Ten overvloede wijs ik er nog op dat uit de bestreden arresten die in de samenhangende zaken gewezen zijn tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 25 maart 2013 al 55 jaar oud was en dat [medeverdachte 2] door getuigen wordt herkend aan zijn omvang.
HR, 16-02-2021, nr. 19/02501
ECLI:NL:HR:2021:216, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-02-2021
- Zaaknummer
19/02501
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:216, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑02‑2021; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2019:1752, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1264
ECLI:NL:PHR:2020:1264, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑12‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:216
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑06‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0042
NJ 2021/183 met annotatie van P. Mevis
Uitspraak 16‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen uitvoer MDMA naar Groot-Brittannië (art. 2.A Opiumwet), hennepkwekerij in woning (art. 3.B Opiumwet en art. 3.C Opiumwet), diefstal van stroom (art. 310 Sr) en witwassen van geldbedrag (art. 420bis Sr). Onttrekking aan het verkeer van boksbeugel en wapenstok na vrijspraak in e.a. t.z.v. voorhanden hebben van die voorwerpen. 1. Is sprake van soortgelijke feiten a.b.i. art. 36d Sr? 2. Is hof bevoegd te oordelen over onttrekking aan het verkeer die is verbonden aan een in e.a. gegeven vrijspraak en mag hof dan vaststellen dat ‘strafbaar feit is begaan’? Ad 1. Onder ‘soortgelijke feiten’ in de zin van art. 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door verdachte begane feiten dan wel feiten waarvan hij wordt verdacht (vgl. ECLI:NL:HR:1997:ZC9322). Gelet op samenhang van deze bepaling met art. 36b Sr moet voorts onder ‘feit waarvan hij wordt verdacht’ worden verstaan feit waarvan rechter heeft vastgesteld dat het is begaan, al is verdachte van dat feit vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging. Hof heeft inbeslaggenomen boksbeugel en wapenstok onttrokken aan het verkeer “nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang” en heeft als toepasselijke voorschriften art. 36b en 36d Sr vermeld en aldus maatregel kennelijk gegrond op art. 36d Sr. Oordeel is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, omdat uit ‘s hofs overweging niet kan volgen dat deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of voorbereiding van soortgelijke feiten als de door verdachte begane feiten (overtredingen van Opiumwet, diefstal en witwassen) of als feiten waarvan hij wordt verdacht, waaromtrent hof immers niets heeft vastgesteld. Ad 2. HR merkt n.a.v. CAG nog het volgende op in zaken waarin (i) in e.a. aan verdachte maatregel van onttrekking aan het verkeer is opgelegd i.v.m. één of meer feiten waarvan verdachte is vrijgesproken en (ii) verdachte wel is veroordeeld t.z.v. één of meer andere feiten. In dat geval brengt een redelijke toepassing van art. 404.1 Sv met zich dat door verdachte ingesteld h.b., ook al kan verdachte in h.b. niet opkomen tegen feit of feiten waarvan hij is vrijgesproken, zich mede uitstrekt tot de in e.a. opgelegde maatregel van onttrekking aan het verkeer. Als hof in zo’n geval vaststelt dat niettegenstaande in e.a. gegeven vrijspraak strafbaar feit is begaan, zal hof maatregel van onttrekking aan het verkeer kunnen opleggen of vonnis in zoverre kunnen bevestigen. Als hof dergelijke vaststelling niet doet, zal hof het vonnis in zoverre kunnen vernietigen. In dat laatste geval moet hof o.g.v. art. 353.1 Sv een van de beslissingen a.b.i. art 353.2. Sv nemen, bijvoorbeeld door teruggave te gelasten van inbeslaggenomen voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen. Daarnaast volgt uit ECLI:NL:HR:2010:BM9420 dat in gevallen waarin verdachte van gehele tll. is vrijgesproken maar maatregel van onttrekking aan het verkeer is opgelegd, tegen vonnis het rechtsmiddel van cassatie openstaat. Volgt gedeeltelijke vernietiging (t.a.v. beslissing tot onttrekking aan het verkeer) en terugwijzing. CAG: Volstaan met vernietiging t.a.v. beslissing tot onttrekking aan het verkeer zonder terugwijzing. Samenhang met acht andere zaken.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02501
Datum 16 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019, nummer 23-002167-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen boksbeugel en wapenstok alsmede de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof dat een boksbeugel en een wapenstok aan het verkeer onttrokken worden verklaard.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Zaak A
feit 1
hij op 25 maart 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een krat bevattende een hoeveelheid van 29,841 kilogram van een materiaal bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA);
Zaak B
feit 1
hij op 8 januari 2013 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, in een woning aan de [a-straat 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad 386 hennepplanten;
feit 2
hij in de periode van 1 november 2012 tot en met 7 januari 2013 te [plaats], opzettelijk heeft geteeld in een woning aan de [a-straat 1] , 386 hennepplanten;
feit 3
hij in de periode van 1 november 2012 tot en met 8 januari 2013 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische stroom, toebehorende aan "Liander N.V.";
Zaak C
feit 4
hij op 22 november 2013 te Amsterdam een geldbedrag van € 221.300,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.”
3.2.2
Het hof heeft het bewezenverklaarde - kort gezegd - gekwalificeerd als het (mede)plegen van verschillende in de Opiumwet omschreven misdrijven, diefstal en witwassen, en de verdachte voor die feiten onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van 63 maanden, met aftrek van voorarrest en met onttrekking aan het verkeer van een inbeslaggenomen boksbeugel en wapenstok.
3.2.3
De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
“Onttrekking aan het verkeer
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel, dat de onder de verdachte in beslaggenomen en nog niet teruggegeven boksbeugel en wapenstok dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
(...)
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen (...) 36b, 36d (...) van het Wetboek van Strafrecht.
(...)
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
volgnummer 1: een Boksbeugel;
volgnummer 2: een Wapen (wapenstok).”
3.3
De volgende bepalingen zijn van belang:
- artikel 36b lid 1, aanhef en onder 1° en 3°, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
1° bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
(...)
3° bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;
- artikel 36d Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
“1. In het geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging neemt de rechtbank een beslissing over de met toepassing van artikel 94 inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Deze beslissing laat ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet.
2. De rechtbank gelast, onverminderd artikel 351,
a. de teruggave van het voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen;
b. de teruggave van het voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt; of
c. indien geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende.”
- artikel 404 lid 1 Sv:
“1. Tegen de vonnissen betreffende misdrijven, door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven, staat hoger beroep open voor de officier van justitie bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, en voor de verdachte die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.”
3.4.1
Onder ‘soortgelijke feiten’ in de zin van artikel 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht. (Vgl. HR 6 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9322.) Gelet op de samenhang van deze bepaling met artikel 36b Sr moet voorts onder een ‘feit waarvan hij wordt verdacht’ worden verstaan een feit waarvan de rechter heeft vastgesteld dat het is begaan, al is de verdachte van dat feit vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.4.2
Het hof heeft de inbeslaggenomen boksbeugel en wapenstok onttrokken aan het verkeer “nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang” en heeft als toepasselijke voorschriften onder andere de artikelen 36b en 36d Sr vermeld. Aldus heeft het deze maatregel kennelijk gegrond op artikel 36d Sr. Dat oordeel is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, omdat uit de overweging van het hof niet kan volgen dat deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten als de door de verdachte begane feiten (blijkens de bewezenverklaringen overtredingen van de Opiumwet, diefstal en witwassen) of als feiten waarvan hij wordt verdacht, waaromtrent het hof immers niets heeft vastgesteld.
3.5
Het cassatiemiddel slaagt.
3.6
Naar aanleiding van het gestelde in de conclusie van de advocaat-generaal (onder 31 tot en met 37) merkt de Hoge Raad nog het volgende op met betrekking tot gevallen als het onderhavige waarin (i) in eerste aanleg aan de verdachte de maatregel van onttrekking aan het verkeer is opgelegd in verband met één of meer feiten waarvan de verdachte is vrijgesproken en (ii) de verdachte wel is veroordeeld ter zake van één of meer andere feiten. In dat geval brengt een redelijke toepassing van artikel 404 lid 1 Sv met zich dat een door de verdachte ingesteld hoger beroep, ook al kan de verdachte in hoger beroep niet opkomen tegen het feit of de feiten waarvan hij is vrijgesproken, zich mede uitstrekt tot de in eerste aanleg opgelegde maatregel van onttrekking aan het verkeer. Als het hof in zo een geval vaststelt dat niettegenstaande de in eerste aanleg gegeven vrijspraak een strafbaar feit is begaan, zal het hof de maatregel van onttrekking aan het verkeer kunnen opleggen of het vonnis in zoverre kunnen bevestigen. Als het hof een dergelijke vaststelling niet doet, zal het hof het vonnis in zoverre kunnen vernietigen. In dat laatste geval moet het hof op grond van artikel 353 lid 1 Sv een van de beslissingen als bedoeld in artikel 353 lid 2 Sv nemen, bijvoorbeeld door de teruggave te gelasten van het inbeslaggenomen voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen. Daarnaast volgt uit HR 14 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9420 kort gezegd dat in gevallen waarin de verdachte van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken maar de maatregel van onttrekking aan het verkeer is opgelegd, tegen het vonnis het rechtsmiddel van cassatie openstaat.
4. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 63 maanden.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de hiervoor onder 3.2.3 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen;
- vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 59 maanden beloopt;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien van de hiervoor genoemde beslissing tot onttrekking aan het verkeer opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2021.
Conclusie 15‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen van verlengde uitvoer MDMA naar Groot-Brittannië (art. 2.A Opiumwet), hennepkwekerij in een woning (art. 3.B Opiumwet en art. 3.C Opiumwet), diefstal van stroom (art. 310 Sr) en witwassen van een geldbedrag (art. 420bis Sr). O.a.v. boksbeugel en een wapenstok, soortgelijke feiten a.b.i. art. 36d Sr? HR: HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:1997:ZC9322 m.b.t. ‘soortgelijke feiten’ i.d.z.v. art. 36d Sr. Gelet op de samenhang van deze bepaling met art. 36b Sr moet voorts onder een ‘feit waarvan hij wordt verdacht’ worden verstaan een feit waarvan de rechter heeft vastgesteld dat het is begaan, al is verdachte van dat feit vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging. Hof heeft de inbeslaggenomen boksbeugel en wapenstok onttrokken aan het verkeer “nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang” en heeft als toepasselijke voorschriften onder andere de art. 36b en 36d Sr vermeld en aldus kennelijk gegrond op art. 36d Sr. Oordeel is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, omdat uit de overweging van het hof niet kan volgen dat deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten als de door verdachte begane feiten (blijkens de bewezenverklaringen overtredingen van de Opiumwet, diefstal en witwassen) of als feiten waarvan hij wordt verdacht, waaromtrent het hof immers niets heeft vastgesteld. HR merkt nog het volgende op in zaken waarin (i) in e.a. aan verdachte de maatregel van o.a.v. is opgelegd i.v.m. één of meer feiten waarvan verdachte is vrijgesproken en (ii) verdachte wel is veroordeeld t.z.v. één of meer andere feiten. In dat geval brengt een redelijke toepassing van art. 404.1 Sv met zich dat een door verdachte ingesteld h.b., ook al kan verdachte in h.b. niet opkomen tegen het feit of de feiten waarvan hij is vrijgesproken, zich mede uitstrekt tot de in e.a. opgelegde maatregel van o.a.v. Als het hof in zo een geval vaststelt dat niettegenstaande de in e.a. gegeven vrijspraak een strafbaar feit is begaan, zal het hof de maatregel van o.a.v. kunnen opleggen of het vonnis in zoverre kunnen bevestigen. Als het hof een dergelijke vaststelling niet doet, zal het hof het vonnis in zoverre kunnen vernietigen. In dat laatste geval moet het hof o.g.v. art. 353.1 Sv een van de beslissingen a.b.i. art 353.2. Sv nemen, bijvoorbeeld door de teruggave te gelasten van het inbeslaggenomen voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen. Daarnaast volgt uit ECLI:NL:HR:2010:BM9420 kort gezegd dat in gevallen waarin verdachte van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken maar de maatregel van o.a.v. is opgelegd, tegen het vonnis het rechtsmiddel van cassatie openstaat. Volgt gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing. Samenhang met acht andere zaken.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02501
Zitting 15 december 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 21 mei 2019 door het Gerechtshof Amsterdam wegens in zaak A onder 1 ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’; in zaak B onder 1 ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’; onder 2 ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’; onder 3 ‘diefstal’ en in zaak C onder 4 ‘witwassen’ veroordeeld tot 63 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr en verbeurdverklaring van nader omschreven bankbiljetten. Het hof heeft voorts de onttrekking aan het verkeer bevolen van een boksbeugel en een wapenstok, en de teruggave aan de verdachte gelast van een navigatieapparaat en twee inpakmachines.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/02502, 19/02496, 19/02490, 19/02618, 19/02620, 19/02526, 19/02621 en 19/02503. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel ziet op de bewezenverklaring in zaak A onder 1. Voordat ik dit middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverweging inzake dit feit weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging inzake zaak A onder 1
5. Het hof heeft in zaak A onder 1 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 25 maart 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een krat bevattende een hoeveelheid van 29,841 kilogram van een materiaal bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA);’
6. De bewezenverklaring van dit feit steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een proces-verbaal van bevindingen, op 4 april 2013 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant 8020 op 4 april 2013, ZD 04 (…) inhoudende, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Binnen het onderzoek "Higgins" werd op 25 maart 2013 een houten kist in beslag genomen. Dit betrof een kist die via het transportbedrijf [A] BV (voorheen transportbedrijf [B] ) gevestigd [b-straat 1] te [plaats] , op transport was gezet naar Groot-Brittannië. De officiële lading van deze kist betrof een hoeveelheid tuingereedschap. Bij controle werd er in een dubbele bodem een partij verdovende middelen aangetroffen. Dit bleek te gaan om 30 kilo MDMA (voorlopige uitslag).Bij dit transport zijn betrokken de verdachten:• [medeverdachte 1] , geboren [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats]• [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]Uit het onderzoek bleek verder dat de kist met daarin de verdovende middelen op 25 maart 2013 was getransporteerd met een Ford Transit voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Gezien was namelijk dat deze Ford Transit [kenteken 1] gereden was vanaf de [a-straat] te [plaats] via de [c-straat] te [plaats] naar de [b-straat] te [plaats] , waar de kist vervolgens voor verder transport werd afgeleverd.Om nader vast te stellen met welke wagen de kist bij het bedrijf [A] BV was bezorgd is door verbalisanten 8020 en 10189 op dinsdag 26 maart 2013 een onderzoek ingesteld in de omgeving van de [b-straat 1] te [plaats] met als doel het vinden van camera opstellingen die mogelijk opnames hadden gemaakt van de gebruikte wagen en de bestuurder daarvan.Door mij werd gezien dat bij perceel [b-straat 2] te [plaats] een beveiligingscamera was bevestigd aan de voorzijde van het pand. Ik zag dat deze camera gericht was op het toegangshek van het perceel. Ik zag verder dat de mogelijkheid bestond dat ook een deel van de openbare weg van de [b-straat] door deze camera gezien kon worden.In perceel [b-straat 2] te [plaats] is gevestigd het bedrijf [C] .Op dinsdag 26 maart 2013 heb ik ter plaatse gesproken met [betrokkene 1] van [C] .Hij verklaarde mij dat zij inderdaad een beveiligingscamera hadden met als doel beelden van hun toegangshek op te nemen.Op 26 maart 2012 omstreeks 15.47 uur ontving ik van [betrokkene 1] een emailbericht. In dit bericht schreef [betrokkene 1] dat de pick-up inderdaad op de beelden stond. [betrokkene 1] had 2 schermafbeeldingen bijgevoegd van de Pick-up truck.• Een van 7.02 uur waarbij te zien is dat er een kist geladen is en de wagen rijdt in de richting van het bedrijf [A] BV.• Een van 7.41 uur waarbij te zien is dat pick-up truck voorbij rijdt ZONDER de eerder genoemde kist. De pick-up truck rijdt nu in de richting van de [d-straat] te [plaats] .
2. Een proces-verbaal van bevindingen transport kist MDMA, op 3 april 2013 op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt door de verbalisanten 6719 en 5381, ZD 04, (…), inhoudende, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van genoemde verbalisant(en):
Uit de analyse van de aangebrachte plaatsbepalingsapparatuur op de bedrijfsauto, merk Ford, type Transit, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , hoofdzakelijk in gebruik bij [medeverdachte 2] en [verdachte] , bleek dat dit voertuig op 25 maart 2013 een in de vroege ochtend was gereden vanaf de woning van [verdachte] , zijnde de [a-straat 1] te [plaats] naar de [b-straat] te [plaats] . Uit de analyse van de bakengegevens bleek tevens dat genoemd voertuig in de directe omgeving had gestaan van de kruising van de [j-straat] met de [b-straat] te [plaats] .Het is het onderzoeksteam bekend dat dicht bij genoemde kruising, in perceel [b-straat 1] een transportbedrijf genaamd [A] BV gevestigd is. In de volksmond staat dit bedrijf bekend onder de naam [B] . Vanuit dit bedrijf is eerder gedurende dit onderzoek een kist, met als vermoedelijke inhoud verdovende middelen, naar Engeland verstuurd. Deze kist had een afmeting van ongeveer 1,20 m x 1,20 m x 1,20 m en was volgens de paklijst gevuld met tuinartikelen.
Naar aanleiding van bovenstaande hebben wij verbalisanten, 6719 en 5381, op maandag 25 maart 2013 omstreeks 14.00 uur een nader onderzoek ingesteld bij genoemd bedrijf. Bij genoemd bedrijf werden wij aangesproken door een man die later opgaf te zijn genaamd: [betrokkene 2] . Hij deelde ons mede de dagelijkse leiding over [A] BV te voeren. Ik, verbalisant 6719, vroeg [betrokkene 2] voornoemd of er op die dag, 25 maart 2013, in de vroege morgen een pakket was afgeleverd met als mogelijke bestemming Engeland. [betrokkene 2] antwoorde mij daarop dat er inderdaad omstreeks 07.30 uur die dag een grote kist was afgeleverd, door een man in een pick-up vrachtwagentje met een open laadbak. Deze kist met de afmetingen 1,20 m x 1,20 m x 1,30 m moest naar Engeland vervoerd worden. De inhoud van deze kist zou een hoeveelheid tuingereedschappen betreffen. Wij verbalisanten hebben vervolgens gevraagd of deze kist nog in het bedrijf aanwezig was. Hierop deelde [betrokkene 2] ons mede dat de kist omstreeks 13.00 uur was opgehaald door Transportbedrijf [D] , gevestigd [e-straat 1] te [plaats] en dat van daaruit de kist zou worden getransporteerd naar [E] te [plaats] . Wij hebben [betrokkene 2] verzocht na te gaan waar genoemde kist op dat moment was. Na enige telefonische contacten deelde [betrokkene 2] ons mede dat de kist met tracking/ referentienummer [0001] , omstreeks 18.00 uur die dag zou aankomen bij transportbedrijf [D] voornoemd. Na mondelinge toestemming van de officier van justitie Mevr. mr. A.J. van Dooren, hebben wij verbalisanten, aan [betrokkene 2] mondeling gevorderd aan ons alle beschikbare gegevens inzake het transport van de hierboven genoemde kist, ter beschikking te stellen. [betrokkene 2] voldeed aan deze vordering en overhandigde ons de navolgende bescheiden: - een kopie van de voorzijde van een enveloppe met de handgeschreven tekst: afgeven [B] ! € 514,25 incl. 08.00 open Groet [betrokkene 3] - Een kopie van het adreslabel: [F] , [g-straat 1] , London, [...] , Tel: [...] - een kopie van een notitieblad van [B] met de handgeschreven tekst: [betrokkene 3] , 06- [...] , 120 x 120 x 120 =/- 2m3 Tuinmeubelen naar Engeland-London, [...] postcode [...] rond 29 mrt leveren - een kopie van een uitgeprint e-mailbericht van [betrokkene 3] @gmail.com aan info [B] , inhoudende het afleveradres: [G] , [h-straat 1] , [...] , London [...] .
Wij hebben die dag bij [D] genoemde kist in beslag genomen.
Na mondelinge toestemming van de officier van justitie Mevr. Mr. A.J. van Dooren, hebben wij verbalisanten, aan [D] te [plaats] mondeling gevorderd aan ons alle beschikbare gegevens inzake het transport van de hierboven genoemde kist, ter beschikking te stellen. Aan deze vordering werd voldaan en aan ons werden de navolgende bescheiden ter beschikking gesteld:- een kopie van de afhaalopdracht betreffende voornoemde kist- een kopie van de vrachtbrief betreffende voornoemde kist.Wij, verbalisanten, hebben de inbeslaggenomen kist, onder constant toezicht, over laten brengen naar het beslaghuis van politie te Utrecht alwaar hij, in afwachting van nader onderzoek door de medewerkers van de afdeling Forensische opsporing van de Landelijke Eenheid van politie, in een beveiligde ruimte is geplaatst.Op 26 maart 2013 is genoemde kist nader onderzocht. Tijdens voornoemd onderzoek werd in de dubbele bodem van voornoemde kist een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram van een stof aangetroffen, waarvan bij voorlopig onderzoek bleek dat het zeer waarschijnlijk MDMA (methyleendioxymethamfetamine) betrof.
3. Een proces-verbaal verhoor getuige, op 27 maart 2013 op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door de verbalisanten KL008020 en KL006719, ZD 04, (…), inhoudende, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van de getuige [betrokkene 2] .
Ik ben operation supervisor van het bedrijf [A] BV te [plaats] . Dit bedrijf heette hiervoor " [B] ". Ongeveer twee weken geleden werd ik gebeld door een man die al eerder bij ons iets vervoerd had, [betrokkene 3] . Hij wilde een kist met tuingereedschap vervoeren naar Engeland. Ik heb toen een prijs opgevraagd bij een vervoerder, [E] genaamd. Hierna heb ik [betrokkene 3] teruggebeld en doorgegeven dat de prijs zou worden. [betrokkene 3] ging akkoord en wilde dat de krat uiterlijk donderdag 28 maart 2013 op het door hem opgegeven adres in Londen zou worden afgeleverd. Vervolgens heeft hij op 23 maart 2013 een mail naar ons verstuurd met de opdrachtbevestiging. Op maandag 25 maart 2013 omstreeks 7:30 kwam ik op mijn werk. Op dat moment stond er al een auto voor de deur te wachten om iets af te leveren. Het was een grote pick-up waarvan de voorkant volgens mij blauw was en de achterzijde metaalkleur (roestvrij staal). Op het laaddeel stond een kist, deze stond open en bloot. De bestuurder van deze auto was alleen, een blanke man van ongeveer 35 - 40 jaar oud. Ik heb met een heftruck de kist vanaf de pick-up afgeladen en bij ons op de opslag neergezet. De man overhandigde met twee enveloppen. Een met contant geld voor het vervoer en een met de beschrijving van de te vervoeren goederen. Ik heb u zojuist een van deze enveloppen overhandigd voor het onderzoek. Toen ik de kist bij ons op de overslag had neergezet, was de man alweer weggereden. Ik zag dat hij wegreed richting [d-straat] . Op de kist zaten adreslabels geniet in een plastic hoes. Die labels zijn door ons gekopieerd en op een nette manier aan de buitenzijde vastgetaped. Omstreeks 13:00 is de houten krat bij ons opgehaald door transportbedrijf [D] .
4. Een proces-verbaal relaas ZD 04, (…), op 14 april 2014 door verbalisant 3053 op ambtseed opgemaakt, inhoudende, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
pagina 33: uit de gegevens van de plaatsbepalingsapparatuur in de Ford Transit, voorzien van kenteken [kenteken 1] , blijkt dat deze zich op 25 maart 2013 vanaf de [a-straat] te [plaats] via de [c-straat] te [plaats] (loods [medeverdachte 2] ) naar de [b-straat] te [plaats] verplaatst.
pagina 37: op dinsdag 26 maart 2013 werd door de dienst forensische opsporing onderzoek ingesteld. Na monstername en het testen middels de TRuNarc Analyzer bleek het om MDMA te gaan. Na weging bleek de hoeveelheid 30 kg bruto en 29,841 kg netto te zijn.
Pagina 43 en verder: op 14 januari 2014 is te 6:02 ter aanhouding en ter doorzoeking binnengetreden in het perceel [a-straat 1] te [plaats] . Om 7:00 is de doorzoeking door de rechter-commissaris geopend. Daarbij is een aantal goederen in beslag genomen. Het pand [a-straat 1] te [plaats] is de verblijfplaats van de verdachte [verdachte] .
Pagina 46: Door de dienst Forensische Opsporing werd een aantal sporen veilig gesteld. Op het spoor met Sinnummer AAAX9708NL werd een vingerafdruk aangetroffen die geïdentificeerd werd door de dienst IPOL, afdeling dactyloscopie, als een vingerafdruk van [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975. Dit spoor werd aangetroffen op de binnenste adresseringsbon aan de binnenzijde van het pakket op het doorzichte (het hof begrijpt: doorzichtige) folie.
5. Een proces-verbaal onderzoek sporendragers, op ambtsbelofte opgemaakt op 18 april 2013 door verbalisant [verbalisant 1] , ZD 04, (…), inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
In de (het hof begrijpt op 25 maart 2013 in beslag genomen krat) werd onder de bodemplaat een dertigtal gesealde transparante plastic verpakkingen aangetroffen van circa 1 kg (het hof begrijpt: per stuk). De TruNarc Analyzer gaf aan dat het om MDMA ging. Van de 30 verpakkingen werden 15 monsters MDMA naar het NFI ingestuurd (BFK: volgen 15 SINnummers).
6. Een geschrift, zijnde een rapport van het NFI van 10 april 2013, opgemaakt door rapporteur Ing. P.H. Wallinga, NFI deskundige forensische drugs analyse, ZD 04, (…). Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
Het aangeleverde materiaal met de kenmerken (BFK: volgen de genoemde 15 SINnummers) bevatte MDMA (3,4 - methyleendioxymethamfetamine), welk middel is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
7. Een geschrift, zijnde een brief 21 juni 2013 van [verbalisant 2] , Expert D, beheerder Havank van de politie landelijke eenheid aan [verbalisant 1] van de KLPD, dienst Nationale recherche, ZD 04, (…), voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 6 april 2013 ontvingen wij van uw dienst het verzoek tot het instellen van dactyloscopisch onderzoek. Ontvangen is een A4 met een afleveradres. De uitslag van het ingestelde dactyloscopisch onderzoek is als volgt: onderzoek in Havank van het op de A4 opgewerkte spoor (met SINnummer AAAX9708NL) heeft geleid tot individualisatie op de door u in de aandachtvestiging genoemde potentiële donor, te weten: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats] . De individualisatie komt voort uit afzonderlijk en onafhankelijk onderzoek door twee gecertificeerde dactyloscopische deskundigen. Uit onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen genoemd spoor en de afbeelding van de linker wijsvinger van (het hof begrijpt:) voornoemde [verdachte] .
8. Een geschrift, zijnde de schriftelijke weergave van een afgeluisterd telefoongesprek van 28 maart 2013, 14:43 uur, tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 4] (het hof begrijpt medewerkster van de firma [A] ( [B] )), ZD 04, (…), voor zover hier van belang inhoudende:
[medeverdachte 1] : Hallo [betrokkene 4] met [betrokkene 3] ... Ik heb van jullie die e-mail gehad.. Dat krat. Nou staat er hier... Die klant vraagt me: is het nou dat referentienummer wat ie ... Om die krat op te halen heb ie dat nou nodig of ie er ...[betrokkene 4] : hier staat referentie en dan [...] ...[medeverdachte 1] : [0001] .[betrokkene 4] : 35, dat is wat ik hier zie staan inderdaad.[medeverdachte 1] : oké is dat wat ie ... wat die klant nodig heeft?[betrokkene 4] : ja dat moeten ze inderdaad daar aan de andere kant doorgeven.[medeverdachte 1] : Oke...Want er staat hier ook iets van bovenaan een...shipmetnummer dat is [...] ... En dan twee nee drie nullen en dan 118. Dat heeft er niks mee te maken?[betrokkene 4] : nee, dat heeft er niets mee te maken, dat is voor ons.[medeverdachte 1] : oh dat is voor jullie. Oké. Dus heeft alleen dat referentie nummer...[betrokkene 4] : alleen dat referentie nummer nodig.[medeverdachte 1] : want hij was net bij hoe heet het bij dat bedrijf en de vrachtwagen was niet aangekomen. Heeft hij enigszins vertraging of zo?[betrokkene 4] : dat weet ik eigenlijk verder niet.[medeverdachte 1] : oké, nou ja goed, dan wachten we het maar af.[betrokkene 4] : ja, oké.[medeverdachte 1] : oké dat referentienummer dat is... Dat heeft hij nodig?[betrokkene 4] : ja dat moet hij inderdaad dat moet hij dus inderdaad doorgeven.
9. Een geschrift, zijnde de weergave van een uitgaand sms bericht van 28 maart 2013 14:54 uur, verstuurd door [medeverdachte 1] aan de gebruiker van een Engels nummer (verder te noemen: NN Engelsman [...] ), ZD 04, (…), inhoudende:
They were not able to tell me if the truck deliverd the goods already reference number that you need [0001]
Vertaling tolk:Ze waren niet in staat mij te vertellen of de vrachtwagen de goederen al afgeleverd heeft. Referentie nummer dat je nodig hebt is [0001] .
10. Een geschrift, zijnde de weergave van een inkomend sms-bericht van 28 maart 2013, 15:36 uur, verstuurd door NN Engelsman [...] aan [medeverdachte 1] , ZD 04, (…), inhoudende:
Be there in 10
Vertaling tolk:ben er over 10
11. Een geschrift, zijnde de weergave van een uitgaand sms-bericht van 28 maart 2013, 15:37 uur, verstuurd door [medeverdachte 1] aan NN Engelsman [...] , ZD 04, (…), inhoudende:
Oke
12. Een geschrift, zijnde de weergave van een uitgaand sms-bericht van 28 maart 2013, 15:45 uur, verstuurd door [medeverdachte 1] aan NN Engelsman [...] , ZD 04. (…), inhoudende:
ready
Vertaling tolk:Klaar.
13. Een geschrift, zijnde de weergave van een inkomend sms-bericht van 28 maart 2013, 15:46 uur, verstuurd door NN Engelsman [...] aan [medeverdachte 1] , ZD 04, (…), inhoudende:
Ok.
14. Een geschrift, zijnde de weergave van een uitgaand sms-bericht van 28 maart 2013, 15:49 uur, verstuurd door [medeverdachte 1] aan NN Engelsman [...] , ZD 04, (…), inhoudende:
Oke.
15. Een geschrift, zijnde de weergave van een inkomend sms-bericht van 28 maart 2013, 15:49 uur, verstuurd door NN Engelsman [...] aan [medeverdachte 1] , ZD 04, (…), inhoudende:
Ok thanks
Vertaling tolk:oke bedankt.
16. Een geschrift, zijnde de weergave van een inkomend sms-bericht van 2 april 2013, 12:03 uur, verstuurd door NN Engelsman [...] aan [medeverdachte 1] , ZD 04, (…), inhoudende:
They have no record of parcel can u check
(Het hof begrijpt) vertaling tolk: ze hebben geen documenten over pakket kun je het navragen.
17. Een geschrift, zijnde de weergave van een inkomend sms-bericht van 2 april 2013, 14:19 uur, verstuurd door NN Engelsman [...] aan [medeverdachte 1] , ZD04, (…), inhoudende:
They have no record of parcel can u check
(Het hof begrijpt:) vertaling tolk: ze hebben geen documenten over pakket kun je het checken.
18. Een geschrift, zijnde de weergave van een afgetapt telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 5] van [B] ((het hof begrijpt: medewerker [betrokkene 5] van [A] ) van 2 april 2013, 14:21 uur, ZD 04, (…), voor zover hier van belang inhoudende:
[medeverdachte 1] noemt zichzelf [betrokkene 3] . [medeverdachte 1] zegt dat hij vanochtend een boze man aan de telefoon had die zijn krat nog niet heeft ontvangen. [betrokkene 5] zegt dat hij daar niets van afweet en dat hij dit gelijk gaat uitzoeken en hier straks over terugbelt.
19. Een geschrift, zijnde de weergave van een afgetapt telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 5] van 2 april 2013, 14:31 uur, ZD 04, (…), voor zover hier van belang inhoudende:
[medeverdachte 1] noemt zichzelf [betrokkene 3] . [betrokkene 5] zegt dat hij bericht heeft gehad dat het krat in beslag is genomen door de politie, landelijke eenheid, dienst landelijke recherche.[medeverdachte 1] : dat is niet zo mooi. Dan ga ik daar even achteraan... Hij bedankt voor de informatie.
20. Een geschrift, zijnde een schriftelijke weergave van een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 3] en [betrokkene 6] op 15 april 2013, vanaf 9:31 uur, ZD 04, (…), voor zover hier van belang inhoudende:
[medeverdachte 3] : hoe is het met [medeverdachte 1] (het hof begrijpt, de verdachte [medeverdachte 1] ).[betrokkene 6] : die heb ik een keer gezien dit jaar. Jij vertelde mij laatst dat hij een kistje kwijt was toch? ...Hoeveel was dat nou?[medeverdachte 3] : 150 nee even kijken, ja 150 "M"... Nee, 15 zeker even kijken, wat was het nou. Was het bijna, voor zeg maar, dik 2 ton handel in ieder geval... 35 volgens mij.
21. Een proces-verbaal bevindingen zaak dossier kratten, op 15 januari 2014 opgemaakt op ambtseed opgemaakt op 15 januari 2014 door de verbalisant 6719, ZD 04, (…).Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van genoemde verbalisant:
Op 14 januari 2014 tussen 6:00 en 12:05 bevond ik mij in perceel [a-straat 1] in [plaats] in verband met een doorzoeking in het kader van het opsporingsonderzoek Higgins. Ik stelde onder andere een onderzoek in in de achter de woning gelegen loods welke behoorde bij perceel [1] en waar de bewoners [verdachte] en [medeverdachte 4] gebruik van maakten. In de betreffende loods trof ik goederen aan waarvan ik het vermoeden had dat deze betrekking hadden op een in het kader van het onderzoek Higgins opgemaakt zaakdossier, genaamd “Kratten”, waarin onder andere gerelateerd wordt inzake een houten krat met een dubbele bodem waarin een hoeveelheid 30 kg MDMA is verstopt. Deze krat werd op 25 maart 2013 in beslag genomen op het moment dat hij verzonden werd naar het Verenigd Koninkrijk. Ik ben tevens bij het forensisch onderzoek en het demonteren van deze kist aanwezig geweest.In de loods werden op 14 januari 2013 goederen aangetroffen die mogelijk een relatie hebben met bovenstaande krat. In een stelling rechts achterin de loods werd een aantal rollen wikkelfolie aangetroffen. Deze folie was helder en doorzichtig en toonde qua afmeting en materiaal grote gelijkenis met de folie waarmee het op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was omwikkeld. In een kist aangetroffen op de grond achterin de loods werd een hoeveelheid plastic zakken aangetroffen die qua vorm en materiaal grote gelijkenis vertoonden met de dicht gesealde zakken waarin de MDMA die op 25 maart 2013 werd aangetroffen was verpakt. Opvallend is dat de sealzakken werden aangetroffen in een houten kist waarin diverse houtbewerkingsgereedschappen waren opgeborgen, waaronder een zogenaamde messing spaanplaatschroeven. Soortgelijke messing spaanplaatschroeven werden, zo bleek bij demontage van de MDMA krat, gebruikt bij het in elkaar zetten van de MDMA krat. De zakken waarin de MDMA was verpakt waren vacuüm getrokken en dichtgeseald. In een stelling aan de rechterzijde van de loods (gezien vanaf de deur) werd een professionele vacuüm verpakkingsmachine van het merk Henkelman, type Boxer XL 42, aangetroffen. Volgens informatie van de betreffende leverancier kunnen met dit apparaat food- en nonfood waren vacuüm getrokken worden en direct dichtgeseald worden. Tijdens de doorzoeking in de loods werd op diverse plaatsen en van diverse afmetingen houten plaatmateriaal aangetroffen, zijnde watervaste verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes. De op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was aan de buitenzijde bekleed met houten plaatmateriaal, zijnde watervast verlijmd multiplex en triplex van verschillende diktes.’
7. Het hof heeft in het bestreden arrest inzake de bewezenverklaring van dit feit voorts het volgende overwogen:
‘Standpunt van de verdediging Met betrekking tot de krat met MDMA heeft de raadsman aangevoerd dat er zodanige twijfel bestaat over wie op 25 maart 2013 de krat met MDMA heeft ingepakt en afgeleverd, dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Standpunt van het Openbaar Ministerie De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het medeplegen van de (verlengde) uitvoer van de krat met MDMA dient te worden veroordeeld.
Oordeel van het hof
Levering op 25 maart 2013
Op 25 maart 2013 rijdt een persoon in de Ford Transit, kenteken [kenteken 1] , hoofdzakelijk in gebruik bij [medeverdachte 2] en de verdachte, vanaf de [a-straat 1] in [plaats] , zijnde de verblijfplaats van de verdachte, via de loods van [medeverdachte 2] in [plaats] naar het terrein van de vervoerder [A] BV (de nieuwe naam van het bedrijf [B] , verder te noemen: [B] ) in [plaats] . Gezien wordt dat er een krat op de laadbak staat. Als de auto bij [B] wegrijdt, staat er geen krat meer op de auto.
Medewerker [betrokkene 2] van [B] heeft op 27 maart 2013 verklaard dat hij ongeveer twee weken daarvoor werd gebeld door [betrokkene 3] , die al eerder iets via [B] had vervoerd. Hij wilde een kist met tuingereedschap vervoeren naar Engeland. [betrokkene 3] ging akkoord met de prijs die de (uiteindelijke) vervoerder, [E] , had opgegeven. Hij wilde dat de krat uiterlijk donderdag 28 maart 2013 op het door hem opgegeven adres in Londen zou worden afgeleverd. Op 25 maart 2013 omstreeks 07:30 stond er, toen [betrokkene 2] op zijn werk kwam, al een grote pick-up voor de deur te wachten. Op het laaddeel stond een kist. De kist is afgeladen en op de overslag van [B] neergezet. De bestuurder overhandigde [betrokkene 2] twee enveloppen, een met contant geld voor het vervoer en een met de beschrijving van de te vervoeren goederen. Toen de kist op de overslag was neergezet, is de man weggereden.
In de krat wordt uiteindelijk circa 30 kg MDMA aangetroffen. Op een bij de kist behorende enveloppe staat de naam [betrokkene 3] vermeld. De door medewerker [betrokkene 2] van [B] met betrekking tot dit transport verder overhandigde bescheiden betreffen: - een kopie van een notitie blad met daarop de handgeschreven tekst: [betrokkene 3] 06- [...] (het hof begrijpt: het door medeverdachte [medeverdachte 1] gebruikte telefoonnummer), 120 x 120 x 120 = ± 2m3 tuinmeubelen naar Engeland - Londen, LTD, postcode [...] rond 29 mrt leveren”. - een kopie van een uitgeprint e-mailbericht afkomstig van [betrokkene 3] @gmail.com, gedateerd 23 maart 2013, 16:11 uur met de gegevens waar de zending naartoe moet. Het betreft hier hetzelfde adres, waar de twee eerder genoemde kratten naar toe zijn gestuurd. De ontvangende partij is telkens [G] . Op de binnenste adresseringsbon (A4), wordt een afdruk van de linker wijsvinger van de verdachte aangetroffen. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte voor de aanwezigheid van zijn vingerspoor op dit stuk papier geen verklaring heeft, maar dat dit - zo begrijpt het hof de raadsman - niet betekent dat dit papier ook door de verdachte op strafrechtelijk relevante wijze is aangeraakt. Nu de verdachte evenwel geen enkele deugdelijke verklaring voor de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op dit papier, dat op de kist met MDMA is aangetroffen, heeft kunnen geven, acht het hof het voorkomen van deze vingerafdruk op deze specifieke plaats belastend voor de verdachte.
Op 28 maart 2013 14:43 uur belt [medeverdachte 1] naar een medewerkster van [B] , noemt zich [betrokkene 3] en vraagt naar de kist, nu de ontvanger heeft begrepen dat de betreffende vrachtwagen nog niet is aangekomen. De betreffende medewerkster kan geen verdere informatie geven en geeft aan dat de ontvanger het referentienummer nodig heeft en dit moet doorgeven om de kist te ontvangen.
Om 14:54 uur stuurt [medeverdachte 1] een sms-bericht naar een Engels telefoonnummer, inhoudende: “they were not able to tell me if the truck deliverd the goods already reference number that you need is [0001] ”. Tussen het nummer van [medeverdachte 1] en dit Engelse nummer vindt daarna nog verschillende malen sms contact plaats met betrekking tot het verstuurde pakket.
Op 2 april 2013 14:21 uur belt [medeverdachte 1] met een medewerker van [B] en zegt dat hij vanochtend een boze man aan de telefoon had die zijn krat nog niet heeft ontvangen. De medewerker gaat dit uitzoeken en belt [medeverdachte 1] tien minuten later terug met de mededeling dat de krat in beslag is genomen door de politie.
Op 15 april 2013 spraken [betrokkene 6] en [medeverdachte 3] over “ [medeverdachte 1] ”, die een kistje kwijt was met “M”, die dik 2 ton handel vertegenwoordigde. Het hof begrijpt dat hier [medeverdachte 1] , de medeverdachte, die in [plaats] woont (zoals blijkt uit pagina 13 persoonsdossier [medeverdachte 1] ), wordt bedoeld en dat, gelet op het feit dat M, zo begrijpt het hof, kennelijk € 200.000,00 waard was, met M, MDMA wordt bedoeld.
Tijdens de doorzoeking op 14 januari 2014 in een loods behorende bij de woning aan de [a-straat] in [plaats] , waar de verdachte verbleef, werd wikkelfolie aangetroffen die qua afmeting en materiaal grote gelijkenis vertoonde met de folie waarmee de op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was omwikkeld. Verder werden in de loods een hoeveelheid plastic zakken aangetroffen die qua vorm en materiaal grote gelijkenis vertoonden met de dichtgesealde zakken waarin de MDMA die op 25 maart 2013 werd aangetroffen, was verpakt. De sealzakken werden aangetroffen in een houten kist waarin messing spaanplaatschroeven waren opgeborgen. Soortgelijke messing spaanplaatschroeven werden gebruikt bij het in elkaar zetten van de krat waarin de MDMA is aangetroffen. Voorts is in de loods een vacuüm verpakkingsmachine aangetroffen, waarbij opmerking verdient dat de zakken waarin de op 25 maart 2013 aangetroffen MDMA was verpakt vacuüm waren getrokken en waren dicht geseald. Tot slot werd in de loods op diverse plaatsen en van diverse afmetingen houten plaatmateriaal aangetroffen, zijnde watervast verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes. De op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was aan de buitenzijde bekleed met houten plaatmateriaal, zijnde watervast verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd - kort samengevat - dat de in de loods gedane waarnemingen van de verbalisant met betrekking tot de plastic folie, het hout, de schroeven en sealzakken, die soortgelijk zouden zijn als gebruikt bij de aangetroffen krat, niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, nu het hier slechts suggesties van de verbalisant betreft en dat de in de loods waargenomen goederen niet in beslag zijn genomen, waardoor het onmogelijk is deze nader te onderzoeken, bijvoorbeeld door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Het betreffende proces-verbaal geeft de waarnemingen van de verbalisant weer. De raadsman stelt terecht dat de betreffende goederen niet in beslag zijn genomen, maar daarvan zijn wel foto's gemaakt. Om een nader onderzoek naar de waarnemingen van de verbalisant aan de hand van hetgeen op deze foto's is te zien, is door de raadsman niet verzocht. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de waarnemingen van de verbalisant. Deze waarnemingen kunnen en zullen dan ook voor het bewijs worden gebezigd.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] en de verdachte een strafrechtelijk relevante betrokkenheid hebben bij de (verlengde) uitvoer van een krat MDMA op 25 maart 2013.
Wat betreft deze (verlengde) uitvoer van MDMA volgt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen dat [medeverdachte 1] en de verdachte nauw en bewust hebben samengewerkt. Het was de verdachte was die de krat heeft getimmerd, de MDMA in de krat heeft verstopt en de krat met MDMA weer naar de vervoerder heeft gebracht. [medeverdachte 1] fungeerde als contactpersoon: hij heeft steeds contact gehad met de afnemer(s) in Engeland, zowel voorafgaand aan het afleveren van de krat als ook nadat bleek dat de krat uiteindelijk niet op de bestemde plaats in Engeland was aangekomen en hij heeft steeds contact met vervoerder [B] (voorafgaand aan en na de aflevering van de krat bij [B] ) gehad.
Gelet op al het voorgaande wordt het verweer van de raadsman verworpen.’
Bespreking van het eerste middel
8. Het eerste middel valt uiteen in drie deelklachten. De eerste deelklacht houdt in dat de bewijsvoering onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is, nu het hof heeft overwogen dat de raadsman geen verzoek tot nader onderzoek heeft gedaan naar de waarnemingen van de verbalisant met betrekking tot hetgeen op beelden te zien is. De raadsman zou dit verzoek wel hebben gedaan.
9. De door de raadsman van de verdachte ingediende appelschriftuur houdt onder meer het volgende in:
‘ [verdachte] meent ten onrechte te zijn veroordeeld.
In de procedure in hoger beroep kan de verdediging in ieder geval de navolgende onderzoekswensen formuleren.
(…)
- [verbalisant 1] , forensisch rechercheur/ [verbalisant 3] , rechercheur.Deze getuige is gehoord omtrent goederen die hij in de aan [verdachte] toegeschreven woning ziet( plastik, een krat, spijkers) en zijn mening dat deze goederen lijken op de goederen van het in beslag genomen krat met MDMA.Deze getuige relateert zoals gezegd het een en ander, maar de verdediging moet vast stellen dat de gerelateerde zaken niet in beslag worden genomen of technisch onderzocht en wenste hierover vragen te stellen. De verbalisant heeft een verklaring, waarbij hij zijn eerdere bevindingen nog al nuanceert. Deze verklaring wordt door de rechtbank ter zijde is gelegd, terwijl de eerdere bevindingen door de rechtbank wel tot het bewijs worden gebezigd.Reden waarom de verdediging deze getuige onder ede ter zitting wenst te horen.’
10. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 juni 2017 houdt onder meer het volgende in (p. 7, 9):
‘In de zaak [verdachte]
Mr. van Kleef wordt in de gelegenheid gesteld de verzoeken om onderzoek te doen naar voren te brengen en toe te lichten. Hij voert het volgende aan:
Ik doe de volgende in de appelschriftuur aangekondigde verzoeken.
Het verzoek tot het horen van [verbalisant 3] als getuige [verbalisant 3] heeft in de zaak betreffende het krattentraject (zaaksdossier 4) een proces-verbaal opgemaakt over de doorzoeking in de woning van de verdachte [verdachte] . [verbalisant 3] is in eerste aanleg door de rechter-commissaris gehoord. Naar mijn mening kwam hij daar voor een deel terug op de in het proces-verbaal neergelegde bevindingen, maar de rechtbank heeft het proces-verbaal wel voor het bewijs gebruikt. De verdediging wil de getuige vragen waarom bepaalde voorwerpen niet in beslag genomen zijn tijdens de doorzoeking en waarom hij bij de rechter-commissaris anders dan wel minder stellig heeft verklaard dan hetgeen door hem in het proces-verbaal is opgenomen.
(…)
Op vragen van de jongste en de oudste raadsheer antwoordt de raadsman:
Ik wil zowel [betrokkene 7] als [betrokkene 8] als getuige horen. Ik heb enkel bij [verbalisant 3] de voorkeur deze getuige ter terechtzitting te horen.’
11. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gehouden op 18 juli 2017 houdt onder meer het volgende in:
‘Het hof wijst af de verzoeken tot het doen oproepen van de getuigen:[verbalisant 3]is op 13 oktober 2015 door de rechter-commissaris, in aanwezigheid van de verdediging, als getuige gehoord, waarbij de getuige vragen ook heeft beantwoord. De verdediging is toen in de gelegenheid gesteld [verbalisant 3] vragen te stellen, ook over diens waarnemingen tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte [verdachte] , waarover de verdediging [verbalisant 3] thans wederom wil bevragen. Tegen die achtergrond bezien en gelet op de aan het verzoek ten grondslag liggende onderbouwing acht het hof de noodzaak tot een hernieuwde oproeping van [verbalisant 3] als getuige, niet gebleken.’
12. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2019 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd aan de hand van een op schrift gesteld pleidooi dat aan het gerechtshof is overgelegd en in het dossier gevoegd. De pleitnota houdt onder meer het volgende in:
‘Een merkwaardig deel in het dossier ‘Kratten” bestaat uit het PV van verbalisant 6719 ( p. 67 e.v.), waarin hij relateert dat er in de woning te [plaats] , alwaar [verdachte] ook wel zou verblijven, plastic folie, spaanplaat, en gripzakken zouden zijn aangetroffen, die ‘soortgelijk’ zouden zijn aan die, gebruikt bij het aangetroffen krat.
De doorzoeking was overigens in januari 2014, nagenoeg 8 maanden na het verweten feit!
Verbalisant relateert:
- soortgelijke doorzichtige folie als die was aangebracht op de krat- soortgelijke hout als dat van de houten kist- soortgelijke sealzakken die zijn gebruikt om de MDMA in te verpakkenDeze goederen zijn niet inbeslaggenomen, maar van alles is foto's genomen.
De kobalt blauwe overal is soortgelijk als die de aanbieder van het krat bij [A] aan had.De folie, het hout en de sealzakken waren soortgelijk als die gebruikt zijn bij het inbeslaggenomen krat.
Omtrent het aantreffen werd een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Een copie zal worden bijgevoegd.
Ook:
Door de collega [verbalisant 1] van de FO werd achter de loods van [a-straat 1] te [plaats] twee op elkaar gestapelde houten kratten aangetroffen. De bovenste krat was voorzien van een dubbele bodem. De dubbele bodem was dichtgemaakt door middels van lijm en spijkers. Het proces-verbaal van bevindingen zal worden bijgevoegd. (…)
Geen van de in het Pv opgenomen goederen is echter in beslag genomen teneinde door het NFI op ‘soortelijkheid’ te onderzoeken. Ook het ‘dichtgemaakt zijn' van het krat valt niet nader te onderzoeken. De verdediging stelt dat het een gewone fruit krat is.
Specifieke deskundigheid bij de verbalisant kan nergens uit blijken.
De verdediging had de gelegenheid om deze verbalisant ( [verbalisant 3] ) te horen.
Hij verklaart over de folie:
processen-verbaal, pagina 68). U houdt mij voor dat in het proces-verbaal staat dat ik folie heb gezien. Dat klopt. U vraagt mij of die folie in beslag is genomen. Volgens mij niet, volgens mij zijn er alleen foto’s van gemaakt. Ik weet niet waarom het niet in beslag is genomen, in zoverre: het krat met de folie was al tijden voor de zoeking in beslag genomen. Hoe zou je dat dan nog kunnen onderzoeken? Ik kan me wel voorstellen dat u zegt dat er wellicht nog onderzoek mogelijk zou zijn geweest, dat nu niet heeft kunnen plaatsvinden.
Wel foto’s nemen en geen sample in beslag nemen? Waarom zonder nader onderzoek wel een simpele aanname (meer is het immers niet) als bewijs presenteren?
De verdediging vindt dit wel een beetje jammer.
Over de sealzakken:
U houdt mij voor dat in het proces-verbaal wordt gesproken over sealzakken (pagina 70). U vraagt mij of ik weet of die zakken in beslag zijn genomen. Ik zou het niet weten. Ik heb geen flauw idee.
EGA college: Deze zakken hadden kunnen worden onderzocht op afkomst, chemische samenstelling e.d.
Onderzoek door het NFI had in de visie van de verdediging de aanname van een mogelijkheid (gelijksoortigheid) kunnen falsifiëren.
Dit laatste is nu onmogelijk.
Over de schroeven:
U vraagt mij of de messingspaanplaatschroeven gewoon schroeven zijn (pagina 71). Dat zijn schroeven die verzinken in spaanplaat. Ik weet niet of die schroeven in beslag zijn genomen. Ik vermoed van niet, maar ik heb geen flauw idee. Ik denk dat het heel moeilijk is om te onderzoeken waar die schroeven vandaan komen. Het zijn algemene schroeven die in grote verpakkingen zitten. Het lijkt mij sterk dat je daar een batchnummer bij kunt vinden.
EgA college: indien deze schroeven gewoon schroeven zijn, waarom dan de suggestie in een pv willen wekken dat ze ‘soortgelijk zijn”. Mijn stelling is overigens dat het NFI wel degelijk in staat is om schroeven qua samenstelling te onderzoeken op gelijksoortige chemische verontreinigingen etc. Deze verbalisant ‘lijkt dat sterk’.
Dit is natuurlijk geen procederen! Een verbalisant roept wat, mogelijk onderzoek wordt niet gedaan en uw Gerechtshof wordt dan geacht hier de status van bewijsmiddel aan te geven?
Dit dunkt mij onmogelijk.
In het dossier lijkt de verbalisant te willen suggereren dat er in de woning (tuin) te [plaats] sprake was van ‘soortgelijke’ kisten, als die naar Engeland zouden ( gepoogd) zijn te sturen.
Bij de RC verklaart de getuige echter:
U vraagt mij of er op het terrein pallets of kratten stonden. Uit mijn hoofd gezegd stonden er wel kuubskisten achter die loods. Dat zijn kisten van 1 meter, bij 1 meter, bij 1 meter. Volgens mij stonden er in de schuur zelf houten platen. Volgens mij MDF platen, of nee het waren multiplexplaten. Maar dat weet ik niet zeker. Die kuubskisten zijn volgens mij niet in beslag genomen. Dit waren van die agrarische kisten, kant en klaar. De kist die wij in beslag hebben genomen, die waar MDMA in zat, dat was volgens mij geen standaard kuubskist.
De kist in de woning was dus een gewone agrarische fruitkist en niet een kist van de afmetingen als bij de [A] BV.
Mijn stelling is dat het PV van verbalisant 6719 geen enkele bijdrage aan enige bewezenverklaring kan leveren. Het bevat slechts suggesties en doordat is verzuimd om de in [plaats] waargenomen goederen in beslag te nemen, is het onmogelijk om de genoemde suggesties met feiten te onderbouwen..
De verbalisant lijkt dit laatste als getuige bij de Rc ook wel te onderschrijven.
Blauwe Overal:
[betrokkene 2] verklaart:
Ik dacht grijs en rood. Verder droeg de man een blauwe doorwerk overal, kobaltblauw van kleur. Ik dacht dat de man laarzen droeg maar ben hier niet zeker van. Ik schat zijn lengte op 1.85 –
Edelachtbaar college: en kobaltblauwe doorwerkoveral, zonder bijzonderheden.
Wat wordt er te [plaats] aangetroffen? (8 maanden na de verweten gedraging)
(BFK: volgt foto overall)
Mij valt aan deze foto op dat er brede lichtgevende strepen op de beenpartij zichtbaar zijn. Men zou denken dat als de aanbieder van het krat een dergelijke overal zou hebben aangehad, deze strepen zouden zijn opgevallen.
[betrokkene 2] verklaart er niet over en er is er ook niet over doorgevraagd. De verdediging had dit willen doen maar de getuige werd meerdere malen geweigerd.’
13. De steller van het middel meent dat ’s hofs oordeel dat het proces-verbaal van de verbalisant kan dienen tot het bewijs, onbegrijpelijk is. Hij wijst erop dat het hof in zijn motivering heeft overwogen dat door de raadsman niet is verzocht om ‘een nader onderzoek naar de waarnemingen van de verbalisant aan de hand van hetgeen op deze foto’s is te zien’. Die motivering zou onbegrijpelijk zijn, nu ‘door de raadsman zowel bij appelschriftuur als op het onderzoek ter terechtzitting het verzoek is gedaan de betreffende verbalisant (nader) te horen over in elk geval de discrepanties tussen zijn proces-verbaal en de later afgelegde verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris’. Dat verzoek zou vallen ‘binnen het bereik van de hierboven weergegeven motivering, namelijk het nader onderzoek naar de waarnemingen van de verbalisant’.
14. Het hof heeft overwogen dat door de raadsman niet is verzocht om een nader onderzoek naar de waarnemingen van de verbalisant aan de hand van hetgeen op de foto’s te zien is. Die overweging is niet onbegrijpelijk in het licht van hetgeen door de raadsman in de appelschriftuur en tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 16 juni 2017 naar voren is gebracht. Zowel in de appelschriftuur als tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn door de raadsman andere redenen voor een nader verhoor opgegeven. Uit de appelschriftuur valt af te leiden dat een verhoor wordt verzocht omdat de getuige de eerder afgelegde verklaring in een verhoor bij de rechter-commissaris zou hebben genuanceerd. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting valt af te leiden dat de raadsman de getuige daarnaast wil vragen waarom bepaalde voorwerpen niet in beslag zijn genomen.
15. De eerste deelklacht faalt.
16. De tweede deelklacht houdt in dat het hof ‘het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] niet tot het bewijs kan worden gebezigd, niet, althans ontoereikend gemotiveerd’ heeft verworpen.
17. Uit de pleitnota van de raadsman volgt dat deze uitgebreid is ingegaan op de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 3] . De strekking van dat pleidooi is echter niet heel erg duidelijk. De raadsman begint met het betreffende proces-verbaal aan te duiden als een ‘merkwaardig deel’ van het dossier. Hij stipt vervolgens aan dat de doorzoeking acht maanden na het verweten feit plaatsvond. Over het ‘zonder nader onderzoek (…) een simpele aanname (…) als bewijs presenteren’ merkt hij op dat de verdediging ‘dit wel een beetje jammer’ vindt. Hij constateert dat onderzoek door het NFI naar de gelijksoortigheid van sealzakken ‘nu onmogelijk’ is. En stelt bij de messingspaanplaatschroeven dat het NFI in staat is schroeven ‘qua samenstelling te onderzoeken op gelijksoortige chemische verontreinigingen etc.’. De raadsman geeft aan dat het hem onmogelijk ‘dunkt’ aan het proces-verbaal de status van bewijsmiddel te geven. Hij geeft aan dat de kist in de woning een gewone agrarische fruitkist zou zijn en niet ‘een kist van de afmetingen als bij de [A] BV’. Daarna betrekt de raadsman de door de steller van het middel geciteerde ‘stelling (…) dat het PV van verbalisant geen enkele bijdrage aan enige bewezenverklaring kan leveren’.
18. Het hof heeft op deze stellingname gereageerd met de overweging dat hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ‘geen aanknopingspunten (biedt) om te twijfelen aan de waarnemingen van de verbalisant’. Daarmee heeft het hof naar het mij voorkomt niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd waarom het de betreffende waarnemingen tot het bewijs heeft gebezigd. Ik neem daarbij in aanmerking dat het hof hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht ook in het licht van de stelling die de raadsman formuleert, niet heeft behoeven op te vatten als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudend dat het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] wegens het niet-naleven van verdedigingsrechten niet tot het bewijs kan worden gebezigd. Het hof heeft het aangevoerde aldus kunnen opvatten dat wordt betoogd dat aan het proces-verbaal geen redengevende kracht toekomt, en kon in dat licht volstaan met aan te geven waarom het daar anders over dacht.
19. Ten overvloede wijs ik er nog op dat uit de bewijsmotivering van het hof kan worden afgeleid dat aan de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 3] in het geheel van de bewijsconstructie slechts een beperkte plaats toekomt. Uit de bewijsvoering volgt dat op 25 maart 2013 een persoon in een auto die hoofdzakelijk in gebruik is bij [medeverdachte 2] en de verdachte vanaf de verblijfplaats van de verdachte via de loods van [medeverdachte 2] naar de vervoerder reed met een krat op de laadbak (bewijsmiddelen 1 en 2). Als de auto daar wegrijdt, staat er geen krat meer op de laadbak. Op de binnenste adresseringsbon wordt een afdruk van de linker wijsvinger van de verdachte aangetroffen (bewijsmiddelen 4, 7), waarvoor de verdachte volgens het hof ‘geen enkele deugdelijke verklaring’ heeft gegeven.
20. De tweede deelklacht faalt.
21. De derde deelklacht ziet op het medeplegen. Uit de bewijsmiddelen zou niet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het bewezenverklaarde ‘tezamen en in vereniging met een ander‘ heeft begaan. In het bijzonder zou uit de bewijsmiddelen niet kunnen blijken (1) dat de verdachte de kratten heeft getimmerd en de MDMA daarin heeft verstopt en (2) dat de verdachte de krat heeft teruggebracht naar de vervoerder.
22. Het hof heeft overwogen dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt ‘dat [medeverdachte 1] en de verdachte nauw en bewust hebben samengewerkt. Het was de verdachte (…) die de krat heeft getimmerd, de MDMA in de krat heeft verstopt en de krat met MDMA weer naar de vervoerder heeft gebracht.’
23. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de kist met daarin de verdovende middelen op 25 maart 2013 is getransporteerd met een Ford Transit met kenteken [kenteken 1] . Deze is hoofdzakelijk in gebruik bij [medeverdachte 2] en de verdachte. In de vroege ochtend rijdt deze vanaf de woning van de verdachte via de loods van [medeverdachte 2] naar de vervoerder. Aldaar is de kist rond 7.30 uur afgeleverd. De bestuurder van de auto was alleen en het was een blanke man van ongeveer 35-40 jaar oud (bewijsmiddelen 1, 2 en 3). Dat spoort met de leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Op de binnenste adresseringsbon aan de binnenzijde van het pakket is op de doorzichtige folie een vingerafdruk van de verdachte aangetroffen (bewijsmiddelen 4, 7). En bij de doorzoeking op 14 januari 2014 van de achter de woning [a-straat 1] in [plaats] gelegen loods waar de verdachte en [medeverdachte 4] als bewoners gebruik van maakten, zijn goederen aangetroffen die ‘mogelijk een relatie hebben met bovenstaande krat’ (bewijsmiddel 21). Zo zijn rollen wikkelfolie aangetroffen die qua afmeting en materiaal grote gelijkenis vertoonden met de folie waarmee de in beslag genomen krat was omwikkeld. Er werden plastic zakken gevonden die grote gelijkenis vertoonden met de dicht gesealde zakken waarin ‘de MDMA die op 25 maart 2013 werd aangetroffen was verpakt’. En deze werden aangetroffen in een houten kist waarin onder meer messing spaanplaatschroeven waren opgeborgen, soortgelijk als die welke waren gebruikt bij het in elkaar zetten van de MDMA krat. Verder werd een professionele vacuüm verpakkingsmachine aangetroffen en watervast verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes, terwijl ook de in beslag genomen krat aan de buitenzijde was bekleed met watervast verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes. Opmerking verdient voorts dat [medeverdachte 4] blijkens de bewijsmiddelen die in zaak B zijn gebruikt de vriendin is van de verdachte (en derhalve geen man van 35-40 jaar oud). Namens de verdachte is ook niet een alternatief scenario naar voren gebracht.1.
24. Uit deze feiten en omstandigheden heeft het hof naar het mij voorkomt kunnen afleiden dat de verdachte de kratten heeft getimmerd en de MDMA daarin heeft verstopt en dat de verdachte de krat met MDMA naar de vervoerder heeft gebracht.
25. De derde deelklacht faalt. Dat brengt mee dat het eerste middel faalt.
Bespreking van het tweede middel
26. Het tweede middel betreft de onttrekking aan het verkeer van de boksbeugel en de wapenstok. Het hof zou één van de eisen van art. 36d Sr, te weten dat onttrekking op basis van deze bepaling slechts plaats kan hebben indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, hebben miskend. In ieder geval zou onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd zijn hoe het hof tot dit oordeel is gekomen.
27. Het hof heeft de onttrekking aan het verkeer van deze beide voorwerpen als volgt gemotiveerd:
‘Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel, dat de onder de verdachte in beslaggenomen en nog niet teruggegeven boksbeugel en wapenstok dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.’
28. De artikelen 36b, 36c en 36d Sr luiden, voor zover van belang, als volgt:
‘Artikel 36b1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:1°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;2°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd;3°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;5°. bij een strafbeschikking.
(…)
Artikel 36cVatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Artikel 36dVatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.’
29. Het bestreden arrest vermeldt onder het kopje ‘Toepasselijke wettelijke voorschriften’, voor zover hier van belang, de artikelen 36b en 36d Sr. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de boksbeugel en wapenstok op grond van laatstgenoemde bepaling voor onttrekking aan het verkeer vatbaar zijn.
30. De veroordeling van de verdachte betreft (medeplegen van) opzettelijk handelen in strijd met in de Opiumwet gegeven verboden, diefstal en witwassen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk dat de aan het verkeer onttrokken voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten als de bewezenverklaarde, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.2.Met de steller van het middel meen ik dat ’s hofs kennelijke oordeel dat art. 36d Sr de grondslag kan vormen voor de onttrekking aan het verkeer van de boksbeugel en de wapenstok ontoereikend is gemotiveerd.
31. Bij de boksbeugel trekt evenwel de aandacht dat aan de verdachte in zaak C3., onder 3, was tenlastegelegd dat ‘hij op of omstreeks 14 januari 2014 te [plaats] , in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I onder 3°, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad’. De rechtbank heeft de verdachte daarvan vrijgesproken.4.Het gerechtshof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van (onder meer) het in de zaak C onder 3 tenlastegelegde (vgl. art. 404, vijfde lid, Sv). De vraag rijst of deze vrijspraak misschien nog de grondslag kan vormen voor de onttrekking aan het verkeer van de boksbeugel. Ik vermeld daarbij dat ook de rechtbank in de onderhavige strafzaak de boksbeugel en de wapenstok had onttrokken aan het verkeer.5.
32. Vooropgesteld kan daarbij worden dat ingeval het voorhanden hebben van de boksbeugel afzonderlijk ten laste was gelegd, en de verdachte in het vonnis van het voorhanden hebben van de boksbeugel – en daarmee van de gehele tenlastelegging – was vrijgesproken met onttrekking aan het verkeer van diezelfde boksbeugel, cassatieberoep zou hebben opengestaan. Dat kan worden afgeleid uit HR 14 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9420, NJ 2011/19.6.Uw Raad refereerde daarbij aan rechtspraak gewezen onder vigeur van art. 427 Sv zoals dat gold voor inwerkingtreding op 1 januari 2002 van de Wet van 6 december 2001, Stb. 584. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze wet zou niet blijken dat de wetgever met die rechtspraak wilde breken. En Uw Raad nam tevens in aanmerking dat ingevolge art. 552f Sv cassatieberoep openstaat tegen een door de rechtbank gegeven beschikking tot onttrekking aan het verkeer.
33. Uit de parlementaire behandeling van de Wet van 6 december 2001, Stb. 584 blijkt inderdaad niet expliciet dat de wetgever op dit punt met eerdere rechtspraak wilde breken. In de wettelijke systematiek die deze wet creëerde, is deze rechtspraak evenwel een stuk lastiger in te passen. Art. 427, eerste lid, Sv bepaalde voordien dat het OM en de verdachte ‘overeenkomstig de Wet op de rechterlijke organisatie’ beroep in cassatie konden instellen ‘tegen de vonnissen of arresten als uitspraak gegeven’. Dat tegen een vonnis gewoonlijk geen cassatie openstond, vloeide – slechts – voort uit de regel dat een partij geen beroep in cassatie kan instellen ‘indien voor haar een ander gewoon rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan’ (zie thans art. 78, zesde lid, RO). En die regel ging niet op bij een vonnis waarin de verdachte van het tenlastegelegde was vrijgesproken doch wel een voorwerp was onttrokken aan het verkeer.7.
34. Hoe dat ook zij, deze rechtspraak biedt geen uitkomst in zaken waarin de vrijspraak met onttrekking aan het verkeer onderdeel uitmaakt van een vonnis waarin ook een veroordeling ter zake van andere feiten is vervat. Uit de wettelijke regeling kan worden afgeleid dat tegen delen van het vonnis niet verschillende rechtsmiddelen open kunnen staan. Ik wijs in dit verband op art. 404 Sv, dat tegen vonnissen betreffende misdrijven en tegen vonnissen betreffende overtredingen – in het laatste geval behoudens de in het tweede lid onder a en b bedoelde bagatelzaken – hoger beroep openstelt. De wet erkent als uitzondering slechts het geval het vonnis een overtreding betreft van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam’ (art. 404, vierde lid, Sv). En deze uitzondering bestaat slechts bij ‘vonnissen waartegen geen hoger beroep openstaat’.
35. Aangenomen moet worden dat een onttrekking aan het verkeer op basis van een vrijspraak die onderdeel uitmaakt van een vonnis waartegen de verdachte hoger beroep kan instellen en heeft ingesteld, aan het oordeel van het hof onderworpen is. Art. 404, eerste lid, Sv bepaalt dat tegen de vonnissen betreffende misdrijven hoger beroep openstaat ‘voor de verdachte die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken’. Het tweede lid geeft een vergelijkbare regel voor vonnissen betreffende overtredingen; daarbij zijn evenwel de hiervoor genoemde uitzonderingen voor bagatelzaken geformuleerd. Hoofdregel is derhalve dat (elke beslissing in) het vonnis aan het oordeel van het hof onderworpen is. Dat de aan de vrijspraak gekoppelde onttrekking aan het verkeer aan ’s hofs oordeel onderworpen is in het licht van de veroordelingen die eveneens in het vonnis zijn opgenomen, past ook bij de systematiek van art. 404 Sv. Tegen een veroordeling wegens overtreding tot een geldboete van € 25,- staat geen hoger beroep open; als de rechtbank de verdachte wegens een andere overtreding tot een geldboete van € 50,- heeft veroordeeld staat wel hoger beroep open. In de systematiek van art. 404 Sv ligt derhalve besloten dat hoger beroep tegen een beslissing kan openstaan in het licht van beslissingen inzake andere feiten.
36. Laatste vraag is ten slotte of het hof zelf, gekoppeld aan de vrijspraak door de rechtbank, de onttrekking aan het verkeer van een voorwerp (in dit geval de boksbeugel) kan bevelen. Een argument voor een ontkennend antwoord op de gestelde vraag kan worden ontleend aan de redactie van art. 36b, eerste lid, onder 3o, Sr. Dat artikellid biedt de rechter de mogelijkheid om ‘bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan’ onttrekking aan het verkeer op te leggen. Uit die redactie zou kunnen worden afgeleid dat het alleen aan de rechter die zelf vrijspreekt is om vast te stellen dat toch een strafbaar feit is begaan en het voorwerp op die grond aan het verkeer te onttrekken. Consequentie van de keuze voor deze interpretatie is, meen ik, dat het hof de onttrekking aan het verkeer die in het vonnis aan een vrijspraak is gekoppeld, standaard dient te vernietigen indien alleen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen een vonnis dat mede op andere strafbare feiten ziet. Want het is in deze lezing niet aan het hof om (ofwel door het vonnis in zoverre te bevestigen, ofwel door het in zoverre te vernietigen en er een eigen beslissing voor in de plaats te stellen) gebaseerd op de vrijspraak door de rechtbank een onttrekking aan het verkeer op te leggen. De onttrekking aan het verkeer kan in deze benadering alsnog gerealiseerd worden bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het OM (art. 36b, eerste lid, onder 4o, Sr). Tegen een dergelijke beschikking staat, zo zagen wij, vervolgens cassatie open (art. 552f, zesde lid, Sv).
37. Mijn voorkeur gaat uit naar de interpretatie waarin art. 36b, eerste lid, onder 3o, Sr ook het gerechtshof de mogelijkheid biedt om, gekoppeld aan een vrijspraak door de rechtbank in het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld, de onttrekking aan het verkeer van een voorwerp te bevelen. Ik neem daarbij in aanmerking dat het aan art. 36b Sr ontleende tekstuele argument niet heel dwingend is. De rechter moet vaststellen dat een strafbaar feit is begaan, dat de vrijspraak door dezelfde rechter moet zijn gegeven staat niet met zoveel woorden in art. 36b Sr.8.Een argument is voorts dat het gerechtshof ook de onttrekking aan het verkeer op grond van art. 36d Sr kan bevelen. In dat geval rechtvaardigt een verband met feiten die niet zijn gepleegd maar gepleegd zouden kunnen worden de onttrekking aan het verkeer. De enkele omstandigheid dat het voorwerp niet is gebruikt bij een feit waarvoor is veroordeeld, betekent derhalve niet dat onttrekking niet mogelijk is. Dan is het naar het mij voorkomt minder helder om in de gronden voor onttrekking te selecteren. Een voordeel van deze benadering is voorts dat dubbel werk (het alsnog vorderen van een afzonderlijke beschikking) wordt voorkomen. En deze oplossing past bij rechtspraak waarin Uw Raad aan art. 552f Sv slechts een aanvullende functie toekent.9.
38. Maar hoe dat ook zij, ook in deze lezing is aan de toepasselijke motiveringseisen niet voldaan, nu het gerechtshof niet heeft vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan.10.En bij de wapenstok biedt deze – eventuele – andere wettelijke basis voor de onttrekking aan het verkeer geen soelaas omdat de verdachte niet van het voorhanden hebben van de wapenstok is vrijgesproken. Een en ander impliceert niet dat terugwijzing aangewezen is; eerder heeft Uw Raad de vernietiging van de bestreden uitspraak wel beperkt tot de beslissing tot onttrekking aan het verkeer.11.Die weg komt mij ook in dit geval het meest aantrekkelijk voor.
39. Het tweede middel slaagt.
Bespreking van het derde middel en afronding
40. Het derde middel klaagt over schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn, in het bijzonder de inzendingstermijn.
41. Namens de verdachte is op 22 mei 2019 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 4 februari 2020 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. De inzendingstermijn van acht maanden is derhalve met bijna twee weken overschreden.12.
42. Het derde middel slaagt.
43. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Het tweede en het derde middel slagen. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.13.
44. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen boksbeugel en wapenstok alsmede de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf in de mate die Uw Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑12‑2020
Vgl. HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1548. Zie ook HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1410.
Parketnummer 15-973001-16.
De rechtbank heeft in haar vonnis de feiten voorzien van een doorlopende nummering. Het betreft feit 5 in het vonnis.
Bij akte van 4 augustus 2020 is het cassatieberoep ingetrokken voor zover het beroep ziet op, voor zover hier van belang, de ‘niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het (…) in de zaak C (met parketnummer 15/973001-16) onder (…) 3 ten laste gelegde’. Die partiële intrekking van het cassatieberoep ziet niet op de (eigen) beslissing van het hof tot onttrekking aan het verkeer van de boksbeugel en wapenstok. Die beslissing is derhalve aan het oordeel van Uw Raad onderworpen.
Vgl. ook HR 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1790.
Vgl. HR 19 december 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB5340, NJ 1970/82.
De vroegere redactie van de regeling bood tekstueel minder ruimte. Zie de Wet van 22 mei 1958, Stb. 296.
Vgl. HR 25 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK3614.
Vgl. HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:649.
Zie onder meer HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2644; HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1548; HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1457 en HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1901.
Ten tijde van het instellen van het beroep in cassatie was de verdachte gedetineerd uit anderen hoofde. De voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak was toen geschorst. Bij beschikking van 2 juli 2019 heeft het hof de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. Ten tijde van de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv op 23 april 2020 was de verdachte gedetineerd. Uit de beschikbare stukken wordt niet duidelijk of de verdachte toen in verband met deze zaak gedetineerd was. Ik wijs er hierbij op dat de akte van 4 augustus 2020, waarbij het cassatieberoep partieel is ingetrokken, inhoudt dat de verdachte ‘thans uit anderen hoofde gedetineerd’ is. Ik heb een detentieoverzicht opgevraagd, opdat Uw Raad kan beoordelen of het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn tevens op een andere grond is geschonden dan de overschrijding van de inzendingstermijn. Vgl. HR 18 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3301, rov. 2.3 en HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1094, rov. 5.2.
Met dien verstande dat ik wijs op de vorige noot.
Beroepschrift 10‑06‑2020
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE DRIE MIDDELEN VAN CASSATIE
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [verzoeker], geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], thans verblijvende te [verblijfplaats], in deze zaak woonplaats kiezende te Amsterdam aan de Falckstraat 15–29, 1017 VV, ten kantore van zijn raadsman D. Bektesevic, die als zijn gemachtigde deze cassatieschriftuur namens hem indient;
dat hij tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019 gewezen onder parketnummer 23/002167-16 de volgende middelen van cassatie voordraagt.
Middel I — Medeplegen uitvoer MDMA
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht in het bijzonder van de artikelen 2 Ow, 47 Sr en 350 en 359, in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv en/of verzuim van vormen die op straffe van nietigheid moeten worden nageleefd,
doordat het hof het ten laste gelegde medeplegen van uitvoeren van MDMA (Zaak A, feit 1) heeft bewezen verklaard,
(deelklacht 1) terwijl de bewijsvoering onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is, nu het hof heeft overwogen dat de raadsman geen verzoek tot nader onderzoek heeft gedaan naar de waarnemingen van de verbalisant met betrekking tot hetgeen op beelden te zien is, terwijl de raadsman dit verzoek wel heeft gedaan en,
(deelklacht 2) terwijl het hof het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat het proces-verbaal van verbalisant 6719 niet tot het bewijs kan worden gebezigd,1. ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen en dit proces-verbaal als bewijsmiddel 21 heeft gebezigd en,
(deelklacht 3) terwijl het medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Toelichting
1.
Ten aanzien van verzoeker is onder meer bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA.
2.
De eerste twee deelklachten richten zich tegen het bezigen van bewijsmiddel 21 en de motivering daarvan en de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat dit proces-verbaal niet aan het bewijs kan bijdragen. De derde deelklacht richt zich specifiek tegen de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een ander’.
Deelklacht 1
3.
Namens verzoeker is bij appelschriftuur verzocht om de verbalisant [verbalisant 3] te horen als getuige. Dat verzoek is bij appelschriftuur ook onderbouwd.2. Dit verzoek is op de zitting van 16 juni 2017 herhaald en als volgt (nader) onderbouwd:
‘Het verzoek tot het horen van [verbalisant 3] als getuige
[verbalisant 3] heeft in de zaak betreffende het krattentraject (zaaksdossier 4) een proces-verbaal opgemaakt over de doorzoeking in de woning van de verdachte [verzoeker]. [verbalisant 3] is in eerste aanleg door de rechter-commissaris gehoord. Naar mijn mening kwam hij daar voor een deel terug op de in het proces-verbaal neergelegde bevindingen, maar de rechtbank heeft het proces-verbaal wel voor het bewijs gebruikt. De verdediging wil de getuige vragen waarom bepaalde voorwerpen niet in beslag genomen zijn tijdens de doorzoeking en waarom hij bij de rechter- commissaris anders dan wel minder stellig heeft verklaard dan hetgeen door hem in het proces-verbaal is opgenomen.’3.
4.
Bij pleidooi is uitdrukkelijk bepleit dat het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] niet tot het bewijs kan worden gebezigd.4.
5.
Voor zover op dit punt relevant heeft het hof in zijn arrest het volgende overwogen:
‘De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd — kort samengevat — dat de in de loods gedane waarnemingen van de verbalisant met betrekking tot de plastic folie, het hout, de schroeven en sealzakken, die soortgelijk zouden zijn als gebruikt bij de aangetroffen krat, niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, nu het hier slechts suggesties van de verbalisant betreft en dat de in de loods waargenomen goederen niet in beslag zijn genomen, waardoor het onmogelijk is deze nader te onderzoeken, bijvoorbeeld door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Het betreffende proces-verbaal geeft de waarnemingen van de verbalisant weer. De raadsman stelt terecht dat de betreffende goederen niet in beslag zijn genomen, maar daarvan zijn wel foto's gemaakt. Om een nader onderzoek naar de waarnemingen van de verbalisant aan de hand van hetgeen op deze foto's is te zien, is door de raadsman niet verzocht. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de waarnemingen van de verbalisant. Deze waarnemingen kunnen en zullen dan ook voor het bewijs worden gebezigd.’
6.
Het arrest is gewezen (mede) naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juni 2017.5.
7.
Het oordeel van het hof dat het proces-verbaal van de verbalisant kan dienen tot het bewijs is, mede gelet op de hierboven weergegeven motivering, onbegrijpelijk. Het hof heeft in zijn motivering immers overwogen dat door de raadsman niet is verzocht om ‘een nader onderzoek naar de waarnemingen van de verbalisant aan de hand van hetgeen op deze foto's is te zien’, terwijl door de raadsman zowel bij appelschriftuur als op het onderzoek ter terechtzitting het verzoek is gedaan de betreffende verbalisant (nader) te horen over in elk geval de discrepanties tussen zijn proces-verbaal en de later afgelegde verklaring ten overstaan van de rechter- commissaris. Dat verzoek valt binnen het bereik van de hierboven weergegeven motivering, namelijk het nader onderzoek naar de waarnemingen van de verbalisant. Ander nader onderzoek dan het (opnieuw) horen van deze verbalisant als getuige laten zich niet eenvoudig denken.
8.
Het hof heeft het uitblijven van dit verzoek kennelijk van belang geacht voor de motivering van de bewezenverklaring. Daarmee staat niet vast dat als het hof uit was gegaan van de situatie waarin een verzoek tot (nader) onderzoek wel was gedaan, het hof ook tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen. Bij de vraag of tot een bewezenverklaring wordt gekomen, is het — kennelijk — van belang wat de verdediging aan verweren heeft aangevoerd.
Deelklacht II
9.
In het verlengde hiervan geldt dat het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] niet tot het bewijs kan worden gebezigd, niet, althans ontoereikend gemotiveerd is verworpen.
10.
Het bestreden arrest kan, reeds gelet op het voorgaande, niet in stand blijven.
Deelklacht III
11.
Door de raadsman van verzoeker is in hoger beroep betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het medeplegen van het ten laste gelegde. Het hof is aan dat standpunt voorbij gegaan en heeft het medeplegen bewezenverklaard. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:
‘Wat betreft deze (verlengde) uitvoer van MDMA volgt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen dat [medeverdachte 1] en de verdachte nauw en bewust hebben samengewerkt. Het was de verdachte was die de krat heeft getimmerd, de MDMA in de krat heeft verstopt en de krat met MDMA weer naar de vervoerder heeft gebracht. [medeverdachte 1] fungeerde als contactpersoon: hij heeft steeds contact gehad met de afnemer(s) in Engeland, zowel voorafgaand aan het afleveren van de krat als ook nadat bleek dat de krat uiteindelijk niet op de bestemde plaats in Engeland was aangekomen en hij heeft steeds contact met vervoerder [B] (voorafgaand aan en na de aflevering van de krat bij [B]) gehad.’6.
12.
Het oordeel van het hof is onbegrijpelijk, nu uit de bewijsmiddelen niet kan blijken (1) dat verzoeker de kratten heeft getimmerd en de MDMA daarin heeft verstopt en (2) dat verzoeker de krat heeft teruggebracht naar de vervoerder. Ten aanzien van (1) is van belang dat de doorzoeking tien maanden na de dag van het vervoer heeft plaatsgevonden, zodat het feitelijk oordeel dat het verzoeker is die de kratten heeft ‘geprepareerd’, onbegrijpelijk is. Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien ten aanzien van (2) niet dat verzoeker de krat heeft teruggebracht, terwijl het hof zelf heeft vastgesteld dat de Ford Transit waarmee de krat is gebracht naar de vervoerder, hoofdzakelijk in gebruik is door verzoeker én [medeverdachte 2].
13.
Het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een ander’ kan aldus niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid, zodat het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
Middel II — Onttrekking aan het verkeer
14.
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht in het bijzonder van artikel 36d Sr en/of verzuim van vormen die op straffe van nietigheid moeten worden nageleefd, doordat het hof de onttrekking aan het verkeer van een boksbeugel en een wapenstok heeft bevolen,
terwijl het hof een van de eisen van art. 36d Sr (te weten dat onttrekking op basis van deze bepaling slechts plaats kan hebben indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan) heeft miskend, althans onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd tot voornoemd oordeel is gekomen.
Toelichting
15.
Onder verzoeker is in de onderhavige strafzaak een boksbeugel en een wapenstok in beslag genomen en niet teruggegeven.
16.
Het hof heeft de onttrekking aan het verkeer van de boksbeugel en de wapenstok bevolen en daartoe het volgende overwogen:
‘Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel, dat de onder de verdachte in beslaggenomen en nog niet teruggegeven boksbeugel en wapenstok dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.’7.
17.
Gelet op de door de hof gebezigde terminologie en de in het arrest aangehaalde toepasselijke wettelijke voorschriften, moet het ervoor worden gehouden dat het hof de onttrekking heeft bevolen op grond van art. 36d Sr. Die bepaling luidt als volgt:
‘Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.’
18.
Artikel 36d Sr stelt mede de eis dat de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan. Het hof heeft niet overwogen dat aan deze eis is voldaan. Voor zover het hof daarmee tot uitdrukking heeft willen brengen dat voor onttrekking aan het verkeer op grond van art. 36d Sr niet is vereist dat een voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, getuigt zijn oordeel van een onjuiste rechtsopvatting.
19.
Als er vanuit zou worden gegaan dat het hof — kennelijk — heeft geoordeeld dat aan de eisen van art. 36d is voldaan, is dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
20.
Vaste jurisprudentie is dat ‘onder soortgelijke feiten in de zin van art. 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht’.8.
21.
Recent nog casseerde de Hoge Raad nadat het hof een boksbeugel had onttrokken aan het verkeer bij een veroordeling voor hennepteelt:
‘Gelet op de bewezenverklaring heeft het Hof — kort gezegd — het telen van hennep aangemerkt als het door de verdachte begane feit als bedoeld in art. 36d Sr. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt echter niet in te zien hoe de inbeslaggenomen boksbeugel kan dienen om soortgelijke feiten als het telen van hennep te begaan of voor te bereiden, dan wel de opsporing van dergelijke feiten te belemmeren.’9.
22.
Het onttrekken van een kogel op grond van art. 36d Sr na veroordeling ter zake Opiumwet-feiten en omkoping van een ambtenaar achtte de Hoge Raad ook niet zonder meer begrijpelijk:
‘8.4
Gelet op de in deze zaak bewezenverklaarde feiten — kort gezegd, overtredingen van de Opiumwet en omkoping van een ambtenaar — en in aanmerking genomen dat de stukken van het geding ook overigens niets behelzen waaruit het tegendeel kan volgen, moet er in cassatie van worden uitgegaan dat in deze zaak de in art. 36. Sr aan onttrekking van het verkeer gestelde voorwaarde niet is vervuld, zodat het Hof dat artikel ten onrechte heeft toegepast.’10.
23.
Bij veroordeling wegens deelneming aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel, onttrok het hof een op een pistool gelijkend wapen aan het verkeer. Dat oordeel was volgens de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk:
‘Het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde is door het Hof gekwalificeerd als ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’, zoals strafbaar gesteld in art. 140 Sr. Blijkens de hiervoor weergegeven bewezenverklaring ging het daarbij om een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in harddrugs, 's Hofs oordeel dat een wapen als het onderhavige kan dienen tot het begaan het voorbereiden van soortgelijke feiten is, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk. Het middel slaagt.’11.
24.
Bij veroordeling voor overtreding van de Opiumwet, onttrok het hof poeders en tabletten aan het verkeer. Dat oordeel achtte de Hoge Raad onbegrijpelijk:
‘4.3.
In aanmerking genomen dat de Rechtbank blijkens haar onder 4.1.1 weergegeven overweging heeft vastgesteld dat de onder [klager] inbeslaggenomen voorwerpen geen verdovende middelen zijn is onbegrijpelijk hoe die voorwerpen zouden kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als de hiervoor onder 4.1.2 bedoelde feiten. Dat de inbeslaggenomen voorwerpen zouden kunnen worden verhandeld als waren het verdovende middelen doet aan het vorenoverwogene niet af, aangezien dat geen strafbaar feit oplevert dat soortgelijk is aan een overtreding van de Opiumwet.’12.
25.
Gewezen kan voorts worden op een arrest waarin de Hoge Raad casseerde omdat het hof een mes op grond van art. 36d Sr had onttrokken aan het verkeer, terwijl het ging om de diefstal van twee kledingstukken (zonder geweld):
‘2.4.
Als zodanig, door de verdachte begaan, feit heeft het Hof blijkens zijn hiervoor aangehaalde overweging de onder 1 bewezenverklaarde (winkel)diefstal aangemerkt. In aanmerking genomen dat de bewezenverklaring van dit feit geen melding maakt van enige vorm van gewelddadigheid, valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien hoe het onder de verdachte inbeslaggenomen mes kan dienen om een vergelijkbaar vermogensdelict te begaan of voor te bereiden.’13.
26.
Gelet op deze jurisprudentie moet de conclusie zijn dat het oordeel van het hof in deze zaak niet zonder meer begrijpelijk is. Drugsfeiten en witwassen en een boksbeugel en wapenstok staan in dit verband in elk geval nog verder van elkaar af dan (1) het deelnemen aan een organisatie die in drugs handelt en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en (2) diefstal en een mes, waarmee immers ook een gekwalificeerde diefstal kan worden gepleegd,14. naar zijn aard ook een vermogensdelict.
27.
Voorts moet in dit kader in ogenschouw worden genomen dat het hof niets heeft overwogen omtrent de geschiktheid van de boksbeugel en de wapenstok om te dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten als — kort gezegd — drugsfeiten en witwassen, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan. Als het oordeel al niet onbegrijpelijk is, dan is in elk geval de motivering ontoereikend.
28.
Het bestreden arrest kan daarom in zoverre niet in stand blijven.
Middel III — Inzendtermijn
Schending en of onjuiste toepassing van het recht in het bijzonder van artikel 6, eerste lid, EVRM, meer in het bijzonder het recht op berechting binnen een redelijke termijn en/of verzuim van vormen die op straffe van nietigheid moeten worden nageleefd, nu het Gerechtshof op 21 mei 2019 arrest heeft gewezen, verzoeker hiervan tijdig, op 22 mei 2019 cassatieberoep heeft doen instellen, terwijl het langer dan acht maanden heeft geduurd voordat de stukken van het geding ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen, te weten op 4 februari 2020. De inzendtermijn is derhalve overschreden, terwijl van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen niet is gebleken, zodat verzoeker de Hoge Raad verzoekt de aan hem opgelegde strafte verminderen.
Deze schriftuur wordt ingediend door D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam, die verklaart tot ondertekening en indiening van deze schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker tot cassatie.
Dino Bektesevic
Amsterdam, 10 juni 2020
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 10‑06‑2020
Pleitnota, p. 10.
Appelschriftuur d.d. 10 juni 2016, p. 1–2.
Proces-verbaal ottz d.d. 16 juni 2017, p. 7.
Pleitnota, p. 7–10. In het bijzonder p. 10, voor wat betreft de conclusie: ‘Mijn stelling is dat het PV van verbalisant 6719 geen enkele bijdrage aan enige bewezenverklaring kan leveren.’
Arrest, p. 1.
Arrest, p. 7.
Arrest, p. 13.
HR 6 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9322, NJ 1997/655.
HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1548.
HR 6 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1256, NJ 1999/25.
HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1830, NJ 2006/410.
HR 6 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9322, NJ 1997/655.
HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1410.