HR, 06-02-2007, nr. 00082/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ4668
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-02-2007
- Zaaknummer
00082/06
- LJN
AZ4668
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ4668, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ4668
ECLI:NL:HR:2007:AZ4668, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑02‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ4668
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑05‑2006
- Wetingang
art. 33a Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2007/88
Conclusie 06‑02‑2007
Inhoudsindicatie
1. Vatbaarheid voor verbeurdverklaring behoeft niet uit gebezigde bewijsmiddelen te volgen. 2. Toebehoren in de zin van art. 33a.1.c Sr. Ad 1. De opvatting dat een oordeel over de vatbaarheid voor verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen dient te worden gestaafd door de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen, is onjuist. Voldoende - maar noodzakelijk - is dat het desbetreffende oordeel berust op gegevens die uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. Ad 2. ‘s Hofs oordeel dat het i.c. verbeurd verklaarde bedrag van € 4000,- aan verdachte toebehoort en een voorwerp betreft met behulp waarvan het bewezenverklaarde - kort gezegd: anderen behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang tot NL - is begaan of voorbereid, is onjuist noch onbegrijpelijk. Het hof heeft, gelet op de verklaring van verdachte, kunnen oordelen dat het geldbedrag aan verdachte toebehoort ex art. 33a.1.c Sr en dat met behulp daarvan het feit is begaan of voorbereid, nu uit die verklaring kan worden afgeleid dat verdachte over het (volgens hem geleende) geldbedrag kon beschikken en hij dit bedrag als zodanig heeft gebruikt om met de passagiers, onder wie de personen die niet over een geldige titel beschikten om tot NL te worden toegelaten, de grens met Bulgarije te kunnen passeren en zo te bewerkstelligen dat die personen zich uiteindelijk toegang tot NL konden verschaffen.
Nr. 00082/06
Mr. Knigge
Zitting: 12 december 2006
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. De verdachte is op 18 oktober 2005 door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens in de uitoefening van zijn beroep een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van de toegang tot Nederland terwijl hij ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang wederrechtelijk is, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk. Voorts heeft het Hof verbeurd verklaard de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijnde een personenauto en een geldbedrag.
2. Namens de verdachte heeft mr. M.M. Menheere, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat de vatbaarheid van de inbeslaggenomen voorwerpen voor verbeurdverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4. De bestreden uitspraak houdt onder het kopje "Beslag" onder meer het volgende in:
"Beslag
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze voorkomen op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 en het onder 5 genoemde geldbedrag tot een bedrag van € 4.000,-, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, zoals dit voorkomt op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 5 tot een bedrag van € 40,-, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte."
5. De op de aan het arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen betreffen onder 1 "een personenauto [AA-00-BB] FIAT Ducato Kl: grijs Bulgaarse minibus" en onder 5 "geld Nederlands 4040 euro".
6. De klacht van het middel berust kennelijk op de stelling dat het oordeel van het Hof omtrent de vatbaarheid voor de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen moet worden gestaafd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Die stelling evenwel vindt geen steun in het recht. De gegevens die de rechter gebruikt voor de straftoemeting, dienen te blijken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarnaast geldt dat de rechter in de strafmotivering dient te voldoen aan het voorschrift van art. 359 lid 5 Sv, inhoudende dat het vonnis dan wel arrest in het bijzonder de redenen opgeeft, die de straf hebben bepaald (of tot de maatregel hebben geleid).
7. Ik begrijp het middel aldus dat het bedoelt te klagen dat onbegrijpelijk is 's Hofs oordeel dat de twee inbeslaggenomen voorwerpen (een personenauto en een geldbedrag) vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
8. Art. 33a Sr houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"1. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
(...)
c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
(...)
2. Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien:
a. degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of
b. niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren."
9. Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor onder 4 weergegeven overweging geoordeeld dat de inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid en de voorwerpen aan de verdachte toebehoren.
10. Ten eerste de klacht over de personenauto. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat - kort samengevat - hij als chauffeur drie Bulgaarse vrouwen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot Nederland, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang wederrechtelijk was. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte door een kennis in Bulgarije ([betrokkene 2]) dan wel in Nederland ([betrokkene 3]) werd verzocht personen vanuit Bulgarije naar Nederland te vervoeren, veelal met het doel om in Nederland in de prostitutie te werken (bewijsmiddelen 1, 2 en 4). De mensen werden in Nederland opgehaald (bewijsmiddelen 1 en 2). De verdachte heeft deze personen met de bus (Fiat Ducato, kenteken [AA-00-BB]) vervoerd.
11. Het middel klaagt terecht niet over het oordeel van het Hof dat het feit met behulp van de bus is begaan of voorbereid. Wel klaagt het middel over het oordeel van het Hof dat de bus aan verdachte toebehoort.
12. Over de bus heeft de verdachte het volgende verklaard (bewijsmiddel 2):
"Het busje van het merk Fiat Ducato, met Bulgaars kenteken [AA-00-BB], behoort mij in principe toe. Ik ben nog bezig met afbetalen. De huidige eigenaar is [betrokkene 1].
[Betrokkene 1] heeft nog drie kleine busjes die rijden in Bulgarije en naar het buitenland om mensen te vervoeren. [Betrokkene 1] zorgt voor de klanten. Als hij teveel klanten heeft belt hij mij, heb ik teveel klanten dan bel ik hem."
13. Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnota heeft de raadsvrouw onder meer het volgende aangevoerd:
"Het mini-busje behoort [verdachte] niet toe: het busje is van [betrokkene 1] en staat op diens naam. Eerst als de laatste termijn is afbetaald wordt het busje eigendom en wordt het op naam van [verdachte] gesteld. [Verdachte] heeft in verband hiermee gesproken over de koop op afbetaling c.q. een lease-constructie. (...) Verbeurdverklaring van het busje is niet mogelijk (vgl. ook het lease-auto arrest NJ 1992/627)."
14. Het bij het Hof gedane beroep op het "lease-auto arrest" wordt in de toelichting herhaald. Daarbij wordt eraan voorbij gezien dat dat arrest betrekking had op de vraag of de leasemaatschappij met het gebruik dat van de lease-auto werd gemaakt, bekend kon zijn en dus niet op de vraag aan wie een lease-auto toebehoort in de zin van art. 33a Sr. Op deze laatste vraag ziet het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2004, NJ 2004, 323. Daarin overwoog de Hoge Raad dat het enkele bestaan van een lease-overeenkomst er niet aan in de weg behoeft te staan om aan te nemen dat de desbetreffende auto aan de verdachte toebehoort in de zin van art. 33a Sr.
15. Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van het Hof dat de bus "volgens opgave van verdachte" aan de verdachte toebehoort, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is. Het Hof kon in het midden laten hoe de vork privaatrechtelijk gezien precies aan de steel zat (koop op afbetaling of lease-constructie?), aangezien het uit de verklaring van de verdachte dat de bus hem "in principe" toebehoort, heeft kunnen afleiden dat de verdachte zulk een sterke aanspraak op de bus heeft dat die bus hem in de zin van art. 33a Sr toebehoort.
16. De eerste klacht van het middel faalt.
17. Dan nu de klacht voor zover die betrekking heeft op het verbeurdverklaarde geldbedrag van € 4.000,-. Daaromtrent blijkt uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen (in aanvulling op de hierboven reeds weergegeven bewijsmiddelen) het volgende. Ten tijde van het bewezenverklaarde "transport" had de verdachte naar eigen zeggen € 4.000 bij zich. Voordat de Bulgaarse grens werd gepasseerd ontving iedere passagier € 500 teneinde aan de grens aan te tonen dat men over een bepaald geldbedrag voor de doorreis beschikte. Het "geleende" geld werd onderweg in Duitsland weer aan de verdachte teruggegeven (bewijsmiddel 2). Over het geld verklaarde de verdachte als volgt (bewijsmiddel 2):
"Ik had 4000 euro bij me. Dat geld heb ik geleend van [betrokkene 1]. Duizend euro is van mij en 3000 euro is van [betrokkene 1]."
18. Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnota heeft de raadsvrouw onder meer het volgende aangevoerd:
"Er waren 8 passagiers, vandaar E 4.000,-. Als al sprake zou kunnen zijn van verbeurdverklaring, quod non, dan niet voor het bedrag dat van [betrokkene 1] is (E 3.000,-). Sowieso kan het grensgeld van de overige vier passagiers (€ 2.000,-) (lees: niet, Kn) verbeurd worden verklaard, omdat in het dossier geen enkele aanwijzing is te vinden dat in die gevallen sprake zou zijn van mensensmokkel."
19. Dat, zoals in de toelichting op het middel min of meer terloops wordt gesteld, uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat [betrokkene 1] van de mensensmokkel afwist, vat ik niet als een zelfstandige klacht op. Ik merk slechts op dat de kennis die [betrokkene 1] al dan niet had, irrelevant is, nu het Hof heeft geoordeeld dat het door de verdachte geleende geld toebehoorde aan de verdachte. Onbegrijpelijk is dat oordeel niet.
20. De klacht richt zich op het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde feit met behulp van het gehele bedrag van € 4000,- is begaan of voorbereid. Er wordt daarbij - naar ik meen terecht - niet over geklaagd dat het bedrag nodig was voor het passeren van de Bulgaarse grens, en dus niet voor het passeren van de Nederlandse grens. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de bewezenverklaarde behulpzaamheid al een aanvang nam in Bulgarije. De klacht knoopt aan bij het feit dat de verdachte volgens de bewezenverklaring maar drie personen behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot Nederland, zodat - zo begrijp ik - slechts van een bedrag van € 1500,- gezegd kan worden dat het bewezenverklaarde feit daarmee is begaan of voorbereid.
21. Wat opvalt is dat het verweer zoals dat ten overstaan van het Hof is gevoerd, betrekking heeft op € 2000,-: vier passagiers dienden buiten beschouwing te worden gelaten. In cassatie worden dat er opeens vijf. De vijfde - in dit geval - man is als ik het goed zie [betrokkene 2], op wiens verzoek verdachte de drie meisjes naar Nederland bracht en die zelf - zo kan uit bewijsmiddel 2 worden afgeleid - ook meereed.(1) Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat [betrokkene 2] als begeleider van de drie meisjes meeging en dat derhalve de € 500,- die [betrokkene 2] bij de grens moest kunnen laten zien, aangemerkt kan worden als geld waarmee het bewezenverklaarde feit werd begaan of voorbereid. Mede in aanmerking genomen dat het gevoerde verweer niet op [betrokkene 2] betrekking had, is dat oordeel mijns inziens ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
22. Moeilijker ligt het met betrekking tot de vier passagiers waarop het verweer zich wél richtte. Hoewel de argumentatie weinig adequaat was (niet van belang is of ten aanzien van die andere meisjes ook sprake was van mensensmokkel), had het Hof in het aangevoerde toch aanleiding moeten vinden om zijn gedachtegang te verduidelijken. Met enige aarzeling meen ik evenwel dat dit niet tot cassatie behoeft te leiden, nu de door het Hof vastgestelde feiten voldoende aanknopingspunten bieden voor een reconstructie van 's Hofs gedachtegang. Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat voor het passeren van de grens met de wagen zoals die door de verdachte was vol geladen, een bedrag van € 4000,- nodig was. Zonder dat bedrag was de verdachte niet op pad gegaan, zodat dat hele bedrag nodig was om de drie meisjes behulpzaam te kunnen zijn. Dat een lager bedrag had volstaan als er minder passagiers waren geweest, doet geloof ik niet ter zake. Het gaat tenslotte niet om het feit zoals dat had kunnen worden gepleegd, maar om het feit zoals dat daadwerkelijk is gepleegd. Daarvan uitgaande getuigt 's Hofs kennelijke oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Onbegrijpelijk is het evenmin.
23. De tweede klacht van het middel faalt eveneens.
24. De eerste klacht van het middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
25. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Verdachte verklaart dat hij negen mensen in de auto had (bewijsmiddel 2). Ik neem aan dat hij zichzelf meerekende, zodat inderdaad, zoals de raadsvrouw aanvoerde, sprake was van acht passagiers. Dat zijn dan de drie meisjes waarop de bewezenverklaring betrekking had, de vier passagiers die eerder uitstapten en [betrokkene 2].
Uitspraak 06‑02‑2007
Inhoudsindicatie
1. Vatbaarheid voor verbeurdverklaring behoeft niet uit gebezigde bewijsmiddelen te volgen. 2. Toebehoren in de zin van art. 33a.1.c Sr. Ad 1. De opvatting dat een oordeel over de vatbaarheid voor verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen dient te worden gestaafd door de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen, is onjuist. Voldoende - maar noodzakelijk - is dat het desbetreffende oordeel berust op gegevens die uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. Ad 2. ‘s Hofs oordeel dat het i.c. verbeurd verklaarde bedrag van € 4000,- aan verdachte toebehoort en een voorwerp betreft met behulp waarvan het bewezenverklaarde - kort gezegd: anderen behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang tot NL - is begaan of voorbereid, is onjuist noch onbegrijpelijk. Het hof heeft, gelet op de verklaring van verdachte, kunnen oordelen dat het geldbedrag aan verdachte toebehoort ex art. 33a.1.c Sr en dat met behulp daarvan het feit is begaan of voorbereid, nu uit die verklaring kan worden afgeleid dat verdachte over het (volgens hem geleende) geldbedrag kon beschikken en hij dit bedrag als zodanig heeft gebruikt om met de passagiers, onder wie de personen die niet over een geldige titel beschikten om tot NL te worden toegelaten, de grens met Bulgarije te kunnen passeren en zo te bewerkstelligen dat die personen zich uiteindelijk toegang tot NL konden verschaffen.
6 februari 2007
Strafkamer
nr. 00082/06
ZK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 oktober 2005, nummer 22/005039-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 7 september 2004 - de verdachte ter zake van "in de uitoefening van zijn beroep een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van de toegang tot Nederland terwijl hij ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang wederrechtelijk is, meermalen gepleegd" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.M. Menheere, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel betreft onder meer de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 4.000,-. Te dier zake behelst het de klacht dat het Hof ten onrechte uit de bewijsmiddelen heeft afgeleid dat dit bedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring.
3.2.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Het betreft hier € 4.000,- grensgeld, waarvan € 3.000,- [betrokkene 1] toebehoort. Het grensgeld is € 500,- per persoon, dat door de chauffeur ter beschikking wordt gesteld aan de passagiers bij de grens en dan weer terug wordt gegeven. Er waren 8 passagiers, vandaar € 4.000,-. Als al sprake zou kunnen zijn van verbeurdverklaring, quod non, dan niet voor het bedrag dat van [betrokkene 1] is (€ 3.000,-). Sowieso kan het grensgeld van de overige vier passagiers (€ 2.000,-) (de Hoge Raad leest:) niet verbeurd worden verklaard, omdat in het dossier geen enkele aanwijzing is te vinden dat in die gevallen sprake zou zijn van mensensmokkel."
3.2.2. Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen overwogen:
"De inbeslaggenomen en nog niet teruggeven voorwerpen, zoals deze voorkomen op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 en het onder 5 genoemde geldbedrag tot een bedrag van € 4.000,-, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte."
3.3. Voor zover de klacht berust op de opvatting dat een oordeel over de vatbaarheid voor verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen dient te worden gestaafd door de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen, faalt de klacht, omdat die opvatting onjuist is. Voldoende - maar noodzakelijk - is dat het desbetreffende oordeel berust op gegevens die uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken.
3.4.1. Voor zover de klacht strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat het bedrag van € 4.000,- vatbaar is voor verbeurdverklaring, faalt het eveneens.
Het oordeel van het Hof dat het bedrag van € 4.000,- aan de verdachte toebehoort en een voorwerp betreft met behulp waarvan het bewezenverklaarde feit - kort gezegd: anderen behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang tot Nederland - is begaan of voorbereid, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
3.4.2. Tot hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken behoort de verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover de politie (bewijsmiddel 2), voor zover hier van belang, inhoudende:
"Voordat we vertrekken geven we aan iedere passagier 500 euro. Ik had negen mensen in mijn bus. Ik had 4000 euro bij me. Dat geld heb ik geleend van [betrokkene 1]. Duizend euro is van mij en 3000 euro is van [betrokkene 1]. Ik weet niet of de meisjes geld bij zich hadden. Dat heb ik niet gezien. Voordat we de grens met Bulgarije passeerden heb ik aan alle passagiers 500 euro gegeven om aan de grens te laten zien dat ze geld bij zich hadden. Ik heb [betrokkene 2] geen geld gegeven. De passagiers hebben mij het geld bij een benzinestation tussen Duitsland en de Nederlandse grens weer teruggegeven."
Het Hof heeft, gelet op deze verklaring, kunnen oordelen dat het bedoelde geldbedrag aan de verdachte toebehoort in de zin van art. 33a, eerste lid aanhef en onder c, Sr en dat met behulp daarvan het feit is begaan of voorbereid, nu uit die verklaring kan worden afgeleid dat de verdachte over het geldbedrag kon beschikken en hij dit bedrag als zodanig heeft gebruikt om met de passagiers, onder wie de personen die niet over een geldige titel beschikten om tot Nederland te worden toegelaten, de grens met Bulgarije te kunnen passeren en zo te bewerkstelligen dat die personen zich uiteindelijk toegang tot Nederland konden verschaffen.
3.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 6 februari 2007.
Beroepschrift 09‑05‑2006
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende als daartoe door requirant tot cassatie, de heer [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ([land]), zonder vaste woon-of verblijfplaats hier te lande, bijzonder gevolmachtigd, mr M.M. Menheere, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft hierbij de eer aan Uw Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolgd op het door requirant tot cassatie ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, meervoudige kamer voor strafzaken, rolnummer 22-005039-04, parketnummer 09-004054-03, uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerechtshof van 18 oktober 2005, bij welk arrest requirant tot cassatie werd veroordeeld wegens mensensmokkel, zoals strafbaar gesteld bij artikel 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht, tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en waarbij verbeurd zijn verklaard een mini-bus van het merk Fiat type Ducato en een geldbedrag van euro 4.000,-.
Requirant tot cassatie, hierna te noemen: [verdachte], heeft de eer de gronden van cassatie voor te dragen:
Middelen tot cassatie
Middel I
Schending van het recht dan wel verkeerde toepassing daarvan alsmede verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming met nietigheid wordt bedreigd, meer in het bijzonder schending van de artikelen 350, 358, 359 en 415 Wetboek van Strafvordering, doordien de vatbaarheid van de inbeslaggenomen voorwerpen voor verbeurdverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Toelichting.
1
Het Gerechtshof heeft een aantal bewijsmiddelen naar voren gebracht op grond waarvan het Gerechtshof haar overtuiging heeft gebaseerd dat [verdachte] met behulp van de inbeslaggenomen voorwerpen het bewezenverklaard feit heeft begaan of heeft voorbereid.
2
Bij nadere beschouwing van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat met betrekking tot de verbeurd verklaarde Bulgaarse mini-bus (de Fiat Ducato met het kenteken [AA-00-BB], beslaglijst onder 1) dat het busje de eigendom van [betrokkene 1] is en op diens naam staat. Eerst als de laatste termijn is afbetaald zal het busje eigendom worden van [verdachte] en op naam van [verdachte] worden gesteld. [verdachte] heeft verklaard dat het hier om koop op afbetaling dan wel een lease-constructie gaat.
3
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet van enige wetenschap van [betrokkene 1] omtrent het werkelijke doel van de reis. Uit de verklaring van [betrokkene 2] blijkt dat hij [betrokkene 1] kent en dat deze een busonderneming heeft. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij zijn broer heeft verzocht om [betrokkene 1] te benaderen met de vraag het vervoer van vier passagiers naar Nederland te verzorgen. Uit de verklaring van [verdachte] blijkt dat [betrokkene 1] naar [verdachte] verwezen heeft, omdat hij het vervoer niet zelf kon doen, omdat zijn drie busjes al onderweg waren. Noch uit deze verklaring noch uit andere verklaringen blijkt dat [betrokkene 1] op de hoogte is van het werkelijke doel van de reis naar Nederland van de passagiers [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5].
4
Beslagen voorwerpen, die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dienen in de regel aan de verdachte toe te behoren (artikel 33a lid 1 Sr). Ingevolge artikel 33a lid 2 Sr kunnen voorwerpen die niet aan de verdachte toebehoren, alleen verbeurd verklaard worden indien (samengevat) de werkelijk eigenaar wist/vermoedde wat het (strafbare) gebruik/ de bestemming van het voorwerp zou zijn dan wel indien niet is kunnen worden vastgesteld aan wie ze toebehoren. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft [verdachte] betoogd dat uit de verklaringen van [betrokkene 2] en [verdachte] blijkt van [betrokkene 1]'s eigendom van de minibus én van de afwezigheid bij [betrokkene 1] van wetenschap en/of vermoeden van het begaan of voorbereiden van het bewezenverklaarde strafbare feit. In het dossier is evenmin een aanwijzing van het tegendeel te vinden. [verdachte] heeft voorts verwezen naar het in deze relevante lease-auto arrest (NJ 1992/627).
5
Met betrekking tot het verbeurdverklaarde geldbedrag van euro 4000,- (beslaglijst onder 5) staat vast dat iedere passagier vóór het passeren van de grens met Bulgarije euro 500,- kreeg om desgevraagd aan de grens te laten zien. [verdachte] heeft hierover verklaard dat hij wist dat de meeste mensen vanuit Bulgarije naar Nederland komen zonder geld. In verband hiermee had [verdachte] een bedrag van euro 4.000,- bij zich. De passagiers hebben dit ‘grensgeld’ later ook aan [verdachte] teruggegeven. Vaststaat voorts, dat er 8 passagiers met het mini-busje vanuit Bulgarije naar Nederland hebben gereisd, om welke reden [verdachte] euro 4.000,- bij zich had. De bewezenverklaring ziet echter op mensensmokkel van 3 met name genoemde passagiers [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Niet bewezen is dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel van de overige 5 passagiers. Integendeel, uit de bewijsmiddelen blijkt niet van mensensmokkel en/of illegale werkzaamheden van de passagiers die op twee andere plaatsen zijn afgezet. Bovendien volgt uit de verklaring van [verdachte] dat euro 1.000,- van hem is en dat hij euro 3.000,- van [betrokkene 1] heeft geleend. Ook voor dit onderdeel geldt dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van enige wetenschap van [betrokkene 1] omtrent het werkelijke doel van de reis.
6
Het Gerechtshof heeft dit verweer ten onrechte gepasseerd. Voor zover het Gerechtshof meende dat de verklaringen van [verdachte] en [betrokkene 2] wel kunnen bijdragen tot het bewijs, had het Gerechtshof dienen te motiveren waarom die verklaringen kunnen bijdragen tot het bewijs, waarom derhalve het verweer kon worden gepasseerd. Zonder nadere onderbouwing is het arrest op dit punt onbegrijpelijk. Te meer daar er in de processtukken geen enkele aanwijzing voor het tegendeel blijkt.
De conclusie uit het voorgaande luidt dat de vatbaarheid van de inbeslaggenomen voorwerpen voor verbeurdverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Het Gerechtshof heeft dit ten onrechte niet onderkend. Het Gerechtshof had dienen vast te stellen dat er in samenhang met hetgeen [verdachte] bij dagvaarding ten laste werd gelegd, onvoldoende bewijs is dat de mini-bus en het bedrag van euro 4.000,- vatbaar zijn voor verbeurdverklaring en verbeurd kunnen worden verklaard.
Conclusie
Op vorenstaande gronden moge het Uw Edelhoogachtbaar College behagen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, meervoudige kamer voor strafzaken, rolnummer 22-005039-04, parketnummer 09-004054-03, uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerechtshof van 18 oktober 2005, te vernietigen met zodanige verdere uitspraak als Uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
[plaats], 9 mei 2006
[advocaat]