Zie HR 24 juni 2003, ECLI:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165, r.o. 4.1.
HR, 17-10-2017, nr. 15/05951
ECLI:NL:HR:2017:2644
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-10-2017
- Zaaknummer
15/05951
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2644, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1070, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1070, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2644, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0439
NbSr 2018/2
Uitspraak 17‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Veroordeling t.z.v. overtreding Opiumwet. Onttrekking aan het verkeer van zaktelefoon en papieren, art. 36c Sr. Zonder nadere ontbrekende motivering is niet begrijpelijk het oordeel van het Hof dat de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met wet of algemeen belang. HR volstaat met vernietiging van beslissing tot onttrekking aan het verkeer.
Partij(en)
17 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 15/05951
SG/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 december 2015, nummer 23/002044-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het Hof daarbij de onttrekking aan het verkeer heeft bevolen van inbeslaggenomen voorwerpen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het vijfde middel
2.1.
Het middel komt op tegen de beslissing van het Hof tot onttrekking aan het verkeer.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Zaak met parketnummer 13-738106-13:
1:
hij in de periode van 17 september 2013 tot en met 10 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens heeft verstrekt aan een of meer personen, te weten onder meer [betrokkene 1] , [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] hoeveelheden cocaïne en/of heroïne;
Zaak met parketnummer 13-741258-14 (gevoegd):
1:
hij op 25 september 2014 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 14 gram cocaïne, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een eerdere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan."
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Het in de zaak met parketnummer 13-738106-13 onder 1 en in de zaak met parketnummer 13-741258-14 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- papier (4662285);
- zaktelefoon (4662303);
- papier (4662276)."
2.3.
Zonder nadere motivering, die in de bestreden uitspraak ontbreekt, is niet begrijpelijk het oordeel van het Hof dat de aan het verkeer onttrokken verklaarde voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij de onttrekking aan het verkeer is bevolen van de hiervoor onder 2.2.2 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2017.
Conclusie 05‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Veroordeling t.z.v. overtreding Opiumwet. Onttrekking aan het verkeer van zaktelefoon en papieren, art. 36c Sr. Zonder nadere ontbrekende motivering is niet begrijpelijk het oordeel van het Hof dat de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met wet of algemeen belang. HR volstaat met vernietiging van beslissing tot onttrekking aan het verkeer.
Nr. 15/05951 Zitting: 5 september 2017 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 19 november 2015 de verdachte veroordeeld ter zake van ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ en ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens diefstal opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan’ tot een gevangenisstraf van elf maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof respectievelijk verbeurd verklaard, de onttrekking aan het verkeer bevolen en de teruggave gelast van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen als in het arrest genoemd. Tot slot gelastte het hof de tenuitvoerlegging van twee gevangenisstraffen, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij de twee vonnissen in het arrest genoemd, van respectievelijk twee weken en zestien dagen.
2. Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, zes middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat de bewijsmiddelen niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit, althans heeft het hof die bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd, terwijl bovendien het hof aan zijn beslissing feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die het kennelijk mede redengevend acht voor de bewezenverklaring zonder dat hij met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten en omstandigheden heeft aangeduid en (b) het wettig bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
4. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 17 september 2013 tot en met 10 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen telkens heeft verstrekt aan één of meer personen, te weten onder meer [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] hoeveelheden cocaïne en/of heroïne.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (vetgedrukt in het origineel):
“1. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 8 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 14 en 15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 4 september 2013 is een technische actie gestart op het telefoonnummer 06- [0001] . Uit de beluisterde gesprekken is op te maken dat de personen die belden goederen bestelden die omschreven worden als: kleintje, eentje, grote voor vier djoen, drie kleintjes, rondjes, twee affoes, voor 100, voor twee donnis, voor een bankoe, voor een barkie. Ambtshalve is bekend dat genoemde begrippen worden gebruikt voor het bestellen van verdovende middelen.
Op 5 september 2013 vond een inkomend gesprek plaats tussen een manspersoon en een vrouw. De vrouw noemde de man [betrokkene 8] . Ik hoorde in later opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken meerdere keren het stemgeluid van voornoemde [betrokkene 8] als zijnde de gebruiker van het telefoonnummer 06- [0001] . Op 17 september 2013 werd telefoonnummer 06- [0001] gebeld. Ik hoorde dat een andere man de telefoon beantwoordde en het gesprek aanging. In dit gesprek wordt deze andere man ook [betrokkene 8] genoemd. Ik zal hem [betrokkene 7] noemen, naarmate ik het stemgeluid van [betrokkene 8] en [betrokkene 7] vaker ben gaan horen in de opgenomen telefoongesprekken, ben ik deze stemmen op den duur gaan herkennen.
Op 19 september 2013 wordt [betrokkene 7] gebeld door een man welke gebruik maakt van het telefoonnummer 06- [0002] . Ik herkende [betrokkene 8] als de gebruiker van dit telefoonnummer.
2. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 20 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 41 en 42).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op 19 september 2013 bevonden wij ons op de openbare weg met observatiewerkzaamheden belast op een NN persoon die de gebruiker is van een telefoon met nummer 06- [0001] . Er wordt ingebeld door een vrouw en er wordt een afspraak gemaakt om elkaar te ontmoeten bij Albert Heijn in de Sarphatistraat.
NNM1904: Ja
NNvrouw: [betrokkene 24]
NNM1904: Ja
NNvrouw: Met [betrokkene 9] , spreek ik nou met de echte [betrokkene 24] , die weer terug is? In het land van weggeweest?
NNM1904: Ja
NNvrouw: Hallelujah! Hey luister, kan ik je nog een keer ontmoeten?
NNM1904: Ben je thuis of waar ben je?
NNvrouw: Ik versta je niet
NNM1904: Ben je thuis gewoon, kan ik gewoon thuis langs komen.
NNvrouw: Ja
NNM1904: Ben je thuis dan kom ik gewoon naar je huis ja?
NNvrouw: Ow kom je hier naar toe?
NNM1904: Ja is goed
NNvrouw: Ow wacht even [betrokkene 10] moet zo aftekenen die turk. Ik kom je wel
tegemoet lopen. Richting Appie Heijn/ Texaco.
NNM1904: Ja is goed.
NNvrouw: [betrokkene 10] een twintie? Ja een twintie
NNM1904: Ok tot zo
Nnvrouw: Bankoe bankoe bankoe
NNM [0001] : Ja is goed schat. Ciao
Ik zag dat daar een man kwam aanrijden op een snorfiets met het kenteken [AA-00-AA] . Ik zag dat de bestuurder stopte bij Albert Heijn. Ik zag een vrouw met opgeheven armen op de bestuurder aflopen en ik zag dat zij elkaar omhelsden. Ik zag dat na ongeveer twee minuten de bestuurder van de snorfiets wegreed.
3. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 20 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 43 en 44).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op 19 september 2013 bevonden wij ons op de openbare weg met observatiewerkzaamheden belast op een NN persoon die de gebruiker is van een telefoon met nummer 06- [0001] . Er wordt ingebeld door een onbekende man die de gebruiker van de telefoon wil ontmoeten bij de Lidl Ceintuurbaan. Het is ons ambtshalve bekend dat er een Lidl is gevestigd op de Hemonylaan.
NNM1904 wgd [betrokkene 11] (NG)
NNM1904: Hallo?
[betrokkene 11] : Hey, met [betrokkene 11]
NNM1904: Hey man.
[betrokkene 11] : Hey man. Waar ben jij?
NNM1904: Watte?
[betrokkene 11] : Zit je in Oost?
NNM1904: (ntv)
[betrokkene 11] : He?
NNM1904: Waar ben je?
[betrokkene 11] : Ik ben bij Ceintuurbaan.
NNM1904: Ceintuurbaan. (ntv)
[betrokkene 11] : He?
NNM1904: (ntv)
[betrokkene 11] : Ik ben bij Ceintuurbaan. Ja, van Woustraat. Waar ben jij? Ik loop even naar buiten. Ik kan je niet verstaan.
NNM1904: Bij Lidl. Bij Lidl ga ik je zien toch?
[betrokkene 11] : Bij de Lidl? Ja, is goed.
NNM1904: Hoe laat ben je er?
[betrokkene 11] : Vijf minuten.
NNM1904: Is goed man. Ik zie je zo.
[betrokkene 11] : Ik zie je zo. Doei.
Wij bevonden ons ter hoogte van de Hemonylaan. Ik, eerste verbalisant (het hof begrijpt [verbalisant 2] ) zag daar de eerder op de avond door mij waargenomen persoon en snorfiets aan komen rijden. Het betreft dan de snorfiets met het kenteken [AA-00-AA] . Ik zag dat de bestuurder de Hemonystraat inreed. Ik zag dat de bestuurder stopte tussen twee geparkeerde auto ’s. Ik zag dat de bestuurder na ongeveer twee minuten wegreed. Ik zag dat deze snorfiets werd staande gehouden door de derde verbalisant (het hof begrijpt [verbalisant 4] ). De bestuurder betrof [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1992 en wonende op de [a-straat] te [woonplaats] .
4. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 20 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 46 t/m 49).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op woensdag 4 september 2013 is er een technische actie gestart op telefoonnummer 06- [0001] . Om 18.29 uur werd [betrokkene 7] gebeld door een vrouw die zichzelf kenbaar maakte als [betrokkene 9] . In het gesprek vraagt [betrokkene 9] om een ‘‘bankoe ”. Ze spreekt met [betrokkene 7] af dat elkaar treffen bij de Albert Heijn bij de Texaco.
5. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 25 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 52 t/m 55).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
[betrokkene 19] en [verdachte] wisselen elkaar af in het bemannen van de telefoon met nummer 06- [0001] .
6. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 5 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 76 t/m 78)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 23 oktober 2013 om 22.09 uur controleerden opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] een personenauto van het merk Volkswagen Polo. In de auto troffen ze naast [betrokkene 19] nog twee personen aan, te weten [betrokkene 21] en [betrokkene 20] .
Op 29 oktober 2013 om 11.01 uur controleerden de opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 8] tijdens een surveillance een Volkswagen Polo. In deze auto troffen ze naast [betrokkene 19] , [betrokkene 20] en [betrokkene 21] een vierde persoon aan genaamd [betrokkene 23] .
Ik hoorde dat op 23 oktober 2013 om 22.12 uur tijdens de controle een gesprek plaatsvond tussen de gebruiker van het telefoonnummer 06- [0001] ( [verdachte] ) en het telefoonnummer 06- [0002] ( [betrokkene 19] ) waarin [betrokkene 19] aangaf dat hij net was aangehouden door slangen/politie.
Daarnaast hoorde ik op 23 oktober 2013 dat vijftig minuten na de controle een andere persoon gebruik maakte van het telefoonnummer 06- [0002] . Ik herkende de stem van deze gebruiker als zijnde het stemgeluid van de hoofdgebruiker van telefoonnummer 06- [0004] . Ik hoorde dit stemgeluid namelijk al eerder over de tap komen waarna ik deze stem ben gaan herkennen. De gebruiker van het nummer 06- [0004] is volgens verbalisant [verbalisant 14] naar alle waarschijnlijkheid [betrokkene 21] . In voornoemde gesprek geeft hij aan: ik riskeer een boete van vijf barkies voor het gaspedaal wat ik nu intrap. Tijdens de politiecontrole van 23 oktober 2013 was [betrokkene 21] de 'bestuurder van het voertuig. Gezien het voorgaande is het aannemelijk dat [betrokkene 21] gebruik maakte van het telefoonnummer 06- [0002] , vijftig minuten na de controle.
Op 29 oktober 2013 om 11.12 uur hoorde ik dat het telefoonnummer 06- [0001] werd gebruikt door [betrokkene 19] . [betrokkene 19] : Wellah/in naam van Allah/echt waar er was scotoe/politie lid. Naar aanleiding van genoemd gesprek is het aannemelijk dat [betrokkene 19] tijdens de politiecontrole gebruik maakte van telefoonnummer 06- [0001] .
7. Een proces-verbaal met nummer 2013133864 van 8 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina 532).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 januari 2014 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Ik bel nog wel eens voor iemand naar de Marokkanen. Dan bel ik voor bruin, heroïne. De jongens zijn allemaal Marokkanen en werken in ploegen van drie en zijn 24 uur per dag bereikbaar. Ze noemen zich [betrokkene 8] , [betrokkene 13] of [betrokkene 14] . Ze zijn redelijk georganiseerd. B5 is één van de [betrokkene 7 of 8] .
8. Een proces-verbaal met nummer 2013133864 van 23 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 579 en 580)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 januari 2014 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 5] :
Ik gebruik recreatief drugs. Ik belde dan de jongens. Ik noemden hun [betrokkene 8] . Je hebt één [betrokkene 8] die ik ook als de echte [betrokkene 8] zag. Daaronder heb je twee jongens die [...] heten: [betrokkene 15] en [betrokkene 16] . [betrokkene 15] en [betrokkene 16] zijn altijd loyaal geweest aan [betrokkene 8] . Daaronder had je nog twee broertjes: [betrokkene 17] en [betrokkene 18] . [betrokkene 8] maakte gebruik van een nummer eindigend op [0003] .
[betrokkene 15] maakte gebruik van het nummer eindigend op [0004] . Ik herken de jongen op foto B5, dit is [betrokkene 16] . Ik herken de jongen op foto C2, dit is [betrokkene 15] . Ik herken de jongen op foto D4, dit is [betrokkene 17] . Ik herken de jongen op foto A3, dit is [betrokkene 18] .
9. Een proces-verbaal met nummer 2013133864 van 17 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 261 en 262).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 december 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Je hebt één telefoon en daar bel je naartoe, dat is een telefoonnummer dat eindigt op het nummer [0001] . Als ik naar hun belde kreeg ik iemand aan de telefoon. Dan deed ik mijn bestelling en zij stuurde steeds iemand anders om de drugs te brengen. Er waren een heleboel [betrokkene 7 of 8] .
Op 10 december 2013 belde ik [betrokkene 8] voor een Turkse vriend van mij. Hij wilde drugs kopen. We spraken af bij het City Hotel. Ik liep samen met die Turkse man naar de auto en die oude Turkse man kocht voor 20/25 euro aan drugs. Ik zag dat hij de drugs van [betrokkene 8] kocht.
Vanaf oktober 2013 koop ik drugs bij hun. Op 10 december 2013 reed [betrokkene 8] in een Golf. Ik heb ze in de afgelopen maanden wel in twintig verschillende auto ’s gezien. De [betrokkene 8] die op 10 december 2013 in de Golf zat, herken ik op foto C2.
10. Een proces-verbaal met nummer 2013133864 van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 10] (doorgenummerde pagina’s 265 t/m 267).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 december 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Als wij cocaïne, gekookte cocaïne, wilden hebben dan belden wij naar het nummer eindigend op [0001] én dan belden wij naar [betrokkene 8] of [betrokkene 24] . Zo noemen ze zich allemaal. [betrokkene 8] is waarschijnlijk de leider. Je belde naar het nummer en deed je bestelling. Meestal spraken we bij ons thuis af. Ze kwamen op een scooter of met de auto. De foto A3 is [betrokkene 24] . [betrokkene 8] heeft een homoloopje, slank postuur, smal koppie en korte krullen.
De foto op C2 komt mij bekend voor. Ik durf het niet met zekerheid te zeggen. Het is in ieder geval niet " [betrokkene 8] ”.
11. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 5 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 10] (doorgenummerde pagina’s 276 en 278).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Wij vermoeden aan de hand van het opgegeven signalement dat [betrokkene 2] [betrokkene 21] bedoelde met [betrokkene 8] met het homoloopje. Wij tonen [betrokkene 2] een foto. [betrokkene 2] gaf aan dat dit honderd procent zeker [betrokkene 8] met het homoloopje was.
12. Een proces-verbaal met nummer 2013133864 van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 495 en 496).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 december 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
[betrokkene 24] zegt waar ik naartoe moet komen en [betrokkene 22] brengt mij daarheen en brengt mij later weer terug. Ik bestel altijd een balletje wit en een balletje bruin. Ik koop al drie jaar bij [betrokkene 24] . Ik bestel al drie jaar bij dezelfde dealer. Ik neem aan dat degene die ik bel ook degene is die komt, daarmee bedoel ik [betrokkene 24] . Soms komt hij met de scooter en soms met de auto. De jongen op foto C2 is de jongen van wie ik al drie jaar drugs koop.
13. Een proces-verbaal met nummer 2013133864 van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 215 en 216).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 december 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
Je belde met het nummer eindigend op [0001] en dan kreeg je een persoon. Dat kon [betrokkene 8] zijn of een ander die zich [betrokkene 8] noemde.
Foto 1 is één van de [betrokkene 7 of 8] .
Foto 2 is ook één van de [betrokkene 7 of 8] , die bij [betrokkene 25] over de vloer kwam en drugs bracht als ik belde mét het nummer [0001] .
Foto 3 is ook een [betrokkene 8] , die bij [betrokkene 25] over de vloer kwam en drugs bracht als ik belde met het nummer [0001] .
14. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 30 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 12] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina 220).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op vrijdag 13 december 2013 werd door ons [betrokkene 6] gehoord. De foto 's die wij getoond hebben behoren aan de volgende verdachten toe.
Foto 3: politiefoto nummer: PL1300:13:40019 [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1992.
15. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] (doorgenummerde pagina 248).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Er is een fotoboekje gemaakt waarin de foto’s van de verdachten zijn opgenomen. In totaal bevinden zich zes foto ’s in het boekje van personen die gelijkend zijn op de verdachten. In het fotoboekje met de letter B staat verdachte [betrokkene 19] als B5 in het fotoboekje.
16. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] (doorgenummerde pagina 249).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Er is een fotoboekje gemaakt waarin de foto ’s van de verdachten zijn opgenomen. In totaal bevinden zich zes foto ’s in het boekje van personen die gelijkend zijn op de verdachten. In het fotoboekje met de letter C staat verdachte [verdachte] als C2 in het fotoboekje.
17. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] (doorgenummerde pagina 293).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Er is een fotoboekje gemaakt waarin de foto ’s van de verdachten zijn opgenomen. In totaal bevinden zich zes foto’s in het boekje van personen die gelijkend zijn op de verdachten. In het fotoboekje met de letter D staat verdachte [betrokkene 21] als D4 in het fotoboekje.
18. Een proces-verbaal met nummer 2013133864, van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] (doorgenummerde pagina 247).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Er is een fotoboekje gemaakt waarin de foto ’s van de verdachten zijn opgenomen. In totaal bevinden zich zes foto ’s in het boekje van personen die gelijkend zijn op de verdachten. In het fotoboekje met de letter A staat verdachte [betrokkene 23] als A3 in het fotoboekje.
19. Eén proces-verbaal van 21 oktober 2014, opgemaakt door mr. V. Zuiderbaan, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 oktober 2014 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verbalisant 1] :
U rechter-commissaris houdt mij voor dat ik onder andere een proces-verbaal heb opgemaakt over de stemherkenning van de personen die te horen waren op een tap op een telefoonnummer eindigend op [0001] . Ja, die lijn kan ik mij nog herinneren, dat was een werktelefoon waarop ik onder andere de stemmen van [betrokkene 8] en [betrokkene 7] heb herkend. In mijn herinnering is er vanaf 4 september 2013 een tap op die lijn gaan lopen. Vanaf dat moment was het steeds één persoon, hij sprak met een zachte stem en ingetogen. Vanaf 17 september 2013 kwam daar een tweede persoon bij over de lijn. Deze tweede persoon had duidelijk een andere stem dan de eerste. De tweede persoon sprak nasaal, alsof hij de hele tijd verkouden was. Verder viel op dat de eerste persoon zakelijker was dan de tweede, hij was beknopter, hij zei niet zoveel, hij was minimaal met woorden. De tweede persoon was duidelijk enthousiaster en vriendelijker ten opzichte van de personen met wie hij sprak. Ook viel op dat de eerste persoon als stopwoordje het woord ciao had, dat zei hij bijna altijd aan het eind van een gesprek. De tweede persoon gebruikte het woord ciao ook af en toe, maar niet zo vaak als persoon één.
Nee, voor mij gaat het om een 100% herkenning, het is hem of het is hem niet.
20. Een proces-verbaal van 21 oktober 2014, opgemaakt door mr. V. Zuiderbaan, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 oktober 2014 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verbalisant 11] :
Nee, wat mij betreft was het een 100% herkenning of niet. Ik lette bij de herkenning op dingen als klank, intonatie, volume, taalgebruik, bepaalde lachjes. Ten aanzien van verdachte [verdachte] kan ik mij herinneren dat hij heel nasaal sprak, af en toe ook slaperig. Je kon hem er echt makkelijk uithalen.”
6. Het hof heeft ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit voorts het volgende overwogen:
“De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de stemherkenningen door de verbalisanten niet betrouwbaar zijn en dat de in het dossier genoemde gesprekken die aan de verdacht worden toebedeeld speculatief zijn en niet tot het bewijs kunnen dienen. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat de observaties slechts voor het bewijs kunnen meewerken indien is gebleken dat de verdachte daarbij contact had met de in de tenlastelegging genoemde kopers. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de gehouden fotoconfrontaties zijn gehouden in strijd met de (niet-dwingend) voorgeschreven regels, waardoor de uitkomst daarvan onbetrouwbaar is. De verklaringen van de getuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 1] dienen wegens onbetrouwbaarheid te worden uitgesloten van het bewijs. Ten aanzien van de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 4] zou volgens de raadsman het bewijs voor medeplegen ontbreken. De verklaringen van [betrokkene 6] en [betrokkene 3] zouden moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat het ondervragingsrecht zou zijn geschonden.
Het hof verwerpt het vrijspraakverweer en overweegt daartoe als volgt.
Betrouwbaarheid stemherkenning:
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de stemherkenningen die zijn gedaan door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 11] . Deze zijn gedaan op basis van het door hen beluisteren van vele tapgesprekken in het onderzoek waarmee zij zich gedurende drie maanden hebben beziggehouden. Beide verbalisanten zijn bij de rechter-commissaris uitvoerig bevraagd over de stemherkenningen van de verdachte en de wijze waarop die herkenning tot stand is gekomen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat het hem om een 100% herkenning ging. Ook verbalisant [verbalisant 11] heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat het wat hem betreft een 100% herkenning was of niet. Hij lette bij de herkenning op dingen als klank, intonatie, volume, taalgebruik en bepaalde lachjes. Het hof is van oordeel, dat mede gelet op de duur van het onderzoek in combinatie met de wijze waarop de herkenningen tot stand zijn gekomen, de verbalisanten tot de slotsom hebben kunnen komen dat zij de stem van de verdachte op de betreffende tapgesprekken, waaronder op het telefoonnummer eindigend op * [0001] , herkenden.
Het hof is van oordeel dat de stemherkenning wordt ondersteund door observaties uit het dossier. Zo vinden op 19 september 2013 een tweetal observaties plaats. Het nummer eindigend op * [0001] wordt vanaf 4 september 2013 afwisselend door " [betrokkene 8] " en " [betrokkene 7] " gebruikt. De verbalisanten hebben deze personen aan hun stemmen herkend. Op 19 september 2013 wordt tweemaal dezelfde persoon op dezelfde snorfiets gezien. Deze persoon is blijkens afgeluisterde telefoongesprekken op het nummer * [0001] de persoon die hoort bij de stem van [betrokkene 7] . [betrokkene 7] rijdt tweemaal naar via de telefoon afgesproken plaatsen toe, eerst naar Albert Heijn op de Sarphatistraat en later op de dag naar Lidl op de Hemonylaan. Op de Hemonylaan wordt [betrokkene 7] staande gehouden teneinde zijn identiteit vast te stellen. [betrokkene 7] blijkt de verdachte te zijn.
De stemherkenning wordt ook ondersteund door hetgeen door de getuige [betrokkene 12] is verklaard. De getuige [betrokkene 12] heeft namelijk verklaard dat hij contact had met het telefoonnummer eindigend op * [0001] . Hij kende de jongen die hij belde een paar jaar. Volgens [betrokkene 12] heette hij [betrokkene 14] . [betrokkene 12] bestelde dan wit of bruin poeder. Bruin is heroïne en wit is cocaïne. De getuige wordt een drietal fotomappen getoond en bij het zien van de fotomap C heeft de getuige verklaard dat hij de persoon die is afgebeeld op de afbeelding C2 herkent. Dat zou de [betrokkene 14] zijn die hij bedoelt. Op foto C2 is volgens het proces-verbaal van bevindingen de verdachte afgebeeld.
Fotoconfrontatie
Het hof stelt voorop dat niet dwingend is vereist dat bij het houden van een fotoconfrontatie de regels van het Besluit maatregelen in het belang van het onderzoek worden nageleefd. De wijze waarop de fotoconfrontaties hebben plaatsgevonden is telkens neergelegd in een proces-verbaal, die in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Het hof gaat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de fotoconfrontatie uit van hetgeen in deze processen-verbaal is gerelateerd. Daaruit volgt dat in overleg met de officier van justitie is besloten een fotoboekje te maken waarin de foto van de verdachte opgenomen werd. In totaal bevonden zich zes foto’s in het boekje van personen die gelijkend waren op de verdachte. Aan deze selectie was één foto van de verdachte toegevoegd. Er waren meerdere fotomappen, waarin ook foto’s van medeverdachten waren opgenomen. Deze mappen zijn tijdens het verhoor aan de getuigen getoond.
Naar het oordeel van het hof is er geen aanwijzing dat sprake is geweest van een mogelijk (onbewuste) beïnvloeding van de getuigen zoals door de raadsman is gesteld. De enkele omstandigheid dat door de getuigen; niet vooraf een uitgebreide omschrijving is gegeven van de verdachte doet naar het oordeel van het hof niet af aan de uiteindelijke herkenning door de getuigen. De herkenning wordt bovendien gesterkt doordat de meeste getuigen, onafhankelijke van elkaar, hebben verklaard dat zij meerdere malen contact hebben gehad met de verdachte.
De getuige [betrokkene 5] herkent de verdachte die zij de “trage” noemt en geeft hierbij stellig en gedetailleerd aan waaraan zij de verdachte herkent. De omstandigheid dat zij weliswaar een signalement heeft gegeven dat op zichzelf niet heel specifiek is en dat volgens de raadsman niet geheel bij de verdachte past, doet naar het oordeel van het hof aan de bewijswaarde van de fotoherkenning niet af.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de fotoconfrontatie met de getuigen tot het bewijs kunnen worden gebezigd en wordt het verweer, strekkende tot bewijsuitsluiting, verworpen.
Medeplegen
De getuige [betrokkene 2] heeft de verdachte niet zonder twijfel herkend tijdens de fotoconfrontatie, hoewel hij haar wel bekend voorkomt. Uit de verklaring die de getuige heeft afgelegd bij de politie volgt dat zij belde met het nummer eindigend op * [0001] om gekookte crack te kopen. Zij belde naar het nummer en vroeg bijvoorbeeld om een “bankoe”. Voor een “bankoe” kreeg je of een bolletje wit of twee bolletjes van 20 euro en één bolletje van 10 euro. Er zouden meerdere broertjes zijn. De getuige [betrokkene 2] maakte gebruik van het nummer eindigend op * [0005] . Uit het dossier blijkt dat er met het nummer eindigend op [0001] meerdere malen met het nummer van de getuige is gebeld. In die gesprekken wordt de stem van de verdachte herkend en gaat het over “bankoe”.
De getuige [betrokkene 4] heeft de verdachte eveneens niet herkend tijdens de fotoconfrontatie, al blijkt uit het verhoor niet dat hem de fotomap C is getoond waarin de foto van de verdachte was opgenomen. Uit de verklaring die de getuige heeft afgelegd bij de politie volgt dat in de telefoon van de verdachte onder de naam “ [betrokkene 24] / [betrokkene 8] ” het telefoonnummer eindigend op * [0001] opgeslagen stond. Hij heeft verder verklaard dat hij voor bruin te weten heroïne, belde. Als het in de gesprekken over koffie gaat, dan wordt daarmee volgens de getuige [betrokkene 4] heroïne bedoeld. Uit het dossier blijkt dat er met het nummer eindigend op * [0001] met het nummer van de getuige is gebeld en dat dan over koffie wordt gesproken.
Beide getuigen hebben verklaard dat zij respectievelijk cocaïne en heroïne kochten en dat zij daartoe telefonisch met de verdachte afspraken. De stem van de verdachte is bij het voeren van die gesprekken ook door verbalisanten herkend. De getuigen hebben eveneens verklaard dat verschillende personen drugs kwamen afleveren. Hieruit volgt dat er een taakverdeling bestond tussen de verdachte en verschillende andere personen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte bij zijn handelen nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachten, waarbij de rol van de verdachte ten aanzien van deze getuigen zag op het opnemen van de drugsbestelling en dat de handelingen van de verdachte van dusdanige intellectueel en materieel gewicht waren, dat van medeplegen sprake is.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
(…)”
7. In de kern klaagt het eerste middel dat voor ’s hofs bewezenverklaring en bewijsoverwegingen de redengevende bewijsmiddelen ontbreken. Voorts zouden de bewijsoverwegingen in strijd zijn met die bewijsmiddelen, aldus het middel.
Stemherkenning
8. In het eerste middel wordt met betrekking tot de stemherkenning geklaagd over ’s hofs gebruik van de verklaring van de getuige [betrokkene 12] in de bewijsoverweging. Deze klacht valt uiteen in twee deelklachten, te weten (1) het verband tussen de genoemde verklaring en de stemherkenning ontbreekt, en (2) het hof heeft met betrekking tot deze verklaring met onvoldoende nauwkeurigheid de redengevende feiten en omstandigheden aangeduid en verzuimd het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend.
9. De in de bewijsoverweging genoemde verklaring van de getuige [betrokkene 12] is door het hof niet opgenomen in zijn bewijsmiddelen. Het is de rechter niettemin toegestaan zich in zijn (aanvullende) bewijsoverweging te beroepen op feiten en omstandigheden die hij redengevend acht, maar niet heeft opgenomen in de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt.1.Indien de rechter aldus te werk gaat, dient hij met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Ingeval het feiten en omstandigheden betreft die zijn vervat in bijvoorbeeld processen-verbaal dienen die stukken ter terechtzitting te zijn voorgelezen of moet daarvan aldaar de korte inhoud zijn medegedeeld.2.
10. Met betrekking tot de inhoud van de verklaring van de getuige [betrokkene 12] heeft het hof overwogen dat de verbalisanten op de afgetapte gesprekken over de telefoonverbinding met het telefoonnummer eindigend op * [0001] de stem van de verdachte hebben herkend. Het hof overwoog vervolgens dat de getuige [betrokkene 12] heeft verklaard dat hij verdovende middelen bestelde bij een jongen die hij al een paar jaar kende, zulks door hem te bellen op het zojuist genoemde telefoonnummer. [betrokkene 12] heeft de door hem bedoelde jongen aangewezen op een foto tijdens een fotoconfrontatie. Op die foto (C2) stond de verdachte afgebeeld. Het verband tussen [betrokkene 12] verklaring en de stemherkenning is m.i. derhalve evident aanwezig.
Die verklaring is voorts ter terechtzitting in eerste aanleg aan de orde gekomen. Gezien het proces-verbaal terechtzitting (van 31 maart 2015) heeft de voorzitter van de rechtbank de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek medegedeeld. De officier van justitie bespreekt de verklaring van de getuige [betrokkene 12] in zijn requisitoir (onder de kop ‘verhoren kopers’) en ook de verdediging maakt daarvan bij gelegenheid van pleidooi (pleitnota p. 5) melding. In hoger beroep hebben de advocaat-generaal, de verdachte en de raadsman ter terechtzitting medegedeeld geen behoefte meer te hebben aan het voorhouden van stukken. De (inhoud van de) verklaring van [betrokkene 12] kan derhalve als bekend worden beschouwd. Dientengevolge heeft het hof, gezien het voorgaande, met voldoende nauwkeurigheid de redengevende feiten en omstandigheden aangeduid en het wettige bewijsmiddel aangegeven waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. Daaraan doet niet af dat het hof niet exact heeft verwezen naar de dossierpagina waarop die verklaring is te vinden.3.
11. Het middel voert voorts een aantal afzonderlijke klachten aan over de bewijsmiddelen die betrekking hebben op de stemherkenningen. Die bewijsmiddelen (1, 2, 3, 19 en 20) zouden niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring, dan wel zou ‘s hofs conclusie dat er sprake is van stemherkenning onbegrijpelijk zijn, aldus het middel. Ik deel dit standpunt niet. Gezien de bewijsmiddelen (in onderlinge samenhang bezien) en de bewijsoverweging hieromtrent hebben de verbalisanten de verdachte (door hen in eerste instantie ‘ [betrokkene 7] ’ genoemd) door middel van stemherkenning geïdentificeerd als een persoon die zich bezig hield met de verkoop van verdovende middelen (bewijsmiddel 1). Op 19 september 2013 hebben de verbalisanten in de tapgesprekken gehoord dat diezelfde persoon (‘ [betrokkene 7] ’) tweemaal telefonisch een afspraak maakt om iemand te ontmoeten. In het eerste gesprek wordt in (ambtshalve bekende) bedekte termen over (de verkoop van) verdovende middelen gesproken. Gezien de transcriptie van die twee tapgesprekken spreekt ‘ [betrokkene 7] ’ af bij respectievelijk een Albert Heijn en een Lidl in Amsterdam. Op beide afgesproken plekken wordt daarop een (en dezelfde) persoon op een snorfiets met het kenteken [AA-00-AA] geobserveerd en na de tweede afspraak wordt die persoon staande gehouden. De aangehouden persoon betreft de verdachte (bewijsmiddelen 2 en 3). Tot slot verklaren de verbalisanten bij de rechter-commissaris dat zij, onder andere vanwege zijn nasale stemgeluid, zeker zijn van hun stemherkenning van de verdachte op de voornoemde telefoonlijn met genoemd telefoonnummer (bewijsmiddelen 19 en 20). In onderlinge samenhang bezien zijn de stemherkenningen derhalve redengevend voor de bewezenverklaring en is het oordeel van het hof hieromtrent niet onbegrijpelijk.
Afzonderlijke klachten bewezenverklaring, bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen
12. Het middel voert voorts een aantal afzonderlijke deelklachten aan met betrekking tot de bewezenverklaring, de bewijsoverwegingen en de bewijsmiddelen.
13. Het hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen, zakelijk samengevat, vastgesteld:
- dat de verbalisanten via stemherkenning als medegebruiker van een telefoon met het telefoonnummer 06- [0001] een man identificeren die zij ‘ [betrokkene 7] ’ noemen. Op 19 september 2013 wordt deze ‘ [betrokkene 7] ’ op voornoemd telefoonnummer gebeld door een andere gebruiker van dit telefoonnummer welke zij in een eerder stadium ‘ [betrokkene 8] ’ hebben genoemd. ‘ [betrokkene 8] ’ belde naar ‘ [betrokkene 7] ’ via een telefoon met het telefoonnummer 06- [0002] ;
- dat tijdens een observatie op 19 september 2013 van de gebruiker van het telefoonnummer 06- [0001] wordt ingebeld door een NN-vrouw. Zij vraagt hem in (ambtshalve bekende) bedekte termen om verdovende middelen, waarna hij toezegt haar te ontmoeten bij de Albert Heijn bij de Texaco in de Sarphatistraat te Amsterdam. De verbalisanten, aldaar aanwezig, zien daarop een man op een snorfiets met het kenteken [AA-00-AA] arriveren en stoppen bij de voornoemde Albert Heijn. Een vrouw komt op de man aflopen; ze omhelzen elkaar en gaan ongeveer twee minuten later weer huns weegs;
- dat tijdens een daaropvolgende observatie op 19 september 2013 van de gebruiker van het telefoonnummer 06- [0001] wordt ingebeld door, gezien het transcript van het telefoongesprek, ene [betrokkene 11] die voornoemde gebruiker van de telefoon wil ontmoeten bij de Lidl (op de Hemonylaan) te Amsterdam. De verbalisant ziet bij de voornoemde Lidl de eerder op die avond waargenomen persoon en snorfiets met het kenteken [AA-00-AA] arriveren. Die persoon stopt bij de Lidl en rijdt ongeveer 2 minuten later weer weg. De persoon op de snorfiets wordt kort daarop staande gehouden en betrof de verdachte ( [verdachte] );
- dat op 4 september 2013 ‘ [betrokkene 7] ’ (de verdachte) wordt gebeld op het telefoonnummer 06- [0001] door een vrouw die zich kenbaar maakt als [betrokkene 9] . Zij vraagt in (ambtshalve bekende) bedekte termen om verdovende middelen. Ze spreekt met ‘ [betrokkene 7] ’ (de verdachte) af bij de Albert Heijn bij de Texaco;
- dat de verdachte en één van de medeverdachten elkaar afwisselen in het bemannen van de telefoon met het telefoonnummer 06- [0001] ;
- dat op 23 oktober 2013 een auto met daarin de medeverdachten (waaronder [betrokkene 19] ) door de politie wordt gecontroleerd. Kort daarop wordt er een telefoongesprek gevoerd tussen de verdachte die een telefoon gebruikt met het telefoonnummer 06- [0001] naar de medeverdachte ( [betrokkene 19] ) die een telefoon gebruikt met het telefoonnummer 06- [0002] . In dit gesprek stelt de medeverdachte ( [betrokkene 19] ) de verdachte op de hoogte van deze controle;
- dat een aantal getuigen verklaren naar het telefoonnummer 06- [0001] te bellen als zij verdovende middelen willen kopen. Ook verklaren zij dat die telefoon wordt bemand door verschillende personen. Die verschillende personen worden door hen (onder andere) met de naam ‘ [betrokkene 8] ’ aangesproken;
- dat de getuigen [betrokkene 5] , [betrokkene 1] , (die ook het telefoonnummer eindigend op * [0001] noemt) [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 6] door middel van fotoconfrontaties de verdachte aanwijzen als één van de personen van wie zij verdovende middelen kochten;
- dat de verbalisanten belast met de stemherkenning bij de rechter-commissaris verklaren dat zij allebei de stemmen van de verdachte en de medeverdachte met 100% zekerheid hebben herkend.
14. Voor zover het middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt:
- dat de verdachte op de snorfiets met het kenteken [AA-00-AA] zat;
- dat de stem van de verdachte op 19 september 2013 via de uitgeluisterde tapgesprekken is gehoord, waarna hij na twee observaties op diezelfde dag is gezien en aangehouden;
- dat de verdachte (en zijn medeverdachten) door de kopers van verdovende middelen willekeurig met namen als ‘ [betrokkene 8] ’ en/of ‘ [betrokkene 24] ’ werden aangesproken;
- dat de verdachte verdovende middelen heeft verstrekt aan personen, kunnen die klachten, gezien ’s hofs vaststellingen, niet slagen.
15. Het middel klaagt voorts dat de bewijsmiddelen 6, 7, 15 – 18 en 20 relevantie ontberen voor de bewezenverklaring van de betrokkenheid van de verdachte bij de hem tenlastegelegde strafbare feiten en derhalve niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Zonder nadere onderbouwing – en die ontbreekt – kan die klacht echter niet slagen. Voor zover het middel klaagt dat bewijsmiddel 6 innerlijk tegenstrijdig zou zijn aangezien daarin zowel de verdachte ( [verdachte] ) als de medeverdachte ( [betrokkene 19] ) op 23 oktober 2013 als gebruiker van de telefoon met het telefoonnummer eindigend op * [0001] worden aangeduid, is dit gebaseerd op een verkeerde lezing van het arrest. Immers, uit bewijsmiddel 6 volgt dat op 23 oktober 2013 alleen de verdachte die telefoon met genoemd telefoonnummer in gebruik had.4.
16. Eén van de deelklachten betreft een tegenstrijdigheid tussen bewijsmiddelen 1 en 19 en bewijsmiddel 4. Uit bewijsmiddel 1 en 19 volgt dat de stem van de persoon ‘ [betrokkene 7] ’ (de verdachte) vanaf 17 september 2013 op de afgetapte telefoonlijn wordt gehoord en volgens bewijsmiddel 4 wordt op die telefoonlijn de stem van ‘ [betrokkene 7] ’ (de verdachte) al op 4 september 2013 gehoord. In het verlengde hiervan klaagt het middel dat het hof in zijn bewijsoverweging derhalve ook niet had mogen concluderen dat de verdachte (‘ [betrokkene 7] ’) en de medeverdachte (‘ [betrokkene 8] ’) de afgetapte telefoon vanaf 4 september 2013 afwisselend in gebruik hadden.
De steller van het middel zij toegegeven dat de bewijsmiddelen 1 en 19 en bewijsmiddel 4 de in het middel aangeduide tegenstrijdigheid behelzen. Deze is m.i. echter van zodanig ondergeschikt belang dat niet gezegd kan worden dat daardoor de bewezenverklaring niet naar de eis der wet is omkleed,5.te meer aangezien de bewezenverklaarde pleegperiode op 17 september 2013 aanvangt. De deelklacht dat het hof niet had mogen concluderen dat de verdachte en de medeverdachte de telefoon vanaf 4 september 2013 afwisselend zouden hebben gebruikt, kan m.i. überhaupt niet slagen. Of de verdachte (‘ [betrokkene 7] ’) nu vanaf 4 september 2013 of vanaf 17 september 2013 is gehoord op die telefoonlijn doet aan die vaststelling van het hof immers niet af.
17. In dit kader klaagt het middel tot slot dat hoewel het hof overweegt de verklaring van de getuige [betrokkene 6] niet te gebruiken voor het bewijs, hij die verklaring alsnog – in respectievelijk bewijsmiddel 13 en bewijsmiddel 14 – tot het bewijs heeft gebezigd. Deze klacht is gegrond,6.maar levert onvoldoende reden op voor cassatie. Ook zonder het gebruik van de verklaring van de getuige [betrokkene 6] is er voldoende bewijs voor de door het hof ten aanzien van de verdachte bewezenverklaarde strafbare feiten. De verdachte heeft derhalve niet voldoende in rechte te respecteren belang bij de vernietiging en eventuele nieuwe behandeling van zijn zaak.7.
Medeplegen
18. De laatste deelklacht van dit middel luidt dat er geen sprake zou zijn van het ten aanzien van de verdachte bewezenverklaarde medeplegen. Ik deel dit standpunt niet. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en zijn (uitgebreide) bewijsoverweging volgt (onder meer) dat de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 4] naar de telefoon met het telefoonnummer eindigend op * [0001] belden om bij de verdachte verdovende middelen te bestellen. Die verdovende middelen werden door verschillende personen bij hen afgeleverd. Het hof overweegt dat er derhalve een taakverdeling bestond tussen de verdachte en die verschillende andere personen, waarbij de rol van de verdachte, die de drugsbestellingen opnam, van dusdanig intellectueel en materieel gewicht was, dat van medeplegen sprake was. Aldus kon het hof m.i. daaruit als zijn (niet-onbegrijpelijke) oordeel afleiden dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen teneinde aan één of meer personen hoeveelheden verdovende middelen te verstrekken.
19. Resumerend is de (deel)klacht met betrekking tot ‘s hofs gebruik van de verklaring van de getuige [betrokkene 6] voor het bewijs gegrond, maar levert onvoldoende reden op voor cassatie. De overige in het eerste middel aangevoerde klachten slagen niet.
20. Het tweede middel klaagt dat (1) het hof de verzoeken tot het oproepen ter terechtzitting van de getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 6] en [betrokkene 3] ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd heeft afgewezen. Daarnaast zou (2) het hof de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 6] en [betrokkene 3] in strijd met het ondervragingsrecht hebben gebezigd tot het bewijs.
21. Het in het middel bedoelde verzoek luidt als volgt:
“Met betrekking tot [betrokkene 1] , [betrokkene 6] en [betrokkene 3] doe ik hierbij het (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van deze getuigen, in geval u tot een bewezenverklaring komt en daarbij de eerdere politieverklaring van de betreffende getuige voor het bewijs bezigt. Ten aanzien van [betrokkene 1] omdat hij bij de rechter-commissaris terug is gekomen op zijn eerdere voor cliënt belastende verklaring en het dan van belang is dat u rechtstreeks kennis kunt nemen van de verklaring van deze getuige om op basis daarvan de betrouwbaarheid van die verklaring te kunnen beoordelen, ook met het oog op de vaststelling dat de eerdere (politie)verklaring van [betrokkene 1] niet overeenkomt met de door de politie gedane observatie, en ten aanzien van [betrokkene 6] en [betrokkene 3] omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen, geen afstand heeft gedaan van deze getuigen, en de verdediging deze getuigen nadere vragen wenst te stellen over die eerdere voor cliënt belastende verklaringen. De verdediging wenst hen onder meer te vragen of zij cliënt kennen, waarvan zij hem kennen, of zij hem in verband brengen met drugshandel, of zij wel eens wat hem gekocht hebben, zo ja, wanneer dat is geweest, en zo ja gedurende welke periode dat is geweest.
Ik meen echter dat u niet aan het voorwaardelijk verzoek dient toe te komen nu die politieverklaringen van deze getuigen niet gebezigd dienen te worden voor het bewijs. Ik merk op dat hetgeen de getuigen hebben verklaard niet in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.”
22. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van het in het middel bedoelde verzoek het volgende in (vetgedrukt in het origineel):
“Voorwaardelijk verzoek zaak A, parketnummer 13-738106-13
Ten aanzien van feit 1
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 6] en [betrokkene 3] te horen, indien het hof tot een bewezenverklaring komt en de door deze getuigen afgelegde verklaringen bij de politie gebruikt worden voor het bewijs.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de getuige [betrokkene 6] geldt dat het hof tot een vrijspraak is gekomen van dat deel van de tenlastelegging waar deze getuige over zou kunnen verklaren, zodat niet aan de voorwaarden van het voorwaardelijk verzoek wordt voldaan. De verklaring die de getuige [betrokkene 3] heeft afgelegd bij de politie wordt naar het oordeel van het hof op essentiële punten ondersteund door andere verklaringen en de verschillende tapgesprekken die zich in het dossier bevinden, zodat de noodzaak tot het horen van de getuige niet is gebleken. Het hof acht verder de verklaring van de getuige [betrokkene 1] zoals die is afgelegd bij de politie voldoende betrouwbaar gelet op de overige bewijsmiddelen in het dossier, zodat er geen noodzaak bestaat tot het horen van de getuige [betrokkene 1] .”
23. De eerste deelklacht luidt dat het hof de ter terechtzitting (voorwaardelijk) gedane verzoeken tot het oproepen van de bij de politie gehoorde getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 6] en [betrokkene 3] ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd heeft afgewezen.
24. Met inachtneming van art. 301 Sv staat het de rechter vrij om voor het bewijs te putten uit schriftelijke stukken uit een eerdere fase van het strafproces, zoals een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal houdende de ten overstaan van een opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van een getuige. Indien de verdediging ter terechtzitting verzoekt een getuige (alsnog) op te roepen, dient de rechter te beoordelen of hij de noodzaak tot het horen van die getuigen aanwezig acht.8.Omtrent de toetsing in cassatie van (de afwijzing van) een dergelijk verzoek heeft de Hoge Raad – voor zover hier relevant – in zijn overzichtsarrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, het volgende beoordelingskader geschetst (vetgedrukt in het origineel):
“2.76.
Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen gaat het in cassatie uiteindelijk om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing kan ook het procesverloop van belang zijn, zoals 1. het stadium waarin het verzoek is gedaan, in die zin dat het verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had moeten worden gedaan, en 2. de omstandigheid dat de bij de appelschriftuur opgegeven getuigen – al dan niet op vordering van de advocaat-generaal – (alsnog) op de voet van art. 411a of art. 420 Sv zijn gehoord door een rechter-commissaris of een raadsheercommissaris, waardoor in de regel het belang zal zijn ontvallen aan de oproeping van die getuigen ter terechtzitting.”9.
De getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 3]
25. Terug naar het onderhavige geval. In de toelichting op deze deelklacht stelt het middel dat de getuige [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris is teruggekomen op zijn voor de verdachte belastende politieverklaring, welke dientengevolge in strijd is geraakt met de onderzoeksbevindingen van de politie. Daarom heeft het hof, mede gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 1 februari 1994 (ECLI:NL:HR:1994:AB7528), het verzoek om de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting te horen ten onrechte afgewezen. Voorts stelt het middel dat het hof de genoemde verzoeken niet had mogen afwijzen, omdat de verklaringen van [betrokkene 1] én [betrokkene 3] de enige bewijsmiddelen vormen waaruit verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit blijkt.
Ik deel dit standpunt niet. Voor zover het middel stelt dat het hof ten aanzien van het verzoek de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting te horen aan andere criteria had moeten toetsen dan hij heeft gedaan vindt die opvatting geen steun in het recht. Aangaande de afwijzing van de verzoeken tot het horen van de getuigen Bissambhar en [betrokkene 1] , heeft het hof (onder meer) overwogen dat die verklaringen voldoende steun vinden in overig bewijsmateriaal – zoals de tapgesprekken in het dossier – zodat er geen noodzaak bestaat tot het horen van die getuigen. Dat oordeel geeft, mede gezien hetgeen de verdediging aan die verzoeken ten grondslag heeft gelegd, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
De getuige [betrokkene 6]
26. Het middel klaagt voorts dat hoewel het hof overweegt het verzoek om de getuige [betrokkene 6] ter terechtzitting op te roepen af te wijzen op de grond dat zijn verklaring niet tot het bewijs zal worden gebezigd, hij die verklaring desalniettemin tot het bewijs heeft gebezigd (zie bewijsmiddel 13 en 14). Deze tegenstrijdigheid tussen de motivering van de afwijzende beslissing en de bewijsmiddelen maakt de afwijzende beslissing van het gerechtshof onbegrijpelijk, aldus het middel.
Deze klacht is gegrond, maar levert onvoldoende reden op voor cassatie. Immers, ik besprak reeds dat ook zonder het gebruik van die verklaring er voldoende bewijs is voor de door het hof ten aanzien van de verdachte bewezenverklaarde strafbare feiten. De verdachte heeft derhalve niet voldoende in rechte te respecteren belang bij de vernietiging en eventuele nieuwe behandeling van zijn zaak.
27. De tweede deelklacht luidt dat het hof de politieverklaringen van de getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 6] en [betrokkene 3] in strijd met art. 6 EVRM tot het bewijs heeft gebezigd, aangezien de verdediging deze getuigen a charge niet heeft kunnen ondervragen.
28. Het hof heeft ten aanzien van (de betrouwbaarheid van de getuige en) het ondervragingsrecht het volgende overwogen:
“Betrouwbaarheid getuige
De getuige [betrokkene 1] zou volgens de verdediging in strijd met objectieve onderzoeksbevindingen hebben verklaard. De verklaring van de getuige [betrokkene 1] zoals die zijn afgelegd bij de politie worden door het hof als betrouwbaar aangemerkt, nu die verklaringen op essentiële punten steun vinden in andere bewijsmiddelen, waaronder de stemherkenning in tapgesprekken, de observaties en de verklaringen van andere getuigen. Het hof ziet dan ook geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de bovengenoemde getuige bij de politie en zal deze verklaringen voor het bewijs gebruiken.
Ondervragingsrecht
Het hof stelt allereerst vast dat de verklaring van de getuige [betrokkene 6] niet wordt gebruikt voor het bewijs, nu de verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging waar [betrokkene 6] over verklaart wordt vrijgesproken. Het hof stelt vast dat de verdediging ter terechtzitting in eerste aanleg op 18 maart 2014 heeft verzocht om het horen van de getuige [betrokkene 3] . De rechtbank heeft de zaak middels een open verwijzing naar de rechter-commissaris verwezen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2014 volgt dat de getuige [betrokkene 3] bij oproep van de rechter-commissaris niet is verschenen om als getuige te worden gehoord. Blijkens navraag bij het Gemeentelijke Bevolkingsregister Amsterdam stond de getuige niet meer ingeschreven op een woonadres en zou zij geregistreerd staan als geëmigreerd en vertrokken vanuit Nederland vanaf 8 september 2014. Uiteindelijk zijn de stukken door de rechter-commissaris teruggezonden omdat het niet is gelukt om de getuige te horen. Als gevolg van het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht door de verdediging is weliswaar te kort gedaan aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht, maar dat betekent niet dat de verklaring van [betrokkene 3] in het geheel niet voor het bewijs gebruikt zou mogen worden, gelet op de uitspraak van het EHRM, Vidgen tegen Nederland, (nr. 29353/06, 10 juli 2012) en de daaraan door de Hoge Raad gegeven uitleg (Hoge Raad 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539). Wel heeft het hof die verklaring met terughoudendheid en uiterste behoedzaamheid bezien en wordt deze verklaring slechts in samenhang met andere bewijsmiddelen gebruikt. Voor zover de raadsman een beroep doet op uitsluiting voor het bewijs van de verklaringen van [betrokkene 3] , verwerpt het hof het verweer.”
29. Onlangs heeft de Hoge Raad zich in een (nieuw) overzichtsarrest (HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219) nader gebogen over de problematiek van het ondervragingsrecht van de verdediging in het licht van art. 6 EVRM. Hij overwoog daartoe – voor zover in dit kader relevant – als volgt:
“Nadere beschouwing
3.5.
De rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal houdende de ten overstaan van een opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van een getuige, door de rechter ten laste van de verdachte voor het bewijs kan worden gebruikt, maar dat dit uitgangspunt slechts geldt voor zover het in art. 6 EVRM bedoelde recht van de verdachte op een eerlijk proces is gewaarborgd.
Met betrekking tot dit recht op een eerlijk proces ligt in de recente rechtspraak van het EHRM ter zake van het ondervragingsrecht de nadruk op de toetsing van de "overall fairness of the trial", mede aan de hand van een aantal door het EHRM geformuleerde, met elkaar samenhangende subvragen (zoals genoemd in de onder 3.3.2 weergegeven uitspraak in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland, §107). Daarbij is beslissend of het strafproces als geheel beschouwd eerlijk is verlopen. Die uiteindelijke balans kan eerst achteraf worden opgemaakt.
Bij het betrekken van de rechtspraak van het EHRM bij de uitleg van de (nationale) regels inzake het oproepen dan wel horen van daartoe door de verdediging opgegeven getuigen, dient evenwel in ogenschouw te worden genomen dat de nationale rechter reeds tijdens de behandeling van de strafzaak beslissingen dient te nemen omtrent het oproepen en het horen van getuigen.”
30. Bij de beoordeling of een beperking van het ondervragingsrecht niettegenstaande het gebruik voor het bewijs van de verklaring van de niet ondervraagde getuige een schending van art. 6 EVRM oplevert, is het volgende beslissingsmodel (‘driestappenplan’) leidend:
(i) was er een goede reden voor het niet ondervragen van de getuige ter terechtzitting?;
(ii) vormt de verklaring van de niet ondervraagde het enige of beslissende bewijsmateriaal?; en, zo ja:
(iii) waren er voldoende compenserende factoren aanwezig, inclusief mogelijkheden om de betrouwbaarheid van de verklaring te beoordelen?10.
De getuige [betrokkene 1]
31. De getuige [betrokkene 1] is in opdracht van de rechtbank door de rechter-commissaris en in aanwezigheid van de verdediging gehoord. Hoewel hij bij die gelegenheid is teruggekomen op zijn voor de verdachte belastende politieverklaringen, heeft het hof Yigits politieverklaringen, zonder hem ter terechtzitting te horen, tot het bewijs gebezigd. Het hof overwoog daartoe dat die verklaringen immers op essentiële punten steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zo heeft de getuige [betrokkene 1] bij de politie verklaard dat hij het door de verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer eindigend op * [0001] (zie o.a. bewijsmiddel 1 en 19) belde om verdovende middelen te verkrijgen (zie o.a. bewijsmiddel 2). Eén van de personen die de verdovende middelen bij hem afleverde heeft hij tijdens een fotoconfrontatie aangewezen op foto C2, waarop de verdachte stond afgebeeld (zie bewijsmiddel 16). Derhalve geeft ’s hofs oordeel, gezien het hiervoor geschetste juridische beslissingsmodel, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, noch is het ontoereikend gemotiveerd.
De getuige [betrokkene 3]
32. De rechter-commissaris heeft in opdracht van de rechtbank getracht de getuige [betrokkene 3] te horen. Aangezien zij uit Nederland zou zijn vertrokken, is dat niet gelukt. Het hof heeft geoordeeld dat hoewel daarmee tekort is gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdachte, hij die verklaring – terughoudend en behoedzaam – alsnog tot het bewijs zal bezigen. De verklaring van de getuige [betrokkene 3] (bewijsmiddel 12) houdt slechts in ‘s hofs vaststelling dat zij via de telefoon bij een jongen – die zij tijdens de fotoconfrontatie op foto C2 heeft herkend – regelmatig verdovende middelen heeft gekocht. Gezien de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen vindt die verklaring steun in diverse andere bewijsmiddelen. Zo volgt uit bewijsmiddel 16 dat foto C2 de verdachte betreft en (onder andere) uit bewijsmiddel 2 dat de verdachte telefonisch om verdovende middelen werd gevraagd. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, noch is het ontoereikend gemotiveerd.
De getuige [betrokkene 6]
33. Ten aanzien van de getuige [betrokkene 6] overweegt het hof dat het ondervragingsrecht niet is geschonden aangezien zijn verklaring niet wordt gebezigd tot het bewijs. Het middel klaagt zoals gezegd terecht over de tegenstrijdigheid waarvan het bestreden arrest ter zake getuigt. Reden voor cassatie levert dat zoals gezegd niet op.
34. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd, behoefde het hof niet uitdrukkelijk te toetsen of aan de verdachte een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie is geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot daadwerkelijk ondervraging van de getuige. Deze maatstaf kan doorslaggevend zijn in die gevallen waarin voldoende steunbewijs ontbreekt.11.Zoals hiervoor is uiteengezet, is dat in deze zaak niet het geval.
35. Resumerend is de (deel)klacht met betrekking tot de verklaring van de getuige [betrokkene 6] gegrond, maar dat levert onvoldoende reden op voor cassatie. De overige in het tweede middel aangevoerde klachten slagen niet.
36. Het derde middel klaagt dat het hof niet (voldoende) heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, te weten dat er geen sprake is van stemherkenning van de verdachte, terwijl bovendien het gerechtshof aan zijn afwijkende beslissing feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die het kennelijk mede redengevend acht voor de bewezenverklaring zonder dat hij met voldoende nauwkeurigheid de redengevende feiten en omstandigheden heeft aangeduid en verzuimd heeft het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend.
37. De verdediging heeft ter terechtzitting bij het hof het volgende aangevoerd:
“Dat cliënt de genoemde " [betrokkene 7]" is, wordt niet gebaseerd op een stemherkenning. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 11] hebben enkel gesteld dat zij in bepaalde telefoongesprekken één en dezelfde persoon horen die zij de naam " [betrokkene 7]" hebben gegeven maar hebben uitdrukkelijk nergens verklaard dat de stem van " [betrokkene 7]" overeenkomt met de stem van cliënt.
Verder is van belang vast te stellen dat ook anderszins in de bedoelde telefoongesprekken nergens zodanig identificerende gegevens worden gegeven dat het niet anders kan dan dat bedoelde " [betrokkene 7]" en cliënt dezelfde persoon is. Dat wellicht op enig moment in een tapgesprek de naam [verdachte] valt maakt ook niet dat daarmee vaststaat dat het cliënt is; immers het is een feit van algemene bekendheid dat heel veel personen van Arabische origine [verdachte] heten. Daarbij zegt hier een onbekende tegen [betrokkene 8] dat hij, de onbekende dus, "bij de Arabier, [verdachte] " is (tapdossier blz. 46, sessienummer 2416) hetgeen derhalve niet de stelling kan ondersteunen dat de gebruiker van die werktelefoon [verdachte] genaamd is. De bevindingen op basis van de getapte gesprekken leiden dan ook niet tot de conclusie - en zeker niet dwingend - dat cliënt de genoemde [betrokkene 7] is.
De politie komt evenwel tot de conclusie dat cliënt en de bewuste spreker één en dezelfde zijn op basis van de veronderstelling dat twee personen in een telefoongesprek afspreken, men ter plaatste gaat en daar cliënt ziet.
Dat cliënt dan eerder één van de twee gesprekspartners is geweest is een aanname, maar is feitelijk niet vastgesteld. Immers in een geoliede machine waarin iedereen zegt dat hij [betrokkene 8] heet, [betrokkene 8] dus in feite meerdere personen is, kan degene aan de telefoon in die modus operandi net doen alsof hij komt, terwijl in werkelijkheid een ander komt. Een dergelijk scenario is minst genomen even verdedigbaar.
Maar bovendien hebben de personen die tijdens de observatie contact met cliënt hebben gehad niet verklaard dat zij daarvoor juist cliënt aan de telefoon hebben gehad, en is de betreffende telefoon met het nummer eindigend op [0001] (06- [0001] ) ook niet onder cliënt aangetroffen; niet op dat moment maar ook niet eerder of later. En verder is evenmin vastgesteld dat de persoon waarmee cliënt contact maakt de gebruiker is van het nummer waarmee gebeld is naar de zogenaamde werktelefoon, en is ook niet vastgesteld dat de betreffende persoon de voornaam [betrokkene 9] dan wel [betrokkene 11] (bewijsmiddelen 2 en 3) heeft, terwijl ten aanzien van de observatie bij de Lidl niet is vastgesteld dat cliënt aldaar contact met iemand heeft, laat staan met bedoelde [betrokkene 11] .
En als laatste is ook niet vastgesteld dat er bij die ontmoetingen sprake is geweest van de verkoop van drugs. Slechts in één geval wordt vermoed dat er wat is overgegeven maar dat er wat is overgegeven is niet vastgesteld en, al zou dat wel voldoende blijken, is niet gebleken wat er is overgegeven, terwijl die vermeende kopers na de vermeende koop ook niet zijn bevraagd over hetgeen zich daarvoor heeft voorgedaan en kennelijk zijn zij ook niet gefouilleerd in het kader van de Opiumwet: dat zij derhalve door cliënt in het bezit zijn gesteld van drugs dan wel dat zij überhaupt in het bezit zijn geweest van drugs kan dan ook op geen enkele wijze worden vastgesteld.
Op grond hiervan kan niet worden vastgesteld dat de persoon die de verbalisanten op 19 september 2013 tweemaal op een snorfiets zien rijden de persoon is die over de tap komt en bovendien kan niet worden vastgesteld dat de contacten die hebben plaatsgevonden druggerelateerd zijn. Dat cliënt aldus tweemaal in beeld komt als de politie de ene keer een Albert Heijn observeert en de andere keer een Lidl, supermarkten die in elkaars nabijheid liggen, kan opmerkelijk lijken maar levert niet het dwingende bewijs dat cliënt iets met drugstransacties van doen heeft.
De conclusie dat de in het dossier genoemde gesprekken aan cliënt kunnen worden toebedeeld is derhalve speculatief en kan derhalve niet voor het bewijs dienen. (…)”
38. Onder de kop ‘betrouwbaarheid stemherkenning’ heeft het hof omtrent dit standpunt van de verdediging als volgt overwogen:
“Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de stemherkenningen die zijn gedaan door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 11] . Deze zijn gedaan op basis van het door hen beluisteren van vele tapgesprekken in het onderzoek waarmee zij zich gedurende drie maanden hebben beziggehouden. Beide verbalisanten zijn bij de rechter-commissaris uitvoerig bevraagd over de stemherkenningen van de verdachte en de wijze waarop die herkenning tot stand is gekomen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat het hem om een 100% herkenning ging. Ook verbalisant [verbalisant 11] heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat het wat hem betreft een 100% herkenning was of niet. Hij lette bij de herkenning op dingen als klank, intonatie, volume, taalgebruik en bepaalde lachjes. Het hof is van oordeel, dat mede gelet op de duur van het onderzoek in combinatie met de wijze waarop de herkenningen tot stand zijn gekomen, de verbalisanten tot de slotsom hebben kunnen komen dat zij de stem van de verdachte op de betreffende tapgesprekken, waaronder op het telefoonnummer eindigend op * [0001] , herkenden.
Het hof is van oordeel dat de stemherkenning wordt ondersteund door observaties uit het dossier. Zo vinden op 19 september 2013 een tweetal observaties plaats. Het nummer eindigend op * [0001] wordt vanaf 4 september 2013 afwisselend door " [betrokkene 8] " en " [betrokkene 7] " gebruikt. De verbalisanten hebben deze personen aan hun stemmen herkend. Op 19 september 2013 wordt tweemaal dezelfde persoon op dezelfde snorfiets gezien. Deze persoon is blijkens afgeluisterde telefoongesprekken op het nummer * [0001] de persoon die hoort bij de stem van [betrokkene 7] . [betrokkene 7] rijdt tweemaal naar via de telefoon afgesproken plaatsen toe, eerst naar Albert Heijn op de Sarphatistraat en later op de dag naar Lidl op de Hemonylaan. Op de Hemonylaan wordt [betrokkene 7] staande gehouden teneinde zijn identiteit vast te stellen. [betrokkene 7] blijkt de verdachte te zijn.
De stemherkenning wordt ook ondersteund door hetgeen door de getuige [betrokkene 12] is verklaard. De getuige [betrokkene 12] heeft namelijk verklaard dat hij contact had met het telefoonnummer eindigend op * [0001] . Hij kende de jongen die hij belde een paar jaar. Volgens [betrokkene 12] heette hij [betrokkene 14] . [betrokkene 12] bestelde dan wit of bruin poeder. Bruin is heroïne en wit is cocaïne. De getuige wordt een drietal fotomappen getoond en bij het zien van de fotomap C heeft de getuige verklaard dat hij de persoon die is afgebeeld op de afbeelding C2 herkent. Dat zou de [betrokkene 14] zijn die hij bedoelt. Op foto C2 is volgens het proces-verbaal van bevindingen de verdachte afgebeeld.”
39. Het hof heeft hiermee zijn afwijking van het standpunt van de verdediging uitgebreid en niet onbegrijpelijk gemotiveerd. Voor zover het middel klaagt dat het hof aan dit oordeel overwegingen ten grondslag heeft gelegd die niet uit de daarop gebaseerde bewijsmiddelen kunnen volgen, kan die klacht niet slagen op de gronden die ik hiervoor onder de kop ‘stemherkenning’ inzake het eerste middel besprak.
40. Het derde middel faalt.
41. Het vierde middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd de redenen op te geven die hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf voor de verdachte, althans dat hij dit oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
42. Onder de kop ‘strafmaat’ heeft de verdediging het volgende aangevoerd:
“Bij bepaling van de strafmaat verzoek ik u - indien u tot een bewezenverklaring komt - rekening te houden met het aandeel van cliënt in de bewezen verklaarde feiten. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat degene waarvoor men cliënt houdt in opdracht van één of meer anderen dealt. Het onderzoeksteam heeft de indruk dat de persoon waarvoor men cliënt houdt hand- en spandiensten voor anderen verricht, en dat hij wordt aangestuurd. Hieruit volgt dat zijn rol in het geheel een ondergeschikte is.
Er is eerder over cliënt een psychiatrische rapportage opgesteld, die weliswaar van 2011 dateert maar waarvan kan worden gesteld dat de meeste van die conclusies ook thans nog onverkort gelden. Er is bij cliënt sprake van zwakbegaafdheid, van een beperkt vermogen om de consequenties van zijn handelen te overzien, van een gestoorde impulsregulatie, en van een gedragsstoornis, ook uit de opgestelde reclasseringsrapportage blijkt dat er sprake is van een kwetsbare en beïnvloedbare jongen. Het beeld dat uit de rapportages naar voren komt past bij de ondergeschikte rol die hij bij een bewezen verklaring geacht kan worden te hebben gehad.
Volgens uw oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij het gedurende drie maanden dealen van harddrugs een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Dat kan worden verhoogd gelet op het samenwerkingsverband en de criminele organisatie, uiteraard indien u tot een bewezenverklaring hiervan komt.
Cliënt heeft 11,5 maand in voorlopige hechtenis doorgebracht en die voorlopige hechtenis is door Uw Hof met ingang 1 juli 2015 geschorst. Cliënt is de opgelegde voorwaarden nagekomen en is sindsdien ook niet meer met politie en/of justitie in aanraking gekomen.
Indien U tot een bewezenverklaring komt verzoek ik U een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en het daarbij te houden. Ik meen een hogere straf, ook al zou het hogere in voorwaardelijke vorm aan cliënt worden opgelegd, buitenproportioneel zijn.
Voor zover u meent dat een gevangenisstraf boven de reeds ondergane voorlopige hechtenis proportioneel is verzoek ik u dat in voorwaardelijke vorm op te leggen en daaraan het verplichte reclasseringscontact te koppelen, maar niet het elektronisch toezicht, nu cliënt in het kader van de door U bevolen schorsing reeds elektronisch toezicht heeft, en tijdens de eerdere schorsing van de voorlopige hechtenis door de Rechtbank vanaf 2 januari 2015 tot 31 maart 2015, derhalve bijna drie maanden.
Voorts meen ik dat er gelet op het verwijt dat cliënt kan worden gemaakt geen ruimte is om daarnaast tot het opleggen van trainingen van - in totaal- 150 uur over te gaan, nu dat gelijk staat aan een gevangenisstraf voor de duur van 2,5 maand.
Mocht U tot één meer tenuitvoerleggingen komen dan verzoek ik U die om te zetten in een werkstraf.”
43. Onder de kop ‘oplegging straf’ overweegt het hof het volgende:
“Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen cocaïne verhandeld en de verdachte heeft verdovende middelen voorhanden gehad. Het gebruik van cocaïne is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar de handel hierin brengt ook overlast en kosten voor de maatschappij met zich mee, nu de gebruikers hiervan vaak strafbare feiten plegen om in de kosten voor aanschaf te voorzien. Verder leidt de handel in verdovende middelen veelal tot andere misdrijven.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 november 2015 is de verdachte eerder wegens soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 20 februari 2014.
Nu het hof tot een vrijspraak is gekomen van feit 3, ziet het hof reden om af te wijken van de door de advocaat-generaal geëiste straf. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
(…)”
44. Ten aanzien van de strafoplegging wordt in cassatie slechts getoetst of de feiten en omstandigheden die de rechter in zijn strafmotivering in ogenschouw heeft genomen, de opgelegde straf en/of maatregel kunnen verklaren. Het is vaste rechtspraak dat de Hoge Raad zich daarbij terughoudend opstelt. In het onderhavige geval heeft het hof zich, gezien zijn overweging inzake de strafoplegging, rekenschap gegeven van hetgeen de verdediging in dat kader heeft aangedragen en voorts de andere in art. 359 Sv genoemde factoren tot uitdrukking gebracht. ’s Hofs oordeel hieromtrent voldoet derhalve aan de daaraan gestelde eisen en is begrijpelijk gemotiveerd.
45. Het vierde middel faalt.
46. Het vijfde en zesde middel klagen over het oordeel van het hof dat de voorwerpen als in het arrest voornoemd vatbaar zijn voor respectievelijk onttrekking aan het verkeer en verbeurdverklaring.
47. De procedurele gang van zaken is als volgt. Het – in eerste aanleg voorgedragen – requisitoir van de officier van justitie meldt, voor zover in dit kader relevant, over de inbeslaggenomen goederen het volgende:
“(…) Bovendien zijn bij [verdachte] meerdere mobiele telefoons aangetroffen en inbeslaggenomen met heel veel contacten die later ook klant zijn middels de * [0001] en druggerelateerde gesprekken. (…)”
En:
“Het inbeslaggenomen goed onder nummer 12 dient te worden onttrokken aan het verkeer, de inbeslaggenomen telefoon dient te worden verbeurdverklaard, de inbeslaggenomen sleutel dient te worden onttrokken aan het verkeer net als nummer 15 op de beslaglijst, en de inbeslaggenomen goederen onder de nummers 16 en 17 dienen te worden verbeurdverklaard.”
48. In het vonnis van de rechtbank wordt met betrekking tot het beslag, voor zover in dit kader relevant, als volgt beslist:
“Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. Horloge (4662331)
2. Horloge (4662330)
3. Horloge (4662334)
4. Diamant (4662290)
5. Armband (4662308)
6. Zaktelefoon (466229)
7. Zaktelefoon (4662977)
8. Zaktelefoon (4662318)
9. Zaktelefoon (4662310)
10. Zaktelefoon (4662316)
11. Zaktelefoon (4662287)
12. Papier (4662285)
13. Zaktelefoon (4662303)
14. Sleutel Volkswagen (4662987)
15. Papier (4662276)
16. Geld (4736613)
17. Geld (4662171)
Verbeurd verklaring
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 6 tot en met 11 die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder feit 1 en feit 3 bewezen geachte is begaan.
Voorts dienen ook de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 16 en 17 die aan verdachte toebehoren, te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien die voorwerpen door middel van het onder feit 1 en feit 3 bewezen geachte zijn verkregen.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 12, 13 en 15 dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder feit 1 en feit 3 bewezen geachte is begaan.”
49. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof ten aanzien van het beslag “conform vonnis RB” beslist.
50. Het hof heeft onder de kop ‘oplegging straf’ het volgende overwogen:
“Het in de zaak met parketnummer 13-738106-13 onder 1 en in de zaak met parketnummer 13-741258-14 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan of voorbereid met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het in de zaak met parketnummer 13-738106-13 onder 1 en in de zaak met parketnummer 13-741258-14 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.”
51. Onder de kop ‘beslissing’ oordeelt het hof als volgt (vetgedrukt in het origineel):
“Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - zaktelefoon (466229); - zaktelefoon (4662977); - zaktelefoon (4662318); - zaktelefoon (4662310); - zaktelefoon (4662316); - zaktelefoon (4662287); - geld (4736613); - geld (4662171).
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- papier (4662285);
- zaktelefoon (4662303);
- papier (4662276).”
52. Het vijfde middel klaagt dat het hof ten onrechte de onttrekking aan het verkeer van de voornoemde voorwerpen heeft bevolen. Ingevolge art. 36c Sr is voor de toepassing van de maatregel van onttrekking aan het verkeer een noodzakelijke voorwaarde dat het desbetreffende voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Daaruit volgt dat het bij onttrekking moet gaan om een voorwerp waarvan de aard relevant is in die zin dat het ongecontroleerde bezit, al dan niet in samenhang met het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan, juist in verband met die aard in strijd is met de wet of het algemeen belang.12.
53. Het hof heeft omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen vastgesteld dat met behulp daarvan de strafbare feiten zijn gepleegd en overwogen dat in zoverre het algemeen belang en/of de wet is geschonden. Met de enkele bijdrage (“hulp”) van deze voorwerpen aan het begaan van de strafbare feiten is echter niet gezegd dat die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Het oordeel van het hof dat de genoemde voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer op grond van art. 36c Sr geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voorts valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom de genoemde voorwerpen zouden moeten worden onttrokken aan het verkeer. Van die voorwerpen kan, bij normaal gebruik, niet gezegd worden dat hun aard zodanig is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
54. Het vijfde middel is terecht voorgesteld. Om redenen van doelmatigheid geef ik uw Raad in overweging om te volstaan met het vernietigen van de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de genoemde voorwerpen.13.
55. Het zesde middel klaagt over het oordeel van het hof dat de voorwerpen als in het arrest genoemd vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. “Dat (al) de in beslag genomen telefoons in verband stonden met de strafbare feiten volgt niet uit het arrest noch de aanvulling daarop”, aldus de steller van het middel.
56. De verbeurdverklaring kan worden uitgesproken indien (1) een welomschreven relatie bestaat tussen het voorwerp en het delict waarvoor de verdachte is veroordeeld, en (2) (als regel waarop uitzonderingen mogelijk zijn) het voorwerp de verdachte toebehoort. Ook een voorwerp dat de verdachte geheel of ten dele te eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen, is vatbaar voor verbeurdverklaring, aldus vloeit voort uit art. 33a Sr. De vatbaarheid van goederen voor verbeurdverklaring hoeft voorts niet te blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen; het is echter wel noodzakelijk dat het oordeel hieromtrent berust op gegevens die uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken.14.
57. De onderwerpelijke verbeurdverklaring ziet onder meer op de zes onder de verdachte inbeslaggenomen telefoons. Deze telefoons bevatten de drugsgerelateerde contacten van de verdachte, aldus heeft de officier van justitie te kennen gegeven. Het hof heeft overwogen dat de strafbare feiten zijn begaan met behulp van deze voorwerpen.
58. Zoals gezegd houdt de klacht blijkens de toelichting op het middel in dat niet uit het arrest noch uit de aanvulling daarop volgt dat de telefoons in verband stonden met de strafbare feiten. Daarmee stelt het middel een eis die het recht niet kent. Om die reden faalt het middel.
59. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
60. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover het betreft ‘s hofs beslissing met betrekking tot de onttrekking aan het verkeer van voornoemde inbeslaggenomen voorwerpen. Voor het overige kan het beroep worden verworpen.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑09‑2017
Zie HR 24 juni 2003, ECLI:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165, r.o. 4.2. Zie overigens ook HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0662; HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5851, NJ 2008/69 en HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/70, m.nt. Borgers.
Het betreft vrij evident de verklaring van [betrokkene 12] die op p. 535-544 van het politiedossier is te vinden.
De medeverdachte gebruikte die telefoon met genoemd telefoonnummer gezien bewijsmiddel 6 immers op 29 oktober 2013, niet op 23 oktober 2013.
Zie bijvoorbeeld: HR 6 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1245.
Zie bijvoorbeeld: HR 2 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4877.
Zie bijvoorbeeld de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, alinea 5.5.9: “Als in redelijkheid kan worden aangenomen dat die fout niet van invloed is geweest op de gegeven beslissing, vergt het belang van de rechtsbescherming niet dat daarvan werk wordt gemaakt.”
Zie: HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, r.o. 2.61.
Zie ook: HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219, r.o. 3.8.2.
Zie (onder andere) de uitspraak van het EHRM in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland, EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10, onder punt 101 e.v.
Zie: HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4480, NJ 2013/193, r.o.v. 3.5.
Zie: HR 8 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7626, NJ 2007/437.
Zie onder andere HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3060.
Zie: HR 6 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4668.