL) kennelijk heeft besloten om niet over te gaan tot een “general amnesty”.
In 2009 heeft de TRC gerapporteerd waarbij aanbevelingen zijn gedaan over amnestie en vervolging van feiten gepleegd tijdens de burgeroorlog, zijnde feiten waarop de, door de verdediging ingebrachte, Liberiaanse amnestieregeling ook zou zien.
A.1.1
Het hof concludeert op grond van de hiervoor onder A.1. weergegeven feiten en omstandigheden, dat:
- -
de Liberiaanse amnestieregeling op 7 augustus 2003 is goedgekeurd doorCharles Taylor, de toenmalige president van Liberia op één van de laatste dagen van zijn presidentschap. Op 11 augustus 2003, zijnde vier dagen na zijn goedkeuring, heeft Taylor immers de macht overgedragen aan toenmalig vicepresident Moses Blah en heeft/is hij Liberia verlaten/ontvlucht;
- -
op het moment dat de bovengenoemde amnestieregeling onder het toenmalige bewind van Charles Taylor werd uitgevaardigd, vonden in Ghana reeds vredesbesprekingen plaats en werd aldus door alle daarbij betrokken partijen gesproken over de wijze waarop al of niet amnestie zou worden verleend;
- -
uit het enkele dagen daarna van kracht geworden vredesakkoord (CPA) blijkt dat is overeengekomen dat de overgangsregering (NTGL) aandacht moet schenken aan een algemene amnestieregeling. Ook is de uitdrukkelijke keus gemaakt om eenWaarheids- en Verzoeningscommissie (TRC) op te richten, die uitdrukkelijk bevoegd zou zijn om aanbevelingen te doen inzake amnestie of vervolging;
- -
in artikel VII, section 26, onderdeel g. van de ‘TRC-act of Liberia’ is expliciet vermeld dat aanbeveling voor amnestie niet van toepassing is op ‘internationale misdrijven’, zoals de aan verdachte ten laste gelegde oorlogsmisdrijven;
- -
noch in het vredesakkoord noch in TRC-act of Liberia noch in een nadien verschenenTRC-rapport wordt de, door de verdediging ingebrachte, Liberiaanse amnestieregeling genoemd.
A.1.2
Het hof stelt voorop dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat de amnestieregeling Liberia niet geldig tot stand is gekomen, op enig moment formeel is ingetrokken of formeel buiten werking is gesteld.
Met de advocaten-generaal, leidt het hof echter uit de wijze waarop de Liberiaanse amnestieregeling tot stand is gekomen en de nadien gemaakte keuzes en stappen door (onder meer) de overgangsregering (NTGL) en de Waarheids- en Verzoeningscommissie (TRC) af dat, zo de Liberiaanse amnestieregeling op enig moment van kracht is geweest, deze regeling door het vredesakkoord en het instellen van de Waarheids- en Verzoeningscommissie geen formele rechtskracht (meer) had. Immers, de bevoegdheid tot het doen van aanbevelingen aan de regering met betrekking tot vervolging of tot amnestie voor feiten gepleegd tijdens de tweede burgeroorlog is in handen gekomen van de Waarheids- en Verzoeningscommissie. Aanbeveling tot amnestie ter zake van oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid is daarbij uitdrukkelijk uitgesloten.
De constateringen van de raadsvrouw dat in een uitspraak van hetSupreme Court of Liberia1.is geoordeeld dat de TRC buiten bepaalde bevoegdheden is getreden, dat in een ‘dissenting opinion’ op die uitspraak2.door een commissielid van de TRC de Liberiaanse amnestieregeling expliciet wordt genoemd, dat er een discussie was (of is) over de reikwijdte van de bevoegdheden van de TRC en dat twee commissieleden het TRC-rapport d.d. 30 juni 2009 niet hebben ondertekend doen, wat ook van zij van de inhoud van de stellingen, niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen.
A.1.3
Het hof overweegt voorts en wellicht ten overvloede dat - zo al moet worden aangenomen dat de Liberiaanse amnestieregeling (een korte periode) formele rechtskracht heeft (gehad) en deze ook op de verdachte van toepassing zou zijn (geweest) - (aanspraken op) amnestie voor oorlogsmisdrijven op gespannen voet staat/staan met het internationale recht en om die reden buiten toepassing moet worden gelaten.
Het hof is van oordeel dat uit het internationale recht - onder meer volgend uit de artikelen 2 en 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)3.- een positieve verplichting voortvloeit die met zich brengt dat bij verdenking van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, een effectief (strafrechtelijk) onderzoek moet worden ingesteld en dat zo nodig voor dergelijke misdrijven moet worden vervolgd.4.Het verlenen van amnestie voor oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid verdraagt zich derhalve niet met het internationale recht. Een amnestie als de onderhavige die een vervolging voortvloeiend uit bovengenoemde positieve verplichtingen zou uitsluiten, levert dan - behoudens in bijzondere omstandigheden, waarvan het hof niet is gebleken - een schending van het betreffend verdrag zelf op. Het hof is daarom van oordeel dat op grond van het internationaal recht een nationale amnestieregeling die een vervolging wegens oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid uitsluit, onverenigbaar is met de internationaalrechtelijke verplichting dergelijke misdrijven te vervolgen.Een dergelijke amnestieregeling mist derhalve toepassing.
Zulks volgt zelfs rechtstreeks uit resolutie 1674 (2006) van de Veiligheidsraad van de
Verenigde Naties waarin wordt benadrukt dat Staten aan hun verplichting dienen te voldoen om een einde te maken aan straffeloosheid voor onder meer oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid en over te gaan tot vervolging van degenen die zich daar schuldig aan hebben gemaakt.5.
Bij dit oordeel betrekt het hof dat de onderhavige amnestieregeling niet tot stand is gekomen in het kader van het vredesproces, maar is opgesteld door de toenmalige regering van Charles Taylor, onder wiens bewind de ten laste gelegde feiten zich hebben voorgedaan, en wel kort voor diens min of meer gedwongen vertrek uit Liberia.
Reden waarom het hof van oordeel is dat, zo al zou moeten worden aangenomen dat de Liberiaanse amnestieregeling (een korte periode) in Liberia formele rechtskracht heeft (gehad) en zo al zou moeten worden aangenomen dat deze in Liberia ook op verdachte van toepassing is (geweest), het openbaar ministerie alhier daardoor niet het recht op de (verdere) vervolging van verdachte heeft verloren.
A.2 Liberiaanse amnestieregeling en het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel overweegt het hof als volgt.
Krachtens het in artikel 167, eerste lid, Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel, is het aan het openbaar ministerie om zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich volgens de staande jurisprudentie slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde - voor zover hier van belang met het gelijkheidsbeginsel of vertrouwensbeginsel - om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Ten aanzien van deze, tot terughoudendheid nopende, maatstaf gelden voor de rechter bij een eventuele beslissing tot niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie zware motiveringseisen. Daarbij dient een afweging plaats te vinden tussen het standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van het belang bij de onderhavige strafvervolging en de door de verdediging aangevoerde omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat de vervolgingsbeslissing in strijd is met, zoals in casu aangevoerd, het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
A.2.1
Van schending van het gelijkheidsbeginsel is slechts sprake wanneer gelijke gevallen ongelijk worden behandeld en een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor die ongelijke behandeling ontbreekt.
Het hof overweegt dat gesteld noch gebleken is dat Nederlandse staatburgers, die verdacht werden van gelijksoortige feiten als aan verdachte zijn ten laste gelegd, niet zijn vervolgd vanwege een aanspraak op of verleende amnestie op grond van de Liberiaanse amnestieregeling. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet aannemelijk geworden dat sprake is van gelijke gevallen tussen verdachte en (een) niet nader genoemde derde(n).
A.2.2
Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt het hof dat een dergelijk beroep slechts kan slagen, indien vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing hier ten lande zijn toegekend kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat op enig moment concrete toezeggingen van niet-vervolging ter zake de ten laste gelegde feiten zijn gedaan aan de verdachte. Voorts is het hof, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder A. tot en met A.1.3 is overwogen, van oordeel dat verdachte aan de Liberiaanse amnestieregeling geen gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat hij door het Nederlandse openbaar ministerie niet (verder) zou worden vervolgd.
A.3 Ontbreken rechtsmacht oorlogsmisdrijven
Ten aanzien van de rechtsmacht met betrekking tot de ten laste gelegde oorlogsmisdrijven, overweegt het hof dat de vervolging van verdachte ter zake die feiten haar grondslag vindt in de artikelen 8 en 9 van de Wet Oorlogstrafrecht (WOS).
Vooropgesteld wordt dat artikel 94 van de Grondwet inhoudt dat binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. In deze bepaling is tot uitdrukking gebracht dat de rechter wettelijke voorschriften dient te toetsen aan verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties, doch dat hij deze niet mag toetsen aan ongeschreven volkenrecht.
Het is een belang van alle volkeren dat oorlogsmisdrijven, waar en door wie ook begaan, worden bestreden en vervolgd. De vier verdragen van Genève van 12 augustus 1949 gaan in elk geval van dit beginsel uit (zie ook hetgeen hierna is overwogen onder K. tot en met K.4).
Sinds de inwerkingtreding van die verdragen levert het handelen in strijd met het gemeenschappelijk artikel 3 van die verdragen de in artikel 8 van de WOS omschreven misdrijven op en komt in zodanig geval op basis van artikel 3 van de WOS aan de Nederlandse rechter zogenoemde universele rechtsmacht toe. Het hof is van oordeel dat dit ook uitdrukkelijk het in artikel 9 van de WOS omschreven misdrijf betreft.
A.4
Gelet op het vorenstaande concludeert het hof dat ten aanzien van de ten laste gelegde oorlogsmisdrijven rechtsmacht voortvloeit uit de artikelen 8 en 9 WOS en het openbaar ministerie het recht op (verdere) vervolging van deze verdachte met de Nederlandse nationaliteit ter zake feiten, strafbaar gesteld in (ten tijde van de door het openbaar ministerie ten laste gelegde periode) vigerende Nederlandse wetgeving, niet heeft verloren vanwege de Liberiaanse amnestieregeling.
A.5 Ontbreken rechtsmacht feiten Sanctiewet 1977
De raadsvrouw heeft voorts ten verweer betoogd dat het openbaar ministerieniet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging ten aanzien van de feiten 4 en 5 (overtreding van de Sanctieregelingen Liberia 2001 en 2002, hierna: de sanctiewet overtredingen) die in Liberia zouden zijn gepleegd, omdat de rechtsmacht om die feiten te vervolgen ontbreekt. Immers, artikel 5 juncto 7 van het Wetboek van Strafrecht vereist daarvoor een dubbele strafbaarheid. Omdat de ten laste gelegde overtredingen van de Sanctiewet 1977 tevens vallen onder de Liberiaanse amnestieregeling, wordt aan deze eis niet voldaan, aldus de raadsvrouw.
A.5.1
Het hof overweegt dat de verdediging voorbij gaat aan het bepaalde in artikel 13 van de Sanctiewet 1977, nu dat artikel inhoudt dat voor overtredingen van deze wet, een actief nationaliteitsbeginsel geldt. Het artikel geeft een uitgebreidere regeling dan artikel 7 van het Wetboek van Strafrecht. Doel van de uitbreiding van de toepasselijkheid, is te voorkomen dat Nederlanders de voorschriften die bij of krachtens de Sanctiewet 1977 zijn gesteld, kunnen ontduiken door de verboden handelingen in het buitenland te verrichten.6.
In artikel 13 van de Sanctiewet 1977 ontbreekt het vereiste dat op het feit straf is gesteld door de wet van het land waar het begaan is. Het werd wenselijk geacht het vereiste van dubbele strafbaarheid niet te doen gelden omdat het, in geval van sanctiemaatregelen, vaak zal gaan om handelingen verricht in het land waartegen de sancties zich richten en die in dat land niet strafbaar zijn’.7.
Het vorenstaande impliceert dat voor de vraag of sprake is van rechtsmacht, alleen de Nederlandse nationaliteit van verdachte redengevend is.
A.6
Daarbij merkt het hof ten overvloede nog op dat het feit dat een amnestieregeling wordt afgekondigd niet inhoudt dat de betreffende feiten die hieronder zouden vallen geen strafbare feiten meer zouden zijn in Liberia, maar alleen dat de verdachten van die feiten niet zullen worden vervolgd. Voor het bepalen van de rechtsmacht van Nederland en de eventuele dubbele strafbaarheid in het kader van die rechtsmacht is een dergelijke regeling derhalve niet van belang.
A.7 Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt het hof de verweren van de raadsvrouw waarin een beroep is gedaan op de Liberiaanse amnestieregeling en strekkende tot hetniet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in haar strafvervolging.
B. voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen in het kader van de Liberiaanse Amnestieregeling
Subsidiair heeft de raadsvrouw (voorwaardelijk) verzocht om, indien het hof de verweren als onder A weergegeven verwerpt, de Liberiaanse Minister van Justitie en de hoogste autoriteit binnen het Liberiaanse openbaar ministerie te horen, omtrent de werking van de Liberiaanse amnestieregeling (het beleid), de nationale en internationale reikwijdte daarvan en de vervolging van de in die wet bedoelde feiten.
B.1
Gelet op hetgeen hiervoor onder A. tot en met A.7 is overwogen, is het hof van oordeel dat het zich thans voldoende voorgelicht acht over de punten waarover de verdediging de getuigen wil horen.
Het hof wijst het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot het horen van de genoemde personen dan ook af, nu het hof gelet op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd de noodzaak tot het horen van deze getuigen niet is gebleken.
C. Equality of arms - verweer strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie
De raadvrouw heeft een omvangrijk verweer naar voren gebracht (pagina’s 17-108 van de pleitnota), dat uiteenvalt in diverse onderdelen en losse kritiekpunten en waaraan primair de conclusie is verbonden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging dient te worden verklaard.
C.1
Ten aanzien van dit verweer overweegt het hof dat het in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bedoelde rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Voor die sanctie is slechts plaats, indien sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (Zwolsman-criterium). Dit betekent dat een onrechtmatigheid dient te worden vastgesteld, dat de belangen van de verdachte in deze zaak dienen te zijn getroffen en dat zulks is vastgesteld en dat doelbewust of met grove verwaarlozing van die belangen aan een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Daarnaast kan bij hoge uitzondering, ook indien geen verwijtbaarheid bestaat en verdachte niet daadwerkelijk in zijn belangen is getroffen, plaats zijn voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarvan is sprake, indien ernstige schending is vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt (Karman-criterium).
Het hof overweegt dat voor zover de verdediging een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, van de verdediging mag worden verlangd dat aan de hand van de wettelijke beoordelingsfactoren, zoals genoemd is artikel 359a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, duidelijk wordt gemotiveerd waarom een vermeend vormverzuim tot een (in dit geval, het zwaarste) rechtsgevolg dient te leiden, aangezien alleen op een zodanig verweer door de rechter een met redenen omklede beslissing zal moeten worden gegeven.8.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdediging niet duidelijk aan de hand van deze wettelijke beoordelingsfactoren gemotiveerd waarom vermeende vormverzuimen tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dienen te leiden. De verdediging heeft in haar pleidooi een veelheid aan kritiekpunten benoemd, die - zo begrijpt het hof - gezamenlijk tot deze conclusie zouden moeten leiden. Kritiekpunten die met name samenhangen met de wijze waarop het (opsporings-)onderzoek was ingericht, maar daarnaast heeft de raadsvrouw gewezen op de (in haar ogen) feitelijke onjuistheden of onmogelijkheden van in getuigenverklaringen gestelde feiten en heeft zij een aantal losse kritiekpunten naar voren gebracht (bijvoorbeeld het niet direct vernietigen van geheimhoudersgesprekken). Voor het hof is, ondanks het gebruik van tussenkopjes, een duidelijke structuur of rode draad in het lange verweer lastig te ontwaren. Het ruim negentig pagina’s tellend verweer is een bijna onontwarbare kluwen van kritiekpunten, stellingen en beweringen, waaruit met veel moeite een onderbouwd standpunt valt te ontdekken. Bovendien is bij kritiekpunten maar zelden concreet aangegeven welk specifiek voorschrift daardoor zou zijn geschonden, wat de ernst van het gestelde verzuim is en of daardoor een concreet nadeel is ontstaan en welk nadeel dat zou zijn.
In zoverre voldoet het verweer niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld en reeds om die reden ligt het verweer voor afwijzing gereed.
C.1.1
Het hof heeft, indachtig het belang van de onderhavige zaak en met name omdat de noodzaak werd gevoeld om te reageren op deze door de verdediging geuite kritiek toch aanleiding gezien om ambtshalve te responderen.Daarbij moet echter worden opgemerkt dat, inherent aan de wijze waarop het verweer is gevoerd, daaruit beperkingen voortvloeien ten aanzien van het doelgericht en met redenen omkleed beslissen op hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Zoals reeds overwogen zal het hof de door de verdediging naar voren gebrachte kritiekpunten aldus opvatten dat deze in gezamenlijkheid zouden moeten strekken tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in zijn strafvervolging, omdat sprake is van niet meer te herstellen vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Het hof stelt voorts vast dat dit verweer in de kern samenhangt met de wijze waarop in de start en door de inrichting van het (opsporings-)onderzoek tot en met de huidige fase van het hoger beroep aan de rechten van de verdediging tekort is gedaan. De raadsvrouw noemt daarbij het beginsel van ‘equality of arms’ ex artikel 6 van het EVRM. Daarnaast zijn een aantal losse kritiekpunten naar voren gebracht.
Het hof heeft getracht de diverse in het kader van dit verweer naar voren gebrachte onderdelen en kritiekpunten te groeperen en vervolgens samen te vatten. De hierna volgende samenvattingen (onder C.2, C.3 en C.4) betreffen geen uitputtende samenvattingen van hetgeen de raadsvrouw in het kader van dit lange verweer naar voren heeft gebracht; voor hetgeen ter zake in dit verband in het bijzonder door de verdediging is aangevoerd, verwijst het hof naar de inhoud van de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota.
C.2 De aanleiding, grondslag en wijze waarop het bewijsmateriaal is verkregen waarop de verdenking tegen verdachte was gestoeld
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de start van het onderzoek (onder meer) aangevoerd dat de formele grondslag van de verdenking tegen verdachte niet meer is te toetsen, omdat de opstellers van de rapporten die als ‘startinformatie’ hebben gediend (deels) onvindbaar zijn. Daarnaast berusten de rapporten op materiaal dat kennelijk onwaar, tegenstrijdig en vooraf geregisseerd is. De wijze waarop het openbaar ministerie de verdenking heeft opgebouwd is dan ook in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid, proportionaliteit en de onschuldspresumptie, zodat het op basis daarvan verkregen bewijs nimmer enige waarheid kan bevatten.
C.2.1
Het hof overweegt dat het onderzoek is gestart naar aanleiding van informatie uit openbare bronnen die ter kennis van de Nederlandse opsporingsorganen was gekomen. Zo kwam verdachte, mede vanwege zijn betrokkenheid bij het bedrijf OTC, in het rapport van Global Witness “The Usual Suspects - Liberia’s Weapons and Mercenaries in Côte d'Ivoire and Sierra Leone” uit maart 2003 naar voren als ‘belangrijke speler’ in de illegale wapenhandel. Ook werd verdachte in negatieve zin genoemd in het rapport uit december 2000 van het door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ingestelde ‘Panel of Experts’, dat onder meer onderzoek deed naar “the link between trade in diamonds and trade in arms and related materials” met betrekking tot Sierra Leone. Dit onderzoek werd in latere jaren uitgebreid naar Liberia.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de rapporten van - naar het oordeel van het hof -gezaghebbende instanties op zichzelf beschouwd voldoende objectiveerbare feitelijke omstandigheden boden die konden dragen dat hieruit een redelijk vermoeden van door de verdachte begane strafbare feiten werd gebaseerd. Daarnaast bestond geen verplichting om het opsporingsonderzoek eerst te richten op de verificatie van de beschuldigingen uit die openbare bronnen. Overigens is niet gebleken van enige (sterke) aanwijzing die daartoe aanleiding gaf. Bij dit oordeel betrekt het hof dat in de eerste fase van het onderzoek bovendien nog geen sprake was van de toepassing van (vrijheidsbenemende) dwangmiddelen waarvoor zwaardere strafprocessuele eisen hebben te gelden.
Ten aanzien van de omstandigheden dat later is gebleken dat een aantal opstellers van de rapporten onvindbaar waren en er in de loop van het onderzoek twijfels zijn gerezen ten aanzien van de validiteit van (delen van) de rapporten, overweegt het hof dat, als zulks al zou moeten worden aangenomen, deze omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat bij de start van het onderzoek onvoldoende aanleiding heeft bestaan om verdachte te verdenken van het begaan van strafbare feiten. Daarnaast heeft het opsporingsonderzoek gaandeweg juist meer en andersoortig belastend materiaal jegens verdachte opgeleverd.
Tegen die achtergrond is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat door gebruik te maken van de inhoud van die rapporten als startinformatie of de wijze waarop het opsporingsonderzoek kort daarna is ingericht, in strijd is gehandeld met de beginselen van zorgvuldigheid of proportionaliteit dan wel de onschuldspresumptie.
Van enig vormverzuim bij de start van het onderzoek en kort daarna, is het hof dan ook niet gebleken.
C.3 Eenzijdig, onvolledig en anderszins niet adequaat opsporingsonderzoek
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het (opsporings-)onderzoek aangevoerd dat de politie en het openbaar ministerie het de verdediging onmogelijk hebben gemaakt de oorsprong van het getuigenbewijs (de wijze waarop en door wie getuigen zijn aangebracht) te toetsen en te bevragen. Zo heeft het openbaar ministerie willens en wetens de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) en vertrouwenspersonen gebruikt ter afscherming van de wijze waarop getuigen tot verklaringen zijn gekomen. Hierdoor is de mogelijkheid afgeschermd voor de verdediging om enerzijds de motieven en betrouwbaarheid van de getuigen als personen te toetsen en anderzijds de inhoud van hun verklaringen adequaat te toetsen. Dit klemt te meer nu Liberiaanse getuigen oneigenlijke motieven kunnen hebben om in strijd met de waarheid te verklaren (zoals stamachtergrond, politieke verhoudingen en lokale belangen die gemoeid kunnen zijn met de afloop van deze strafzaak) en er aanwijzingen in het dossier zijn dat derden het onderzoek hebben gestuurd. Te onderscheiden groepen getuigen zouden volgens de raadsvrouw zijn aangebracht door verschillende vertrouwenspersonen, die getuigen vooraf hebben geïnstrueerd om voor verdachte belastende elementen tijdens hun verhoren naar voren te brengen (de door de verdediging zogenoemde ‘menukaarten’).
De manier waarop de getuigen voorafgaand aan de verhoren zijn voorbereid en vervolgens zijn verhoord heeft de betrouwbaarheid van hun verklaringen bovendien ernstig geschaad. De raadsvrouw heeft in dit verband (onder meer) aangevoerd dat:
- -
betalingen zijn verricht aan getuigen;
- -
getuigen tijdens verhoren niet zijn gescheiden van andere getuigen;
- -
onvoldoende rekening is gehouden met verbindingen tussen getuigen;
- -
getuigen onjuist zijn voorgelicht en geïnstrueerd;
- -
aan getuigen is medegedeeld dat zij niet zouden worden vervolgd en dus vrijuit konden verklaren;
- -
getuigen zijn gehoord zonder rechtshulpverzoek;
- -
diverse getuigen niet genoegzaam zijn bevraagd; er is onder meer onvoldoende doorgevraagd naar de bronnen van wetenschap.
Daarnaast zijn ondanks uitdrukkelijk en herhaald verzoek van de verdediging diverse- in de pleitnota - benoemde punten aangaande de getuigen niet onderzocht door het openbaar ministerie.
C.3.1
Voorop gesteld moet worden dat voor zover de kritiek ziet op het horen van getuigen zonder een daaraan ten grondslag liggend rechtshulpverzoek, deze kritiek feitelijke grondslag mist. Uit de als bijlage 5 bij de repliek van de advocaten-generaal gevoegde stukken blijkt dat toestemming is gegeven door de Liberiaanse autoriteiten voor de rogatoire commissies door de rechter-commissaris in de rechtbank ’s-Gravenhage en dat deze toestemming daarna meerdere keren in de loop van het verdere onderzoek is bevestigd.
Daarbij overweegt het hof dat voor zover er al sprake zou zijn van enige vormfout in het kader van het internationale rechtshulpverkeer tussen Liberia en Nederland, het hierbij gaat om afspraken tussen staten en daarom geen schending kan opleveren van belangen die de verdachte beogen te beschermen.
Voorts overweegt het hof dat niet aannemelijk is geworden dat de betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde verklaringen door het betalen van (onkosten-)vergoedingen en het verstrekken van telefoons is beïnvloed.
Het hof heeft echter, met de verdediging, bemerkingen over de wijze waarop het opsporingsonderzoek in de eerste fase in Liberia is ingericht, meer in het bijzonder ten aanzien van het gebrek aan transparantie over de wijze waarop getuigen bij opsporingsorganen zijn gekomen en de wijze waarop getuigen vervolgens zijn gehoord. In een internationaal georiënteerd en complex onderzoek als het onderhavige, waarbij getuigen via tussenpersonen/vertrouwenspersonen worden benaderd mag verlangd worden dat openheid van zaken wordt betracht over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder deze getuigen zijn opgespoord, benaderd en verhoord.
Het hof stelt vast dat de CIE van de Nationale Recherche het eerste verkennende onderzoek in Liberia in april 2004 heeft uitgevoerd. Tijdens dat onderzoek zijn getuigen door enkele personen onder de aandacht van de CIE gebracht. Ter afscherming van de identiteit van deze personen hebben zij een beschermde status verkregen en zijn zij in het onderzoek tegen verdachte aangeduid als ‘vertrouwenspersonen’. Tevens is gebleken dat deze vertrouwenspersonen soms weer gebruik hebben gemaakt van zogenoemde ‘tussenpersonen’, die de contacten hebben gelegd met de potentiële getuigen. De aan de CIE verstrekte informatie is vervolgens aan de rechercheurs verstrekt. Diverse getuigen zijn daarna tactisch, dus als getuige, gehoord. Andere getuigen zijn direct door de recherche gehoord. De CIE heeft afgeschermd op welke wijze de bedoelde vertrouwens- en tussenpersonen hun werk hebben gedaan. Bij latere verhoren bij de rechter-commissaris werden vragen daaromtrent stelselmatig belet door de rechter-commissaris. Gelet hierop stelt het hof vast dat in de eerste fase van het opsporingsonderzoek in Liberia ten aanzien van de wijze waarop getuigen werden aangebracht, hoe vertrouwens- en tussenpersonen hun werk hebben gedaan en in hoeverre daarbij selectief te werk is gegaan, niet transparant is gehandeld.
Na grondige kennisname van het dossier, stelt het hof bovendien vast dat aanvankelijk door de CIE en opsporingsambtenaren, bij de verhoren vaak weinig kritisch en grondig is doorgevraagd.
De voor dit complexe internationale onderzoek, waarmee weinig ervaring was opgedaan, specifieke problemen (taalproblemen, culturele elementen en oneigenlijke motieven om op een bepaalde wijze te verklaren: zie hierna onder G.1 tot en met G.2) zijn vooraf en tijdens de verhoren wellicht onvoldoende onderkend door de verhoorders.
Het hof is dan ook van oordeel dat door de wijze waarop het onderzoek in de eerste fase in Liberia werd ingericht, de verdediging werd beperkt om de motieven en betrouwbaarheid van de getuigen als persoon te toetsen en anderzijds de inhoud van hun verklaringen adequaat te toetsen. De door de verdediging gesuggereerde mogelijkheid van sturing van het onderzoek door derden kon evenmin grondig worden getoetst. Hierdoor is in deze fase naar het oordeel van het hof aan de rechten van de verdediging tekort gedaan.
Hoewel het hof, gelet op het bovenstaande, kritische bemerkingen heeft over de wijze waarop met de belangen van de verdediging in die fase rekening is gehouden, kan van de tekortkomingen in dat opzicht over de hele procedure bezien (“the general right to a fair trial requires to evaluate the proceedings as a whole”), niet worden gezegd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het onderzoek waardoor er geen sprake meer zou zijn van een eerlijke berechting. Laat staan dat die belangen op zodanige wijze zijn geschonden, dat dit heeft te leiden tot een zo ver gaande sanctie als het niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
Het hof overweegt daartoe dat voor deze eerder bedoelde tekortkomingen de verdediging voldoende compensatie is gegeven.
Gedurende de langlopende procedure zijn, mede op verzoek van de verdediging, een groot aantal getuigen gehoord, processen-verbaal opgesteld en hebben andere onderzoekshandelingen (zoals schouwen) plaatsgevonden. Tevens heeft de verdediging een aanzienlijk hoeveelheid stukken ingebracht die betrekking hebben op de wijze waarop getuigen zijn aangebracht en/of die betrekking hebben op de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen.
Ten aanzien van het aanbrengen van getuigen overweegt het hof dat in het najaar van 2005 alsnog de ‘gespreksverslagen’ met de informanten aan het dossier zijn toegevoegd en derhalve van de inhoud van die eerste verklaringen kon worden kennisgenomen. Voorts zijn (onder meer) medewerkers van de CIE, te weten [CIE-medewerker 1] , [CIE-medewerker 2] en [CIE-medewerker 3] uitgebreid bij de rechter-commissaris gehoord over de inzet en werkwijze van vertrouwenspersonen en zijn processen-verbaal opgesteld over het gebruik van tussenpersonen (zie onder meer het proces-verbaal van CIE-officier [naam CIE-officier] van 28 november 2016). Tot slot zijn ook vertrouwenspersonen (VP1 en VP2) zelf gehoord door een raadsheer-commissaris.
Alle informatie over het aanbrengen van getuigen en het gebruik van tussen- en vertrouwenspersonen heeft het hof een goed beeld gegeven omtrent de redenen voor het in die eerste fase van het opsporingsonderzoek gebruik te maken van tussen- en vertrouwenspersonen.Deze manier van werken tijdens die eerste fase van het opsporingsonderzoek had mede te maken met de moeilijke omstandigheden waaronder de CIE en opsporingsambtenaren in een verscheurd land kort na de burgeroorlog en zonder een adequate infrastructuur moesten functioneren. Daarnaast speelde afscherming ter bescherming van de veiligheid van tussen- en vertrouwenspersonen een voorname rol.
Het hof heeft voorts vastgesteld dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van de opsporingsambtenaren was ingegeven door een doelstelling om de verdediging het zicht op de wijze waarop getuigen zijn aangebracht te ontnemen en haar de gelegenheid te ontnemen om getuigenverklaringen op hun juistheid en betrouwbaarheid te toetsen. Van ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, is dan ook geen sprake.
Ten aanzien van de wijze waarop getuigen vervolgens zijn gehoord, overweegt het hof dat ondanks de in het dossier aanwezige CIE-verslagen en processen-verbaal van getuigenverhoren, in een (veel) later stadium vele, door de recherche gehoorde getuigen nog een verklaring hebben afgelegd ten overstaan van een rechter-commissaris en/of een raadsheer-commissaris. Aldus bevinden zich van diverse getuigen, meerdere verklaringen in het dossier.
Het hof heeft op grond van het geheel van deze verklaringen een afdoende beeld gekregen van de (on)betrouwbaarheid en juistheid van de verklaringen van getuigen. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hierna wordt overwogen omtrent de juistheid en betrouwbaarheid van getuigenverklaringen (zie onder G.1 tot en met G.2). Daarin wordt onder meer overwogen met welke omstandigheden het hof rekening heeft gehouden bij het toetsen van de verklaringen van Liberiaanse getuigen. Tevens blijkt daaruit dat een aantal verklaringen niet tot het bewijs wordt gebezigd, juist vanwege een gebrek aan betrouwbaarheid of redengevendheid.
Dat de eerder bedoelde tekortkomingen in voldoende mate zijn gecompenseerd, moge blijken uit de inhoud van het pleidooi en de dupliek van de raadsvrouw. Immers, de verdediging heeft - in vele gevallen uitgebreid gedocumenteerd - gewezen op de (in haar ogen) feitelijke onjuistheid of onmogelijkheid van in die verklaringen gestelde feiten en op inconsistenties in achtereenvolgens door een bepaalde getuige afgelegde verklaringen. Ook heeft de verdediging uitvoerig verweer kunnen voeren over het (gestelde) regisseren van getuigenverklaringen en de rol daarin van vertrouwens- en tussenpersonen.
De bij pleidooi en bij dupliek diverse keren opgeworpen suggesties van sturing van het onderzoek door derden en instructies door derden, die van invloed zouden zijn op de betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde verklaringen, zijn naar het oordeel van het hof echter niet aannemelijk geworden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat in het opsporingsonderzoek sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen.Het hof is mede daarom van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat, gelet op de procedure in zijn geheel genomen, er geen sprake is geweest van een eerlijk proces.
C.4 Overige verweren
Voorts heeft de raadsvrouw een aantal losse verweren naar voren gebracht die de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zouden raken.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vertrouwensrelatie van de raadsvrouw met verdachte is geschonden door voor haar bestemde correspondentie in beslag te nemen en opgenomen ‘geheimhoudersgesprekken’ niet terstond te vernietigen.
Ten aanzien van het parallelle onderzoek in hoger beroep heeft raadsvrouw aangevoerd dat de verdediging door het openbaar ministerie niet is uitgenodigd bij verhoren, terwijl een deel van die getuigen ook niet op een later moment kon worden ondervraagd.
Voorts zou de gang van zaken met betrekking tot anonieme getuigen A03 en A04, die door de Office of the Prosecutor (OTP) bij het Sierra Leone tribunaal (SCSL) aan de politie zijn aangereikt, de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie raken. Het openbaar ministerie heeft in strijd met een eerder genomen besluit van het gerechtshof ‘s-Gravenhage, samenvattingen van de beweerdelijk valse en leugenachtige verklaringen van getuigen A03 en A04, ter terechtzitting voorgedragen en aan het dossier toegevoegd. Dit met het opzet dan wel de grote kans dat deze getuigen - zoals later ook is gebleken - niet meer konden worden gehoord, aldus de raadsvrouw.
Tot slot zijn diverse vragen door rechters- en raadsheren-commissaris belet om vaak onbegrijpelijke redenen.
C.4.1
De verwijten met betrekking tot schending van de vertrouwensrelatie tussen de raadsvrouw en haar cliënt acht het hof feitelijk onvoldoende onderbouwd. Die schending is ook overigens niet aannemelijk geworden. Voor zover op een enkel punt (in het bijzonder met betrekking tot het verzuim om tijdig de verslagen van de telefoongesprekken te laten vernietigen) kan worden gesproken van een niet geheel correcte gang van zaken, hoeft dit naar het oordeel van het hof in casu niet te leiden tot enig rechtsgevolg. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers niet gebleken of aannemelijk geworden dat de politie of het openbaar ministerie direct of indirect gebruik heeft gemaakt van informatie die op welke wijze dan ook kan worden herleid tot één of meer van deze geheimhoudersgesprekken. In aanmerking nemende de gerelativeerde ernst van het verzuim en het ontbreken van enige benadeling van de verdachte, volstaat het hof met de enkele constatering dat een verzuim heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de stelling dat de verdediging door het openbaar ministerie niet is uitgenodigd bij verhoren, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder C.3.1 is overwogen ten aanzien van het gehele beeld van de getuigenverklaringen. Voor zover kan worden gesproken van een niet geheel correcte gang van zaken, hoeft ook dit naar het oordeel van het hof niet tot enig rechtsgevolg te leiden.
Ten aanzien van de gang van zaken met betrekking tot getuigen A03 en A04 stelt het hof voorop dat door het voordragen en verstrekken van samenvattingen van verklaringen van A03 en A04 geen beslissing van het hof ’s-Gravenhage is genegeerd. De stelling van de raadsvrouw dat het openbaar ministerie beweerdelijk valse en leugenachtige verklaringen van A03 en A04 heeft voorgedragen en overgelegd, vergt een inhoudelijke beoordeling van die verklaringen, die niet de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie raakt.
Ten aanzien van de opgeworpen suggestie dat bewust de voor verdachte belastende verklaringen van juni 2007 zijn ingebracht in de wetenschap of met de grote kans dat A03 en A04 daarna niet meer konden worden gehoord, is het hof van oordeel dat deze suggestie geen steun vindt in de feitelijke gang van zaken.
Het openbaar ministerie heeft immers al gedurende de procedure bij het hof ’s-Gravenhage op 15 november 2007 verzocht om deze getuigen conform artikel 226a van hetWetboek van Strafvordering te doen horen door een raadsheer-commissaris. Vervolgens zijn twee statusverhoren van deze getuigen afgenomen, waarvan de processen-verbaal zijn verstrekt aan het hof ’s-Gravenhage.Op 9 januari 2008 is een proces-verbaal van samenvatting van de verhoren van juni 2007 overgelegd ter onderbouwing van de noodzaak tot het laten horen van de getuigen A03 en A04. Het hof ’s-Gravenhage heeft dit verzoek - zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad: onvoldoende gemotiveerd - afgewezen.
Na verwijzing naar dit hof heeft het openbaar ministerie eind 2010 geverifieerd of de getuigen nog steeds een verklaring wilden afleggen waarop, na tussenkomst van het OTP, bevestigend is geantwoord. Het hof heeft op 1 februari 2011 op een vordering van het openbaar ministerie beslist dat in een zogenaamde artikel 226a Wetboek van het Strafvordering-procedure deze getuigen zouden worden gehoord. De raadsheer-commissaris heeft vervolgens al het mogelijke gedaan om deze getuigen te horen.
De raadsheer-commissaris heeft bij brief van 28 februari 2014 bericht dat één getuige niet traceerbaar is en dat de andere getuige niet meer te benaderen is, dat ondanks de in die brief vermelde inspanningen een (status)verhoor niet heeft kunnen plaatsvinden en dat hij niet kon beslissen op de vorderingen ex art. 226a van het Wetboek van Strafvordering. Voorts gaf de raadsheer-commissaris in die brief als zijn oordeel dat: “(...) gegeven de feiten en omstandigheden en gegeven de voorwaarden waaronder het verhoor dient plaats te vinden, verdere inspanningen tot het horen van de getuigen A03 en A04 niet gevergd kunnen worden. Daarbij neem ik in aanmerking dat, gelet op de huidige stand van zaken en de thans voorliggende informatie, alsmede het feit dat ik er zorg voor dien te dragen dat de identiteit van de getuigen verborgen blijft, ook verdere internationale strafrechtelijke (politie-) samenwerking, geen mogelijkheden biedt.”
Bij brief van 19 mei 2016 heeft de raadsheer-commissaris aan het hof bericht dat hij is nagegaan of dat oordeel nog steeds van toepassing was, dat de informatie die hij heeft ontvangen van het openbaar ministerie niet tot een ander oordeel leidt, dat ook niet valt te verwachten dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan dit oordeel binnen afzienbare termijn zullen wijzigen en dat hij dan ook nog steeds niet op de vorderingen van het openbaar ministerie kon beslissen.
Nadien heeft het hof geen andere informatie meer ontvangen, ook niet van de zijde van hetopenbaar ministerie. Om die reden heeft het hof op de terechtzitting van 6 februari 2017 geoordeeld dat het onaannemelijk is dat A03 en A04 binnen een aanvaardbare termijn gehoord zullen kunnen worden.
Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het overleggen van het proces-verbaal met de samenvattingen van de verhoren van A03 en A04, er al een grote kans was dat deze getuigen niet meer konden worden gehoord. Integendeel, hieruit blijkt dat het in ieder geval tot eind 2010 mogelijk moet zijn geweest om A03 en A04 te horen.
De stelling van verdachte dat vragen door rechters- en raadsheren-commissaris op vaak onbegrijpelijke wijze zijn belet, betreft geen vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Het betreft een belangenafweging van de rechters- en raadsheren-commissaris, die gelet op het (gesloten) wettelijk systeem niet open staat ter beoordeling door dit hof.
C.5 Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor onder C.1 tot en met C4.1 is overwogen, is het hof van oordeel dat niet is gebleken van onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waaraan een in dat artikel genoemd rechtsgevolg dient te worden verbonden. Evenmin is een ernstige schending vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt.
Het hof verwerpt dan ook het uitgebreide verweer van de raadsvrouw strekkende tot het
niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in zijn vervolging, in al haar onderdelen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden in de weg staan aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging.
Vrijspraak
D.1 Vrijspraken medeplegen en uitlokken terzake oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid
Onder 1A primair, 2A primair en onder 3A primair is aan verdachte ten laste gelegd - kort samengevat - het (mede)plegen van in diverse tijdsvakken gepleegde oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid te Guéckédou in Guinee, en/of in (de omgeving van) Voinjama en Kolahun in Liberia. Onder 1A subsidiair, 2B subsidiair en 3B subsidiair is ten laste gelegd het opzettelijk uitlokken van die oorlogsmisdrijven.
D.1.1
Met de advocaten-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van deze feiten dient te worden vrijgesproken. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hieromtrent onder L en L.1 is overwogen.
D.2 Vrijspraken command responsibilty en civil leadership terzake oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid
Onder 1B, 2B en 3B is aan verdachte ten laste gelegd - wederom kort samengevat - dat hij opzettelijk heeft toegelaten dat zijn ondergeschikten de ten laste gelegde oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid te Guéckédou in Guinee, en/of in (de omgeving van) Voinjama en Kolahun in Liberia hebben begaan dan wel dat hij heeft nagelaten maatregelen te nemen om dit te voorkomen (het zogenoemde command responsibilty en/of civil leadership).
D.2.1
Met de advocaten-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van deze feiten dient te worden vrijgesproken. Meer in het bijzonder overweegt het hof daartoe dat er sprake was van een hiërarchische verhouding tussen verdachte, als president en/of eigenaar van OTC en RTC, en een aantal personen die oorlogsmisdaden hebben gepleegd. Echter, naar het oordeel van het hof schiet het bewijs tekort dat verdachte ook op militair gebied de effectieve mogelijkheid (effective control) had om preventiemaatregelen te nemen voor wandaden (oorlogsmisdrijven) die werden gepleegd bij de aanvallen op of in (de omgeving van) Guéckédou, Voinjama en/of Kolahun.
D.3 Conclusie
Het hof heeft derhalve uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1A primair en subsidiair, 1B, 2A primair en subsidiair, 2B, 3A primair en subsidiair en 3B ten laste gelegde heeft begaan, zodat het hof verdachte daarvan zal vrijspreken.
Bewijsuitsluiting
E. Equality of arms - verweer strekkende tot uitsluiting van al het bewijsmateriaal
Subsidiair heeft de raadsvrouw aan het uitgebreide verweer (zie onder C, C.2, C.3 en C.4) de conclusie verbonden dat al het materiaal dient te worden uitgesloten van het bewijs.
E.1
Het hof stelt voorop dat voor zover dit verzoek ziet op bewijsmiddelen die het hof niet het bewijs bezigt, dit verweer vanwege het ontbreken van een belang in zoverre buiten bespreking en beoordeling zal worden gelaten.
E.2
Zoals reeds overwogen onder C.1 heeft de raadsvrouw niet, althans onvoldoende duidelijk, aan de hand van de wettelijke beoordelingsfactoren gemotiveerd waarom een vermeend vormverzuim tot een rechtsgevolg (in het subsidiaire geval, bewijsuitsluiting) dient te leiden.
In zoverre voldoet het verweer niet aan de eisen die gelet op de huidige stand van de rechtspraak daaraan mogen worden gesteld. Reeds om die reden ligt het verweer voor afwijzing gereed.
E.3
Voorts en ten overvloede overweegt het hof onder verwijzing naar hetgeen onder C.2 tot en met C.5 is overwogen dat niet is gebleken van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waaraan een in dat artikel genoemd rechtsgevolg dient te worden verbonden.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw strekkende tot uitsluiting van al het bewijsmateriaal.
E.4 Overige verweren strekkende tot bewijsuitsluiting
Voorts heeft de verdediging verzocht om verklaringen van diverse met naam genoemde getuigen uit te sluiten van het bewijs en in dat kader (onder meer) verwezen naar (in haar ogen) feitelijke onjuistheden of onmogelijkheden van in die verklaringen gestelde feiten en op inconsistenties in achtereenvolgens door een bepaalde getuige afgelegde verklaringen. In een enkel geval heeft de raadsvrouw gesteld dat de getuige niet afdoende kon worden ondervraagd door de verdediging.
E.4.1 Afwijzing verzoeken strekkende tot bewijsuitsluiting
Het hof verwijst naar hetgeen hierna wordt overwogen omtrent de juistheid en betrouwbaarheid van getuigenverklaringen (zie onder L en L.1). Het hof heeft op grond het onderzoek ter terechtzitting en overziende de inhoud van het gehele dossier en in het bijzonder de inhoud van de getuigenverklaringen een afdoende beeld gekregen om te kunnen oordelen over de (on)betrouwbaarheid en juistheid van de (delen van de) verklaringen van getuigen.
Een aantal getuigenverklaringen is niet tot het bewijs gebezigd, juist vanwege een gebrek aan betrouwbaarheid of redengevendheid.
Enkele inconsistenties of onjuistheden geven het hof echter nog geen reden om steeds de gehele verklaring van een getuige uit te sluiten.
De diverse keren opgeworpen suggesties van sturing van het onderzoek door derden en instructies door derden, die van invloed zouden zijn op de betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde verklaringen, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Voor zover het verweer op de stelling berust dat het ontbreken van een adequate gelegenheid tot het ondervragen van een belastende getuige ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering tot bewijsuitsluiting zou dienen te leiden, wordt het verweer reeds verworpen, omdat deze stelling geen steun vindt in het recht.
Van het bewijs dient wel te worden uitgesloten een in het vooronderzoek afgelegde en de verdachte belastende verklaring van een getuige, indien deze getuige door de verdediging niet adequaat is kunnen worden ondervraagd en die belastende verklaring van de getuige voor het bewijs van beslissende betekenis is geweest (“solely and decisive”) of, anders gezegd, die in onvoldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Echter, van geen enkel(e) (deel van de) getuigenverklaring - voor zover deze tot het bewijs worden gebezigd - kan worden gesteld dat (dat deel van) die verklaring op zichzelf staat, nu deze telkens op zich voldoende bevestiging vinden in de inhoud van overige gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt bijgevolg de verweren strekkende tot uitsluiting van het bewijs.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte 89 bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in de bijlage (92 pagina’s) bij dit arrest.
Bijzondere overwegingen (omtrent het bewijs)
F. Algemeen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
G. Onvoldoende betrouwbare verklaringen van getuigen
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte wegens gebrek aan voldoende betrouwbare getuigenverklaringen van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Voor hetgeen ter zake in het bijzonder door de verdediging is aangevoerd, verwijst het hof naar de inhoud van de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota.
G.1 Algemene overwegingen met betrekking tot waardering van het bewijs
Het hof overweegt dat zich in het dossier diverse verklaringen van getuigen bevinden, waaruit de betrokkenheid van verdachte bij illegale wapenleveranties en oorlogsmisdrijven zou kunnen blijken. Van die getuigen is een groot deel door de CIE van deNationale Recherche in Liberia gehoord nadat zij door zogenoemde ‘vertrouwenspersonen’ onder de aandacht van de CIE waren gebracht. De aan de CIE verstrekte informatie is vervolgens naar de rechercheurs gezonden. Diverse getuigen zijn daarna tactisch, dus als getuige, gehoord. Andere getuigen zijn direct door de recherche gehoord. In een (veel) later stadium hebben vele, door de recherche gehoorde, getuigen een verklaring ten overstaan van een rechter-commissaris en/of een raadsheer-commissaris afgelegd. Aldus bevinden zich van diverse getuigen, meerdere verklaringen in het dossier.
De verdediging heeft de belastende verklaringen van begin af aan bestreden door - in vele gevallen uitgebreid en zeer gedetailleerd gedocumenteerd - te wijzen op de (in haar ogen) feitelijke onjuistheid of onmogelijkheid van in die verklaringen gestelde feiten en op inconsistenties in achtereenvolgens door een bepaalde getuige afgelegde verklaringen.
Ten aanzien van de beoordeling van de juistheid en betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen, heeft het hof (onder meer) rekening gehouden met een meer algemene factor (tijdsverloop) alsmede een aantal meer specifiek voor deze bijzondere strafzaak geldende factoren (politieke, culturele en sociaaleconomische verschillen, de invloed van traumatische ervaringen en het beïnvloeden van getuigen) die van invloed kunnen zijn geweest op de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen. Het hof zal de genoemde factoren hierna uitgebreider bespreken.
G.1.1 Tijdsverloop
De ten laste gelegde gebeurtenissen hebben betrekking op feiten en omstandigheden die zich lange tijd geleden zouden hebben afgespeeld. Wanneer een getuige een verklaring aflegt, zal hij een beroep moeten doen op zijn herinnering. Idealiter moet de gebeurtenis waarover de getuige verklaart goed zijn waargenomen en opgeslagen, dient de opgeslagen informatie een tijdlang in het geheugen onveranderd bewaard te blijven en tenslotte moet de getuige de informatie goed uit het langetermijngeheugen kunnen ophalen. Daar komt bij dat de omstandigheden tijdens de waarneming van het strafbare feit van invloed kunnen zijn op de waarneming en daarmee op de kwaliteit van de getuigenverklaring. Dat geldt dan des te meer wanneer het, zoals in deze, gaat om de waarneming van traumatiserende gebeurtenissen in een oorlogssituatie.
Voor zover dit al heeft te gelden voor het waarnemingsvermogen, is het evident dat alleen al het (soms zeer) lange tijdsverloop een bijzondere wissel trekt op het geheugen en de grenzen daarvan van de diverse getuigen die over deze gebeurtenissen hebben verklaard. Voor de meeste getuigen in de onderhavige strafzaak heeft te gelden dat het sedert de ten laste gelegde gebeurtenissen verstreken tijdsverloop invloed moet hebben gehad op de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de herinnering aan hetgeen is waargenomen en ondervonden. Als complicerende factor, zoals ook hierna wordt besproken, moet eveneens in acht worden genomen dat Liberia overwegend een mondelinge cultuur heeft, waarbij informatie wordt onthouden (onder herinnering van een bepaalde plaats of gebeurtenis, zie ook hierna) in plaats van opgeschreven.
Gelet op voormeld tijdsverloop heeft het hof voor het bewijs in belangrijke mate gebruik gemaakt van verklaringen, die afgelegd zijn in een vroeg stadium (ten overstaan van de recherche en bij de rechter-commissaris).
G.1.2 Liberiaanse samenleving
De ten laste gelegde gebeurtenissen, indien bewezen, vonden plaats in Liberia en voor een deel vlak over de grens van Guinee, zijnde niet westerse landen, die in politiek, cultureel en sociaaleconomisch opzicht enorm verschillen en verschilden van de Nederlandse samenleving.
Zowel de door het hof geraadpleegde deskundige prof. dr. S.D.K. Ellis, senior onderzoeker bij het Afrika Studie Centrum te Leiden als de door het hof geraadpleegde deskundigeprof. M. Utas, senior onderzoeker bij The Nordic Africa Institute te Uppsala (Zweden) hebben uitvoerig onderzoek gedaan naar de Liberiaanse maatschappij en de burgeroorlogen. In hun rapportages/beantwoording van vragen worden de onderstaande specifieke politieke, culturele en sociaaleconomisch verschillen benoemd, waarmee het hof rekening heeft gehouden:9.
- -
Liberia was feitelijk in oorlogstoestand van eind 1989 tot 1997 en wederom van 1999 tot 2003. In die periodes was het land intern verscheurd door ingrijpende, met name politieke en etnische geschillen en (daarmee in dit geval gepaard gaande) gewapende conflicten, hetgeen een bijzondere wissel trekt op het onderzoek, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van het opsporen van nog beschikbare getuigen, het geheugen van deze getuigen omtrent specifieke gebeurtenissen en het ter beschikking zijn van ander aanvullend bewijsmateriaal.
- -
Liberia heeft overwegend een mondelinge cultuur, waarbij informatie wordt onthouden (onder herinnering van een bepaalde plaats of gebeurtenis, zie hierna) in plaats van opgeschreven.
- -
Engels is de officiële taal in Liberia, maar er zijn meer dan twintig andere talen/dialecten. Voor sommige Liberianen is het Engels de tweede taal; voor anderen is het hun moedertaal. Degenen die het Engels leren als tweede taal hebben vaak een beperkte beheersing van de taal. Over het algemeen is Liberiaans Engels noch een echte Creoolse taal noch een 'pidgin' taal, maar een eenvoudige versie van het standaard Engels. In het begin is Liberiaans Engels voor nieuwkomers moeilijk te begrijpen. Zoals het hof ook is gebleken bij het bestuderen van het dossier is niet uit te sluiten dat het vertalen van het Liberiaans Engels naar het gewone Engels, op onderdelen/details verkeerd kan zijn gegaan. Ook getuigen maakten tijdens het afleggen van een verklaring uit eigen beweging melding van communicatieproblemen.
- -
Liberianen hebben een geheimhoudingscultuur, waarvan de onderliggende redenering is dat belangrijke informatie alleen mag worden doorgegeven aan personen die gekwalificeerd zijn om deze te ontvangen.
- -
Liberianen zijn over het algemeen weinig geïnteresseerd in de tijden van de klok, maar verwijzen veelal naar verschillende delen van de dag, te weten dageraad, ochtend, middag, avond.
- -
Liberianen verwijzen ten aanzien van periodes eerder naar gebeurtenissen, zoals de geboorte van een kind of openbare evenementen, regenseizoen, of droogteseizoen dan dat ze zich een exacte datum of zelfs jaar kunnen herinneren. Verwijzingen die worden gemaakt naar tijd en aantal zijn dan ook over het algemeen onnauwkeurig.
- -
Liberia heeft een heel laag onderwijsniveau. In 2010 was 61% van de volwassenen alfabeet, in 2004 was dat percentage 55%. Daarbij maakt Utas bovendien de kanttekeningen dat hoewel mensen op papier kunnen lezen en schrijven, zij daar vaak in werkelijkheid de grootste moeite mee hebben. Tevens overdrijven Liberianen vaak hun onderwijsniveau omdat het een van de belangrijkste elementen is waarop hun status is gebaseerd. Gelet op de kanttekeningen die Utas schetst, moet het percentage alfabeten in de ten laste gelegde periode lager zijn geweest.
- -
Over het algemeen gaat het (ver)horen van Liberianen gepaard met veel problemen, zeker als het aankomt op het horen van mensen over kwesties die vanwege zorgen om de veiligheid gevoelig liggen en deze mensen deel uitmaken van een informeel netwerk.
- -
Verklaringen van Liberianen kunnen aan duidelijkheid te wensen overlaten. Enerzijds heeft dat te maken met cultuurverschillen in de manier van uitleg geven of het weergeven van gebeurtenissen (zie hiervoor). Anderzijds geeft een getuige zichzelf de mogelijkheid voor een alternatieve uitleg van zijn verklaring, mocht op een later tijdstip een dergelijke ontsnappingsmogelijkheid goed van pas komen. Daarbij kunnen (onder meer) onveiligheid, schaamte en eigenbelang een rol spelen. Liberianen kunnen daarom moeilijk te volgen zijn of zelfs onlogisch overkomen.
Voorts heeft het hof geconstateerd dat plaatsnamen in Liberia op verschillende manieren worden gespeld, zelfs in officiële kaarten die zich bij de stukken bevinden. Verder zijn er ook plaatsnamen die hetzelfde klinken of zelfs op dezelfde wijze worden gespeld, maar die niet telkens dezelfde plaats betreffen. De omstandigheid dat een getuige een bepaalde plaats noemt, die ook of iets anders geschreven in een ander gebied in Liberia ligt, maakt niet dat deze verklaring ten aanzien daarvan als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt.
G.1.3 Trauma en herinnering
Een ander punt van bijzondere aandacht vindt het hof in de omstandigheid dat een aantal van de in de onderhavige strafzaak gehoorde getuigen (de zogenoemde ‘former fighters’) al in de eerste burgeroorlog (eind 1989 tot juli 1996) als (kind)soldaat zijn blootgesteld aan (ernstig) traumatiserende gebeurtenissen. Een aantal van hen heeft verklaard ook in de ten laste gelegde periodes pleger te zijn geweest van in de tenlastelegging genoemde (ernstig) traumatiserende gebeurtenissen. In een enkel geval hebben deze getuigen verklaard daarna zelf gevangen genomen te zijn door rebbelen en slachtoffer te zijn geworden van (ernstig) traumatiserende gebeurtenissen.
Het hof zal daarom bij de beoordeling van verklaringen van dit type getuigen en de mogelijke inconsistenties en onnauwkeurigheden daarin, rekening houden met het feit dat het gaat om uitzonderlijk dramatische gebeurtenissen die een grote impact op de getuigen kunnen hebben gehad. Indien de plegers/slachtoffers van traumatische gebeurtenissen een beroep doen op herinneringen aan die gebeurtenissen, dan komt het voor dat er bij verschillende gelegenheden de verklaringen niet geheel consistent zijn. Het hof heeft geconstateerd dat dit ook in de onderhavige zaak nog al eens het geval is.
Tevens houdt het hof er rekening mee dat juist bij verklaringen van dergelijke ‘former fighters’ onveiligheid, schaamte en eigenbelang een grote rol kunnen spelen.
Het hof is, op basis van het vorenoverwogene, van oordeel dat de weergave van een traumatische gebeurtenis door een getuige en/of een slachtoffer met de nodige voorzichtigheid en alleen in onderlinge samenhang met andere bewijsmiddelen dient te worden beoordeeld. Deze weergave kan immers vertekend zijn.
G.1.4 Collusie
Naar het oordeel van het hof blijkt uit diverse stukken in het dossier dat getuigen in Liberia, na de voorgeleiding en inverzekeringstelling van verdachte op 18 maart 2005, zijn benaderd door personen gelieerd aan verdachte, te weten: door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en[mededader 1] . De benaderde getuigen kregen geld aangeboden om een andere verklaring af te leggen dan de voor de verdachte belastende verklaring die eerder was afgelegd. [mededader 1] is om die reden met een lijst met namen van getuigen en een foto van getuige [mededader 4] op zoek gegaan.10.
Naar aanleiding hiervan heeft getuige [getuige 1] naar verbalisant [verbalisant 1] gebeld. Hij heeft toen onder meer gezegd dat [betrokkene 2] en een andere man met een lijst met namen op zoek waren naar onder andere getuige [getuige 2] . Zij wilden dat getuigen een andere verklaring zouden afleggen.11.Getuige [getuige 2] heeft eveneens tegenover de politie verklaard over twee mannen, waaronder [betrokkene 1] , die met een lijst op zoek waren naar getuigen.12.
[naam teamleider CivPol] , in de hiervoor bedoelde periode teamleider van CivPol in Buchanan, heeft verklaard dat hij toen als noodcontact voor getuigen in de onderhavige strafzaak optrad. Diverse getuigen hebben contact met hem opgenomen, omdat ze door mannen benaderd waren om hun verklaringen te wijzigen. Vervolgens heeft er een bijeenkomst plaatsgevonden met vijf of zes getuigen, waarbij onder andere [getuige 3] , [mededader 4] en [mededader 9] aanwezig waren. De getuigen oogden bang, aldus [naam teamleider CivPol] . Na de bijeenkomst, in het midden van juni 2005, nam een getuige weer contact met hem op. Die getuige meldde dat georganiseerd werd dat mensen valse verklaringen zouden afleggen. Een paar dagen later viel daarbij de naam ‘ [alias mededader 1] ’. Alle getuigen zouden persoonlijk zijn benaderd.13.
Het beeld van beïnvloeding van getuigen door personen gelieerd aan verdachte, wordt versterkt door tapgesprekken en e-mailconversaties, van verdachtes dochter met onder meer verdachte en [mededader 1] . Daaruit leidt het hof af dat verdachtes dochter in de periode na de inverzekeringstelling van verdachte een lijst met namen van getuigen heeft verzonden, over de lijst met getuigenverklaringen contact heeft gehad met personen gelieerd aan verdachte in Liberia (onder andere [mededader 1] ). In de zomer van 2005 is zij zelf naar Monrovia gereisd.14.
Het beeld van beïnvloeding van getuigen door personen gelieerd aan verdachte, blijkt ook uit verklaringen van getuigen afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris waarin zij expliciet melding maken dat zij vrezen voor hun veiligheid vanwege mensen die hen benaderen in Liberia.15.
In 2005 zijn vervolgens diverse getuigenverklaringen (affidavits) afkomstig van de verdediging in het dossier gevoegd, die in juni 2005 in Monrovia zijn afgelegd op een Liberiaans advocatenkantoor en die alle ontlastend zijn voor verdachte.
Gelet op het vorenstaande stelt het hof vast dat diverse getuigen door de verdediging zijn bewogen om voor verdachte ontlastende verklaringen af te leggen (collusie). Bij de beoordeling van de juistheid en betrouwbaarheid heeft het hof hiermee rekening gehouden. Dit heeft het hof aanleiding gegeven om de door de verdediging overgelegde affidavits van getuigen die eerder belastend hebben verklaard, als ongeloofwaardig terzijde te stellen.
G.2 Beoordeling getuigenverklaringen
Bij de beoordeling van de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen, heeft het hof zijn ogen niet gesloten voor de (door de raadsvrouw benoemde) feitelijke onjuistheden/onmogelijkheden en inconsistenties. Juist om die reden heeft het hof de voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen zeer behoedzaam beoordeeld en gewaardeerd, en in geval van herhaalde contradicties of lacunes in een verklaring in sommige gevallen aanleiding gezien deze buiten beschouwing te laten, tenzij de desbetreffende getuigenverklaring, voor zover relevant, op essentiële onderdelen bevestiging vindt in ander bewijs. Indachtig hetgeen hiervoor is overwogen onder G.1.2 en G.1.3 heeft het hof in het geval van ondergeschikte discrepanties (bijvoorbeeld de precieze data) in verklaringen van getuigen, deze verklaringen niet op voorhand in zijn geheel als onbetrouwbaar beoordeeld, nu die discrepanties vaak te verklaren zijn door de hiervoor uiteengezette factoren.
Ten aanzien van de verklaringen van getuigen, die tot het bewijs zijn gebezigd, heeft het hof in het geheel geen reden te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die verklaringen, voor zover tot het bewijs gebezigd, nu deze - in onderling (tijds)verband en samenhang bezien met elkaar en het overige (steun)bewijs - in de kern consistent zijn. Het hof verwijst in dit verband naar de hierna weergegeven vastgestelde feiten en omstandigheden, waaruit een duidelijk beeld naar voren komt ten aanzien van verdachtes betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten.
H. Wapens en munitie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten - kort gezegd - het invoeren van wapens in Liberia in strijd met de Sanctieregeling Liberia 2001 (feit 4) en de Sanctieregeling Liberia 2002 (feit 5). De raadsvrouw heeft primair in dat verband (onder meer) aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs waaruit blijkt dat door de[schip 1] (illegale) wapens en munitie zijn ingevoerd in de haven van Buchanan, Liberia ontbreekt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, indien het hof vaststelt dat wapens zijn ingevoerd met de [schip 1] , geen dan wel onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, waaruit blijkt dat verdachte daarvan wetenschap heeft gehad en hij bovendien ook geen beschikkingsmacht daarover had. Uit diverse contracten, verklaringen en functieomschrijvingen blijkt immers dat verdachte weliswaar de president was van OTC, maar hij geen feitelijke zeggenschap had binnen dat bedrijf.
H.1 vastgestelde feiten en omstandigheden
Gelet op de samenhang tussen het primaire en subsidiaire verweer, zal het hof deze gezamenlijk bespreken.
Op grond van de gehanteerde bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van verdachte, stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast, op grond waarvan na te melden conclusies worden getrokken.
H.2 Betrokkenheid verdachte bij OTC en RTC
Ten aanzien van verdachtes betrokkenheid bij zowel het bedrijf Royal Timber Company (RTC) als Oriental Timber Company (OTC).
˗ In 1986 is verdachtes bedrijf TIMCO begonnen met de houtkap in Liberia. Verdachte had concessies om hout te kappen in Liberia. Eind jaren ’90 (1997 of 1998) is dit bedrijf overgegaan in RTC.
˗ Verdachte heeft verklaard dat RTC zijn bedrijf is.
˗ Verdachte noemde zichzelf president of eigenaar van dit bedrijf.
˗ In de beginperiode was verdachte enig aandeelhouder van RTC. Later is een deel van de aandelen overgegaan naar personen in de kringen rondom Charles Taylor (zie ook hierna).
˗ Verdachte is zowel operationeel als strategisch betrokken geweest bij de RTC. Verdachte was (onder meer) betrokken bij het verkrijgen van concessies voor RTC, het aanstellen van personeel, het kopen van voertuigen voor RTC, hij ontving royalty’s van het bedrijf.
˗ Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn Indonesische partners OTC, eveneens een bedrijf dat betrokken was bij de houtkap in Liberia, heeft opgericht. In 1999 zijn de contracten van OTC getekend.
˗ Verdachte was president van de OTC en had een substantieel deel van de aandelen in zijn bezit. De bestuurder was [bestuurder OTC] (hierna: [bestuurder OTC] ).
˗ Verdachte heeft zich op strategisch niveau bemoeid met OTC, zo was hij onder meer betrokken bij het verkrijgen van concessies, onderhield hij de contacten met deForestry Development Authority (FDA) en de LFDC (formeel eigenaar van concessies), was hij met betrekking tot OTC de contactpersoon van Charles Taylor en was hij betrokken bij het feitelijk zeggenschap krijgen over de haven van Buchanan door OTC.
˗ Op operationeel niveau was verdachte eveneens betrokken bij OTC. Hij was onder meer (indirect) betrokken bij het aannemen van mensen voor de beveiliging van OTC, kocht machines voor OTC, heeft toezicht gehouden op de houtkapproductie, bezocht de haven van Buchanan, inspecteerde en gaf orders met betrekking tot het lossen van de lading van de [schip 1] (een schip van OTC). Tevens verrichtte hij ten behoeve van OTC betalingen aan (onder meer) Charles Taylor en diverse personen gelieerd aan Taylor.
H.2.1
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden en hetgeen overigens in dit verband uit de bewijsmiddelen blijkt, leidt het hof af dat verdachte een belangrijke rol in de bedrijfsvoering van zowel OTC als RTC vervulde en ook feitelijke zeggenschap heeft gehad binnen deze bedrijven.
De stelling van de raadsvrouw dat verdachte geen feitelijke zeggenschap had binnen OTC wordt derhalve weerlegd door de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
H.3 Relatie tussen (de bedrijven van) verdachte en (het regime van) Charles Taylor
Ten aanzien van de verbondenheid tussen (de bedrijven van) verdachte en (het regime van)Charles Taylor:
- -
Verdachte heeft verklaard dat hij deel uitmaakte van een tweede inner circle van Charles Taylor, te weten ‘grotere zakenmensen’, die een directe relatie hadden met de president.
- -
Verdachte heeft de bestuurder van OTC, [bestuurder OTC] , geïntroduceerd bijCharles Taylor, de FDA en het Ministerie van Financiën.
- -
Verdachte had ten aanzien van zowel OTC, RTC, als andere zaken direct contact metCharles Taylor.
- -
Tussen verdachte en Charles Taylor, bestond een nauwe financiële betrekking via de band van OTC. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat Charles Taylor bij hem had bedongen om een percentage van 50% van de royalty’s die verdachte van OTC zou ontvangen, aan hem, Charles Taylor, af te staan.
- -
Charles Taylor noemde OTC zijn “pepperbush”, een Liberiaanse uitdrukking die volgens verdachte betekent dat iets, bijvoorbeeld financieel of familiaal, belangrijk voor je is; iets waar iemand persoonlijk belangstelling in stelt.
- -
Charles Taylor had zakelijke en financiële belangen in RTC. Het hof baseert zich hiervoor op de eigen verklaring van verdachte en op onder verdachte aangetroffen digitale bestanden. Voorts volgt uit een schriftelijk stuk uit 2002 dat [naam dochter Charles Taylor] aandelen van RTC bezat. Tevens bestaat er een overeenkomst daterend uit september 2002 tussen de aandeelhouders van RTC, te weten verdachte en [betrokkene 3] . Deze laatste persoon is blijkens een door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring door Charles Taylor naar voren geschoven.
- -
OTC en RTC hebben via Charles Taylor grote gebieden gekregen voor de exploitatie van de houtkap in de vorm van concessies.
- -
OTC heeft feitelijk het gebruik van en de zeggenschap over de haven van Buchanan gekregen.
- -
De persoonlijke banden tussen OTC en personen die voor de Liberiaanse overheid (hebben) (ge)werkt(en) waren nauw.
[mededader 2] heeft als hoog geplaatste militair in het Liberiaanse leger gewerkt (ex-chief of staff van de Navy Division). Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was [mededader 2] directeur van de National Port Authority (hierna: NPA), opereerde hij als commandant van strijdkrachten aan de frontlinies en daarnaast was hij hoofd beveiliging van OTC.Volgens [naam aide-de-camp] , de aide-de-camp van Charles Taylor, is [mededader 2] op die laatste positie door Taylor persoonlijk neergezet, ten eerste om de beveiliging van OTC te regelen en ten tweede omdat Taylor betrokken wilde zijn bij OTC.
[mededader 3] was niet alleen hoofd van de speciale beveiliging van Charles Taylor, de Special Security Service (SSS), maar vervulde ook de functie van adviseur bijOTC-security. Verdachte heeft verklaard dat hij [mededader 3] en diens personeel van de SSS meerdere keren heeft betaald.
[mededader 1] heeft als generaal van het overheidsleger NPFL(National Patriotic Front of Liberia) gewerkt. Later is [mededader 1] voor verdachte gaan werken ten behoeve van zowel RTC als OTC. [mededader 1] fungeerde als ‘resident manager’, waarbij hij zowel zakelijk als privé een veelheid van werkzaamheden voor verdachte en zijn bedrijven verrichtte. Volgens de verklaring van verdachte bij derechter-commissaris werd [mededader 1] vanwege zijn connecties ingeschakeld indien er iets op regeringsniveau geregeld moest worden.
- -
Charles Taylor heeft meerdere malen rechtstreeks aan verdachte verzocht om OTC-geld aan hem te laten betalen. Verdachte heeft veel van die betalingen ook zelf verricht.
- -
Verdachte heeft op verzoek van Charles Taylor diverse goederen aangeschaft, zoals goederen ten behoeve van de wegenbouw, machines en een auto. Tevens heeft hij op verzoek van Taylor geld overgeboekt voor een de aanschaf van een helikopter.
- -
Verdachte heeft zijn helikopter gedurende enkele maanden afgestaan aanCharles Taylor.
- -
Verdachte heeft gebruik gemaakt van zijn contacten met Charles Taylor, door Taylor een brief te laten schrijven aan [getuige 6] , Minister van arbeid ten tijde van het regime Taylor, om vrijstelling te krijgen voor betalingen van arbeidsvergunningen voor niet-Liberiaanse medewerkers van OTC.
- -
Verdachte is met een delegatie van Charles Taylor meegegaan naar Thailand, daar is gesproken over de erkenning van Taiwan door Liberia. Daarbij was ook de Minister van Buitenlandse zaken aanwezig. Hierbij werd gebruik gemaakt van de contacten van [bestuurder OTC] , bestuurder van OTC.
- -
Verdachte heeft in naam van Liberia contacten met de Europese Unie onderhouden in de personen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] . Een bezoek van [betrokkene 4] aan Liberia, heeft verdachte gefaciliteerd onder andere door een ticket voor [betrokkene 4] te kopen, hem te laten verblijven in (zijn) hotel Africa en met [betrokkene 4] naar Buchanan te gaan. Dit alles om de verstandhouding tussen de Europese Unie en Liberia te verbeteren.
- -
Verdachte heeft in samenwerking met de EU getracht een bijeenkomst op gang te brengen met de toenmalige president Lansana Conté van Guinee, teneinde vredesonderhandelingen tussen Guinee en Liberia op te starten. In dat kader heeft verdachte deze [betrokkene 4] en [betrokkene 5] financieel ondersteund.
- -
Aan verdachte is door de Liberiaanse autoriteiten een diplomatiek paspoort van Liberia verstrekt. Dat paspoort is op een later moment verlengd.
H.3.1
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden en hetgeen overigens in dit verband uit de bewijsmiddelen blijkt, leidt het hof af dat de politieke, financiële en privé belangen van Charles Taylor, de toenmalige president van Liberia, in sterke mate verstrengeld waren met de belangen van (de bedrijven van) verdachte.
H.4 Levering wapens en munitie door de [schip 1]
Ten aanzien van leveringen van wapens en munitie met het schip de [schip 1] :
˗ OTC is vanaf 2000 eigenaar van het schip de [schip 1] .
˗ Tussen 2000 en 2003 werden via Serway Shipping (voorheen: Global Star Shipping Company) goederen met [schip 1] van/voor OTC en RTC tussen Liberia en Azië vervoerd. Het schip gebruikte daarvoor de haven van Buchanan te Liberia.
˗ Uit het logboekoverzicht van de [schip 1] blijkt dat het schip in de periode augustus 2000 tot april 2003 acht keer de haven van Buchanan is binnengelopen om goederen te lossen. Daarbij overweegt het hof, dat blijkens de aan dit overzicht onderliggende gegevens16.het schip in tegenstelling tot hetgeen in de logboekgegevens staat niet op 21 april 2003, maar op 25 april 2003 in de haven van Buchanan is binnengelopen. Het schip is derhalve in de maanden augustus 2000, januari 2001,juni 2001, november 2001, februari 2002, augustus 2002, december 2002 enapril 2003 de haven van Buchanan binnengelopen.
˗ Uit de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen komt een consistent beeld naar voren ten aanzien van een min of meer vaste procedure die werd gevolgd als de [schip 1] de haven van Buchanan binnenliep en er wapens en munitie aan boord waren (dit kan niet volledig worden vastgesteld voor de levering van augustus 2002, zie hierna onder H 4.2).
Hooggeplaatste personen van OTC en de regering van Taylor kwamen naar de haven van Buchanan. De aanwezigheid van deze personen wisselde, maar vaak waren verdachte en [mededader 1] daarbij.
Beveiligers van OTC kregen de opdracht om de haven te sluiten en ervoor te zorgen dat alleen de hooggeplaatste personen, OTC-beveiligers enOTC-medewerkers betrokken bij het uitladen van wapens, aanwezig waren.
Verdachte heeft ladingen met wapens en munitie een aantal keer zelf geïnspecteerd.
Verdachte heeft en aantal keer rechtstreeks de opdracht gegeven om de wapens en munitie uit te laden.
De hooggeplaatste personen verdwenen vervolgens uit de haven, waarna diverse getuigen, waaronder personen die behoorden bij de beveiliging van OTC, het schip op zijn gegaan en de wapens en munitie hebben gelost.
Dat lossen van wapens en munitie gebeurde alleen gedurende de late avond en nacht, omdat de leiding van OTC niet wilde dat de aard van de goederen aan boord van het schip bekend werd. De reguliere “commerciële” goederen werden wel overdag uitgeladen.
De wapens en munitie zaten in houten kratten/kisten (“wooden crates/cartons/ boxes”) en containers.
Diverse getuigen hebben gezien dat er in die containers en houten kratten/kisten wapens en/of munitie zaten. Er wordt door die getuigen verklaard over RPG’s, AK 47’s en grote machinegeweren (GMG’s) en de daarbij behorende munitie. Ook hebben getuigen op de containers en houten kratten/kisten opschriften zien staan die duiden op de aanwezigheid van de hiervoor genoemde wapens (bijvoorbeeld “AMMO”, “ak47 rifle” "RPG"). Enkele getuigen hebben wapens gezien in kisten/kratten, omdat die kisten/kratten tijdens het transport of het uitladen kapot zijn gegaan.
De wapens werden geladen op vrachtwagens, loggingtrucks (onder andere diepladers) en/of pick-up’s (“trucks”). De containers en kratten werden afgedekt met netten of dekzeilen.
- Voorts komt uit die getuigenverklaringen een algemeen beeld naar voren ten aanzien de plaatsen waar de wapens en munitie die door [schip 1] naar de haven van Buchanan zijn gebracht naartoe werden vervoerd, werden opgeslagen en werden uitgedeeld:
Een deel van de wapens en munitie werd direct in de haven van Buchanan uitgedeeld aan beveiligers van OTC.
Onder escorte van de Anti Terrorist Unit (ATU) werden de ‘trucks’ met daarop de containers en kratten/kisten met wapens en munitie vervoerd. Een deel van de wapens en munitie werd naar ‘The Loop’ gebracht. Op het terrein ‘The Loop’ stonden villa’s die in gebruik waren bij het management van OTC. Wapens en munitie werden daar opgeslagen en uitgedeeld aan beveiligers van OTC.
Wapens en munitie werden vervolgens ook vervoerd naar Monrovia, zowel naar White Flower, een residentie van Charles Taylor in Congatown, als naar de Executive Mansion in Monrovia. In (de directe nabijheid van) beide residenties werden wapens en munitie opgeslagen en uitgedeeld aan regeringstroepen (onder meer) om te gebruiken bij de gewapende strijd in de frontlinies.
Delen van de lading zijn vervolgens vervoerd naar Bomi Wood, een klein ‘base camp’ van RTC in de buurt van Tubmanburg. Ook daar zijn wapens verdeeld onder de regeringstroepen, die vervolgens naar de frontlinies werden gebracht.
H.4.1 Aanwezigheid verdachte in de haven van Buchanan
De raadsvrouw heeft tijdens haar pleidooi naar voren gebracht dat verdachte gedurende de keren dat de [schip 1] in de haven van Buchanan heeft gelegen, zeven keer niet in Liberia was en dat hij de andere twee keer in Monrovia was. Voor zover getuigen hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte in de haven van Buchanan was toen dat schip daar lag of dat zij hebben gezien dat verdachte de lading van de [schip 1] heeft geïnspecteerd, zijn die verklaringen reeds om die reden onbetrouwbaar.
H.4.2
Het hof verwijst in dit verband naar het proces-verbaal inzake het gebruik van deAmerican Express Card, de paspoortgegevens van verdachte en de aangetroffen correspondentie in relatie tot reisbewegingen d.d. 23 november 2015.17.Daaruit leidt het hof af dat verdachte twee keer niet in de haven van Buchanan kan zijn geweest toen de [schip 1] daar lag.
De eerste keer betreft april 2000. Het hof gaat onder meer op grond van de verklaring van[betrokkene 6] ervan uit dat toen geen wapens of munitie zijn geleverd, omdat het schip net was gekocht door OTC en leeg vanuit Engeland kwam gevaren.18.De tweede keer betreft een - net als de eerste keer niet onder feiten 4 en 5 ten laste gelegde - levering inaugustus 2002. Verdachte verbleef toen vermoedelijk in Parijs. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt niet dat een getuige expliciet heeft verklaard dat hij de verdachte bij die levering heeft gezien in de haven van Buchanan.
Ten aanzien van de overige zeven keer dat de [schip 1] de haven van Buchanan is binnengelopen (maanden augustus 2000, januari 2001, juni 2001, november 2001,februari 2002, december 2002 en april 2003) kan op grond van de creditcardtransacties, de reisbewegingen van verdachte en de aangetroffen correspondentie niet worden uitgesloten, dat verdachte in de haven van Buchanan is geweest toen de [schip 1] daar lag. Dat geldt dus ook voor zover getuigen hebben verklaard dat verdachte bij (een van) die leveringen de lading heeft geïnspecteerd.
Dit verweer mist naar het oordeel van het hof dan ook feitelijke grondslag
H.4.3
De stellingen van de verdediging dat verdachte niet wist dat wapens werden ingevoerd en hij bovendien daarover geen beschikkingsmacht had, worden weerlegd door de bewijsmiddelen en al hetgeen hiervoor is overwogen.
Immers, op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en daaruit getrokken conclusies ten aanzien van verdachtes feitelijke zeggenschap en voorname rol binnen OTC en RTC, de verwevenheid tussen (de bedrijven van) verdachte en (het regime van) Charles Taylor en de levering van wapens via de [schip 1] en het vervoer van de wapens (H.4), concludeert het hof dat verdachte een voorname rol heeft gespeeld bij structurele wapeninvoer via de haven van Buchanan met de [schip 1] in de periode 2000 tot 2003.
Bij deze overwegingen heeft het hof tevens betrokken de inhoud van de door verdachte opgestelde brief met bestandsnaam 21228 aangemaakt op 5 september 2002.19.In deze brief gericht aan “John”, merkt verdachte op dat ‘zij’ in Liberia zwaar zijn aangevallen en onvoldoende wapens hebben om zich te verdedigen en snel terrein verliezen. Ten aanzien van de rol van de VN en het importeren van wapens merkt verdachte vervolgens op: “The UN is not doing anything and they are claiming that we are still importing arms. What do they want, we must lay down and die. If we do not stop these people then they will be in Monrovia in no time (…)” Het hof interpreteert deze brief, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, aldus dat verdachte (i) dicht tegen het regime van Taylor aanzit en zich daarmee verbonden voelt, (ii) meedenkt over het al dan niet importeren van wapens en (iii) het importeren van wapens legitiem acht om de strijders tegen te houden.
H.5 Sanctieregeling Liberia 2001 en 2002
Het hof overweegt dat gedurende de periode mei 2001 tot en met mei 2002 Resolutie 1343 (2001) d.d. 7 maart 2001 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van kracht was. In deze resolutie was (onder meer) opgenomen dat lidstaten maatregelen nemen om te voorkomen dat wapens aan Liberia worden verkocht en geleverd (een VN-wapenembargo). Op 6 mei 2002 is Resolutie 1408 (2002) aangenomen. Deze resolutie, op grond waarvan wederom een VN-wapenembargo ten aanzien van Liberia is ingesteld, was van kracht tot mei 2003.
De Europese Raad van de Europese Unie heeft het wapenembargo in verordeningen overgenomen.20.De toenmalige Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken heeft vervolgens twee op de Sanctiewet 1977 gebaseerde ministeriële regelingen ingevoerd, te weten deSanctieregeling Liberia 2001 (inwerkingtreding 17 mei 2001) en, ter vervanging daarvan, de Sanctieregeling Liberia 2002 (vervallen per 8 mei 2003).
H.6 Conclusies feiten 4 en 5
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk wapens Liberia heeft binnengebracht. Deze wapens zijn vervolgens (onder meer) verdeeld onder de manschappen van het leger van (het regime van) Charles Taylor.
Twee van deze leveringen waren in strijd was met de Sanctieregeling Liberia 2001 en twee leveringen waren in strijd met de Sanctieregeling Liberia 2002.Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, een en ander in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, acht het hof, anders dan door de verdediging is betoogd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 4 en 5 bewezen verklaarde overtredingen van deSanctiewet 1977 heeft begaan.
I. Verweren strekkende tot vrijspraak van de oorlogsmisdrijven
De steller van de tenlastelegging heeft onder 1A, 2A en 3A telkens (voor zover nog van belang) meer subsidiair de medeplichtigheid aan overtreding van artikel 8 (oud) van de Wet Oorlogsstrafrecht (hierna: artikel 8 van de WOS) ten laste gelegd. Het onder 1A ten laste gelegde feit heeft betrekking op oorlogsmisdrijven gepleegd in Guéckédou, een stad in de republiek Guinee, ook genoemd Guinee-Conakry (hierna: Guinee). Het onder 2A ten laste gelegde feit zou zijn gepleegd in (de omgeving van) Voinjama en het onder 3A ten laste gelegde feit in (de omgeving van) Kolahun. Voinjama en Kolahun zijn steden gelegen in het noorden van de Liberia, in Lofa County.
Deze ten laste gelegde feiten worden hierna tezamen aangeduid als “de oorlogsmisdrijven”.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde oorlogsmisdrijven.Primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat op grond van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging kan worden bekomen, dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de oorlogsmisdrijven. De verdediging heeft de belastende verklaringen die betrekking hebben op de oorlogsmisdrijven van begin af aan bestreden door te wijzen op de (in haar ogen) feitelijke onjuistheden of onmogelijkheden van in die verklaringen gestelde feiten en op inconsistenties in achtereenvolgens door een bepaalde getuige afgelegde verklaringen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een (al dan niet internationaal) gewapend conflict in Liberia en/of Guinee, hetgeen één van de voorwaarden is om te komen tot een bewezenverklaring van oorlogsmisdrijven. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat deze vraag nog niet is beantwoord door een Nederlandse rechter of een (ad hoc)VN-tribunaal, zodat het hof zelf dient te toetsen aan de eisen die in de internationale jurisprudentie worden gesteld om een strijd als een gewapend conflict te kwalificeren. In het dossier is onvoldoende betrouwbaar bewijs voorhanden om te komen tot die kwalificatie. In het bijzonder schiet het bewijs te kort ten aanzien van de aard, de omvang, de plaatsen van het gestelde gewapend conflict, de veronderstelde structuren van de strijdende partijen en de mate van organisatie van die partijen, aldus de raadsvrouw.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de oorlogsmisdrijven, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte wetenschap heeft gehad van de gepleegde oorlogsmisdrijven. Te dien aanzien heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, gesteld dat er wapentransporten hebben plaatsgevonden, dan nog niet kan worden vastgesteld dat die wapens dienden of onderdeel uitmaakten van een plan tot het plegen van oorlogsmisdrijven. Dat geldt eveneens voor andere bijdragen die verdachte volgens het openbaar ministerie ter beschikking zou hebben gesteld aan het regime van Charles Taylor (te weten: personeel, materieel, geld en een ontmoetingsplaats).
I.1 Volgorde bespreking verweren raadsvrouw en nadere overwegingen van het hof
Het hof zal in reactie op deze verweren, eerst op grond van de gehanteerde bewijsmiddelen feiten en omstandigheden vaststellen ten aanzien van de strijdende partijen, de strijd in (de omgeving van) Guéckédou, Voinjama en Kolahun (zie hierna onder J. t/m J.4) en op grond daarvan na te melden conclusies trekken.
Bij de feitenvaststelling heeft het hof gebruik gemaakt van door de verdediging betwiste getuigenverklaringen. Ten aanzien van de wijze waarop het hof de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaringen heeft getoetst, verwijst het hof naar hetgeen daaromtrent onder G.1 tot en met G.2 is overwogen. In aanvulling daarop zal het hof nader responderen op twee specifieke punten die door de verdediging zijn opgeworpen met betrekking tot gestelde feitelijke onjuistheden of onmogelijkheden in verklaringen van een aantal getuigen,te weten ten aanzien van het RTC-kamp ‘Bomi Wood’ (zie hierna onder J.5) en ten aanzien van de identiteit van de persoon Bassaboy en/of Kpellehboy (zie hierna onder J.6).
Daarna zal het hof op grond van voorliggende wetgeving, internationale verdragen en gewoonterecht alsmede internationale en nationale jurisprudentie, de kaders of voorwaarden schetsen waaraan moet worden voldaan om te komen tot een bewezenverklaring van een oorlogsmisdrijf als bedoeld in artikel 8 van de WOS. De daarvoor weergegeven vastgestelde feiten, omstandigheden en conclusies zal het hof beoordelen aan de hand van dat toetsingskader (zie hierna onder K. t/m K.5).
Tot slot zal het hof verdachtes betrokkenheid bij de ten laste gelegde oorlogsmisdrijven bespreken (zie hierna onder L.).
J. Algemene overwegingen over strijdende partijen
Op grond van diverse tot het bewijs gebezigde openbare bronnen, getuigenverklaringen van slachtoffers en daders, verklaringen van deskundigen die onder meer met ooggetuigen hebben gesproken (Dufka en Ellis) alsmede mediascans, stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast en trekt op grond daarvan na te melden conclusies.
Ten aanzien van de strijdende partijen in Lofa County, Liberia en in (de omgeving van) Guéckédou, Guinee:
- -
Sinds 1999 was er in Lofa County, gelegen in het uiterste noorden van Liberia tegen de grens met Guinee, vrijwel bij voortduring sprake van een gewapende strijd tussen Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten en de rebellen van deLiberians United for Reconciliation and Democracy (LURD).
- -
De Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten bestonden uit diverse Liberiaanse regeringstroepen, zoals de Navy Divison onder leiding van [mededader 2] , de SSS onder leiding van [mededader 3] , de ATU en de AFL. Daarbij sloot met regelmaat aan het Revolutionary United Front (RUF), een gewapende groepering die met steun van Charles Taylor met name streed in Sierra Leone. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat medewerkers van OTC en RTC ook aan de zijde van de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten hebben gestreden.
- -
De LURD was een rebellengroepering die in Liberia actief was en ten doel had om het regime van Charles Taylor te destabiliseren. Daarbij was de verdenking dat de LURD werd gesteund door de regering van Guinee.
˗ De gewapende strijd in Lofa County vertoonde een cyclisch patroon met wisselende successen aan beide zijden. Tussen 2000 en eind 2002 is er hevig gevochten bij diverse steden in Lofa County. Begin 2001 is de strijd verhard. Onder andere Voinjama en Kolahun stonden tussen 2000 en 2003 wisselend onder de controle van de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten en de LURD.
˗ Tevens is er net over de grens met Guinee gevochten, omdat de Liberiaanse president Charles Taylor Guinee wilde destabiliseren en zich wilde wreken voor de steun van Guinee aan de LURD (zie hierna onder J.2).
˗ De Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten hebben zich tijdens de strijd schuldig gemaakt aan (onder meer) het doden van burgers, plundering, verkrachtingen, mishandeling en het platbranden van dorpen/steden in Lofa County en Guéckédou (zie ook hierna).
˗ Vanwege de gevechten zijn grote vluchtelingenstromen ontstaan naar onder andere Ivoorkust en Sierra Leone. Steden, zoals Voinjama en Kolahun, met tienduizenden inwoners in de tijd voorafgaand aan de gevechten, zijn door de strijd ‘spooksteden’ geworden. Er woonden na de gevechten nauwelijks burgers meer, huizen en hutten waren verwoest en er was geen elektriciteit en stromend water (meer) aanwezig.
˗ De gevechten in Lofa County bleven aanhouden tot 2003. Tot die tijd was het gebied voortdurend onveilig.
Zoals reeds hiervoor overwogen onder A.1.1. en A.1.2 is na het aftreden van Charles Taylor en na daaraan voorafgaande vredesonderhandelingen in Ghana tussen de Liberiaanse regering (GOL) en de strijdende partijen (waaronder de LURD), op 18 augustus 2003 de CPA van kracht geworden. Dat betreft het vredesakkoord van Accra waarbij ook deNational Transitional Governement of Liberia (NTGL) werd aanbevolen. Deze overgangsregering werd breed samengesteld uit onder meer vertegenwoordigers van de strijdende partijen, van de politieke partijen, van maatschappelijke organisaties en van de vijftien counties (districten) van Liberia.
Het hof concludeert daaruit dat er in de laste gelegde periodes een veelheid van brandhaarden was, zowel in Lofa County als net over de grens in Guinee bij Guéckédou. Deze brandhaarden hielden verband met elkaar en moeten worden beoordeeld in het kader van het ontstane conflict tussen de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten die ten dienste stonden van het regime van Charles Taylor en aan de andere kant de LURD, die het regime van Taylor omver wilde werpen en daarbij werden ondersteund door Guinee.
J.1 Gewapende strijd in (de omgeving van) Guéckédou.
Ten aanzien van de strijd in (de omgeving van) Guéckédou:
- -
Guéckédou is een stad in het zuiden van Guinee net over de grens met Liberia, Lofa County.
- -
Vanaf eind 2000 zijn op Guéckédou aanvallen uitgevoerd door de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten en de RUF. Charles Taylor had besloten dat Guinee moest worden aangevallen. Dit met als doel om Guinee te destabiliseren en wreken voor haar steun aan de LURD. De Guéckédou-operatie werd onder de leden van de gecombineerde strijdkrachten “Enter, Destroy and Escape” genoemd, hetgeen - kort gezegd - inhield dat indien de strijdkrachten ergens binnenvielen en de vijand zich had teruggetrokken, alles moest worden vernietigd. Er mocht geen ontsnapping mogelijk zijn.
- -
De Liberiaanse overheid heeft de aanvallen gesteund met wapens en vervoer. Er werd onder meer gebruik gemaakt van Kalasjnikovs, RPG’s, artillerie en mortieren.
- -
[mededader 3] , hoofd van de SSS en adviseur bij OTC-security, heeft in november 2000 het bevel gegeven aan diverse Liberiaanse bevelhebbers om Guéckédou in december 2000 aan te vallen. Op 6 december 2000 is een operatie uitgevoerd waarbij het toen florerende/bloeiende marktdorp Guéckédou werd aangevallen. Een hevig gevecht heeft plaatsgevonden bij Guéckédou. De Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten hebben zich na de hevige gevechten moeten terugtrekken.
- -
In vrijwel de gehele maand januari 2001 vonden er aanvallen plaats in (de omgeving van) Guéckédou waardoor vluchtelingen niet meer geholpen konden worden en er een onveilige situatie is ontstaan.
- -
Eind februari 2001, op een marktdag in Guéckédou, heeft wederom een operatie van de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten en de RUF plaatsgevonden. Bij de operatie werd Guéckédou eerst omsingeld door de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten en vervolgens is de stad bestookt met zware wapens (onder andere mortieren en RPG’s), hierdoor zijn veel burgers gedood. Daarna zijn de strijders van de gecombineerde strijdkrachten de stad ingetrokken en hebben gruweldaden (oorlogsmisdrijven) gepleegd tegen de bevolking.
- -
De Standard Operations Procedure van de operaties was “to destroy” en “kill everybody”. Bij beide operaties (6 december 2000 en februari 2001) zijn honderden strijders verzameld, die onder (opper)bevel stonden van (onder meer) [mededader 3] en [mededader 2] .
- -
Strijders van de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten verklaren dat een massaslachting of bloedbad is aangericht onder de bevolking van Guéckédou. Getuigen hebben verklaard zich schuldig te hebben gemaakt aan, ooggetuige te zijn geweest van, dan wel direct van de daders en/of slachtoffers te hebben gehoord over (onder meer) de volgende door de Liberiaanse strijdkrachten meermalen begane gruwelijkheden:
- -
Burgers zijn gericht doodgeschoten.
- -
Burgers zijn slachtoffer geworden van spervuur.
- -
Huizen zijn in brand zijn gestoken, terwijl er nog burgers in de huizen zaten.
- -
Drie burgers zijn onthoofd, door met een oorlogsmes hun hoofden eraf te snijden.
- -
Baby’s zijn met hun hoofden tegen de muur geslagen/gegooid tot hun schedels verbrijzelden.
- -
Levende baby’s zijn in een put gegooid.
- -
Burgers zijn in een huis gedreven, werden opgesloten en vervolgens werd een granaat naar binnen gegooid.
- -
Vrouwen zijn verkracht.
- -
Bezittingen van burgers zijn geplunderd.
- -
Burgers zijn gemarteld.
- -
Door de gevechten is vrijwel de gehele bevolking van Guéckédou gevlucht of gesneuveld. Eind maart 2001 was de stad in puin en de watervoorziening vervuild. In de straten lagen lichamen en ziekte heerste onder de weinige burgers die nog aanwezig waren. De vernietiging die plaats had gevonden was het gevolg van enerzijds de gevechten, maar ook van plunderingen en doorzoekingen en de vernielingen die daarmee gepaard gingen.
- -
Uit de verklaringen van getuigen [mededader 7] , [mededader 5] , [mededader 6] ,[mededader 8] , [mededader 4] en [getuige 4] , in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat personeel van OTC en RTC zich heeft aangesloten bij de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten ten behoeve van de aanvallen op Guéckédou.
- -
Diverse personen betrokken bij OTC/RTC waren strategisch/operationeel betrokken bij de aanvallen op Guéckédou.
- -
[mededader 3] , hoofd van de SSS en adviseur bij OTC-security, wordt als (algehele) bevelhebber van de strijdkrachten aangeduid en als de directe opdrachtgever voor de operatie op 6 december 2000.
- -
[mededader 2] , directeur van de NPA en hoofd van OTC-security, was als bevelhebber bij de operaties betrokken en heeft OTC-personeel naar Guéckédou gestuurd.
- -
[mededader 1] , de voormalige generaal van NPFL en resident manager van RTC en OTC, heeft eveneens OTC/RTC-personeel naar Guéckédou gestuurd en was direct betrokken bij de distributie van wapens aan de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten.
˗ Zowel [mededader 2] als [mededader 3] hebben in verschillende bewoordingen gezegd dat niemand in leven mocht blijven, er geen verschil was tussen burgers en militairen en totale vernietiging moest plaatsvinden. Iedereen die zich verzette was de vijand en daarmee mochten de strijders doen wat ze wilden. Hierbij is ook het bevel ‘“no baby on target’ gegeven, een uitspraak die werd gedaan door Charles Taylor en regelmatig aan het front is herhaald door de bevelhebbers van de strijdkrachten. Daarmee werd bedoeld dat er geen regels waren hoe om te gaan met burgers; niets en niemand mocht worden ontzien, zelfs geen baby’s.
- -
Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat strijders van OTC en RTC wapens en munitie gebruikten die door de [schip 1] de haven van Buchanan zijn ingebracht. Ook zijn deze wapens en munitie onder de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten verdeeld. Het gaat om dezelfde type wapens (AK 47’s, RPG’s en GMG’s) als waarover getuigen hebben verklaard die (ook) betrokken waren bij het uitladen van de wapens in de haven van Buchanan.
- -
Naast de Executive Mansion en de White Flower in Monrovia, was het RTC-kamp Bomi Wood, nabij Tubmanburg een belangrijk verzamelpunt van wapens en munitie afkomstig van de [schip 1] . Tevens werden daar die wapens en munitie verdeeld onder de bevelhebbers van de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten. Zoals reeds overwogen was ook [mededader 1] daarbij betrokken.
J.2 Gewapende strijd in (de omgeving van) Voinjama
Ten aanzien van de strijd in (de omgeving van) Voinjama.
˗ Voinjama is een stad in Lofa County, in het noorden van Liberia. Zoals reeds overwogen is in de periode 2000 tot eind 2002 vrijwel voortdurend gevochten tussen de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten en de LURD aan het front in Lofa County, waaronder in (de omgeving) Voinjama. Deze strijd kenmerkte zich door een cyclisch patroon met wisselende successen aan beide zijde.
˗ Vanaf circa maart/april 2001 maakte de LURD aanzienlijke vorderingen in Lofa County. In maart 2001 wordt bericht dat Voinjama in handen zou zijn van de LURD.
˗ Nadat op 17 april 2001 nabij Voinjama een helikopter met daarin de Liberiaanse Minister van sport- en jeugdzaken François Massaquoi is beschoten, waarbij de minister is overleden, hebben de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten de strijd geïntensiveerd.
˗ Op 9 augustus 2001 zou Voinjama weer in handen zijn geweest van de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten. Vervolgens hebben tegenaanvallen van de LURD plaatsgevonden.
˗ In november 2001 was Voinjama verworden tot een spookstad, vrijwel de gehele bevolking (van circa 50.000 inwoners) was gevlucht of gesneuveld. Als gevolg van de gevechten lag de stad in puin en was er geen stromend water en elektriciteit (meer) aanwezig.
˗ Tot oktober 2002 hebben hevige gevechten plaatsgevonden tussen de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten en de LURD, waarbij wisselend wordt gesproken over wie de controle had over Voinjama.
- -
Uit de verklaringen van de getuigen [mededader 5] , [mededader 6] , [mededader 8] ,[mededader 4] , [mededader 9] , [mededader 11] , [mededader 10] en [getuige 4] , in onderling verband en samenhang bezien, die op wisselende momenten aan dit front hebben gevochten, blijkt dat personeel van OTC en RTC zich heeft aangesloten bij de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten ten behoeve van de strijd aan dit front.
- -
Diverse personen betrokken bij OTC/RTC waren strategisch/operationeel betrokken bij de strijd in Voinjama:
- -
[mededader 2] , directeur van de NPA en hoofd van OTC-security, was (algeheel) bevelhebber bij de strijd in Voinjama en heeft tevens OTC-personeel naar dit front gestuurd.
- -
[mededader 1] voormalig generaal van het overheidsleger NPFL en resident manager van RTC en OTC, wordt aangeduid als ‘generaal’ bij dit front, heeft OTC/RTC-personeel naar dit front gestuurd en was direct betrokken bij de distributie van wapens aan de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten.
˗ Wederom is door de bevelhebbers in verschillende bewoordingen gezegd dat niemand in leven mocht blijven (“no baby on target”). Iedereen die zich verzette was de vijand en daarmee mochten de strijders doen wat ze wilden. Deze opdracht kwam direct van Taylor, die tegen [mededader 2] als Standard Operations Procedure had gegeven “no baby should live, kill everybody”.
- -
Getuigen hebben verklaard zich schuldig te hebben gemaakt aan, ooggetuige te zijn geweest van dan wel direct van de daders en/of slachtoffers gehoord te hebben over (onder meer) de volgende door de Liberiaanse strijdkrachten begane gruwelijkheden:
- -
Burgers zijn gedood door spervuur.
- -
Burgers zijn gedood door gericht vuur.
- -
Onbewapende mannen zijn doodgeschoten.
- -
Vrouwen en kinderen zijn verkracht.
- -
Er is geplunderd.
- -
Huizen zijn in brand gestoken.
- -
Een baby is met zijn hoofd tegen de grond dood is geslagen.
- -
Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat strijders van OTC en RTC wapens en munitie gebruikten die door de [schip 1] de haven van Buchanan zijn ingebracht. Ook zijn deze wapens en munitie onder de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten verdeeld. Het gaat om dezelfde type wapens (AK 47’s, RPG’s en GMG’s) als waarover getuigen hebben verklaard die (ook) betrokken waren bij het uitladen van de wapens in de haven van Buchanan.
- -
Naast de Executive Mansion en de White Flower in Monrovia, was het RTC-kampBomi Wood, nabij Tubmanburg een belangrijk verzamelpunt van wapens en munitie afkomstig van de [schip 1] . Tevens werden daar die wapens en munitie verdeeld onder de bevelhebbers van de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten. Zoals reeds overwogen was ook [mededader 1] daarbij betrokken.
J.3 Gewapende strijd in (de omgeving van) Kolahun
Ten aanzien van de strijd in (de omgeving van) Kolahun, stelt het hof op basis van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast:
˗ Kolahun is een stad in Lofa County, in het noorden van Liberia. Zoals reeds overwogen is in de periode 2000 tot eind 2002 vrijwel voortdurend gevochten tussen de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten en de LURD aan het front in Lofa County, waaronder bij Kolahun. Deze strijd kenmerkte zich door een cyclisch patroon met wisselende successen aan beide zijde.
˗ In de periode februari tot augustus 2001 is er gevochten (onder meer) in de buurt van Kolahun.
˗ Daarna is rond december 2001 en begin 2002 wederom hevig gevochten bij Kolahun tussen Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten en de RUF tegen de LURD.In het bijzonder blijkt uit de bewijsmiddelen van een operatie in de periode van19 tot 25 december 2001. [mededader 2] heeft daarbij als bevelhebber opgetreden. Op25 december 2001 hebben de gecombineerde Liberiaanse strijdkrachten Kolahun heroverd en daarna/daarbij hebben zij wreedheden (oorlogsmisdrijven) begaan tegen de burgerbevolking.
˗ Daarna heeft de LURD Kolahun weer terugveroverd.
˗ Na april/juni 2002 is er wederom hevig gevochten (in de buurt van) Kolahun door de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten onder leiding van [mededader 2] . De Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten hebben toen Kolahun omcirkeld en vervolgens de stad voor langere duur bestookt met zware wapens (onder andere mortieren en RPG’s), hierdoor zijn veel burgers gedood en huizen/hutten in brand gevlogen.
˗ Daarna zijn de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten Kolahun binnengetrokken en hebben wederom wreedheden (oorlogsmisdrijven) begaan tegen de burgerbevolking.
˗ In ieder geval tot november 2002 hebben die gevechten voortgeduurd. Er wordt wisselend bericht over wie Kolahun toen in handen had.
- -
Uit de verklaringen van de getuigen [mededader 8] , [mededader 4] , [mededader 9] ,[mededader 11] , [mededader 10] , [getuige 4] en [getuige 5] , die op wisselende momenten aan dit front hebben gevochten, blijkt dat personeel van OTC en RTC zich heeft aangesloten bij de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten ten behoeve van de strijd aan dit front.
- -
Diverse personen betrokken bij OTC/RTC waren strategisch/operationeel betrokken bij de strijd in Kolahun:
- -
[mededader 2] , directeur van de NPA en hoofd van OTC-security, wordt als (algehele) bevelhebber van de strijdkrachten aangeduid en tevens als bevelhebber betrokken bij de operatie eind december 2001.
- -
[mededader 1] voormalig generaal van het overheidsleger NPFL en resident manager van RTC en OTC, heeft OTC/RTC-personeel naar dit front gestuurd en was direct betrokken bij de distributie van wapens aan de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten.
- -
[mededader 2] heeft als commandant opgetreden en bevelen gegeven. Daarbij zijn wederom de bevelen gegeven dat niemand in leven mocht blijven (“no baby on target”).
- -
Getuigen hebben verklaard zich schuldig te hebben gemaakt aan, ooggetuige te zijn geweest van dan wel direct van de daders en/of slachtoffers gehoord te hebben over (onder meer) de volgende door de Liberiaanse strijdkrachten begane gruwelijkheden (oorlogsmisdrijven):
- -
Burgers zijn gedood door gericht vuur.
- -
Huizen zijn doorzocht en vervolgens zijn burgers (gericht) doodgeschoten.
- -
Burgers hebben zich moeten uitkleden en werden vervolgens geëxecuteerd.
- -
Huizen zijn in brand gestoken, terwijl zich daar nog burgers in bevonden.
- -
Vrouwen en kinderen zijn verkracht.
- -
In ieder geval twee burgers zijn gemarteld. [mededader 10] heeft verklaard dat hij twee burgers heeft gemarteld door ze een zolder van een hut op te drijven en vervolgens een baal pepers in de brand te steken, waardoor ze door de rookontwikkeling niet goed konden ademen en dreigden te stikken.
- -
Er is geplunderd.
- -
Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat strijders van OTC en RTC wapens en munitie gebruikten die door de [schip 1] de haven van Buchanan zijn ingebracht. Ook zijn deze wapens en munitie onder de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten verdeeld. Het gaat om dezelfde type wapens (AK 47’s, RPG’s en GMG’s) als waarover getuigen hebben verklaard die (ook) betrokken waren bij het uitladen van de wapens in de haven van Buchanan.
- -
Naast de Executive Mansion en de White Flower in Monrovia, was het RTC-kamp Bomi Wood, nabij Tubmanburg een belangrijk verzamelpunt van wapens en munitie afkomstig van de [schip 1] . Tevens werden daar die wapens en munitie verdeeld onder de bevelhebbers van de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten. Zoals reeds overwogen was ook [mededader 1] daarbij betrokken.
J.4 Omliggende dorpen
Het hof overweegt dat het merendeel van de hiervoor beschreven gruwelijkheden (oorlogsmisdrijven) tegen burgers in de steden Guéckédou, Voinjama en Kolahun zijn begaan door de gecombineerde strijdkrachten. In een aantal gevallen hebben getuigen verklaard dat de gruwelijkheden zijn begaan in (een) dorp(en) rondom Kolahun en Voinjama. Bij de beoordeling van de vraag of dorpen waarin de feitelijkheden zijn gepleegd in de omgeving van die twee steden zijn begaan, heeft het hof telkens tevens acht geslagen op de door het hof ter terechtzitting van 16 maart 2017 overgelegde kaarten uit deLofa County atlas van Artsen zonder grenzen. In het bijzonder de tweede kaart betreffende het Kolahun district en de vijfde kaart betreffende het Voinjama district.
Bij wijze van voorbeeld wijst het hof op de verklaring van slachtoffer [slachtoffer 1] , die (onder meer) heeft verklaard dat zij in een dorp in het district Kolahun door regeringssoldaten gevangen is genomen, naar het dorp Haryarhun is meegenomen en daarna naar het dorp Veseha (fonetisch: bedoeld is Vezala of Velezala) is moeten lopen en daar is verkracht door Liberiaanse strijders. Uit de bedoelde kaarten in combinatie bezien met informatie van de openbare bron ‘Google maps’ blijkt het dorp Vezala is gelegen in het Voinjama district en gelet op de afstanden tussen de dorpen te voet afgelegde route mogelijk is geweest.21.
Op grond van de genoemde kaarten heeft het hof vastgesteld dat de in de bewijsmiddelen genoemde dorpen, voor zover daar gruwelijkheden (oorlogsmisdrijven) zijn begaan door Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten, gelegen zijn in de nabijheid van Voinjama of in de nabijheid van Kolahun.
J.5 Verweer ten aanzien van bestaan kamp RTC-Bomi Wood
De raadsvrouw heeft tijdens haar pleidooi en dupliek - zakelijk en kort samengevat - naar voren gebracht dat RTC geen kamp heeft gehad in de omgeving van Tubmanburg. Het Duitse bedrijf Bomi Wood dat een concessie had in Bomi County, zou voor de eerste Liberiaanse burgeroorlog een kamp hebben gebouwd gelegen net na het plaatsje Tubmanburg (gezien vanaf de weg komende vanuit Monrovia) waar onder andere hout werd verwerkt in een zagerij. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat RTC en OTC geen concessies hadden in de buurt van Bomi Wood noch activiteiten ontplooiden in die omgeving. Er was volgens de raadsvrouw derhalve geen noodzaak om gebruik te maken van een kamp met een zagerij of om daar beveiliging te stationeren. RTC opereerde vanuit Kamp Israël dat niet in die omgeving lag en heeft niet meer dan een opslagplaats (transit-logyard) voor het plaatsje Tubmanburg (gezien vanaf de weg komende vanuit Monrovia) gebruikt. Dat was een logyard zonder bebouwing, waar hout werd opgeslagen en vervolgens vervoerd naar de haven van Monrovia. Voor zover getuigen hebben verklaard dat zij voor RTC-beveiliging gestationeerd waren in RTC-kamp Bomi Wood of anderszins hebben verklaard over het bestaan van een RTC-kamp Bomi Wood zijn reeds om die redenen hun verklaringen onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs, aldus de raadsvrouw.
J.5.1 Conclusie hof omtrent bestaan RTC-kamp Bomi Wood
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd ten aanzien van kamp Bomi Wood geeft het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen [mededader 10] , [mededader 5] , [mededader 6] en [mededader 8] , voor zover tot het bewijs gebezigd. Uit deze verklaringen - in onderling samenhang en verband bezien - blijkt dat zij hebben gewerkt voor RTC-security, dat werknemers van RTC waren gestationeerd in/bij RTC-kamp Bomi Wood, dat verdachte het kamp Bomi Wood een aantal keer heeft bezocht en daar strijders heeft toegesproken, dat op dat kamp wapens en munitie (afkomstig van [schip 1] ) werden opgeslagen en verdeeld onder de bevelhebbers die naar de frontlinie gingen.
Het hof overweegt daartoe dat het verweer van de raadsvrouw wordt weerlegd door de bewijsmiddelen waaruit blijkt dat, naast gebruik van de logyard in de buurt van Tubmanburg - hetgeen, zoals is gebleken uit het verhandelde ter terechtzittingen, niet meer is geweest dan een lege vlakte waarop boomstammen werden opgeslagen - RTC ook gebruik maakte van een kamp. Dat betrof een bebouwd kamp, dat was gebouwd door het Duitse bedrijf Bomi Wood.
Het hof verwijst in dit verband in het bijzonder naar de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie d.d. 20 maart 2015.22.Nadat verdachte is gevraagd naar Bomi Wood, antwoordt hij: “Dat is een oude Duitse concessie. Er was een Duitse loggingoperatie die zo heette. Er stond een zagerij en men had een houtexploitatie, het was gevestigd in het gebied Bomi Wood. Tubmanburg zo heette de stad of dorp in dat gebied. Bomi Wood was de naam van de oude concessie en deze is overgenomen door RTC. RTC was actief in Bomi Wood. Er was daar een werkerskamp, dat heette RTC-kamp. Dat bestaat uit houten huisjes voor de workers. Er stonden geloof ik een of twee caravans voor de managers. (…) Dit was een soort base-camp” (onderstreping aangebracht door het hof).
Deze verklaring stemt niet alleen overeen met de verklaringen van voornoemde getuigen over de locatie van het kamp en dat RTC daar actief was, maar ook met het door de verdediging overgelegde geschrift ‘A short history of Bomi Woods’ opgesteld door mr. [naam voormalig werknemer] , voormalig werknemer van Bomi Wood.23.Daaruit blijkt dat er een kamp Bomi Wood met een zagerij door de Duitse regering is gebouwd in de buurt van Tubmanburg, Bomi County, alsmede dat dit kamp heeft bestaan naast de op vijf mijl daarvan gelegen logyard. Dat betreft de logyard die volgens [voormalig werknemer Bomi Wood] door RTC is gebruikt.
Tot slot overweegt het hof dat bovendien niet is uit te sluiten dat de hiervoor met naam genoemde getuigen, waarvan gesteld noch gebleken is dat zij zelf bij de houtkap of -verwerking van hout betrokken waren, het gehele gebied rondom het dorpje Tubmanburg (dus RTC-logyard, het dorp en RTC-kamp Bomi Wood tezamen) hebben aangeduid als zijnde het RTC-kamp Bomi Wood.
J.6 Verweer ten aanzien van de identiteit van “Bassaboy en/of Kpellehboy”
De verdediging heeft ten verweer betoogd dat een aantal getuigen die hebben verklaard te hebben gevochten tegen de LURD vooraf geregisseerd, kennelijk leugenachtig en tegenstrijdig belastend over verdachte hebben verklaard. Dat blijkt volgens de raadsvrouw (onder meer en met name) uit het feit dat deze getuigen hebben verklaard over een zekere generaal “Kpellehboy”, die als Chief Security voor RTC zou hebben gewerkt. De Chief Security betrof echter [naam Bassaboy] . Dat geen sprake is van een kennelijke vergissing, maar van geregisseerde leugenachtige verklaringen blijkt uit het feit dat vijf getuigen de naam “Kpellehboy” hebben genoemd en drie getuigen daarbij benoemen dat “Kpellehboy” is overleden bij de hinderlaag waarbij [mededader 1] gewond is geraakt. Uit diverse andere getuigenverklaringen blijkt echter dat [naam Bassaboy] is gesneuveld bij die hinderlaag.
Voor zover getuigen hebben verklaard dat zij opdrachten hebben gekregen van “Kpellehboy”, zijn die verklaringen reeds om die reden onbetrouwbaar. Te meer nu niet is uit te sluiten dat deze getuigen oud-strijders van de LURD zijn.
J.6.1 Conclusie hof inzake de identiteit van “Bassaboy” en/of “Kpellehboy”
Het hof overweegt te dien aanzien dat uit het dossier blijkt dat Liberiaanse beveiligingsmedewerkers en personen die aan front hebben gevochten vrijwel allemaal gebruik maakten van een bijnaam, fightername of radionaam. De bijnamen “Kpellehboy” en “Bassaboy” zijn gekoppeld aan een Afrikaanse stamachtergrond en wel van de twee grootste etnische groepen in Liberia (de Kpelle met name in Midden-Liberia en de Bassa met name nabij Buchanan).24.Het hof sluit niet uit en acht het zelfs waarschijnlijk dat meer personen een bijnaam hadden slaande op hun stamachtergrond met daarbij het achtervoegsel “-boy”.
Het hof overweegt voorts dat in het dossier meerdere aanwijzingen zijn te vinden dat zowel een “Kpellehboy” als een “Bassaboy” betrokken waren bij en hoge posities hadden in de beveiliging van OTC (“Bassaboy”) en RTC (“Kpellehboy”). Het hof wijst in dit verband bij wijze van voorbeeld op de verklaring van [mededader 10] bij de rechter-commissaris d.d. 12 januari 200625.. Tevens wijst het hof op het TRC-rapport d.d. 3 december 2009, waaruit blijkt dat de TRC op basis van haar onderzoek zowel een “Bassaboy” als een “Kpellehboy” als overtreder tijdens het conflict (“committed wrongs during the conflict”) heeft geïdentificeerd.26.
Voor zover de raadvrouw heeft betoogd dat enkele verklaringen innerlijk tegenstrijdig zijn, omdat zij hebben verklaard na 2 december 2001 nog orders hebben ontvangen van “Kpellehboy”, terwijl uit ziekenhuisgegevens van [mededader 1] blijkt dat de hinderlaag - waarbij dus “Kpellehboy” zou zijn gesneuveld en “ [alias mededader 1] ” gewond is geraakt - op 2 december 2001 heeft plaatsgevonden, verwijst het hof tevens – er zijn wellicht meerdere personen met die bijnaam zoals hiervoor overwogen - naar hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen onder G.1 tot en met G.2. Diverse factoren (onder meer tijdsverloop, culturele verschillen, de invloed van traumatische ervaringen) kunnen van invloed zijn geweest bij het benoemen van verkeerde data en jaartallen. Dat maakt naar het oordeel van het hof op voorhand verklaringen nog niet in zijn geheel onbetrouwbaar.
Zoals reeds overwogen onder C.3 zijn de in het pleidooi en dupliek diverse keren opgeworpen suggesties van sturing van het onderzoek door derden en instructies door derden, die van invloed zouden zijn op de betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde verklaringen, naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
K. Oorlogsmisdrijven wettelijk kader en volkenrechtelijke rechtsbronnen
“Hij die zich schuldig maakt aan schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
De wetgever heeft deze strafbaarstelling met ingang van 1 oktober 2003 vervangen door de artikelen 5, 6 en 7 van de Wet Internationale Misdrijven (WIM). De wetgever heeft in de WIM uitdrukkelijk gekozen voor een hercodificatie van de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven. De hercodificatie komt niet voort uit een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de in dit kader relevante strafbaar gestelde gedragingen, dat tot toepassing van artikel 1, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht aanleiding zou geven. Dit gewijzigd inzicht kan ook niet worden afgeleid uit de strafbedreiging, waarin de WIM voor wat betreft oorlogsmisdrijven niet wezenlijk verschilt van de WOS en aansluiting is gezocht bij in de WOS aanwezige strafverzwaringsgronden.
Het hof zal daarom het bepaalde in artikel 8 van de WOS toepassen.
Het begrip “de wetten en gebruiken van oorlog” uit artikel 8 WOS verwijst onder andere naar de vier Geneefse Verdragen27.en de daarbij behorende, later tot stand gekomen Aanvullende Protocollen I en II (hierna: AP I en AP II) daterend van 8 juni 1977.28.
AP I en AP II vullen een aantal hiaten op in de Geneefse Verdragen. Het AP I doet dit voor internationale gewapende conflicten, het AP II voor niet-internationaal gewapende conflicten. Doelstelling van het AP II is de (verdere) verbetering van de bescherming van burgers en anderen die niet (meer) deelnemen aan de gewapende strijd.
De Geneefse Verdragen zijn in hun volle omvang van toepassing op internationale gewapende conflicten en voor een beperkt onderdeel op niet-internationale conflicten. Deze vier verdragen bevatten een artikel 3 dat in alle verdragen gelijkluidend is. Dit wordt hierna het gemeenschappelijk artikel 3 genoemd. Het gemeenschappelijk artikel 3 bevatminimum-gedragsnormen waaraan de strijdende partijen zich bij een niet-internationaal gewapend conflict dienen te houden.29.
K.1 Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid
Het hof merkt allereerst op dat uit de delictsomschrijving van de in deze strafzaak ten laste gelegde oorlogsmisdrijven als bedoeld in artikel 8 van de WOS voortvloeit dat hij die zich, als pleger, medepleger, uitlokker, of medeplichtige, schuldig maakt aan schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, krachtens conventioneel geschreven oorlogsrecht, zoals dat voortvloeit uit de diverse verdragen of internationaal gewoonterecht, individueel strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor oorlogsmisdrijven.
Hoewel de delictsomschrijving niet uitdrukkelijk vermeldt dat een specifieke hoedanigheid is vereist voor het kunnen plegen van de ten laste gelegde oorlogsmisdrijven, vloeit uit het contextuele bestanddeel van het gewapend conflict voort dat in beginsel slechts militairen, leden van andere gewapende groeperingen, alsmede hun militaire en civiele leiders en opdrachtgevers onder deze bepalingen kunnen vallen.30.
De verschillende vormen van de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid vinden hun rechtsgrond in de verdragen, het internationaal gewoonterecht of in beide. Het feit dat een specifieke vorm van individuele aansprakelijkheid in het gewoonterecht erkenning heeft gevonden is om twee redenen van belang: (i) in tegenstelling tot de relevante verdragen, is het internationaal humanitair gewoonterecht bindend voor alle staten en hetzelfde geldt voor de persoon die wordt beschuldigd (die eveneens gebonden is aan het internationale (strafrechtelijke) gewoonterecht) en (ii) het is vaste praktijk van de tribunalen om een verdachte niet aansprakelijk te houden voor betrokkenheid bij het plegen van een bepaald strafbaar feit, tenzij dat misdrijf erkenning heeft gevonden in het (internationale) gewoonterecht.
Voorts levert niet elke schending van de wetten en gebruiken van oorlog, - het humanitair oorlogsrecht - een oorlogsmisdrijf op. Alleen ernstige schendingen (“serious violations”) van het humanitair oorlogsrecht worden in het internationale recht bedreigd met individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid. Aangenomen moet worden dat de wetgever de strafbaarstelling van artikel 8 van de WOS tot die ernstige schendingen van het oorlogsstrafrecht heeft willen beperken.
De Nederlandse rechter dient zich voor het trekken van de grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid te oriënteren op het internationale recht. Derhalve zal het hof moeten onderzoeken of de aan de verdachte verweten gedragingen te gelden hebben als ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht en (derhalve) strafbaar zijn “according to general principles of law recognized by the community of nations”.31.
Een schending is ernstig indien daardoor elementaire humanitair-rechtelijke normen, zoals die zijn vastgelegd in verdragen of onderdeel uitmaken van het internationaal gewoonterecht, worden geschonden en de schending ernstige gevolgen heeft voor het slachtoffer.32.Aan deze eis is voldaan indien de gedraging die het humanitaire recht schendt beschermde personen of goederen in gevaar brengt of in strijd is of een schending inhoudt van regels die belangrijke waarden beschermen.33.De ernstige inbreuken van de bepalingen van de Geneefse Verdragen zorgen, zoals eerder overwogen onder A.3, voor universele rechtsmacht over zulke schendingen en impliceren, tegelijkertijd, een positieve verplichting voor lidstaten dergelijke ernstige schendingen te vervolgen of om vermeende oorlogsmisdadigers uit te leveren. Indien tenslotte een ernstige schending wordt geconstateerd, dan resulteert dit in individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid naar internationaal recht.34.
Traditioneel was de notie van oorlogsmisdaden beperkt tot internationaal gewapende conflicten. Uit de statuten en/of rechtspraak van de ad hoc tribunalen (ICTR, ICTY en SCSL35.) blijkt dat schendingen van het humanitair recht in het kader van niet-internationaal gewapende conflicten eveneens kunnen leiden tot individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid krachtens het internationale recht. De vaststelling dat uit schendingen van het internationaal humanitair recht in niet-internationale gewapende conflicten individuele aansprakelijkheid voortvloeit op grond van gewoonterecht is gebaseerd op de overweging dat bestraffing van de daders nodig was om de handhaving van het humanitair recht te waarborgen.36.
Hoewel gemeenschappelijk artikel 3 minimumregels vaststelt die gelden voor gewapende conflicten met een niet-internationaal (intern) karakter, die later werden uitgebreid door het AP II, bevat deze bepaling geen expliciete verwijzing naar de strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens schending van de bepalingen ervan. Desondanks voldoen ernstige schendingen van de in gemeenschappelijk artikel 3 vervatte verboden aan de eisen voor individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid naar internationaal recht.37.
K.1.1 Conclusie inzake individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid
Het hof is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de personen die verantwoordelijk zijn voor de schendingen van het humanitair oorlogsrecht, zoals neergelegd in de ten laste gelegde gemeenschappelijk artikel 3, het AP II en in het internationaal gewoonterecht, tijdens de gebeurtenissen op het Liberiaanse en Guineese grondgebied in de jaren 2000, 2001 en 2002, individueel strafrechtelijk aansprakelijk zijn naar internationaal recht en derhalve kunnen worden onderworpen aan rechtsvervolging.
K.2 Vereisten en kaders voor oorlogsmisdrijven
Op grond van Gemeenschappelijk artikel 3 en het AP II, alsmede de invulling die daaraan is gegeven in de literatuur en de (internationale) rechtspraak van de ad hoc tribunalen, is er sprake van een oorlogsmisdrijf in een niet-internationaal gewapend conflict indien er is voldaan aan de volgende vereisten:
- -
i) Er moet sprake zijn van een gewapend conflict op het grondgebied van een der verdragsluitende partijen in de ten laste gelegde periodes;
- -
ii) Er dient een nauwe samenhang - in de (internationale) literatuur en rechtspraak 'nexus' genoemd - te bestaan tussen de verboden handelingen van een verdachte en het gewapende conflict.
- -
iii) De slachtoffers moeten behoren tot één van de categorieën beschermde personen bedoeld in het gemeenschappelijk artikel 3; dat wil zeggen het moeten personen zijn die niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen.
K.2.1 Bestaan en aard van het gewapend conflict
Ingevolge de vaste jurisprudentie van de internationale ad hoc tribunalen38.is er sprake van een gewapend conflict wanneer:
- -
er toevlucht wordt genomen tot gewapend geweld tussen staten, of
- -
wanneer er sprake is van langdurige gewapend geweld tussen overheidsinstanties en georganiseerde gewapende groepen, of
- -
tussen georganiseerde gewapende groepen binnen een staat.39.
In deze definitie wordt onderscheid gemaakt tussen internationaal gewapende conflicten aan de ene kant (gewapend geweld tussen twee of meer staten) en de niet-internationaal (intern) gewapende conflicten aan de andere kant (gewapend geweld tussen strijdkrachten van een staat en dissidente strijdkrachten of andere georganiseerde gewapende groepen of tussen deze groepen binnen de staat).40.
De definitie van een intern gewapend conflict focust op twee aspecten van het (interne) conflict:
a. a) de intensiteit en de duur van de vijandelijkheden, en
b) de mate van organisatie van de strijdende partijen.41.
ad a: De beoordeling van de vraag of de vijandelijkheden van voldoende intensiteit zijn om te kunnen spreken van een gewapend conflict is niet afhankelijk van de subjectieve beoordeling en evaluatie van de partijen van het conflict, maar van het objectieve en feitelijke niveau van het geweld dat wordt gebruikt in de confrontatie tussen de strijdende partijen:
“the ascertainment of the intensity of a non-international conflict does not depend on the subjective judgment of the parties in the conflict. [...] If the application of international humanitarian law depended solely on the discretionary judgment of the parties to the conflict, in most cases there would be a tendency for the conflict to be minimized by the parties thereto.”42.
Ad b: Voorts moeten de bij het conflict betrokken partijen een minimale graad van organisatie en samenhang hebben die hen als zodanig in staat stellen om militaire operaties te plannen en uit te voeren en discipline op te leggen binnen hun gelederen.43.In het bijzonder moeten de troepen in alle gevallen onder verantwoordelijk bevel staan en in staat zijn om aan de minimale normen van het humanitair recht te voldoen:
“An armed conflict is distinguished from internal disturbances by the level of intensity of the conflict and the degree of organization of the parties to the conflict”.44.
Voor zover het de toepassing van de wetten van de oorlog betreft, strekt de temporele en de geografische reikwijdte van zowel de interne als internationale gewapende conflicten zich verder uit dan de exacte tijd en plaats van de vijandelijkheden.45.Zo is voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een gewapend conflict, niet doorslaggevend dat wordt vastgesteld dat er een gewapend conflict is ‘op iedere vierkante centimeter van het gebied’ waar zich de militaire activiteiten afspelen.46.
Met andere woorden: zodra er is vastgesteld dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden binnen het grondgebied waarover een van de strijdende partijen bij het conflict controle heeft (gehad), zullen de wetten en gebruiken van de oorlog in principe gelden voor het gehele grondgebied van de strijdende partijen, ongeacht of er op dat moment en op die plaats feitelijke gevechtshandelingen plaatsvonden. Deze wetten en gebruiken van oorlog blijven in dat geval van toepassing tot een algemene vredesregeling is bereikt, of in het geval van interne gewapende conflicten, tot een vreedzame oplossing is bereikt.47.Het hof zal het bovenstaande bij zijn overwegingen betrekken.
K.2.2 Bestaan en aard van het gewapende conflict
Het hof stelt vast dat er in de tenlastelegging omschreven periodes (jaren 2000 tot en met 2002) sprake was van langdurige en intense gevechten tussen enerzijds de hiervoor genoemde Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten, die soms werden bijgestaan door de RUF, en anderzijds een georganiseerde gewapende groep, de LURD, die werd ondersteund door de republiek Guinee. De LURD had ten doel Liberia te destabiliseren en het regime van Charles Taylor omver te werpen. De Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten verenigden onder andere diverse Liberiaanse regeringstroepen met bevelhebbers verbonden aan de Liberiaanse regeringstroepen. Deze strijd werd niet alleen gevoerd op het grondgebied van Liberia in Lofa County, maar ook net over de grens van Guinee: bij ten minste twee operaties is de stad Guéckédou aangevallen door de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten.
Deze informatie blijkt niet alleen uit verklaringen van personen die zelf (als slachtoffer of dader) bij het conflict betrokken zijn geweest, maar ook uit onderzoek door deskundigen, internationale bronnen en de mediascans.
Op grond van die informatie concludeert het hof dat sprake was van een graad van organisatie en samenhang bij de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten die hen als zodanig in staat stelden om militaire operaties te plannen, uit te voeren en discipline op te leggen binnen hun gelederen. Dat blijkt onder meer uit het feit dat de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten ook grootschalige operaties hebben uitgevoerd, zoals de aanvallen op Guéckédou en Kolahun. De Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten hebben zich voor die operaties verzameld, zijn door het Liberiaanse regime en OTC/RTC voorzien van (zware) wapens en munitie (onder andere RPG’s en mortieren). Bij een aanval op Guéckédou en Kolahun hebben zij de steden omsingeld en langdurig beschoten en zijn daarna de steden ingetrokken. De strijdkrachten stonden onder direct bevel van commanders als [mededader 3] en [mededader 2] , die ook opdrachten kregen van president Charles Taylor.
Nu deze troepen onder verantwoordelijk bevel stonden, vermag het hof niet in te zien waarom de strijdkrachten niet in staat zouden zijn geweest om aan de minimale normen van het humanitair recht te voldoen. In weerwil daarvan, zijn echter bewust bevelen gegeven om totale vernietiging te laten plaatsvinden tijdens die operaties (zoals al blijkt uit de namen van operatie “Enter, Destroy and Escape” en de gegeven bevelen “to destroy”, “kill everybody” en “no baby on target”).
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat in de regio Lofa County, waarin de steden Voinjama en Kolahun zijn gelegen, in de bewezen verklaarde periodes sprake was van een intern gewapend conflict.
Dat interne gewapende conflict heeft zich op momenten uitgebreid over de grens bij Guinee, waarbij eveneens de LURD werd aangevallen. Dit mede met als doel om de republiek Guinee te destabiliseren, omdat zij verdacht werden van het steunen van de LURD. In zoverre, is sprake van een gewapend conflict met zowel een interstatelijke component (tegen Guinee) als een niet-interstatelijke component (tegens de dissidente Liberiaanse strijders van de LURD).Wat daar ook van zij, nu sprake is van normschendingen die zowel in een internationaal als in een niet-internationaal gewapend conflict van toepassing zijn, kan het hof volstaan met het oordeel dat sprake was van gewapend conflict in Guéckédou, Guinee.
Het vorenstaande betekent dat de wetten en gebruiken van de oorlog in principe golden voor het gehele grondgebied van de strijdende partijen, ongeacht of er op dat moment en op die plaats feitelijke gevechtshandelingen plaatsvonden.
Deze wetten en gebruiken van oorlog blijven in dat geval van toepassing tot de algemene vredesregeling was bereikt, namelijk vanaf 18 augustus 2003, zijnde het moment waarop het vredesakkoord van Accra (CPA), waarbij ook LURD was betrokken, is ondertekend.
K.3 Nexus
Het hof stelt voorop dat niet alle misdrijven die zijn gepleegd tijdens een gewapend conflict tevens oorlogsmisdrijven zijn. Wil er sprake zijn van een oorlogsmisdrijf dan moet het ten laste gelegde misdrijf tevens in voldoende nauwe relatie staan ('a clear nexus') tot het gewapend conflict.48.Deze nauwe relatie tussen gewapend conflict en criminele handelwijze van de pleger, de nexus, onderscheidt oorlogsmisdrijven van ‘gewone’ commune misdrijven gepleegd tijdens - maar niet verband houdende met - een gewapend conflict.
Oorlogsmisdaden hoeven evenwel niet zo verweven te zijn met de oorlog dat wanneer identiek crimineel gedrag zich zou hebben voorgedaan in vredestijd, dergelijke strafbare feiten niet kunnen worden beschouwd als oorlogsmisdaden begaan ten tijde van de oorlog.49.De strafbaarheid van de oorlog overlapt met criminaliteit in vredestijd en veel van die handelingen die in aanmerking zouden komen als oorlogsmisdrijven (zoals moord en verkrachting) zouden vaak te kwalificeren zijn als binnenlandse strafbare feiten, indien begaan in vredestijd, zodat het feit dat bepaalde handelingen of gedragingen kunnen vallen in een categorie niet uitsluit dat ze ook zou vallen in de andere.
De Appeals Chamber van het ICTR heeft de contouren van de ondergrens van de nexus geschetst. Daaruit blijkt dat de functie van het nexus-vereiste in wezen tweeledig is. In de eerste plaats dient het om oorlogsmisdaden te onderscheiden van de zuiver commune misdaden. In de tweede plaats is de nexus-eis noodzakelijk om louter toevallige of geïsoleerde criminele voorvallen die geen oorlogsmisdaden vormen in het kader van de internationale wetten van oorlog uit te sluiten. Bedoelde willekeurige of geïsoleerde incidenten worden in beginsel gesanctioneerd door de nationale wetgeving.50.
Het hof neemt deze nexus-vereisten over en maakt deze tot de zijne.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld welke invulling moet worden gegeven aan de vereiste nauwe samenhang van de bewezen verklaarde feiten met het gewapende conflict, met andere woorden: welke factoren kunnen bijdragen om de nexus vast te stellen? Het hof heeft zich bij de beantwoording van die vraag georiënteerd op de uitspraken van de ad hoc tribunalen, die bij de invulling van dit vereiste als gezaghebbend kunnen worden beschouwd.
Uit deze uitspraken kan worden geconcludeerd dat het gewapend conflict een substantiële invloed moet hebben gehad op de mogelijkheid van de dader om het misdrijf te plegen, op zijn beslissing om het te plegen, op de manier waarop het werd gepleegd of op het doel waarvoor het werd gepleegd.51.Indien kan worden vastgesteld dat de pleger van het desbetreffende misdrijf handelde “in the furtherance of or under the guise of the armed conflict”, dan is er volgens de Appeals Chamber voldaan aan het nexus-vereiste. Criteria als dat de dader, in tegenstelling tot het slachtoffer, een militair of strijder is, dat het slachtoffer een lid is van de andere partij etc., zijn factoren die kunnen bijdragen tot het bewijs van de nexus.
Uit de jurisprudentie van de ad hoc tribunalen blijkt overigens dat het gewapende conflict niet de oorzaak hoeft te zijn van het plegen van het misdrijf om dit als een oorlogsmisdaad te kunnen kwalificeren52., ofschoon het gewapende conflict een substantieel aandeel moet hebben gehad in de mogelijkheid van de dader om het strafbare feit te plegen, zijn beslissing daartoe, de wijze waarop of het doel waarvoor het strafbare feit is gepleegd.53.
Hoewel het plaatsvinden van daadwerkelijke gevechtshandelingen tijdens of in de buurt van het misdrijf een factor is die kan bijdragen om een nexus vast te stellen tussen de ten laste gelegde strafbare gedraging en het gewapend conflict, houdt het nexus-vereiste niet noodzakelijkerwijs een strikte geografische of temporele toevalligheid tussen de handelingen van de dader en het gewapend conflict in.54.Om een misdrijf te kunnen kwalificeren als oorlogsmisdrijf hoeft het misdrijf niet te worden gepleegd terwijl er tegelijkertijd wordt gevochten door de partijen bij het conflict, noch hoeft het misdrijf te zijn begaan op de plaats waar de vijandelijkheden zich afspelen. Het is voldoende dat de handelingen voldoende nauw samenhangen met die vijandelijkheden c.q. het gewapend conflict als geheel, bijvoorbeeld omdat de onderliggende misdrijven mogelijk werden gemaakt door het gewapend conflict of er deel van uitmaakten.55.
Er is met andere woorden geen noodzakelijk verband tussen het gebied waar de daadwerkelijke gevechten plaatsvinden en het geografische bereik van de wetten van de oorlog: “There is no neccesary correlation between the area where the actual fighting is taking place and the geographical reach of the laws of war”.56.Zoals hiervoor reeds werd overwogen zijn de wetten van de oorlog immers van toepassing en dienen toegepast te blijven op het gehele grondgebied onder de controle van een van de partijen bij het conflict.57.
Het hof heeft voorts bij zijn beraadslagingen betrokken de uitspraak van de Trial Chamber in de zaak Kunarac, waar het gerecht overwoog - zakelijk weergegeven - dat de handelingen van de dader (in casu verkrachting en andere vormen van seksueel geweld) nauw verwant waren aan het gewapend conflict, ondanks het feit dat de desbetreffende misdrijven waren begaan over een langere periode, inclusief de tijd waarin er helemaal geen militaire activiteiten hebben plaatsgevonden in de regio waar de misdrijven waren gepleegd.De Trial Chamber komt vervolgens tot de volgende vaststelling:
“Not only were the many underlying crimes made possible by the armed conflict, but they were very much a part of it.”58.
Anderzijds is het niet voldoende indien alleen kan worden vastgesteld dat het onderhavige misdrijf plaatsvond terwijl een gewapend conflict aan de gang was, of dat dit misdrijf kon worden gepleegd door de omstandigheden gecreëerd door het gewapende conflict. Voorwaarde blijft dat het crimineel gedrag plaatsvond in het kader van het gewapend conflict en daarmee kan worden geassocieerd.
Oorlogsmisdaden zijn voorts niet beperkt tot misdaden van een zuiver militaire aard. De categorie van oorlogsmisdaden is uitgebreid buiten de grenzen van de misdaden van militairen en andere gewapende groepen behorende tot de strijdende partijen. Dit impliceert met andere woorden, dat een oorlogsmisdaad in het algemeen kan worden gepleegd door zowel strijders als niet-strijders.
Het hof neemt deze factoren over en maakt deze tot de zijne.
Het hof overweegt tevens dat het nexus-vereiste van toepassing is op de handelingen van de (mede)verdachte(n) (zoals feitelijk omschreven in de tenlastelegging) en de oorlog zelf, dat wil zeggen, de omstandigheden, de (feitelijke) gebeurtenissen, en de gevolgen die voortvloeien uit de gevechten tussen twee of meer partijen. Niet is vereist dat de dader op de een of andere manier moet worden gerelateerd of gekoppeld aan een van de partijen bij het conflict.
K.3.1 beoordeling Nexus
Naar het oordeel van het hof is op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen vast komen te staan dat de in de bewezenverklaring weergegeven misdrijven gepleegd konden worden door het ontstaan of bestaan van het zich destijds in Lofa County, Liberia en in Guéckédou, Guinee bestaande gewapende conflict. Vanwege het gewapende conflict en de in dat kader gegeven bevelen (werden willekeurig, zonder onderscheid van burgers en militairen, steden beschoten en) vonden (vervolgens) door de gecombineerde strijdkrachten gruwelijkheden plaats tegen (onder meer) burgers. Ook was het gewapend conflict van substantiële invloed op de beslissingen van de in de bewezen verklaring genoemde daders om burgers aan te vallen en op de mogelijkheid om dat te doen. Burgers werden (onder meer) door de bevelhebbers vereenzelvigd (of beticht van samenwerking) met de vijand, te weten de LURD, en de in de tenlastelegging genoemde personen werden bevolen of gemotiveerd om de misdrijven tegen hen te plegen. Tevens werd het gewapend conflict met de LURD gebruikt als voorwendsel of dekmantel voor de gepleegde misdrijven tegen de burgers.
Naar het oordeel van het hof is bij het onderzoek ter terechtzitting blijkens de door het hof gebezigde bewijsmiddelen buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat de in de bewezenverklaring genoemde daders handelden ter bevordering van het gewapende conflict of onder het mom daarvan. Er was geen sprake van toevallige of geïsoleerde criminele voorvallen.
Bijgevolg is eveneens komen vast te staan dat er sprake is van de vereiste nexus tussen het gewapende conflict en de bewezen verklaarde misdrijven. Niet alleen waren de afzonderlijk ten laste gelegde feitelijkheden mogelijk geworden door het gewapend conflict, ze waren ook onderdeel van dat conflict.
K.4 Beschermde personen als bedoeld in het gemeenschappelijk artikel 3
Het derde, ook nauw met de nexus-standaard verbonden, element ter vaststelling van een oorlogsmisdrijf in een niet-internationaal gewapend conflict betreft het vereiste dat het slachtoffer moet behoren tot één van de categorieën beschermde personen bedoeld in het hiervoor bedoelde gemeenschappelijk artikel 3.
Het hof stelt daarbij voorop dat de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven beoogt te bevorderen dat gewapende conflicten op een zoveel mogelijk aanvaardbare wijze en in overeenstemming met het oorlogsrecht verlopen. Daarbij dienen de gevolgen van de vijandelijkheden zoveel mogelijk te worden beperkt tot hen die zelf aan de vijandelijkheden deelnemen. Aan de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven in een niet-internationaal gewapend conflict ligt immers de gedachte ten grondslag dat de (verschrikkelijke) gevolgen van een gewapende strijd dienen te worden beperkt tot diegenen die daarin strijd voeren en dat in het verlengde daarvan een effectieve bescherming dient te worden geboden aan diegenen die aan deze strijd niet (meer) deelnemen.
Het met deze strafbaarstelling beoogde belang is de bescherming van mensen die ten tijde van een binnenlandse oorlog slachtoffer (dreigen te) worden van misdrijven die in relatie tot de oorlog worden gepleegd. De Appeals Chamber van het ICTR heeft dit als volgt onder woorden gebracht:
“The purpose of the said provisions [gemeenschappelijk artikel 3 en het AP II; toevoeging hof] is the protection of people as victims of internal armed conflicts, not the protection of people against crimes unrelated to the conflict, however reprehensible such crimes maybe.”59.
Het hof overweegt, gelet op het bovenstaande daarom als volgt.
De bescherming die wordt geboden door gemeenschappelijk artikel 3 is in twee opzichten beperkt. In de eerste plaats is gemeenschappelijk artikel 3 alleen van toepassing op een bepaalde categorie van interne vijandelijkheden en, anderzijds, beschermt het alleen bepaalde categorieën van slachtoffers van de oorlog, namelijk de categorie personen als omschreven in lid 1 van gemeenschappelijk artikel 3. Met betrekking tot de eerste beperking, in gemeenschappelijk artikel 3 is bepaald dat zij van toepassing is in geval van een gewapend conflict dat een niet-internationaal karakter draagt op het grondgebied van een der Hoge Verdragsluitende partijen.
De tweede beperking is gelegen in de categorie van personen die onder de bescherming vallen. Om door gemeenschappelijk artikel 3 te worden beschermd moet het slachtoffer ofwel een burger zijn60.of iemand die niet actief deelneemt aan de vijandelijkheden, met inbegrip van personeel van strijdkrachten dat de wapens heeft neergelegd en zij die buiten gevecht zijn gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of enige andere oorzaak.61.
Gemeenschappelijk artikel 3 is dus bedoeld voor al diegenen die zich op het grondgebied van de staat waar het conflict plaatsvindt bevinden, met uitzondering van strijders die op dat moment vechten tot hun gevangenneming en burgers die direct deel te nemen aan de vijandelijkheden en die daardoor hun privileges vergroten.
Alhoewel het gebruik van geweld door burgers om zich te verdedigen tegen de onrechtmatige aanval of plunderingen, verkrachtingen en moord door plunderende soldaten of andere deelnemers aan de strijd ertoe zou kunnen leiden dat de vereiste drempel van door de handeling toegebrachte schade aan personen (dood, verwonding of vernietiging) wordt overschreden, is het uitdrukkelijk niet de bedoeling om een van de partijen bij het conflict te steunen tegen de andere. Indien individuele zelfverdediging tegen verboden geweld zou inhouden dat je niet meer beschermd wordt tegen een directe aanval zou dit immers de (absurde) consequentie hebben dat daardoor een eendere onrechtvaardige aanval gelegitimeerd wordt.
Daarom kan het gebruik van noodzakelijk en proportioneel geweld in dergelijke situaties niet worden beschouwd als directe participatie aan het gewapend conflict.62.
Indien dit wordt vergeleken met de categorieën van personen die worden beschermd door andere relevante wettelijke bepalingen, dan kan worden vastgesteld dat gemeenschappelijk artikel 3, onder meer, al diegenen omvat die op basis van de Geneefse Conventies worden beschermd tegen ernstige inbreuken, alsmede zij die vallen onder de bescherming van AP II. Terwijl gemeenschappelijk artikel 3 de categorie van beschermde personen limiteert, kan iedereen - strijder en niet-strijder - in principe aansprakelijk worden gesteld voor een ernstige schending van gemeenschappelijk artikel 3. Dit artikel bevat in principe geen beperking van de categorieën van potentiële daders. Meer in het bijzonder is niet vereist dat de dader op enigerlei wijze gerelateerd is aan een van de partijen bij de gewapende conflicten (ook al is dat in de praktijk vaak het geval).63.
K.4.1 Conclusie aanvallen met name tegen burgers gericht
Naar het oordeel van het hof is in dit kader vast komen te staan dat de slachtoffers in een incidenteel geval buiten gevecht gestelde rebellen van de LURD betroffen dan wel rebellen die hun wapens hadden neergelegd. Vrijwel alle slachtoffers van de in de bewezen verklaring genoemde handelingen betroffen echter burgers. Mogelijk burgers die hun eigen bezittingen wilden beschermen en derhalve handelden uit zelfverdediging tegen verboden geweld, maar meestal burgers die toevallig slachtoffer zijn geworden van de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten, die het bevel hebben gekregen dat niets en niemand mocht worden ontzien (onder andere “no baby on target”). Niet is gebleken dat die burgers op enigerlei wijze (nog) actief deelnamen aan de vijandelijkheden tussen de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten en de LURD.
Het hof is derhalve van oordeel dat de slachtoffers behoorden tot de personen aan wie gemeenschappelijk artikel 3 en AP II bescherming beogen te bieden.
K.5 Conclusie oorlogsmisdrijven
Op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er in de ten laste gelegde periodes sprake was van een (intern) gewapend conflict in Lofa County, Liberia en Guéckédou, Guinee. Dit gewapend conflict was (tenminste) van substantiële invloed (i) op de mogelijkheid van de in de bewezen verklaringen genoemde personen om de ten laste legde feiten, voor zover bewezenverklaard, te plegen, (ii) op hun beslissingen om deze misdrijven te plegen, (iii) op de manier waarop de misdrijven gepleegd werden of
(iv) op het doel waarvoor zij gepleegd werden.
De slachtoffers van deze misdrijven behoorden voorts tot de categorie personen aan wie gemeenschappelijk artikel 3 en het AP II bescherming beogen te bieden.
Het hof komt op basis van het onderzoek ter terechtzitting blijkens de door het hof gebezigde bewijsmiddelen tot de conclusie dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de in de bewezenverklaring genoemde personen zich ter zake van alle bewezen verklaarde feiten schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdrijven als bedoeld in artikel 8 van de WOS.
L. Bewijsoverwegingen met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de oorlogsmisdrijven
Met betrekking tot de rol van verdachte in, dan wel betrokkenheid bij vorenbedoelde oorlogsmisdrijven is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen en hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt, vast komen te staan dat hij:
- -
in de bewezenverklaarde periodes eigenaar was van RTC en president was van OTC;
- -
in de periode 2000 tot 2003, met het bedrijf OTC, actief betrokken is geweest bij het invoeren van wapens met de [schip 1] in de haven van Buchanan en ook wapens heeft geleverd aan (het regime van) Charles Taylor (zie H. tot en met H.6);
- -
personeel van de bedrijven, OTC en RTC, ter beschikking heeft gesteld om de wapens en munitie uit te laden, maar ook te vervoeren naar ‘the Loop’ in Buchanan, the Executive Mansion en White Flower in Monrovia en kamp Bomi Wood nabij Tubmanburg. Dat betreffen plekken waar die wapens werden opgeslagen en/of verdeeld onder verdachtes personeel en/of de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten(zie H. tot en met H.6). Die wapens en munitie zijn ook door personeel van OTC/RTC, getransporteerd naar de frontlinies.
- -
personeel van de bedrijven, OTC en RTC, ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van de strijd bij het gewapende conflict in Lofa County en Guéckédou. Deze personeelsleden maakten daarbij veelal gebruik van de wapens die door de bedrijven aan hen waren uitgedeeld (zie onder J.1 tot en met 4);
- -
heeft toegelaten dat [mededader 2] , [mededader 3] en [mededader 1] , zijnde personen die nauw verbonden waren aan verdachte en die bedrijven, maar ook aan (het regime van) Charles Taylor, belangrijke rollen hebben gespeeld in het gewapende conflict in Lofa County en Guéckédou en personeel van die bedrijven hebben bevolen om deel te nemen aan gewapende conflict in Lofa County en Guéckédou(zie onder J.1 tot en met 4);
˗ het RTC-kamp Bomi Wood kennelijk als bewaarplaats ter beschikking heeft gesteld voor wapens en munitie afkomstig van de [schip 1] . Tevens werd deze plaats gebruikt voor het verdelen van die wapens en munitie onder de bevelhebbers aan de frontlinies van het gewapende conflict, onder meer door [mededader 1](zie onder J.1 tot en met 4);
˗ dat kamp meerdere keren heeft bezocht en daar ook strijders heeft aangemoedigd om te vechten;
˗ in de directe omgeving stond toen het bevel werd gegeven om zware wapens te gebruiken bij de aanval op Guéckédou. Verdachte heeft de soldaten uitdrukkelijk toegezegd dat er geplunderd mocht worden (“de soldaten moesten de missie volbrengen en (…) beloofde dat ze alles mochten houden wat ze na afloop zouden aantreffen”).
L.1 Vrijspraak medeplegen en uitlokken oorlogsmisdrijven.
Het hof is van oordeel dat uit het vorenstaande blijkt dat verdachte derhalve een actieve en welbewuste bijdrage aan de oorlogshandelingen heeft gehad.
Het hof zal verdachte, zoals hiervoor onder D. overwogen, vrijspreken van het (mede)plegen dan wel uitlokken van de ten laste gelegde oorlogsmisdrijven, omdat er in de kern geen dan wel onvoldoende sprake is van een gezamenlijke uitvoering, verdachte zelf geen feitelijkheden heeft verricht betreffende de oorlogsmisdrijven en naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte deze veeleer dienen te worden te gekwalificeerd als medeplichtigheid dan als medeplegen of uitlokking.
L.2 Medeplichtigheid, dubbel opzet
Om te komen tot een veroordeling ter zake van medeplichtigheid, is volgens bestendige jurisprudentie vereist dat niet alleen bewezen wordt dat verdachtes opzet gericht was op het bevorderen dan wel vergemakkelijken van dat misdrijf in de zin van artikel 48 Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet - al dan niet in voorwaardelijke vorm - gericht was op het door die derde gepleegde misdrijf, in casu het plegen van oorlogsmisdrijven. Niet is vereist dat de verleende hulp onontbeerlijk was of een adequate causale bijdrage aan het gronddelict is geleverd. Voldoende is dat de hulp van de medeplichtige het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of het plegen daarvan gemakkelijker heeft gemaakt.
Het hof stelt voorts vast dat vanuit internationaal strafrechtelijk perspectief de eisen die aan de bijdrage van de “aider or abettor” worden gesteld niet wezenlijk zwaarder of anders zijn.
L.2.1 Opzet op het verschaffen van middelen ter bevordering van het gewapende conflict
In de gegeven omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte (i) door het leveren van wapens en munitie aan het regime van Charles Taylor, (ii) door gewapend personeel te laten aansluiten bij de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten, (iii) door in strijd met de VN-resoluties wapens en munitie door te leveren, (iv) door RTC kamp Bomi Wood te gebruiken als verzamel- en verdeelplaats voor die wapens en munitie, verdachte zich er terdege van bewust moet zijn geweest dat bij een normale/gebruikelijke gang van zaken - “in the ordinary cause of events”- wapens en munitie ook gebruikt gingen worden.
In de gedragingen van verdachte (zie onder andere onder L) ligt naar het oordeel van het hof dan ook mede besloten verdachtes wetenschap dat door dit handelen, de gewapende strijd in Lofa County en Guéckédou voor de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten werd bevorderd en gemakkelijk gemaakt, alsmede dat zijn opzet daar op was gericht. Het hof wijst in dit kader wederom op de door verdachte opgestelde brief met bestandsnaam 21228 aangemaakt op 5 september 200264., waaruit het hof afleidt dat verdachte (i) dicht tegen het regime van Taylor aanzit en zich daarmee verbonden voelt, (ii) meedenkt over het al dan niet importeren van wapens en (iii) het importeren van wapens legitiem acht om strijdende groepen tegen te houden. Voorts wijst het hof op verklaringen van onder meer[mededader 5] en [mededader 10] , die hebben verklaard dat Taylor en verdachte met elkaar inWhite Flower spraken en daarna vervolgens de door de [schip 1] ingevoerde wapens werden verdeeld aan de generaals die aan het front vochten.
L.2.2. (Voorwaardelijk) Opzet op de oorlogsmisdrijven
De vraag waarvoor het hof zich vervolgens gesteld ziet is of verdachtes opzet ook gericht was op de het plegen van oorlogsmisdrijven door derden, die hebben gehandeld ter bevordering van het gewapende conflict of onder het mom daarvan. Verdachte heeft - inherent aan zijn stellige ontkenningen - het hof hieromtrent geen informatie verschaft. In het dossier is bovendien onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, om vast te stellen dat verdachte deel uitmaakte van een plan om oorlogsmisdrijven te plegen of wist dat met de wapens en munitie oorlogsmisdrijven door derden zouden worden gepleegd.
L.2.3 Kader voorwaardelijk opzet
Het hof ziet zich daarom gesteld voor de vraag of verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de door die derden gepleegde oorlogsmisdrijven. Het hof stelt daarbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de bewezenverklaarde oorlogsmisdrijven - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
L.2.4 Vastgestelde feiten en omstandigheden
Bij de beantwoording van die vragen, heeft het hof acht geslagen op de navolgende feiten en omstandigheden.
Zoals reeds eerder overwogen betreft Liberia een land dat in politiek, cultureel en sociaaleconomisch opzicht enorm verschilde en verschilt van de Nederlandse samenleving. Liberia was feitelijk in oorlogstoestand van eind 1989 tot 1997 en wederom van 1999 tot 2003. In die periodes was het land intern verscheurd door ingrijpende, met name politieke en etnische geschillen en (daarmee in dit geval gepaard gaande) gewapende conflicten, waaronder met de LURD in Lofa County en met de LURD in Guinee in Guéckédou.
Verdachte heeft verklaard dat hij begin jaren ’80 al naar Liberia reisde, om handel te drijven in de voedselindustrie. Op dat moment was president Samuel Doe aan de macht (het hof: jaren 1980-1990). Op een gegeven moment is verdachte benaderd om hotel Africa in Monrovia te beheren. Hij heeft toen een twintigjarig huurcontract afgesloten. Verdachte runde tevens een BMW garage en een kleine luchtvaartmaatschappij in Liberia en had vanaf 1986 zijn eerste houtkap bedrijf, Timco. Verdachte heeft verklaard dat hij rond 1990 moest stoppen met deze activiteiten vanwege het uitbreken van de eerste burgeroorlog. Hij is toen naar Sierra Leone gevlucht. De wijze van optreden van Charles Taylor en de gruwelijkheden van de eerste burgeroorlog kunnen hem derhalve niet zijn ontgaan.
Nadat Samuel Doe was vermoord, is verdachte enige tijd later teruggekeerd naar Liberia. Naast het hotel is hij eind jaren ‘90, Charles Taylor was toen president, gestart met RTC en later OTC. Zoals reeds hiervoor H.3 en H.3.1 is overwogen waren de politieke, financiële en privé belangen van (het regime van) Charles Taylor, in sterke mate verstrengeld met de belangen van (de bedrijven van) verdachte. Medio 2003 is verdachte gevlucht uit Buchanan, vanwege dreigend geweld van naderende rebellen. Verdachte was geruime tijd, waaronder ten tijde van de ten laste gelegde feiten, getrouwd met [naam echtgenote verdachte] , een Liberiaanse vrouw.
Het hof is van oordeel dat verdachte, die ruim twee decennia regelmatig in Liberia verbleef/woonde, getrouwd was met een Liberiaanse vrouw, als belangrijk zakenman daar functioneerde, vanwege de eerste burgeroorlog is gevlucht en weer is teruggekeerd naar Liberia, contacten onderhield met de president van Liberia Charles Taylor en wiens belangen in sterke mate verstrengeld waren met (het regime van) deze Taylor, een zekere kennis moet hebben gehad van de Liberiaanse samenleving, waaronder de politieke en etnische geschillen en de daarmee gepaard gaande gewapende conflicten. Tevens zal hij de nodige kennis moeten hebben gehad van de wijze waarop die conflicten in Liberia werden uitgevochten.
Dat verdachte daarvan de nodige kennis had, blijkt ook uit zijn eigen verklaringen. Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard:
- dat een oorlog in Afrikaanse landen (het hof: zoals Liberia) anders wordt gevoerd dan in Europa en dat anders tegen een mensenleven wordt aangekeken. Dat de verschillende stammen verschillende manieren hadden om om te gaan met de overwonnen tegenstander. Verdachte gaf als voorbeeld de Crown waarbij het voorkwam dat de overwinnaar het hart van de overwonnene uitsneed en dit hierna opat. Dit zou de overwinnaar extra kracht geven.65.
- Nadat de verbalisanten verdachte hebben gevraagd hoe het kan dat in oorlogen in Afrika zoveel geweld gebruikt werd en zoveel vernielingen werden gepleegd, heeft hij verklaard dat dat in de cultuur zit van de verschillende stammen.66.
- Nadat de verbalisanten opmerken dat er met de wapens (het hof: de met de [schip 1] geïmporteerde wapens) plunderingen zijn uitgevoerd, mensen zijn vermoord en dergelijk, heeft verdachte verklaard dat ze dat daar (het hof: in Liberia) allemaal doen volgens de verhalen.67.
- Nadat de verbalisanten verdachte hebben medegedeeld dat de mensen van Liberia wilden dat Taylor wordt aangeklaagd in Liberia en niet in Sierra Leone omdat Taylor misdrijven in Liberia heeft gepleegd tijdens de gevechten met bijvoorbeeld de LURD, heeft verdachte verklaard dat Taylor niet anders vocht dan de LURD tegen Taylor. Wanneer je de video ziet hoe de LURD vocht tegen Taylor dan kun je je daar een voorstelling van maken, aldus verdachte.68.
- Bij de rechtbank heeft verdachte verklaard dat in Afrika oorlogen hebben plaatsgevonden, die, zoals deze beschreven zijn, niet volgens het boekje zijn gegaan. Het klopt volgens verdachte dat er tijdens die oorlogen in Afrika gruwelijkheden zijn begaan.69.
- Bij de rechter-commissaris is verdachte geconfronteerd met een geschrift met een door hem geschreven tekst: “we zijn het er allemaal mee eens dat de manier waarop er oorlog wordt gevoerd in deze landen heel erg gruwelijk is en dat er dingen gebeurden die nooit hadden mogen plaats vinden". Toen de rechter-commissaris aan verdachte heeft gevraagd wat daarmee wordt bedoeld, heeft hij geantwoord: “Ik heb het dan over het oorlogvoeren in Afrika. Dat is een manier van oorlog voeren die niet zou mogen gebeuren.”70.
- Ter terechtzitting bij het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft verdachte verklaard: “Het is algemeen bekend hoe men in Afrika vecht, dat er over en weer wreedheden worden begaan. Het zal geen oorlog volgens de conventie van Génève zijn geweest.”71.
Bovendien blijkt uit de mediascans dat wereldwijd, waaronder ook in Nederland en Frankrijk (verdachte had een appartement in Parijs en verbleef daar veel72.), al vanaf het begin van het gewapend conflict gepubliceerd werd over de gebeurtenissen in Liberia, waaronder over de hevige gevechten en gruwelijkheden gepleegd in Lofa County en Guéckédou.73.Verdachte heeft verklaard dat hij de media volgde als hij niet in Liberia was, en in de jaren 2000 tot 2003 ook de buitenlandse media heeft gevolgd. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij ook in Liberia in de kranten keek.74.
Nu verdachte in Liberia grote financiële belangen had en een belangrijk deel van zijn leven zich daar afspeelde, kan het niet anders zijn dan dat bij verdachtes nieuwsgaring, nieuwsberichten over het gewapende conflict en de gruwelijkheden zijn aandacht moeten hebben getrokken.
L.2.5 Conclusie voorwaardelijk opzet op de oorlogsmisdrijven
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte (i) door het importeren van wapens en munitie ten behoeve van het regime van Charles Taylor, (ii) door het afstaan van bewapend personeel aan de Liberiaanse gecombineerde strijdkrachten, (iii) door het ter beschikking stellen van vrachtwagens en chauffeurs, (iv) alsmede door het ter beschikking stellen van het RTC kamp Bomi Wood, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat daarmee/daardoor oorlogsmisdaden en/of misdrijven tegen de menselijkheid zouden worden gepleegd door derden. Dat geldt zowel voor de misdrijven waarbij direct gebruik is gemaakt van wapens en munitie (zoals schieten op burgers) als indirect, waarbij gebruik werd gemaakt van de dreiging met wapens en/of door de bewapende groep (zoals bij verkrachtingen en plunderingen).Het hof gaat er daarbij vanuit dat ook de verdachte, in weerwil van het door hem omtrent zijn kennis daarover verklaarde, bekend was met het - ook toen alom bekende - gewelddadige karakter van (de gewapende strijders van) het toenmalige regime vanCharles Taylor.
Door onder die omstandigheden onder meer wapens, personeel en materieel beschikbaar te stellen aan die gewapende strijd heeft verdachte, naar het oordeel van het hof de kans dat er oorlogsmisdrijven en/of misdrijven tegen de menselijkheid zouden worden gepleegd bewust aanvaard (op de koop toe genomen).
M. Conclusies feiten 1, 2 en 3
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, gezien al het hiervoor overwogene, - samen met anderen - opzettelijk middelen verschaft tot het in de bewezenverklaring omschreven handelen van de in die bewezenverklaring aangeduide personen.Gelet op al het hiervoor overwogene is de verdachte aldus opzettelijk medeplichtig geweest aan de onder 1A meer subsidiair, 2A meer subsidiair en 3A meer subsidiair bewezen verklaarde oorlogsmisdrijven.
Overige (voorwaardelijke) verzoeken
N. (Voorwaardelijke) Getuigenverzoeken
De raadsvrouw heeft zowel in haar pleidooi als bij dupliek meerdere (voorwaardelijke) verzoeken gedaan om getuigen te (doen) horen. Zo heeft de raadsvrouw onder meer verzocht om:
˗ indien het hof een beroep doet op getuigenverklaringen, als getuige te horen zonder beperkingen: alle door de advocaten-generaal voorgedragen getuigen, zoals in hun requisitoir benoemd en alle getuigen voorkomend op de door de verdediging gegeven overzichten van oorsprong en verbanden van die getuigen;
˗ indien het hof in een bewijsconstructie een beroep doet op getuigenbewijs of daarmee verkregen bewijs, dat alsdan alle getuigen zoals door het openbaar ministerie gepresenteerd en die door onbekende derden uiteindelijk blijken te zijn aangedragen en die niet of niet te volle zijn ondervraagd en waaromtrent geen volledige en genoegzame verslaglegging in het dossier is verantwoord, als getuigen te horen. Dit om hun betrouwbaarheid te toetsen, meer in het bijzonder omtrent discrepanties, mogelijk regie bij het aanbrengen van de getuigen, de oorsprong van de getuigen en hun verklaringen;
˗ indien het hof enigerlei materiaal in bewijsconstructie gebruikt, alsnog alle getuigen, dus de getuigen in het dossier gevoegd en door het openbaar ministerie in het requisitoir genoemd en inclusief [vertrouwenspersonen] en de scheepsbemanning van die andere schepen die in de haven lagen, te
horen.
Naast het feit dat de raadsvrouw feitelijk alle in het dossier voorkomende getuigen nogmaals wil horen, heeft zij ook losstaande (voorwaardelijke) verzoeken gedaan om met naam genoemde getuigen te horen. Ook die verzoeken hangen - zo begrijpt het hof - samen met gestelde discrepanties, gestelde regie bij het aanbrengen van de getuigen, de oorsprong van de getuigen en hun verklaringen en/of een ongenoegzaam ondervragingsrecht of verslaglegging.
Voor zover de (voorwaardelijke) verzoeken van de verdediging niet elders in het arrest zijn besproken (zie onder meer B en B.1) zal het hof, gelet op de samenhang tussen de voorwaardelijke verzoeken, deze (voorwaardelijke) verzoeken gezamenlijk bespreken.
N.1
Het hof stelt voorop dat voor zover de (voorwaardelijke) verzoeken zien op het horen van getuigen die door het hof niet tot het bewijs zijn gebezigd, de verzoeken in zoverre worden afgewezen, nu de noodzaak daarvoor, gelet op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, in het geheel niet is gebleken.
Ten aanzien van de overige verzochte getuigen, te weten de getuigen waarvan het hof een (deel van een) verklaring voor het bewijs heeft gebruikt, is het hof, gelet op hetgeen de verdediging daartoe in vrij algemene termen heeft aangevoerd, de noodzaak tot het horen niet gebleken.Het hof is van oordeel dat het zich thans voldoende voorgelicht acht over de punten waarover de verdediging de getuigen wil horen. Het hof verwijst in dit verband onder meer naar hetgeen hiervoor is overwogen onder A.1 tot en met A.7 en G.1 tot en met G.2.
Het hof wijst de voorwaardelijke verzoeken tot het horen van getuigen dan ook af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1A.
[mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 4] en/of [mededader 5] en/of [mededader 6] en/of [mededader 7] en/of [mededader 8] en/of (een) ander(en), op tijdstippen in het jaar 2000 en 2001, te Guéckédou, tezamen en in vereniging, telkens de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden,
terwijl van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
die feiten een onmenselijke behandeling inhielden en/of
die feiten plundering inhielden en/of
terwijl die feiten de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
die feiten verkrachting inhielden en/of
hierin bestaande dat [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 4] en/of
[mededader 5] en/of [mededader 6] en/of [mededader 7] en/of
[mededader 8] en/of (een) ander(en) toen en aldaar
in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van burgers) en/of het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949,
als deelnemers aan een gewapend conflict op het grondgebied van Guinee
meermalen een aanslag op het leven hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging en/of wrede onmenselijke behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van personen die toen niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en), te weten burgers,
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging en/of wrede onmenselijke behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestonden dat genoemde personen, tezamen en in vereniging, opzettelijk
˗ met RPG’s en mortieren en/of andere vuurwapens willekeurig de stad Guéckédou hebben beschoten zonder onderscheid te maken tussen militairen en burgers, in de wetenschap dat deze wijze van aanval een buitensporig verlies van mensenlevens, verwondingen van burgers en schade aan burgerobjecten zou veroorzaken en/of
˗ (gericht) heeft/hebben geschoten op burgers en/of
˗ huizen in brand hebben gestoken waarin zich nog burgers bevonden en/of
˗ bij drie burgers het hoofd hebben afgesneden en/of baby’s tegen muren hebben gegooid en/of baby’s in een put hebben gegooid en/of
˗ burgers in hun huis bijeen hebben gedreven en vervolgens een granaat naar binnen hebben gegooid
ten gevolge waarvan
˗ voornoemde burgers zijn overleden en/of
˗ vrouwen hebben verkracht en/of
˗ bezittingen van burgers en/of (van) (leden van de) strijdkrachten hebben geplunderd
tot het plegen van welke misdrijven hij, verdachte, in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2001 te Buchanan en/of Monrovia en/of elders in Liberia, opzettelijk middelen heeft verschaft
immers hebben hij, verdachte, president van de Oriental Timber Company en eigenaar en directeur van de Royal Timber Company, toen en aldaar opzettelijk:
˗ wapens, te weten AK-47’s en RPG’s en GMG’s en munitie behorend bij voornoemde wapens, geleverd aan Charles Taylor en/of diens strijdkrachten, en
˗ eigen personeelsleden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en de Royal Timber Company (RTC) ter beschikking gesteld voor de gewapende strijd en
˗ eigen personeelsleden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) gedreigd met ontslag indien deze personeelsleden niet zouden deelnemen aan de gewapende strijd en
˗ vrachtwagens en (pick-up) trucks, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of diens strijdkrachten, ten behoeve van het vervoer van strijdkrachten en wapens en munitie, en
˗ een RTC kamp, in elk geval een ontmoetingsplaats, ter beschikking gesteld aanCharles Taylor en/of diens strijdkrachten;
2A.
[mededader 2] en/of [mededader 9] en/of (een) ander(en) op tijdstippen in het jaar 2001 en 2002, te Voinjama, althans in de omgeving van Voinjama, tezamen en in vereniging, telkens de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden,
terwijl van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
die feiten een onmenselijke behandeling inhielden en/of
die feiten plundering inhielden en/of
terwijl die feiten de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
die feiten verkrachting inhield(en) en/of
hierin bestaande dat [mededader 2] en/of [mededader 9] en/of (een) ander(en) toen en aldaar in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van burgers) en/of het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, als deelnemers aan, eenniet-internationaal gewapend conflict op het grondgebied van Liberia
meermalen een aanslag op het leven heeft/hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging, en/of wrede onmenselijke behandeling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van personen die toen niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers,
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging en/of wrede onmenselijke behandeling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestonden dat genoemde personen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk (gericht) hebben geschoten op burgers ten gevolge waarvan voornoemde burgers
˗ zijn overleden en/of
˗ vrouwen hebben verkracht en/of
bezittingen van burgers en/of (van) (leden van de) strijdkrachten hebben geplunderd,
tot het plegen van welke misdrijven hij, verdachte, in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2002 te Buchanan en/of Monrovia en/of Voinjama en/of elders in Liberia, opzettelijk middelen heeft verschaft
immers hebben hij, verdachte, president van de Oriental Timber Company en eigenaar en directeur van de Royal Timber Company toen en aldaar opzettelijk
˗ wapens, te weten AK-47’s en RPG’s en GMG’s en munitie behorend bij voornoemde wapens, geleverd aan Charles Taylor en/of diens strijdkrachten, en
˗ eigen personeelsleden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en de Royal Timber Company (RTC) ter beschikking gesteld voor de gewapende strijd en
˗ eigen personeelsleden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) gedreigd met ontslag indien deze personeelsleden niet zouden deelnemen aan de gewapende strijd en
˗ vrachtwagens en (pick-up) trucks, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of diens strijdkrachten, ten behoeve van het vervoer van strijdkrachten en wapens en munitie, en
˗ een RTC kamp, in elk geval een ontmoetingsplaats, ter beschikking gesteld aanCharles Taylor en/of diens strijdkrachten;
3A.
[mededader 2] en/of [mededader 8] en/of [mededader 10] en/of [mededader 11] en/of (een) ander(en), op tijdstippen in het jaar 2001 en 2002, te Kolahun, althans in de omgeving van Kolahun, tezamen en in vereniging, telkens de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft/hebben geschonden,
terwijl die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
die feiten een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
die feiten plundering inhield(en) en/of
die feiten de dood van (een) ander(en) ten gevolge heeft/hebben gehad en/of
die feiten verkrachting inhield(en) en/of,
die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen een (of meer) perso(o)n(en) inhield(en),
hierin bestaande dat [mededader 2] en/of [mededader 8] en/of [mededader 10] en/of[mededader 11] en/of (een) ander(en) toen en aldaar in strijd met het internationaal gewoonterecht (in het bijzonder het gewoonterechtelijk verbod op het uitvoeren van aanvallen die geen onderscheid maken tussen militairen en burgers en/of marteling en/of onmenselijke behandeling en/of verkrachting en/of plundering en/of geweldpleging ten aanzien van burgers) en/of het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, als deelnemers aan een niet-internationaal gewapend conflict op het grondgebied van Liberia
meermalen een aanslag op het leven hebben gepleegd en/of lichamelijke geweldpleging en/of wrede onmenselijke behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering heeft/hebben gepleegd, ten aanzien van personen die toen niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen), te weten burgers,
welke aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of verkrachting, en/of plundering (onder meer) hierin bestonden dat genoemde leden, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
˗ burgers in de plaats Kolahun willekeurig hebben bestookt met granaten voor een lange duur, en/of
˗ (gericht) heeft/hebben geschoten op burgers en/of
˗ burgers opdracht hebben gegeven zich uit te kleden en op de grond te gaan liggen en vervolgens voornoemde personen hebben geëxecuteerd en/of
˗ huizen in brand hebben gestoken waarin zich nog burgers bevonden,
ten gevolge waarvan voornoemde burgers zijn overleden en letsel hebben ondervonden en/of
˗ vrouwen en/of kinderen hebben verkracht en/of
˗ twee mannen op een zolder hebben opgesloten en vervolgens onder deze zolder een baal peper in brand hebben gestoken waardoor voornoemde mannen dreigden te stikken, terwijl het feit een onmenselijke behandeling inhield en/of
˗ bezittingen van burgers en/of (van) (leden van de) strijdkrachten hebben geplunderd,
tot het plegen van welke misdrijven hij, verdachte, in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2002 te Buchanan en/of Monrovia en/of Kolahun en/of elders in Liberia, opzettelijk middelen heeft verschaft
immers hebben hij, verdachte, president van de Oriental Timber Company en eigenaar en directeur van de Royal Timber Company, en zijn mededaders toen en aldaar opzettelijk
˗ wapens, te weten AK-47’s en RPG’s en GMG’s en munitie behorend bij voornoemde wapens, geleverd aan Charles Taylor en/of diens strijdkrachten, en
˗ eigen personeelsleden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) en de Royal Timber Company (RTC) ter beschikking gesteld voor de gewapende strijd en
˗ eigen personeelsleden in dienst van de bedrijven Oriental Timber Company (OTC) gedreigd met ontslag indien deze personeelsleden niet zouden deelnemen aan de gewapende strijd en
˗ vrachtwagens en (pick-up) trucks, ter beschikking gesteld aan Charles Taylor en/of diens strijdkrachten, ten behoeve van het vervoer van strijdkrachten en wapens en munitie, en
˗ een RTC kamp, in elk geval een ontmoetingsplaats, ter beschikking gesteld aanCharles Taylor en/of diens strijdkrachten;
4.
hij in de periode van 21 juli 2001 tot en met 8 mei 2002, te Buchanan, Liberia tezamen en in vereniging met anderen, twee maal, te weten:
- -
in de periode van 10 november 2001 tot en met 29 november 2001 en
- -
in de periode van 28 februari 2002 tot en met 8 maart 2002.
opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 lid 2 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 van de Sanctieregeling Liberia 2001,
houdende het verbod tot het verkopen of leveren aan natuurlijke personen of rechtspersonen in Liberia van wapens, munitie en militaire uitrusting, goederen, bewapende en niet bewapende emplacementen, en/of onderdelen, reparaties en onderhoud daarvan, en/of militaire technologie, aangewezen in de bijlage bij het In- en uitvoerbesluit strategische goederen,
heeft geleverd wapens en munitie aan natuurlijke personen in Liberia,
immers hebben hij, verdachte, president van de Oriental Timber Company en eigenaar en directeur van de Royal Timber Company, en zijn mededaders toen en daar opzettelijk
wapens, te weten een of meerdere AK-47’s en RPG’s GMG’s, geleverd aan Charles Taylor en diens strijdkrachten en aan het personeel van de Oriental Timber Company (OTC).
5.
hij in de periode van 26 september 2002 tot en met 7 mei 2003, te Buchanan, Liberia tezamen en in vereniging met anderen, twee maal, te weten:
- -
in de periode van 15 december 2002 tot en met 30 december 2002 en
- -
in de periode van 25 april 2003 tot en met 7 mei 2003
opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 lid 2 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 van de Sanctieregeling Liberia 2002,
houdende het verbod tot het verkopen of leveren aan natuurlijke personen of rechtspersonen in Liberia van wapens, munitie en militaire uitrusting, goederen, bewapende en niet bewapende emplacementen, en/of onderdelen, reparaties en onderhoud daarvan, en/of militaire technologie, aangewezen in de bijlage bij het In- en uitvoerbesluit strategische goederen,
heeft geleverd wapens en munitie aan natuurlijke personen in Liberia,
immers hebben hij, verdachte, president van de Oriental Timber Company en eigenaar en directeur van de Royal Timber Company, en zijn mededaders toen en daar opzettelijk
wapens, te weten een of meerdere AK-47’s en RPG’s GMG’s, geleverd aan Charles Taylor en diens strijdkrachten en aan het personeel van de Oriental Timber Company (OTC).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
O. ontbreken van materiële wederrechtelijkheid en/of beroep op noodweer(exces) en/of overmacht
De raadsvrouw heeft, voor het geval het hof (een van de) feiten bewezen zal verklaren, aangevoerd dat Liberia zich mocht verdedigen tegen de aanvallen van (onder meer) de LURD-rebellen. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar (a.) artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties, (b.) artikel 8, derde lid van het Statuut van het Internationale Strafhof en (c.) artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (noodweer dan wel noodweerexces).
Het hof begrijpt dit verweer aldus dat de verdediging stelt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid bij zijn handelen en/of omdat hem een beroep op noodweer(exces) en/of overmacht (in de zin van noodtoestand) toekomt.
O.1
Ad a.
Artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties luidt voor zover van belang:
“Nothing in the present Charter shall impair the inherent right of individual or collective self-defence if an armed attack occurs against a Member of the United Nations, until the Security Council has taken measures necessary to maintain international peace and security.”
Op grond van deze bepaling is er een collectief en een individueel recht op verdediging te onderscheiden waarbij in beide gevallen sprake zal moeten zijn van een redelijke en proportionele gedraging om de aanval of het gevaar af te wenden echter enkel tot dat de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de vrede en veiligheid te bewaren.
Een beroep op deze bepaling komt verdachte echter niet toe nu - zoals uit de bewezenverklaringen blijkt - de gedragingen niet zagen op verdediging maar op misdragingen (oorlogsmisdrijven) tegen burgers bestaande uit onder meer het doden van weerloze burgers waaronder baby’s, het verbranden van huizen, het plegen van verkrachtingen op grote schaal en het plunderen van bezittingen van burgers.
Als de raadsvrouw ten aanzien van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde een beroep heeft willen doen op het recht op verdediging als bedoeld in artikel 51 van het Handvest, kan dat beroep eveneens niet slagen, nu dat het leveren van wapens aan het regime vanCharles Taylor met een beroep op het recht om zich te verdedigen op grond van artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties een doorkruising zou betekenen van het hiervoor genoemde wapenembargo dat juist was ingesteld omdat de steun van het regime vanCharles Taylor aan de rebbelengroep RUF, een dreiging van de internationale vrede en de veiligheid in de regio opleverde.
Het hof overweegt voorts dat het wapenembargo, dat zijn uitwerking zou moeten hebben naar alle strijdende partijen, niets af doet aan het recht op verdedigen.
Ad b.
Voorts heeft de raadvrouw een beroep gedaan op artikel 8 van het Statuut van het Internationaal Strafhof, luidende:
“1. The Court shall have jurisdiction in respect of war crimes in particular when committed as part of a plan or policy or as part of a large-scale commission of such crimes.
2. For the purpose of this Statute, "war crimes" means:
(…)
(c) In the case of an armed conflict not of an international character, serious violations of article 3 common to the four Geneva Conventions of 12 August 1949, namely, any of the following acts committed against persons taking no active part in the hostilities, including members of armed forces who have laid down their arms and those placed hors de combat by sickness, wounds, detention or any other cause:
(…)
(e) Other serious violations of the laws and customs applicable in armed conflicts not of an international character, within the established framework of international law, namely, any of the following acts:
(…)
3. Nothing in paragraph 2 (c) and (e) shall affect the responsibility of a Government to maintain or re-establish law and order in the State or to defend the unity and territorial integrity of the State, by all legitimate means.”
Het hof is van oordeel dat verdachte als burger hoe dan ook geen beroep kan doen op
artikel 8 lid 3 van het Statuut, dat in deze bepaling enkel het recht garandeert van een Staat als bedoeld in artikel 3 lid 1 van AP I. Wat daar ook van zij, het recht van de overheid om de “law and order” te handhaven of de eenheid en de territoriale integriteit te verdedigen, vindt evenwel zijn begrenzing in de legitimiteit van de gehanteerde middelen en met name juist in het bepaalde in artikel 8, lid 2 onder c en e. De bewezenverklaarde handelingen verricht door of vanwege de gecombineerde strijdkrachten vormden nu juist een schending van de belangen als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder c en e van het Statuut van het Internationale Strafhof.
Ad c.
Ofschoon de oorlogsnoodzaak ter rechtvaardiging van het verdedigend handelen niet uitdrukkelijk in artikel 41 Sr wordt genoemd kan, aldus de Memorie van Toelichting75.de bescherming van goederen een rechtvaardigend belang vormen, “mits het uiteraard gaat om de (proportionele) bescherming van goederen, die een rechtmatig doel dienen”.
Voor zover al sprake zou zijn van een oorlogshandeling van de zijde van de (LURD-) rebellen waartegen de Liberiaanse overheid zich mocht verdedigen, was er in deze geen sprake van een noodzakelijke verdediging, noch van een “right of individual or collective self-defence” als bedoeld in artikel 51 van het Handvest of een “reasonable defence”, omdat de gedragingen bestaan uit misdragingen (oorlogsmisdrijven) jegens weerloze burgers, zoals het beschieten van burgers en doden van burgers waaronder baby’s, het verkrachten en het plunderen van bezittingen van burgers op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen niet kunnen worden aangemerkt als strekkende tot verdediging maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien.
Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen. Overigens is ook niet aannemelijk geworden dat de bewezenverklaarde gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Ten slotte heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodtoestand. Verdachte, zo begrijpt het hof, heeft wapens geleverd, vrachtwagens en gewapend personeel ter beschikking gesteld nu hij in een noodtoestand verkeerde. Er moet worden vooropgesteld dat uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.
Het verweer van verdachte komt in de kern er op neer dat de door hem gepleegde medeplichtigheid aan oorlogsmisdrijven en het overtreden van de Sanctiewet 1977 gerechtvaardigd was omdat de gecombineerde strijdkrachten van Liberia zich dienden te verdedigen. Een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand slaagt slechts wanneer een verdachte de wet heeft overtreden omdat hij op deze wijze gezien alle omstandigheden een duidelijk zwaarder wegend belang laat prevelaren.
De bewezen verklaarde feiten behoren tot de ernstigste die de internationale rechtsorde kent. Het feit dat aangevoerd wordt dat Charles Taylor de LURD rebellen wilde stoppen, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geen medeplichtigheid aan oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid in een ‘vuile oorlog’. En tevens rechtvaardigt dit niet de overtredingen van een wapenembargo dat juist de strekking heeft oorlogshandelingen en de daarbij gepaard gaande oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid te voorkomen.
Het hof vermag aldus niet in te zien dat de verdachte hiermee een duidelijk zwaarder wegend belang heeft laten prevelaren. Integendeel door het handelen van verdachte, het leveren van de wapens, strijders en vervoermiddelen aan het regiem van Charles Taylor heeft verdachte naar het oordeel van het hof er aan bijgedragen dat de situatie waarin oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid werden begaan in Liberia langer heeft voortbestaan.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging
Het onder 1A, 2A en 3A bewezen verklaarde levert telkens op:
Medeplichtigheid aan medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft dan wel verkrachting inhoudt, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
P. Verandering wetgeving Oorlogsmisdrijven
Zoals reeds hiervoor overwogen onder K zijn de strafbepalingen van de WOS zoals deze ten tijde van de bewezen verklaarde periodes golden op 1 oktober 2003 opgenomen in de WIM. Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de in dit kader relevante strafbaar gestelde gedragingen.
Op grond van het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht zal het hof daarom de WOS toepassen, zoals deze luidde met ingang van 1 januari 1991 tot
1 oktober 2003.
Gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste en derde lid van de WOS, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, werden de bewezen verklaarde gekwalificeerde oorlogsmisdrijven voor een (mede)pleger bedreigd met als strafmaximum: een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke van ten hoogste twintig jaren, of een geldboete van de vijfde categorie.
P.1 Verandering wetgeving overtredingen Sanctiewet 1977
Overtredingen van de Sanctiewet 1977 zijn strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten. Na het begaan van de onder 4 bewezen verklaarde overtredingen van de Sanctiewet 1977 is ook de Wet op de economische delicten enige malen gewijzigd. In deze zaak is slechts de wijziging met betrekking tot de Sanctiewet 1977 van belang.
De Sanctiewet 1977 was opgenomen in de opsomming in artikel 1, aanhef en onder 2°, van de Wet op de economische delicten en werd bij de Wet van 16 mei 2002 opgenomen in de opsomming in artikel 1, aanhef en onder 1°, van de Wet op de economische delicten. Deze wijziging trad in werking op 7 juni 2002 (Stb. 2002, 270). Het gevolg van deze wijziging is dat de maximum op te leggen straf voor overtreding van de Sanctiewet 1977 is verhoogd.
Niet gezegd kan worden dat de wijziging van de Wet op de economische delicten met
betrekking tot de Sanctiewet 1977 die plaatsvond na het begaan van het onder 4
bewezen verklaarde voor de verdachte gunstiger bepalingen heeft opgeleverd die nopen tot
toepassing van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke bepaling met betrekking tot het onder 4 bewezen verklaarde is
derhalve artikel 1, aanhef en onder 2° van de Wet op de economische delicten zoals dat artikel luidde ten tijde van het begaan van die feiten.
Met betrekking tot het onder 5 bewezen verklaarde zal het hof artikel 1, aanhef en onder 1° van die wet toepassen.
P.2 Conclusie strafmaximum onderhavige zaak
Het hof heeft met betrekking tot de (hiervoor bewezenverklaarde) medeplichtigheid acht geslagen op artikel 49, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht zoals dit luidde tot
1 februari 2006 (de datum van inwerkingtreding van de Wet herijking strafmaxima).
Op basis van het voor die inwerkingtreding geldend strafrecht kan voor medeplichtigheid aan een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf staat een tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste 15 jaren worden opgelegd. Nu de verdachte zich meerdere keren aan deze medeplichtigheid heeft schuldig gemaakt, beloopt de gevangenisstraf in zijn geval ten hoogste twintig jaren, zulks op grond van het bepaalde omtrent de meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof kan uit de artikelen 10, 49, tweede lid, 57 en 78 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 8 van de WOS en de artikelen 1, 2 en 6 van Wet op de economische delicten, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, in onderling verband en samenhang bezien, geen andere conclusie getrokken worden dan dat in casu aan de verdachte een gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaar zou kunnen worden opgelegd.
Q. Strafmotivering
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte, een internationaal opererend zakenman, was vanaf 1999 tot medio 2003 actief in de houtkap in Liberia met de bedrijven OTC en RTC. De belangen van (de bedrijven van) verdachte waren verstrengeld met de politieke, financiële en privé belangen van (het regime van) Charles Taylor, de toenmalige president van Liberia.
In de periode 2000 tot en met medio 2003 heeft verdachte samen met anderen het bedrijf OTC (waarvan hij president was) gebruikt om partijen wapens (RPG’s, AK 47’s en GMG’s) en bijbehorende munitie met een schip te importeren via de haven van Buchanan, Liberia. Door deze wapens te importeren heeft verdachte in 2001 en 2002 gehandeld in strijd met wapenembargo’s, die een direct uitvloeisel waren van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Deze resoluties waren uitgevaardigd, omdat de steun van het regime van Charles Taylor aan de rebbelengroep RUF, een dreiging van de internationale vrede en de veiligheid in de regio opleverde. Verdachte en zijn mededaders hebben bewust in strijd gehandeld met de embargo’s, waarbij gebruik werd gemaakt van heimelijke procedures (onder andere het wegsturen van mensen uit de haven, afsluiten van de haven en uitladen van wapens en munitie in het donker) om de wapenleveringen buiten het (internationale) zicht te houden.
Verdachte heeft niet alleen jarenlang partijen wapens en munitie geleverd aan de legers van Charles Taylor, maar heeft ook een kamp van zijn bedrijf RTC ter beschikking gesteld voor de (tijdelijke) opslag en het distribueren van wapens. Tevens heeft hij (gewapend) personeel ter beschikking gesteld aan de strijders van Charles Taylor. Dit alles ten behoeve van een gewapend conflict in het noorden van Liberia en net over de grens in Guinee, in Guéckédou. Bij deze gewapende strijd vochten de legers van Charles Taylor in een bloedige oorlog met de rebellengroep LURD, die opereerde in en vanuit Guinee. Verdachte is als medeplichtige, medeverantwoordelijk voor bewezen verklaarde oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid gepleegd ten opzichte van weerloze burgers tijdens dat gewapende conflict. Hij heeft welbewust een essentiële bijdrage tot deze schendingen geleverd omdat hij met de geleverde wapens en munitie het regime in staat stelde hun dood en verderf zaaiende gewapende aanvallen op weerloze burgers gedurende een reeks van jaren (bijna) onverkort voort te zetten. De bewapende strijders kregen bevelen om niets en niemand te ontzien
(“no baby on target”) en hebben onder meer steden willekeurig beschoten met zwaar geschut, burgers onthoofd, vrouwen en kinderen verkracht, levende baby’s in putten gegooid, baby’s met hun hoofd tegen de muur geslagen/gegooid tot hun schedels verbrijzelden en steden in puin en geplunderd achtergelaten.
Verdachte heeft tot op de dag van vandaag de feiten ontkend en heeft over zijn motieven voor zijn strafbare handelen geen helderheid verschaft. Naar het zich laat aanzien, moet worden aangenomen dat verdachte niet zozeer uit politiek of ideologisch motief heeft gehandeld, maar heeft gehandeld uit angst om zijn investeringen in Liberia en om zijn inkomsten uit de houtkapbedrijven te verliezen. De handelingen zijn aldus uit winstbejag en kennelijk met het accepteren van de ernstige gevolgen gepleegd.
Het hof heeft acht geslagen op het verdachte betreffend uittreksel uit deJustitiële Documentatie d.d. 11 april 2017 waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het hof heeft bij zijn overwegingen betrokken dat de bewezen verklaarde feiten dateren van circa vijftien jaren geleden, dat verdachte lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd omdat de behandeling van zijn zaak lange tijd in beslag heeft genomen, dat verdachte thans een man is met een gevorderde leeftijd en een broze gezondheid. Aan deze persoonlijke omstandigheden zal het hof slechts zeer beperkt gewicht kunnen toekennen.
In het besef dat het in deze zaak onder meer gaat om uiterst grove schendingen van de beginselen van humanitair recht die hebben plaatsgevonden en de belangrijke ondersteunende rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld, is het bij de straftoemeting ook van groot belang om aan de slachtoffers en nabestaanden, als ook aan de internationale rechtsgemeenschap duidelijk te maken hoe ernstig het handelen van de verdachte wordt beoordeeld.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op het aspect van de generale preventie. Zakenmensen als verdachte, die (internationaal) handelen en niet schuwen om dat te doen in samenwerking met regimes als dat van Charles Taylor, moet worden ingescherpt dat zij bij ernstige (internationale) misdrijven (tegen de menselijkheid) betrokken kunnen raken.
Het hof heeft bij de strafoplegging gekeken naar uitspraken zoals in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten zich moeilijk laten vergelijken met andere soortgelijke feiten, omdat met name de oorlogsmisdrijven een aantal specifieke elementen in zich draagt.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de feiten. Het hof acht de in deze zaak maximaal op te leggen gevangenisstraf passend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is, behoudens hetgeen hierna zal worden overwogen met betrekking tot de duur van de berechting, niet van feiten en omstandigheden gebleken die aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken.
Het hof houdt rekening met het gegeven dat de hoger beroepsfase bij dit hof van lange duur is geweest. Op 20 april 2010 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof‘s-Gravenhage vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof. Het eindarrest in hoger beroep wordt gewezen op 21 april 2017. Het hof stelt vast dat, uitgaande van de door de Hoge Raad vastgestelde berechtingstermijn van twee jaar, de termijn is overschreden met ruim vijf jaren. Echter, daarbij moet worden opgemerkt dat het een zeer omvangrijk en ingewikkeld dossier betreft, de feiten zich in een ander werelddeel hebben afgespeeld. Tevens kan de vraag worden gesteld of deze termijn van twee jaar zich wel leent voor toepassing in het kader van gepleegde (medeplichtigheid) aan oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. De ervaring leert– in het bijzonder bij de behandeling van dergelijke feiten door internationale tribunalen die hiervoor in het leven zijn geroepen en feiten die behandeld worden door het Internationaal Strafhof – dat zorgvuldige behandeling van dergelijke zaken aanzienlijk meer tijd vergt dan de genoemde twee jaar. Daarnaast heeft de verdediging een grote hoeveelheid onderzoekswensen naar voren gebracht. Die aanvullende onderzoeken hebben - inherent aan de internationale component van deze zaak en de afhankelijkheid van de bereidheid van buitenlandse autoriteiten om aan het onderzoek mee te werken - geruime tijd in beslag genomen. Voorts heeft de in West-Afrika ontstaneebola-crisis het bezoeken van Liberia (voor het verhoren van getuigen) behoorlijk vertraagd.
Wat daar ook van zij, de behandeling van de zaak heeft in de ogen van het hof door de bijzondere ingewikkeldheid en de internationale component van de zaak en de procesopstelling van verdachte behoorlijk lange tijd in beslag genomen.
Daarnaast heeft het hof bij zijn overwegingen betrokken dat de bewezenverklaarde strafbare feiten ongeveer 14 tot 17 jaren geleden zijn gepleegd.
Het hof ziet in de hiervoor geconstateerde lange duur van de behandeling van de zaak in hoger beroep en de totale duur van de berechting van de zaak aanleiding verdachte te compenseren en een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 19 jaren.
R. Detentiegeschiktheid
Het hof heeft geen aanleiding gezien om bij de strafoplegging rekening te houden met hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht met betrekking tot de gestelde detentieongeschiktheid van verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte volledig ongeschikt zou zijn om detentie - in welke vorm dan ook - te ondergaan noch is aannemelijk geworden dat verdachtes leven en de kwaliteit daarvan door detentie in zodanig gevaar wordt gebracht, dat alsdan sprake zou zijn overtreding van artikelen 2 of 3 van het EVRM dan wel van het Folterverdrag.
Bij deze oordelen heeft het hof in het bijzonder betrokken:
- het e-mailbericht d.d. 17 maart 2017, afkomstig van M. Kamphorst-Roemer, arts en als medisch adviseur verbonden aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), dat - zakelijk weergegeven - inhoudt dat verdachte in eerste instantie geschikt is voor detentie in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ). De benodigde zorg en infectie preventiemaatregelen voor zijn longproblematiek kunnen binnen detentie geleverd worden. Verdachte zal vanuit detentie toegang hebben tot specialistische zorg van een longspecialist gespecialiseerd in interstitiële longziekten. Bij progressie kan zo nodig zuurstof worden toegediend. Na een periode van verblijf en zorg in het JCvSZ kan worden bepaald wat de best passende detentieomgeving is.
Het advies van de arts is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd, de stelling van de raadvrouw dat de arts geen onafhankelijk onderzoek heeft gedaan, is niet aannemelijk geworden.
De bij faxbericht van 31 maart 2017 gedane verzoeken van de raadsvrouw om nog
getuige-deskundigen te horen dan wel nader te laten rapporteren wijst het hof af.
Gelet op hetgeen door de raadsvrouw ter onderbouwing van deze verzoeken is aangevoerd, acht het hof dergelijke verhoren en nader onderzoek niet noodzakelijk. Het hof acht zich op grond van alle voorhanden informatie, waaronder de door de verdediging verstrekte medische gegevens, thans voldoende ingelicht.
Ten overvloede overweegt het hof dat, mocht verdachtes gezondheidstoestand verder verslechteren, daarover in de executiefase wederom en nader kan worden gerapporteerd.
Voorlopige hechtenis
S. Vordering tot gevangenneming
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting van 10 februari 2017 gevorderd dat het hof de gevangenneming van verdachte zal bevelen.
S.1 Bevel tot gevangenneming
Bij de onderhavige uitspraak wordt verdachte ter zake van onder meer medeplichtigheid aan oorlogsmisdrijven veroordeeld tot een gevangenisstraf van lange duur.Daarmee staat het begaan van deze strafbare feiten eerst in hoger beroep vast.
Verdachte wordt veroordeeld voor feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bovendien is sprake van feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en is naar het oordeel van het hof, gelet op de aard van het bewezen verklaarde feiten en het leed dat (nabestaanden van) slachtoffers is aangedaan, de rechtsorde door die bewezen verklaarde feiten ernstig geschokt.
Het hof heeft zich, zoals hiervoor overwogen, gerealiseerd dat sinds het plegen van de feiten geruime tijd is verlopen, echter gezien de ernst en de aard van de feiten doet dit aan de geschoktheid van de rechtsorde niet af, maar blijft in het bijzonder ten aanzien van oorlogsmisdrijven de geschoktheid van de rechtsorde voortduren.
Dit brengt mee dat sprake is van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vordert.
De omstandigheid dat een eerder gegeven bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven, maakt dit niet anders.
Het hof zal dan ook de gevangenneming van de verdachte bevelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 8 van de Wet oorlogsstrafrecht, de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977, de artikelen 47, 48, 49 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk is de strafvervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1A primair en subsidiair, 1B, 2A primair en subsidiair, 2B, 3A primair en subsidiair en 3B ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1A meer subsidiair, 2A meer subsidiair, 3A meer subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1A meer subsidiair, 2A meer subsidiair, 3A meer subsidiair, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 (negentien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel apart zal worden geminuteerd.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. K. van der Meijde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl en mr. M.F.S. ter Heide, griffiers,
en op 21 april 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑04‑2017
Dissenting opinion Supreme Court of Liberia, Brown-Bull vs. Truth & Reconciliation Commission [2009], LRSC 16 d.d. 30 januari 2009 (bijlage B bij de dupliek van de raadsvrouw).
En ook “the U.N. Convention against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment” en resolutie 2005/81 inzake impunity, principle 19.
Marguš tegen Kroatië, EHRM 27 mei 2014, nr. 4455/10 en Ould Dah t. Frankrijk, EHRM 17 maart 2009, nr. 13113/03.
RES/1674 (2006) Alinea 8.
Kamerstukken II 1977, 14006, 9, p. 3.
Hoge Raad 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3109, NJ2015/288, Hoge Raad 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5322 en Hoge Raad 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533.
Zie het bij faxbericht d.d. 27 mei 2005 ingezonden memorandum opgesteld door prof. dr. S.D.K. Ellis, het geschrift deel uitmakend van het faxbericht d.d. 15 juli 2005, afkomstig van prof. Ellis (beide gevoegd bij de rechter-commissaris stukken), de op 16 april 2013 door prof. Ellis ingestuurde beantwoorde vragen van de raadsheer-commissaris, advocaten-generaal en de verdediging en de door prof. M. Utas ingestuurde beantwoorde vragen van de raadsheer-commissaris, advocaten-generaal en de verdediging d.d. 7 oktober 2013.
Proces-verbaal van bevindingen contact [alias mededader 1] en Getuige [mededader 4] d.d. 27 april 2005, 3de pro forma, ordner 3, bijlage 16, p. 923-924.
Proces-verbaal van bevindingen telefoongesprek [getuige 1] d.d. 29 april 2005, 3de pro forma, ordner 3,p. 928-929.
Proces-verbaal van bevindingen telefoongesprek getuige [getuige 2] d.d. 29 april 2005, 3de pro forma, ordner 3, p. 930-931.
Het verhoor bij de rechter-commissaris van [naam teamleider CivPol] d.d. 10 april 2006, “map rc-verhoren tweede deel van map 11” p. 769-773.
Proces-verbaal van benadering getuigen, 3de pro forma, ordner 3, bijlage 16, p. 796-822.
Proces-verbalen van verhoor van [mededader 4] d.d. 10 januari 2016, map RC-verhoren, map I, p. 266, proces-verbaal van [mededader 11] , map RC-verhoren, map II, d.d. 2 maart 2006, map , p. 577. Zie voor een ondersteunende verklaring ten aanzien van het benaderen van getuigen de in de Engelse taal bij deraadsheer-commissaris afgelegde verklaring van getuige [getuige 7] d.d. 15 januari 2014,proces-verbaal rogatoire commissie Liberia 2013, p. 10-14. Getuige [getuige 7] is benaderd in 2012.
Het einddossier, ordner 9, p. 3130.
Proces-verbaal inzake gebruik van de American Express Card, paspoortgegevens en aangetroffen correspondentie in relatie tot reisbewegingen d.d. 23 november 2005, p. 161-184.
Het Statement/report van de Hong Kong Police Force d.d. 19 januari 2006, inhoudende een verklaring van [betrokkene 6] , einddossier, Ordner 6, p. 1810-1812.
Het geschrift, als bijlage 2 gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen van het Korps landelijke politiediensten d.d. 12 november 2010, welk proces-verbaal als bijlage 12 is gevoegd bij de brief van de advocaten-generaal d.d. 17 november 2010 met als onderwerp “Stukken en onderzoekswensen Openbaar Ministerie in de zaak tegen [verdachte] ”.
Respectievelijk Verordening (EG) nr.1146/2001 van de Raad van de Europese Unie van 11 juni 2001(PbEGL 126) en de Verordening (EG) nr.1318/2002 van de Raad van de Europese Unievan 22 juli 2002 (PbEGL 156).
De route die gelopen is door de strijders en [slachtoffer 1] van Hoyayahun naar Vezala (Velezala) is volgens Google Maps 12,4 km lang. Dat zou daar onder de betreffende omstandigheden vier uur kunnen duren.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 20 maart 2005, 1ste Pro Forma, deel II, pagina’s 28-36
Het geschrift, toegezonden bij brief van de raadsvrouw d.d. 4 april 2014, als bijlage 12 bij de stukken behorende bij haar faxbericht d.d. 21 april 2006 aan het hof Den Haag.
Ambtsbericht Liberia van het Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. mei 2003, 4de pro forma, 3de ordner. p. 1047, Ambtsbericht Liberia, situatie in verband met asielbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. d.d. 16 oktober 2002 4de pro forma, 3de ordner p. 1120 en Ambtsbericht Liberia van het Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. mei 2003, 4de pro forma, 3de ordner, p. 1172.
Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 januari 2006, RC-verhoren p. 294.
Het rapport van de Thruth and Reconciliation Commission d.d. 3 december 2009, deel II, als bijlage 8 gevoegd bij de brief van de advocaten-generaal d.d. 17 november 2010, p. 338-340 van de PDF.
Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde van 12 augustus 1949, Trb. 1951,72; Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee van 12 augustus 1949, Trb. 1951, 73; Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen van 12 augustus 1949, Trb. 1951, 74; Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd van 12 augustus 1949, Trb. 1951, 75.
Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Geneve van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten (AP I), Trb. 1978, 41; Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Geneve van 12 augustus 1949, betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten (AP II), Trb. 1978, 42.
Sinds de Neurenberg-processen wordt algemeen aanvaard dat oorlogsmisdaden primair worden begaan door individuen en niet door de staten.
Prosecutor v. Delalic et al., Case No. IT-96-21-A, Judgement, 20 February 2001 (Celebici Appeal Judgement), § 173. Prosecutor v. Milutinovic, Šainovic and Ojdanic, Case No. IT-99-37-AR72, Decision on Motion Challenging Jurisdiction: Joint Criminal Enterprise Decision, 21 May 2003, § 42.
Zie o.a. Prosecutor v. Tadić, Case No. IT-94-1, Decision on the Defense Motion for Interlocutory Appeal on Jurisdiction, 2 October 1995 (‘Tadić, Jurisdiction Decision’), § 94
Zie: J.-M. Henckaerts and L. Doswald-Beck, Customary International Humanitarian Law, Vol. I: Rules, Cambridge, 2005, blz. 569 e.v.
Tadic Jurisdiction Decision, §§ 128-137
Respectievelijk International Criminal Tribune for Rwanda, International Criminal Tribune for Yugoslavia, Special Court for Sierra Leone.
Tadic Jurisdiction Decision, §§ 128-129.
Idem. Zie ook: Celebici Appeal Judgement, §s 162 en 171; Prosecutor v. Limaj et al., Case No. IT-01-47-T, Judgement, 30 November 2005 (‘Limaj Trial Judgement), § 176; Prosecutor v. Blaskic, Case No. IT-95-14-T, Judgement, 3 March 2000 ('Blaskic Trial Judgment'), § 176; Prosecutor v. Naletic and Martinovic, Case No. IT-98-34-T, Judgement, 31 March 2003 (Naletic and Martinovic Trial Judgment), § 228.
ICTR , ICTY en de Special Court for Sierra Leone (SCSL).
Zie o.a. Prosecutor v. Kunarac et al. Case No. IT-96-23 en IT-96-23/1-A, Judgement, 12 June 2002 ('Kunarac Appeal Judgement'), § 56; Tadic Jurisdiction Decision, § 70 en Furundžija Trial Judgement, § 59.
Zie Tadic Trial Judgement, Case No. IT-94-1-T, Judgement, 7 May 1997, § 562: 'protracted armed violence between governmental authorities and organised armed groups or between such groups within a State'.
O.a. Prosecutor v. Tadic Trial Judgement, § 562; Prosecutor v. Rutaganda, Case No. ICTR-96-3, Judgement and Sentence, 6 December 1999 ('Rutaganda Trial Judgement'), § 93; Celebici Trial Judgement, § 184 en Akayesu Trial Judgement, § 120.
Akayesu Trial Judgement, § 603
Zie o.a. Prosecutor v. Tadic Trial Judgement, par 562 en Prosecutor v. Miloševic, Case No. IT-02-54-T, Decision on Motion for Judgement of Acquital, 16 June 2004, §§ 23-25.
Akayesu Trial Judgement, §§ 625-626.
Tadić Jurisdiction Decision, § 67.
Kunarac Appeal Judgement, § 64 en Blaskić Trial Judgement, § 64.
Tadic Jurisdiction Decision, §§ 69 en 70; Kunarac Appeal Judgement, §§ 57 en 64; Celebici Trial Judgement, §§ 209-210, Blaskic Trial Judgement, § 64.
Celebici Trial Judgement, § 197; Blaskic, Trial Judgement, § 69; Kayishema and Ruzindana Trial Judgement, § 623 ('direct conjunction'); Tadic Jurisdiction Decision, § 70 ('closely related to the hostilities') en idem Kunarac Trial Judgement, § 402 en Bagosora Trial Judgement, 18 December 2008, § 2231.
Kunarac Appeal Judgement, § 60.
Prosecutor v. Rutaganda, Case No. ICTR-96-3-A, Judgement, 26 May 2003 ('Rutaganda Appeal Judgement'), § 570.
Onder andere Prosecutor v. Vasiljević, Case No. IT-98-32-T, Judgement, 29 December 2002 (‘Vasiljević Trial Judgement’), § 25; Prosecutor v. Stakić, Case No. IT-97-24-A, Judgement, 22 March 2006, § 342; Prosecutor v. Mrkšić, Case No. IT-95-13/1-T, Judgement, 27 September 2007, §§ 423-424; Prosecutor v. Semanza, Case No. ICTR-97-20-T, Judgement, 15 May 2003 (‘Semanza Trial Judgement’), §§ 516-522 en Prosecutor v. Semanza, Case No. ICTR-97-20-A, 20 May 2005 (‘Semanza Appeal Judgement’), § 427; Rutaganda Appeal Judgement, §§ 556-685; Prosecutor v. Ntagerura, Bagambiki and Imanishimwe, Case No. ICTR-99-46-T, Judgement and Sentence, 25 February 2004 (‘Ntagerura Trial Judgement’), §§ 793-802 en Prosecutor v. Ntagerura, Bagambiki and Imanishimwe, Case No. ICTR-99-46-A, Judgement, 2006 (‘Ntagerura Appeal Judgement’), § 427
Prosecutor v. Kamuhunda , Case No. ICTR-95-54A-T, Judgement, 22 January 2004, § 735.
Vasiljevic Trial Judgement, § 25 en Kunarac Appeal Judgement, § 58.
Vasiljevic Trial Judgement, § 25 en Kunarac Appeal Judgement, § 58.
Zie hierover: Kunarac Trial Judgement, § 568 en Naletic and Martinovic Trial Judgement, §180 en §§ 619-622.
Kunarac Appeal Judgement, § 57.
Vasiljevic Trial Judgement, § 25; Kunarac Appeal Judgement, § 57; Kunarac Trial Judgement, § 568 en Celebici Trial Judgement, §§ 194-195.
Kunarac Trial Judgement, § 568.
Semanza Trial Judgement, § 368.
Rutaganda Trial Judgement, §§ 100-101 en Kayishema and Ruzindana Trial Judgement, §§ 179-180.
Tadić Trial Judgement, §§ 615-616.
Interpretive Guidance on the Notion of Direct Participation in Hostilities under International Humanitarian Law, ICRC Reports and documents, Volume 90 Number 872, ICRC December 2008, blz. 1028.
Akayesu Appeal Judgement, § 444 en verder: Rutaganda Appeal Judgement, §§ 569-570.
Het geschrift, als bijlage 2 gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen van het Korps landelijke politiediensten d.d. 12 november 2010, welk proces-verbaal als bijlage 12 is gevoegd bij de brief van de advocaten-generaal d.d. 17 november 2010 met als onderwerp “Stukken en onderzoekswensen Openbaar Ministerie in de zaak tegen [verdachte] ”.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 maart 2005, 1ste Pro Forma, deel II, pagina 21.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 maart 2005, 1ste Pro Forma, deel II, pagina 22.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 maart 2005, 1ste Pro Forma, deel II, pagina 34.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 maart 2005, 1ste Pro Forma, deel II, pagina 34.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 24 april 2006, 25 april 2006, 26 april 2006, 27 april 2006, 28 april 2006, 1 mei 2006, 2 mei 2006, 3 mei 2006, 4 mei 2006, 8 mei 2006, 10 mei 2006, 11 mei 2006, 12 mei 2006, 24 mei 2006 en 7 juni 2006, p. 10.
Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 18 en 21 april 2006, Ordner rc-verhoren genaamd “map 1 deel 2,” na pagina 843 niet doorgenummerd, onder 113.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 28 januari 2008, 11 februari 2008, 18 februari 2008 en 25 februari 2008, p. 20.
Zie het proces-verbaal inzake gebruik van de American Express Card, paspoortgegevens en aangetroffen correspondentie in relatie tot reisbewegingen d.d. 23 november 2005, derde pro forma, ordner 1, p. 161-184.
Het proces-verbaal betreffende mediascan, Einddossier, ordner 2, p. 371-418.
Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 18 en 21 april 2006, Ordner rc-verhoren genaamd “map 1 deel 2,” na pagina 843 niet doorgenummerd, onder 117.
Memorie van toelichting bij de Wet internationale misdrijven, Kamerstukken II 2001/02, 28 337, nr. 3, p. 28.
Uitspraak 01‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Beslissingen van het hof op de verzoeken gedaan op de eerste regiezitting in de zaak Guus K..
Partij(en)
Verkort proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 21 en 22 december 2010 en 1 februari 2011.
Tegenwoordig:
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. S.C. van Duijn,
mr. H.E.G. Peters en mr. C.E. Pronk-Jordan, advocaten-generaal,
mr. C.A. Blokx-van Roosmalen en mr. M.F.S. ter Heide, griffiers.
De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1942],
wonende te [woonplaats], [adres],
correspondentieadres volgens opgave ter terechtzitting:
[adres] te [woonplaats].
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. I.N. Weski, advocate te Rotterdam.
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
P.M.
Vervolgens voert de raadsvrouw het woord overeenkomstig de inhoud van de door haar aan het hof overgelegde pleitnotities preliminair verweer.
P.M.
De advocaat-generaal mr. Pronk-Jordan merkt het volgende op.
P.M.
De conclusie van het openbaar ministerie luidt dat niet gezegd kan worden dat het openbaar ministerie geen rekening houdt met de belangen van verdachte en dat het op die grond niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
P.M.
De voorzitter onderbreekt hierop het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Artikel 414 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt, voor zover thans van belang, dat zowel het openbaar ministerie als de verdediging het recht hebben in hoger beroep nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging te overleggen. Dit leidt slechts uitzondering in de gevallen waarbij in strijd zou worden gehandeld met de beginselen van een goede procesorde.
Het hof is van oordeel dat de stukken zoals die door het openbaar ministerie zijn overgelegd bij het stuk van 17 november 2010 nieuwe stukken in de zin van artikel 414 van het Wetboek van Strafvordering zijn. Er is immers sprake van nieuwe stukken in het procesdossier. Hieraan doet niet af dat deze stukken al ter beschikking stonden van het opsporingsteam. Het openbaar ministerie komt het recht toe om het procesdossier samen te stellen waarna partijen nieuwe stukken eraan kunnen toevoegen. Het hof is van oordeel dat thans niet kan worden gesproken van een uitzonderingssituatie ingegeven door beginselen van goede procesorde als hiervoor bedoeld, zodat het hof toelaat dat de stukken die door het openbaar ministerie zijn aangereikt aan het dossier worden toegevoegd.
Het hof is voorts van oordeel dat thans niet is gebleken dat deze stukken door het openbaar ministerie zijn achter gehouden en dat het openbaar ministerie daardoor doelbewust in strijd met of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdediging heeft gehandeld. Het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wordt daarom verworpen.
Het staat de verdediging uiteraard vrij om alsnog onderzoek te doen naar de omstandigheden waaronder de thans aan het dossier toegevoegde stukken door de politie en het openbaar ministerie zijn bewaard en behandeld.
Het hof nodigt het openbaar ministerie uit om de eerdergenoemde DVD met de digitale bestanden aan de verdediging te verstrekken. Het hof heeft zelf vooralsnog geen behoefte aan die DVD, aangezien het hof er volledig op vertrouwt dat zowel het openbaar ministerie als de verdediging stukken die zich in het digitale beslag bevinden en waarvan zij menen dat zij van belang kunnen zijn voor enige door het hof te nemen beslissing, aan het hof zullen verstrekken.
De voorzitter geeft hierop het woord aan de advocaten-generaal teneinde de zaak voor te dragen.
De advocaat-generaal mr. Pronk-Jordan draagt de zaak voor.
De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld wordt in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij geeft op ten onrechte te zijn veroordeeld.
P.M.
De voorzitter geeft het woord aan de advocaten-generaal.
De advocaat-generaal mr. Pronk-Jordan voert hierop het woord overeenkomstig de inhoud van het stuk “Aantekeningen van de zijde van het openbaar ministerie ten behoeve van de regiezitting d.d. 21 december 2010”, behoudens de gedeelten die zij reeds had voorgedragen in het kader van de bespreking van het preliminair verweer, welk stuk als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
P.M.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek tot de terechtzitting van 22 december 2010 om 09.30 uur.
Het hof hervat op 22 december 2010 in dezelfde samenstelling het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de onderbreking op 21 december 2010.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1942],
wonende te [woonplaats], [adres],
correspondentieadres volgens opgave ter terechtzitting:
[adres] te [woonplaats].
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. I.N. Weski, advocate te Rotterdam.
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter geeft het woord aan de raadsvrouw.
Vervolgens voert de raadsvrouw het woord overeenkomstig de inhoud van de door haar aan het hof overgelegde pleitnotities ten aanzien van de onderzoekswensen.
P.M.
Daarop onderbreekt de voorzitter het onderzoek tot de terechtzitting van 1 februari 2011 om 16.00 uur.
Het hof hervat op 1 februari 2011 in dezelfde samenstelling het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de onderbreking op 22 december 2010.
De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1942],
wonende te [woonplaats], [adres],
correspondentieadres volgens opgave ter terechtzitting,
[adres] te [woonplaats],
is niet verschenen.
De raadsvrouw van verdachte, mr. I.N. Weski, advocate te Rotterdam, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
P.M.
De voorzitter deelt mede dat het hof thans zijn beslissing zal geven op de ter terechtzitting van 21 en 22 december 2010 door de advocaten-generaal en de verdediging gedane verzoeken, alsmede op hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd ten aanzien van de omvang van het hoger beroep.
Hierop deelt de voorzitter als beslissing van het hof ten aanzien van de omvang van het hoger beroep het volgende mede.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van de gedeelten onder B van het onder 1., 2. en 3. aan verdachte ten laste gelegde, aangezien – kort gezegd – de vervolging te dien aanzien in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daartoe is aangevoerd dat sprake is van een schending van het bij de verdachte opgewekte vertrouwen ten aanzien van de omvang van de vervolging.
Het hof stelt voorop dat de omvang van het beroep een gevolg is van de beslissing van de Hoge Raad. Deze heeft, na vernietiging van de beslissing van het Gerechtshof Den Haag, de zaak verwezen naar dit hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. In aanmerking genomen dat de appelakte geen beperking inhoudt van het door de officier van justitie ingestelde beroep, terwijl van een latere partiële intrekking van het hoger beroep niet is gebleken, dient het hof over de zaak in volle omvang te beslissen.
In hoger beroep en na verwijzing door de Hoge Raad bij een (algehele) vernietiging van het arrest vindt bij het hof in beginsel een volledig nieuw onderzoek van de zaak plaats. Dat brengt mee dat in eerste aanleg begane verzuimen en vergissingen kunnen worden hersteld, en nader bekend geworden gegevens bij het onderzoek kunnen worden betrokken.
Er zijn in casu door het openbaar ministerie meerdere nieuwe stukken en onderzoeksgegevens aan het dossier toegevoegd. Voor het openbaar ministerie, dat in eerste aanleg en ten overstaan van het Gerechtshof Den Haag vrijspraak heeft gevorderd, kan er daarom gerede aanleiding bestaan thans niettemin een veroordeling na te streven.
De verdachte kan aan de enkele omstandigheid dat het openbaar ministerie toen en daar die standpunten heeft ingenomen niet zonder meer de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de bedoelde onderdelen van de tenlastelegging thans in hoger beroep niet meer aan de orde zouden zijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is evenmin anderszins aannemelijk geworden dat de vervolging ten aanzien van de gedeelten onder B van het onder 1., 2. en 3. aan verdachte ten laste gelegde in strijd is met artikel 6 van het EVRM.
De niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging ten aanzien daarvan is dan ook niet aan de orde. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Vervolgens deelt de voorzitter als beslissing van het hof met betrekking tot de gedane verzoeken het volgende mede.
Algemeen
Bij de beoordeling van de verzoeken tot het horen van getuigen en deskundigen stelt het hof voorop dat na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad artikel 410, derde lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en de daarmee samenhangende bepalingen, te weten artikel 414, tweede lid, tweede volzin, en artikel 418, derde lid, Sv niet van toepassing zijn.
Dat betekent dat wat betreft de opgave van getuigen en deskundigen artikel 263, tweede tot en met vijfde lid, en artikel 264 Sv onverkort gelden. Wel is na verwijzing artikel 418, tweede lid, Sv van toepassing. Dat betekent dat oproeping van een getuige of deskundige die ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel door de rechter-commissaris is gehoord, door het hof kan worden geweigerd op grond van het zogenaamde ‘noodzaakcriterium’.
Voor de overzichtelijkheid zal het hof hierna de te horen getuigen voorzien van een opeenvolgende nummering.
Ten aanzien van de verzoeken van de zijde van het openbaar ministerie:
- 1.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, wijst het hof het verzoek om [getuige 1] (1), [getuige 2] (2) en [getuige 3] (3) als getuige te horen toe.
- 2.
Voorts wijst het hof het verzoek om A03 (4) en A04 (5) als getuige te horen toe. Het hof merkt daarbij op dat het niet kan beslissen of zij als bedreigde getuigen worden gehoord. Het openbaar ministerie kan daartoe, desgewenst, een vordering als bedoeld in artikel 226a, eerste lid, Sv indienen bij de raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof, niet zijnde één van de raadsheren die over de zaak zal oordelen.
- 3.
De verzoeken om [getuige 6] (6) en [getuige 7] (7) als getuige te horen wijst het hof eveneens toe.
- 4.
Door de advocaten-generaal is verzocht een persoon die bij het OTP een verklaring heeft afgelegd, hierna te noemen: getuige Y (8), als getuige te horen. Het hof wijst dit verzoek toe, met dien verstande dat het openbaar ministerie op een nader te bepalen tijdstip de personalia van getuige Y dient bekend te maken aan de raadsheer-commissaris.
- 5.
Tevens wijst het hof de verzoeken om [getuige 9] (9) en [getuige 10] (10) als getuige te horen toe.
- 6.
Het hof zal aan een raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof, niet zijnde één van de raadsheren die over de zaak zal oordelen, de opdracht geven om door de deskundige Ellis een rapport te doen opmaken.
Het openbaar ministerie en de verdediging zullen in de gelegenheid worden gesteld om vóór een door de raadsheer-commissaris te bepalen datum vragen aan de deskundige op te geven. Gelet op het vorenstaande acht het hof het horen van de deskundige Ellis, die ook reeds op 20 oktober 2005 door de rechter-commissaris is gehoord, niet noodzakelijk, zodat dat verzoek wordt afgewezen.
- 7.
Anders dan de raadsvrouwe heeft betoogd, wijst het hof het verzoek om de haven in Buchanan, the Loop in Buchanan, the Executive Mansion in Monrovia en White Flower in Monrovia opnieuw te schouwen toe. Daartoe zullen de stukken in handen worden gesteld van een raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof. Gelet op het bepaalde in artikel 420, eerste lid, juncto artikel 316, tweede lid, Sv zal dit niet één van de raadsheren zijn die over de zaak zal oordelen.
Zowel het openbaar ministerie als de verdediging worden uitgenodigd bij de schouwen een persoon aanwezig te doen zijn die zou kunnen verklaren over de situatie ter plaatse ten tijde van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en daarvan tijdig tevoren opgave te doen aan de raadsheer-commissaris.
Voorts vraagt het hof het openbaar ministerie en de verdediging zich uit te laten over de vraag of zij bezwaar hebben tegen aanwezigheid als toeschouwer van een of meer leden van deze strafkamer bij de schouwen.
Het hof merkt daarbij op dat ook in dat geval de leiding over de schouwen geheel zal berusten bij voormelde raadsheer-commissaris. Deze zal van zijn bevindingen ook proces-verbaal doen opmaken.
Ten aanzien van de verzoeken van de verdediging
- 8.
De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht het openbaar ministerie de volgende (ruim honderd) vragen te laten beantwoorden:
(pagina 3 van de pleitnotities:)
- 1.1.
Wanneer en door wie zijn de betreffende gegevens uit bijlagen 11, 12, 13 voor het eerst bekeken?
- 1.2.
Wanneer en door wie zijn de betreffende gegevens binnen het openbaar ministerie en het opsporingsteam en eventuele anderen op mogelijke relevantie besproken in de fase voor de rechtbank en ten aanzien van de fase bij en na het Hof?
- 1.3.
Wanneer en op welke wijze en ten aanzien van wie heeft het openbaar ministerie onderzocht waarom de betreffende stukken uit bijlagen 11, 12 en 13 tot op heden niet aan het dossier waren toegevoegd?
- 1.4.
Waarom zijn deze gegevens niet gebruikt door het openbaar ministerie op enig moment ter toetsing van A03 en A04?
(pagina 7, 8, 10 en 11:)
- 2.1.
Wat heeft het openbaar ministerie gedaan aan onderzoek, eventuele nadere confrontaties van [betrokkene 1] met deze uitlatingen, na kennisname van de SLT stukken? En met welke resultaten?
- 2.2.
Indien het openbaar ministerie geen zodanig onderzoek heeft gedaan, is het openbaar ministerie überhaupt die vergaande discrepanties met de verklaringen van deze [betrokkene 1] tegenover de NR opgevallen?
- 2.3.
Wie van het openbaar ministerie/de verbalisanten heeft zich met deze selectie van stukken bezig gehouden?
- 2.4.
Heeft het openbaar ministerie ook de inhoud van de overige statements van [betrokkene 1] bij het SLT doorgenomen in vergelijking met de overige verklaringen van [betrokkene 1] en welk nader onderzoek heeft dit opgeleverd?
- 2.5.
Waarom heeft het openbaar ministerie eerst thans en wanneer de betreffende verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij het SLT opgevraagd en op welke gronden en onder welke voorwaarden heeft het openbaar ministerie dit van wie verkregen?
- 2.6.
Waarom heeft het openbaar ministerie tot dat moment zich steeds verzet tegen het verkrijgen daarvan en de daaromtrent door de verdediging gestelde vragen?
- 2.7.
De verdediging verzoekt het openbaar ministerie alle correspondentie omtrent alle van het SLT verkregen verklaringen en getuigen tot op heden tussen het openbaar ministerie, verbalisanten en het SLT in het dossier te voegen.
- 2.8.
Waarom heeft het openbaar ministerie tot op heden nimmer inhoudelijk onderzoek heeft gedaan naar hetgeen in die verklaringen en überhaupt in verklaringen van andere van deze opgevoerde getuigen staat?
- 2.9.
De verdediging verzoekt het openbaar ministerie alle ten aanzien van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en de overige van het SLT verkregen getuigen geldende getuigenregelingen / immuniteitsbepalingen bij het SLT en/of het openbaar ministerie in het dossier te voegen.
- 2.10.
Heeft het openbaar ministerie het materiaal van het SLT ook doorzocht op hetgeen over die door het openbaar ministerie van het SLT verkregen getuigen en hun verklaringen aan ontlastend materiaal bij het SLT berust en zo ja met welke resultaten?
- 2.11.
Waarom zijn [betrokkene 1] en [getuige 15] niet meer “gebruikt” door de prosecution in het Taylor proces?
- 2.12.
Waarom heeft het openbaar ministerie tot op heden geen onderzoek al of niet op basis van meineed gedaan naar de gebleken valsheden/onwaarheden van de verschillende getuigen, zoals [betrokkene 2], [betrokkene 1], [getuige 15], [getuige 11], [betrokkene 3], [betrokkene 4], Global Witness, enz.?
- 2.13.
Heeft het openbaar ministerie ooit onderzoek gedaan aan de hand van deze en de overige vele zeer stellige antwoorden van Taylor en hetgeen hij aanhaalt aan ondersteunend materiaal, zoals de eerder door hem aangehaalde “trainees”, die kennelijk eveneens hetgeen [getuige 15] stelde, ontkrachtten? Zo ja, wat was daarvan het resultaat?
(pagina 30, 31 en 32:)
- 3.1.
Is onderzoek gedaan naar die ontkrachtende elementen in het SLT materiaal ten aanzien van cliënt en met name ten aanzien van de door het openbaar ministerie van het SLT verkregen getuigen? Zo ja met welk resultaat?
- 3.2.
Specifiek, op welk getuigenmateriaal doelt Taylor in het eerder door mij bedoelde verhoor ten opzichte van [getuige 15]?
- 3.3.
Op welke getuigen van het SLT was nu een immuniteitsclausule van toepassing en in welke zin?
- 3.4.
Verlaat het openbaar ministerie hiermee de stellingen omtrent het verondersteld vervoer van wapens met de Antarctic Mariner?
- 3.5.
Heeft het openbaar ministerie nagezocht van wie voor wie de bedoelde wapens uit dat vliegtuig waren? En zo ja, wat was daarvan het resultaat?
- 3.6.
Heeft het openbaar ministerie en met welk resultaat tot op heden de gebleken valsheden en onbetrouwbaarheden van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en hun banden en kennelijke beïnvloeding van andere getuigen onderzocht?
- 3.7.
Waarom is [betrokkene 1] niet meer als getuige in het proces tegen Taylor gebruikt door de prosecution in dat proces?
- 3.8.
De verdediging wenst wel degelijk ook de verklaringen van [betrokkene 2] in het RUF/Sesay proces van het SLT, nu deze [betrokkene 2] juist steeds per verklaring zijn eigen rol, plaats enz heeft gewijzigd en die verklaringen juist op dat gebied nadere toetsing mogelijk maken.
- 3.9.
De verdediging wenst voorts alle overige stukken van het SLT, dat is verzameld over en van belang kan zijn voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van de betreffende getuigen [getuige 15] en alle andere getuigen die van het SLT zijn verkregen.
(mondeling toegevoegd op pagina 32 onder 10:)
- 3.10.
De verdediging wenst voorts alle overige stukken van het SLT, te weten: al het materiaal dat gebruikt wordt in het Taylor-proces. De verdediging wenst dat het
niet-openbare materiaal waaruit door het openbaar ministerie gekozen kon worden ter beschikking wordt gesteld, zodat de verdediging daarin kan kijken.
(pagina 33:)
- 3.11.
Neemt het openbaar ministerie het oordeel van het SLT ten aanzien van mevr. [betrokkene 5], haar onkundigheid en bevooroordeeldheid over en welke gevolgen verbindt het daaraan?
(mondeling toegevoegd op pagina 33 onder 11:)
- 3.12.
Waarom heeft het openbaar ministerie, indien het hiervan wist, dit nooit gemeld in de procedure tot op heden?
(pagina 35:)
- 3.13.
De verdediging verzoekt derhalve alle doorzoekingsresultaten van het SLT ter beschikking voor selectie van deze verdediging te doen stellen.
(pagina 40:)
- 4.1.
Heeft het openbaar ministerie de inhoud van dat TRC rapport en alle daarin benoemde vermeende bronnen nagetrokken, onderliggende stukken opgevraagd en op betrouwbaarheid feitelijk onderzocht? Zo ja dan gaarne de betreffende resultaten ontvangen, zo nee, waarom niet?
- 4.2.
Heeft het openbaar ministerie specifiek de in het rapport vermeende feiten, zoals het hierboven genoemde export van hout en waarde nagetrokken? Bijvoorbeeld bij de daartoe bestaande overkoepelende toezichthouders en instanties, zoals de FDA, zo ja met welke resultaten en zo nee, waarom niet?
- 4.3.
Heeft het openbaar ministerie enig onderzoek gedaan naar de achtergronden en onderlinge motieven van de opstellers van de betreffende rapportage van de TRC? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten en zo nee, waarom niet?
- 4.4.
Heeft het openbaar ministerie nagegaan in welke zin die door [betrokkene 6] in zijn rapport bij het rapport van het TRC gemaakte opmerkingen ten aanzien van de naar zijn stelling onwettige werkwijze zich verhouden met de inhoud van het TRC rapport en de voorliggende procedure? Zo ja, wat zijn de conclusies daarbij?
- 5.1.
De verdediging zal gaarne per omgaande ontvangen het door het openbaar ministerie bedoelde “proces-verbaal dat informatie bevatte over het overdragen van gegevens aan een ander onderzoeksteam”.
- 5.2.
Of en in welke zin is door het openbaar ministerie onderzoek gedaan naar de reden waarom de “laatste categorie” niet in het dossier zijn gevoegd?
- 5.3.
Wat bedoelt het openbaar ministerie met de woorden “waarvan niet is gebleken dat hieromtrent overleg is geweest met het openbaar ministerie”? Heeft het openbaar ministerie ook hiernaar onderzoek gedaan en zo ja wat is daaruit gekomen?
- 5.4.
De verdediging verzoekt alsnog aan de verdediging door het openbaar ministerie te doen verstrekken het proces-verbaal onder nummer 22, dat informatie zou bevatten ten aanzien van een aantal personen, die uiteindelijk niet mee wensten te werken aan het onderzoek.
(pagina 47:)
- 6.1.
Toen het openbaar ministerie na terugverwijzing door de Hoge Raad in april 2010 de bedoelde bestanden besloot toe te voegen, is toen overwogen de inhoud daarvan nader na te trekken, te vergelijken met hetgeen deze A03 en A04 en andere getuigen in deze procedure hadden verklaard en hen te confronteren daarmee? zo ja, met welke resultaten? Zo nee, waarom niet?
(pagina 11:)
- 7.1.
De verdediging zal gaarne alle verklaringen ontvangen van de door het openbaar ministerie genoemde 3 personen waarvan de identiteit thans is onthuld.
- 7.2.
Sinds wanneer en van wie naar aanleiding waarvan heeft het openbaar ministerie kennis genomen van deze personen en hun verklaringen?
- 7.3.
Welk onderzoek heeft het openbaar ministerie naar de betrouwbaarheid daarvan en van die personen en hun achtergrond en eventuele band met andere getuigen/VP’s/NGO’s in deze zaak en hun eventuele toepasselijke getuigen/immuniteitsregelingen?
(pagina 21 en 22:)
- 7.4.
Welke onderzoeken en met welke resultaten heeft het openbaar ministerie gedaan naar de inhoud van de betreffende verklaringen?
- 7.5.
Of en hoeveel geld is aan deze getuigen betaald?
- 7.6.
Of en in welke zin zijn het openbaar ministerie of enige andere Nederlandse / internationale justitiële dienst anderszins hen ter wille is geweest, zoals het verstrekken van verblijf in Nederland of behulpzaam zijn met verblijf in andere landen, het verstrekken van goederen, verhuiskosten of andere “vergoedingen”.
(pagina 27 en 28:)
- 7.7.
De verdediging verzoekt het openbaar ministerie alle gegevens van deze getuigen en verklaringen per omgaande te verstrekken, opdat een onderbouwd verweer en oordeel kan worden gevormd.
- 7.8.
Waarom heeft het openbaar ministerie niet eerder deze aangevoerd?
(pagina 23:)
- 8.1.
Waarom heeft er nimmer van deze persoon een, zoals ook het verslag aan het eind aangeeft tactisch vervolg gesprek plaats gevonden?
(pagina 24 en 25:)
- 9.1.
Waarom heeft het openbaar ministerie nooit onderzoek naar die kennelijk valse door [getuige 11] aangeleverde verklaring gedaan?
- 9.2.
Waarom heeft het openbaar ministerie nooit de echte [getuige 2] willen horen, niet door de CIE, niet door het tactische team, niet door de rechter-commissaris, niet door de rechtbank, niet door het Hof Den Haag?
- 9.3.
Waarom wenst het openbaar ministerie dus nu in rechte een beroep te doen op een kennelijk valselijk opgemaakt stuk namelijk die door [getuige 11] ingebrachte verklaring van een vermeende [getuige 2]?
(pagina 27:)
- 10.1.
Waarom heeft het openbaar ministerie nooit onderzoek naar die kennelijk valse door [getuige 11] aangeleverde verklaring gedaan?
- 10.2.
Waarom heeft het openbaar ministerie nooit [getuige 3] willen horen, niet door de CIE, niet door het tactische team, niet door de rechter-commissaris, niet door de rechtbank, niet door het Hof Den Haag?
- 10.3.
Waarom wenst het openbaar ministerie dus nu in rechte een beroep te doen op een kennelijk valselijk opgemaakt stuk, namelijk die door [getuige 11] ingebrachte verklaring?
(pagina 11:)
- 11.1.
Waarom heeft het openbaar ministerie tot op heden geen onderzoek gedaan meer specifiek naar hetgeen A03 en A04 hebben verklaard, bij voorbeeld aan de hand van hetgeen de verdediging in de Hof fase na het ontvangen van de samenvattingen van deze getuigen, aan eigen onderzoeksresultaten heeft gepresenteerd, of, zoals nu blijkt aan de hand van het haar ter beschikking staande materiaal (zoals bijlagen 11,12)?
- 11.2.
De verdediging zal voorts gaarne alle verklaringen ontvangen van A03 en A04.
- 11.3.
Sinds wanneer en van wie naar aanleiding waarvan heeft het openbaar ministerie kennis genomen van deze personen?
- 11.4.
Welk onderzoek heeft het openbaar ministerie naar de betrouwbaarheid daarvan en van die personen en hun achtergrond en eventuele band met andere getuigen/VP’s/NGO’s in deze zaak heeft gedaan?
- 11.5.
En dus ook alle correspondentie ten aanzien van die personen en hun statements.
(pagina 47):
- 11.6.
Heeft het openbaar ministerie of het SLT deze getuigen ooit geconfronteerd met die feitelijke onjuistheden/ongerijmdheden/kennelijke onwaarheden? Zo ja, met welke resultaten? Zo nee, waarom niet?
- 11.7.
Zijn de getuigen ooit geconfronteerd met de bedoelde “achtergehouden” digitale bestanden en de inhoud daarvan, dan wel de op basis daarvan eventueel verkregen onderzoeksbevindingen?
(pagina 54 en 55:)
- 11.8.
Wanneer en via wie heeft het openbaar ministerie voor het eerst kennis genomen van het bestaan van de verklaringen van A03 en A04?
- 11.9.
Via wie/wat zijn deze getuigen bij het SLT terecht gekomen?
- 11.10.
Heeft het openbaar ministerie nagetrokken of dat een van zijn eigen ronselaars / VP’s / Global Witness / andere getuigen, zoals [betrokkene 2] was en in hoeverre deze eventueel een rol bij de inhoud van die verklaringen heeft gespeeld?
- 11.11.
Wat was de inhoud van de eventueel toepasselijke getuigen/immuniteitsregeling?
- 11.12.
In welke zin heeft het openbaar ministerie zich daaraan verbonden?
- 11.13.
In welke zin heeft het openbaar ministerie de inhoud van die verklaringen en de achtergrond van die getuigen en wat zijn daar de resultaten van?
- 11.14.
In welke zin heeft het openbaar ministerie hetgeen de verdediging heeft aangereikt aan ontkrachtende gegevens en bewijzen in relatie tot deze getuigen nader uitgezocht? En met welke resultaten? Indien het openbaar ministerie dit niet heeft gedaan, zal ik gaarne vernemen waarom niet?
- 11.15.
Heeft het openbaar ministerie inmiddels nagetrokken of deze getuigen onder naam hebben verklaard bij het SLT? Zo ja onder welke naam en met welke verklaringen en wat is omtrent hen tijdens die procedure aan materiaal gebruikt door de verdediging?
- 11.16.
Klopt het dat A03, de getuige [betrokkene 7] bij het SLT betreft?
- 11.17.
Klopt het dat A04, de getuige [betrokkene 8] bij het SLT betreft?
- 11.18.
Sinds wanneer is het openbaar ministerie op de hoogte van de identiteit van de betreffende getuigen?
- 11.19.
Sinds wanneer weet het openbaar ministerie of deze onder naam zijn gehoord bij het SLT?
- 11.20.
Zo nee, verzoekt de verdediging het openbaar ministerie dit alsnog na te trekken en de resultaten per omgaande te verstrekken.
- 11.21.
Indien deze getuigen toch nog steeds protected witness en volledig anoniem zijn bij het SLT, zijn deze inmiddels aldaar ondervraagd ter zitting en wat zijn daarvan de resultaten en indien deze niet meer zijn gebruikt/gehoord, waarom niet?
(pagina 56:)
- 12.1.
Heeft het openbaar ministerie die piloot dan kunnen traceren? Is daar enig zicht op?
- 12.2.
Wat heeft het openbaar ministerie gedaan aan nader onderzoek met de gegevens uit het achtergehouden materiaal en die “fotobrief”, maar ook die andere brieven ten aanzien van de piloot ter eventuele bevestiging van hetgeen daar staat?
(pagina 57:)
- 13.1.
Heeft het openbaar ministerie ooit onderzoek gedaan naar de grondslag van al die kennelijke onjuistheden in die rapportages van Global Witness? En zo ja met welke resultaten en zo nee, waarom niet?
(mondeling toegevoegd op pagina 57 onder 16:)
- 13.2.
Is deze persoon getraceerd en, zo ja, is daar dan überhaupt uitzicht op?
(pagina 11:)
- 14.1.
Sinds wanneer en van wie naar aanleiding waarvan heeft het openbaar ministerie kennis genomen van een mogelijke, zoals het openbaar ministerie dat noemt OTP statement?
- 14.2.
Welk onderzoek heeft het openbaar ministerie naar de betrouwbaarheid daarvan en van die persoon, diens achtergrond en eventuele band met andere getuigen/VP’s/NGO’s gedaan?
- 14.3.
En dus ook alle correspondentie ten aanzien van die statement, alsmede alle verklaringen van die persoon.
(pagina 36:)
- 14.4.
De verdediging verzoekt per omgaande alle verklaringen van deze persoon op naam te doen verstrekken aan de verdediging, zodat de inhoud van die verklaringen nog kan worden nagetrokken en getoetst.
- 14.5.
Waarom wenst het openbaar ministerie eerst nu deze getuige in te brengen?
- 14.6.
De verdediging verzoekt aan het openbaar ministerie om aan te geven alle gegevens te verstrekken omtrent de betreffende persoon, ook met betrekking tot diens politieke/stam/ militaire/eventuele rebellen achtergrond en diens eventuele relatie tot andere getuigen/VP’s/ NGO’s in dit dossier
- 14.7.
alsmede aan de verdediging te verstrekken alle door deze persoon bij het SLT afgelegde verklaringen
- 14.8.
De verdediging verzoekt alle materiaal dat bij het SLT berust over deze getuige (eventuele andere getuigen, die over deze getuige zijn ondervraagd of materiaal waarmee deze getuige dient of is geconfronteerd) te verstrekken.
- 14.9.
Indien het openbaar ministerie dit niet heeft nagetrokken, waarom is dit bij deze getuige niet gedaan?
- 14.10.
Is de inhoud van de betreffende verklaring en eventuele overige verklaringen door deze persoon afgelegd nagetrokken (dus inhoudelijk, ten aanzien van bronnen van wetenschap, plaats, gebeurtenis, figuranten, bestaan daarvan enz) en met welke resultaten?
- 14.11.
De verdediging verzoekt het openbaar ministerie voorts aan de verdediging ter beoordeling van de relevantie en inhoudelijke betrouwbaarheid van deze getuige te verstrekken alle op deze persoon van toepassing zijnde getuigen/immuniteitsregelingen van het SLT en/of het Nederlandse openbaar ministerie.
(pagina 60:)
- 15.1.
Heeft het openbaar ministerie tot op heden de verklaringen van [betrokkene 2], [getuige 9] en [getuige 10], mede in relatie tot hun onderlinge connecties, inhoudelijk nagetrokken, en op welke wijze en met welk resultaat? Mocht het openbaar ministerie dit niet hebben gedaan, waarom heeft het openbaar ministerie dat niet gedaan?
- 15.2.
Heeft het openbaar ministerie op basis van die kennelijke valsheden de aan [betrokkene 2] en aan [getuige 9] en [getuige 10] uitgekeerde aanzienlijke bedragen terug gevorderd?
- 15.3.
Waarom heeft het openbaar ministerie ondanks die kennelijke valsheden [betrokkene 2] verzocht andere getuigen te zoeken, althans hem daarbij een rol heeft laten spelen en zelfs gevraagd heeft getuigen van de verdediging te benaderen (zoals [betrokkene 9] en cliënts chauffeur)?
(pagina 61:)
- 16.1.
Heeft het openbaar ministerie thans wel uitzicht op een verblijfplaats van die getuige en een mogelijkheid van spoedig verhoor?
(pagina 65:)
- 17.1.
Wat heeft het openbaar ministerie ooit überhaupt aan technisch/feitelijk onderzoek op enige plaats genoemd door haar getuigen verricht? En met welk resultaat?
- 17.2.
Indien het openbaar ministerie dit niet heeft verricht, waarom niet?
- 17.3.
Welk specifiek technisch sporenonderzoek meent het openbaar ministerie thans in 2010 ten aanzien van het te laste gelegde te vinden?
(pagina 58:)
- 18.1.
De verdediging verzoekt het openbaar ministerie nogmaals die valsheden te onderzoeken en strafvervolging te doen instellen tegen [getuige 11] en de medewerker die deze valsheden mede heeft gepleegd.
- 18.2.
Heeft het openbaar ministerie op basis van die kennelijke valsheden de aan [getuige 11] uitgekeerde aanzienlijke bedragen terug gevorderd of gaat dit gebeuren?
(pagina 62:)
- 19.1.
Heeft het openbaar ministerie ooit nog een onderzoek gedaan naar die valse documenten van [betrokkene 1], de rol van [getuige 14] daarbij en hun relatie en die met [betrokkene 10] in het kader van de door haar afgelegde verklaringen, alsmede een onderzoek naar de inhoud van hetgeen zij verklaard heeft en zo ja, wat waren daarvan de resultaten? Zo nee, waarom heeft het openbaar ministerie nimmer onderzoek daarnaar gedaan?
- 19.2.
Heeft het openbaar ministerie de aan [betrokkene 1] en eventueel [getuige 14] betaalde gelden gelet op die valsheden terug gevorderd?
(pagina 66:)
- 20.1.
Heeft het openbaar ministerie de verklaringen van deze getuige inhoudelijk getoetst en zo ja met welke resultaten?
- 20.2.
Mocht het openbaar ministerie toch niet dat onderzoek hebben verricht, waarom niet?
(pagina 68:)
- 21.1.
Heeft het openbaar ministerie deze VP’s ooit nog geconfronteerd met alle door de verdediging na onderzoek verzamelde gegevens, althans daar überhaupt onderzoek naar gedaan, ten aanzien van de leugenachtigheid/onbetrouwbaarheid van de door hen aangeleverde getuigen en de kennelijke groepsgewijze regie daarbij door hen of derden en naar de eventuele in dat kader spelende belangen? Zo ja, met welke resultaten, zo nee, waarom niet?
Het hof verzoekt het openbaar ministerie voormelde vragen (zo mogelijk gedocumenteerd) schriftelijk te beantwoorden respectievelijk de verzochte stukken over te leggen.
Voor zover het openbaar ministerie een of meer van voormelde vragen niet wil of niet kan beantwoorden, dan wel de verzochte stukken niet over wil of niet over kan leggen, verzoekt het hof zulks schriftelijk en gemotiveerd aan het hof te berichten.
9.
De verzoeken van de verdediging om [getuige 11] (11), [getuige 12] (12), [getuige 13] (13), [getuige 14] (14) en [getuige 15] (15) als getuige te horen, wijst het hof toe.
10.
Het verzoek om deskundige Combs te horen wordt afgewezen. Echter, het hof zal -zoals ook met betrekking tot de deskundige Ellis is overwogen- aan een raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof, niet zijnde één van de raadsheren die over de zaak zullen oordelen, de opdracht geven om door de deskundige Combs een rapport te doen opmaken.
Het openbaar ministerie en de verdediging zullen in de gelegenheid worden gesteld om vóór een door die raadsheer-commissaris te bepalen datum vragen aan de deskundige op te geven. De verdachte wordt door de afwijzing van het verzoek bijgevolg niet in zijn verdediging geschaad.
Het verzoek om het boek “Fact-Finding Without Facts. The Uncertain Evidentiary Foundations of International Criminal Convictions” van Nancy A. Combs aan het dossier toe te voegen wordt eveneens afgewezen. Uit hetgeen de verdediging ter ondersteuning van het verzoek heeft betoogd, heeft het hof niet kunnen afleiden dat de inhoud van alle pagina’s van het boek van belang zijn voor de verdediging. Omdat wellicht enkele passages wel van belang kunnen zijn, zou de verdachte in beperkte mate in zijn verdediging kunnen worden geschaad.
Dit moet worden gecompenseerd. Het hof stelt de verdediging mede daarom in de gelegenheid om de deskundige schriftelijk te bevragen, dus ook omtrent de inhoud van het boek.
11.
Het verzoek van de verdediging om de ingezette vertrouwenspersonen (16a, 16b, ….) als getuige te horen wijst het hof toe. Het hof acht het horen van deze personen van belang in verband met verdachtes recht op een eerlijke behandeling als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Voorts acht het hof het horen van deze personen in het belang van de waarheidsvinding. Aan het openbaar ministerie zal worden opgedragen om vóór de nadere terechtzitting de personalia van deze personen aan het hof kenbaar te maken.
12.
Het hof wijst het verzoek om Charles Taylor (17) als getuige te horen toe. Deze getuige zal worden gehoord ter terechtzitting van het hof, waartoe op een nadere terechtzitting zijn oproeping zal worden bevolen.
13.
Het verzoek van de verdediging om de kapiteins en de eerste stuurmannen van de schepen die tegelijkertijd met de Antarctic Mariner in de haven van Buchanan verbleven, wijst het hof af. Naar het oordeel van het hof wordt verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Daartoe overweegt het hof, dat mochten deze personen verklaren dat zij niet hebben gezien dat er wapens uit de Antarctic Mariner kwamen, zulks immers nog geen afbreuk kan doen aan het hieromtrent door het openbaar ministerie gestelde.
14.
Het verzoek om de officieren van justitie Polescuk en Den Hartigh alsmede de advocaat-generaal Van Die als getuige te horen, wijst het hof eveneens af. Het horen van officieren van justitie en advocaten-generaal past, behoudens in bijzondere gevallen waarvan thans niet is gebleken, niet in het Nederlandse stelsel van strafvordering. Daarnaast wordt verdachte door de afwijzing niet in zijn verdediging geschaad, in aanmerking genomen dat het hof het openbaar ministerie heeft verzocht de bovenstaande vragen van de verdediging te beantwoorden.
15.
De raadsvrouwe heeft voorwaardelijk, te weten: indien het verzoek om [getuige 2] en [getuige 3] als getuige te horen zou worden toegewezen, verzocht om [getuige 18] (18), [getuige 19] (19), [getuige 20] (20), [getuige 21] (21), [getuige 22] (22), [getuige 23] (23), [getuige 24] (24), [getuige 25] (25) en [getuige 26] (26) als getuige te horen. Aan voormelde voorwaarde is voldaan. Het hof wijst het verzoek tot het horen van deze getuigen toe.
16.
De raadsvrouwe heeft voorwaardelijk, te weten: indien het verzoek om [getuige 2] en [getuige 3] als getuige te horen zou worden toegewezen, verzocht om alle identiteitsbewijzen van de door [getuige 11] gehoorde personen. Het hof is de noodzaak daarvan evenwel niet gebleken, in aanmerking genomen dat de identiteit van de te horen getuigen bij hun verhoor zal worden onderzocht, zodat het verzoek wordt afgewezen.
17.
Het hof acht het ambtshalve wenselijk dat [getuige 27] (27) als getuige zal worden gehoord. Daarbij heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de hiervoor onder 1. en 14. genomen beslissingen.
Het hof overweegt voorts nog het volgende.
Behoudens wat betreft getuige Charles Taylor (17) neemt het hof thans nog geen beslissing ten aanzien van de vraag waar en door wie de te horen getuigen gehoord zullen worden. Het hof verzoekt het openbaar ministerie en de verdediging op te geven waar de te horen getuigen zich bevinden en of ze redelijkerwijs naar Nederland kunnen komen om gehoord te worden.
Na de tweede regiezitting zal het hof dan, zoveel als mogelijk, een beslissing nemen over de vraag op welke locatie de getuigen gehoord zullen worden en over de vraag wie de verhoren zal afnemen.
Het openbaar ministerie en de verdediging hebben zich uitgelaten over het recht dat van toepassing is bij het horen van getuigen in het buitenland.
Het hof zal dat dit telkens vaststellen aan de hand van het desbetreffende rechtshulpverdrag. Ten aanzien van Liberia houdt artikel XIII van de ‘Overeenkomst tusschen Nederland en Liberia tot regeling der wederzijdsche uitlevering van misdadigers’ in dat aan een rogatoire commissie tot het horen van getuigen gevolg zal worden gegeven met inachtneming van de wetten van het land waar de getuigen zullen worden uitgenodigd te verschijnen.
Ten aanzien van het verzoek van de raadsvrouw dat de Liberiaanse advocaat [naam advocaat] bij verhoren van getuigen in Liberia aanwezig mag zijn, zal het hof geen beslissing nemen. Immers, op grond van artikel 187c Sv kan de rechter-commissaris dan wel de
raadsheer-commissaris bijzondere toegang verlenen tot het verhoor van een getuige of een deskundige.
Wel beveelt het hof de in deze zaak nog te benoemen rechter-commissaris dan wel de raadsheer-commissaris aan, toe te staan dat [naam advocaat] ter ondersteuning van en enkel in het gezelschap van de raadsvrouw bij verhoren aanwezig mag zijn. Hem zou dan geen zelfstandige positie toekomen, zodat hij geen vragen mag stellen, doch enkel de raadsvrouw mag adviseren, opdat zij adequate vragen kan stellen.
Het hof beveelt die rechter-commissaris dan wel de raadsheer-commissaris op eenzelfde wijze aan, desverzocht, toe te staan dat een politieambtenaar ter ondersteuning van en enkel in het gezelschap van een advocaat-generaal bij verhoren aanwezig zal zijn.
Het hof zal de behandeling van de zaak schorsen tot de terechtzitting van 1 maart 2011 om 13.30 uur. Dan zal de tweede regiezitting plaatsvinden.
Het hof nodigt het openbaar ministerie en de verdediging uit eventuele aanvullende wensen tijdig voor deze zitting schriftelijk aan het hof kenbaar te maken.
Het hof:
Schorst het onderzoek tot de terechtzitting van 1 maart 2011 te 13.30 uur, met bevel tot oproeping van verdachte tegen voormelde datum en tijdstip, en met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsvrouw van verdachte.
Stelt het openbaar ministerie en de verdediging in de gelegenheid vóór een door de raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof te bepalen datum aan het hof de vragen aan deskundigen Ellis en / of Combs en eventuele onderliggende stukken te doen toekomen.
Stelt de stukken in handen van een raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof, niet zijnde een van de raadsheren die over de zaak zal oordelen, met de opdracht om:
- a.
- -
door prof. dr. S.D.K. Ellis, hoogleraar aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit te Amsterdam, De Boelelaan 1081, 1081 HV Amsterdam, alsmede als onderzoeker werkzaam bij het African Studies Centre van de Universiteit Leiden, postbus 9555, 2300 RB Leiden, en
- -
door Nancy A. Combs, professor of law aan de William and Mary Law School te
- 613.
South Henry Street, Williamsburg, Virginia 23185, Verenigde Staten, e-mailadres: [e-mailadres], tevens als gastonderzoeker verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en het T.M.C. Asser Instituut,
een deskundigenrapport te doen opmaken ter beantwoording van de vragen die zijn opgegeven door het openbaar ministerie en / of de verdediging.
- b.
de navolgende locaties te schouwen en van hetgeen aldaar wordt waargenomen beeldopnames te doen vervaardigen:
- -
de haven in Buchanan, Liberia
- -
the Loop in Buchanan, Liberia,
- -
the Executive Mansion in Monrovia, Liberia
- -
White Flower in Monrovia, Liberia.
Verzoekt het openbaar ministerie en de verdediging schriftelijk aan het hof mede te delen of bezwaar wordt gemaakt tegen de eventuele aanwezigheid als toeschouwer van een of meer leden van deze strafkamer bij die schouwen.
Verzoekt het openbaar ministerie voormelde vragen van de raadsvrouw -zo mogelijk gedocumenteerd- schriftelijk te beantwoorden respectievelijk de verzochte stukken over te leggen. Voor zover het openbaar ministerie een of meer van deze vragen niet wil of niet kan beantwoorden dan wel de verzochte stukken niet over wil of niet over kan leggen, verzoekt het hof zulks schriftelijk en gemotiveerd aan het hof te berichten.
Draagt het openbaar ministerie op de personalia van de vertrouwenspersonen schriftelijk aan het hof kenbaar te maken.
Verzoekt het openbaar ministerie en de verdediging schriftelijk aan het hof op te geven waar de te horen getuigen zich bevinden en of ze naar Nederland zouden kunnen komen om gehoord te worden.
Verstaat dat aanvullende stukken en eventuele aanvullende onderzoekswensen tijdig vóór de nadere rechtsdag van 1 maart 2011 ter griffie van dit gerecht zullen worden neergelegd.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffiers is vastgesteld en ondertekend.