Hof Amsterdam, 21-05-2019, nr. 23-002167-16
ECLI:NL:GHAMS:2019:1752, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-05-2019
- Zaaknummer
23-002167-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1752, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑05‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:216, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
mega Higgins, handelen in strijd met de Opiumwet
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002167-16
datum uitspraak: 21 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2016 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-973042-11 (zaak A) en 15-713064-13 (zaak B) en 15-973001-16 (zaak C) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd [PI] .
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak A onder 2 en in de zaak B onder 4 en 5 en in de zaak C onder 1 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2017, 18 juli 2017, 12, 13, 14, 19 en 21 maart 2019 en 7 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A
feit 1 hij op of omstreeks 25 maart 2013, te Hippolytushoef en/of Den Oever en/of IJmuiden en/of Alkmaar, althans in Nederland, en/of in Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, een krat bevattende een hoeveelheid van ongeveer 29,841 kilogram methyleendioxymethamfetamine (MDMA), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij, op of omstreeks 14 januari 2014 te Hippolytushoef, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 50.000 euro, althans een (groot) geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd geldbedrag was en/of bovenomschreven geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat voornoemd geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Zaak B
feit 1 hij op of omstreeks 08 januari 2013 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in een woning aan de [adres] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 386 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2 hij in of omstreeks de periode van 01 november 2012 tot en met 07 januari 2013 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een woning aan de [adres] ) (ongeveer) 386 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3 hij in of omstreeks de periode van 01 november 2012 tot en met 08 januari 2013 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid electrische stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan "Liander N.V.", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
feit 4 hij op of omstreeks 01 april 2014 te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in een woning aan [adres] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 310 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 5 hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in de woning aan [adres] ) (ongeveer) 310 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak C
feit 1 hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010 tot en met 14 januari 2014, te Hippolytushoef en/of IJmuiden en/of Stellendam en/of Den Helder en/of Den Oever en/of Lauwersoog en/of Delfzijl en/of Frandum en/of Urk, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf, verdachte, en/of [M. de J.] en/of [L. de J.] en/of [G. de J.] en/of [VOF] en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het opzettelijk plegen van misdrijven, te weten:
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A en/of onder B en/of onder C van de Opiumwet gegeven verbod, en/of
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A en/of onder B en/of onder C van de Opiumwet gegeven verbod en/of
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 420bis van het wetboek van strafrecht gegeven verbod en/of
- opzettelijk handelen in strijd met artikel 10:1 lid 1en 2 van de Algemene Douanewet en/of
- het opzettelijke voorbereiding van en/of uitlokking van en/of poging tot en/of medeplichtigheid aan en/of tot eerdergenoemde misdrijven;
feit 2 hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode 1 december 2011 tot en met 2 april 2012, te Hippolytushoef en/of Den Oever en/of IJmuiden en/of Alkmaar en/of Amsterdam, althans in Nederland, en/of Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, twee, althans een of meer krat(ten) bevattende een grote hoeveelheid wiet in de zin van artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, althans een (grote) hoeveelheid wiet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3 hij op of omstreeks 14 januari 2014 te Hippolytushoef, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I onder 3°, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
feit 4 hij op of omstreeks 22 november 2013 te Amsterdam, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (van) (een) (of meer) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van in totaal ongeveer 221.300,-, althans een (groot) geldbedrag, heeft verworven en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, althans een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 221.300,-) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) en/of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het hof heeft vastgesteld dat in de zaak B geen originele dagvaarding in het dossier aanwezig is. Wel is van deze dagvaarding een – zij het wat minder goed leesbare – kopie aanwezig, voorzien van een handtekening(stempel). Gelet hierop is voor het hof duidelijk wat de inhoud van deze dagvaarding is geweest en wat verdachte in zaak B wordt verweten. Uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is voorts gebleken dat geen van de procespartijen heeft betwist dat het hier een kopie van de originele inleidende dagvaarding betreft en zij ook steeds zijn uitgegaan van de inhoud van deze tenlastelegging, zodat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad door gebruikmaking van de kopie dagvaarding.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak feit 2 in de zaak C (medeplegen uitvoer twee kratten hennep)
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft wat betreft de twee kratten met hennep aangevoerd dat nu het dossier onvoldoende bewijs bevat dat er kratten met wiet zijn verzonden, althans dat de verdachte daarbij als medepleger betrokken is geweest, de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het medeplegen van de uitvoer van de kratten met wiet dient te worden veroordeeld.
Oordeel van het hof
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep stelt het hof vast dat er sterke aanwijzingen zijn dat zowel de verdachte als medeverdachte [H.] betrokken zijn bij twee leveranties (via het bedrijf [J.S.] ) van illegale goederen aan zich in Engeland bevindende afnemers. De eerste leverantie bij [J.S.] heeft naar het hof aanneemt plaatsgevonden op 5 december 2011, de tweede op of omstreeks 10 april 2012.
Er zijn eveneens aanwijzingen dat het hier steeds om leveranties van hennep is gegaan. De advocaat-generaal heeft in dit verband mede gewezen op het gesprek tussen de verdachte en [W.] van 10 juli 2012, waarin de verdachte heeft aangegeven: ”Ik heb twee kisten opgestuurd naar die ouwe, die zijn allemaal aangekomen. Eentje met 40.000 euro wiet erin en eentje met 75.000 euro wiet erin”.
De verdachte heeft hier tegenover gesteld dat hij dit inderdaad heeft gezegd, maar dat dit om leveranties uit 2007 ging.
Nu uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 februari 2019 blijkt dat de verdachte op 20 mei 2008 door het Gerechtshof Arnhem is veroordeeld voor onder meer het medeplegen van overtreding van artikel 3 onder A van de Opiumwet, meermalen gepleegd in de periode 9 april 2007 tot en met 18 juni 2007 kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de verdachte het in dit gesprek inderdaad over leveranties van hennep uit 2007 heeft gehad. Nu overigens voldoende overtuigend bewijs dat het bij vorengenoemde twee transporten in 2011 en 2012 om hennep ging, ontbreekt, zal het hof de verdachte van het in de zaak C onder 2 ten laste gelegde vrijspreken. Ten overvloede merkt het hof daarbij nog op dat ten aanzien van de tweede leverantie, die naar het hof aanneemt op of omstreeks 10 april 2012 bij [J.S.] heeft plaatsgevonden, in ieder geval vrijspraak had moeten volgen, nu de ten laste gelegde periode hier beperkt is tot “1 december 2011 tot en met 2 april 2011”, de leverantie of enige aanzet daartoe op 2 april 2012 nog niet had plaatsgevonden en kennelijk verzuimd is in de tenlastelegging met betrekking tot de periode de woorden “op of omstreeks” op te nemen.
Voorwaardelijk verzoek strekkende tot het horen van de gebroeders [A.H. en W.H.]
De raadsman heeft, voor zover het hof de verdachte niet volgt in zijn verklaring dat hij in Engeland en Nederland contact had met [A.H. en W.H.] in het kader van het innen van een oude schuld van [M.H.] , verzocht om [A.H. en W.H.] als getuige te horen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het verzoek wordt afgewezen.
Nu het hof de verdachte vrijspreekt van het (medeplegen van) de twee transporten van hennep als ten laste gelegd onder 2 in de zaak C en dus aan de door de raadsman gestelde voorwaarde niet is voldaan, behoeft het verzoek geen bespreking.
Overweging met betrekking tot in hoger beroep gevoerd verweer ten aanzien van feit 1 in de zaak A (medeplegen verlengde uitvoer MDMA)
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de krat met MDMA heeft de raadsman aangevoerd dat er zodanige twijfel bestaat over wie op 25 maart 2013 de krat met MDMA heeft ingepakt en afgeleverd, dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het medeplegen van de (verlengde) uitvoer van de krat met MDMA dient te worden veroordeeld.
Oordeel van het hof
Levering op 25 maart 2013
Op 25 maart 2013 rijdt een persoon in de Ford Transit, [kenteken] , hoofdzakelijk in gebruik bij [M. de J.] en de verdachte, vanaf de [adres] in Hippolytushoef, zijnde de verblijfplaats van de verdachte, via de loods van [M. de J.] in Den Oever naar het terrein van de vervoerder [naam] (de nieuwe naam van het bedrijf [J.S.] , verder te noemen: [naam] ) in Alkmaar. Gezien wordt dat er een krat op de laadbak staat. Als de auto bij [J.S.] wegrijdt, staat er geen krat meer op de auto.
Medewerker [X] van [J.S.] heeft op 27 maart 2013 verklaard dat hij ongeveer twee weken daarvoor werd gebeld door de heer [B.S.] , die al eerder iets via [J.S.] had vervoerd. Hij wilde een kist met tuingereedschap vervoeren naar Engeland. [B.S.] ging akkoord met de prijs die de (uiteindelijke) vervoerder, CTS, had opgegeven. Hij wilde dat de krat uiterlijk donderdag 28 maart 2013 op het door hem opgegeven adres in Londen zou worden afgeleverd. Op 25 maart 2013 omstreeks 07:30 stond er, toen [X] op zijn werk kwam, al een grote pick-up voor de deur te wachten. Op het laaddeel stond een kist. De kist is afgeladen en op de overslag van [J.S.] neergezet. De bestuurder overhandigde [X] twee enveloppen, een met contant geld voor het vervoer en een met de beschrijving van de te vervoeren goederen. Toen de kist op de overslag was neergezet, is de man weggereden.
In de krat wordt uiteindelijk circa 30 kg MDMA aangetroffen. Op een bij de kist behorende enveloppe staat de naam Bert vermeld. De door medewerker [X] van [J.S.] met betrekking tot dit transport verder overhandigde bescheiden betreffen:
- -
een kopie van een notitie blad met daarop de handgeschreven tekst: dhr [B.S.] [nummer] (het hof begrijpt: het door medeverdachte [H.] gebruikte telefoonnummer), 120 × 120 × 120 = ± 2m3 tuinmeubelen naar Engeland – Londen, LTD, postcode SE280AA rond 29 mrt leveren”.
- -
een kopie van een uitgeprint e-mailbericht afkomstig van [B.S.] @gmail.com, gedateerd 23 maart 2013, 16:11 uur met de gegevens waar de zending naartoe moet. Het betreft hier hetzelfde adres, waar de twee eerder genoemde kratten naar toe zijn gestuurd. De ontvangende partij is telkens [naam] .
Op de binnenste adresseringsbon (A4), wordt een afdruk van de linker wijsvinger van de verdachte aangetroffen. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte voor de aanwezigheid van zijn vingerspoor op dit stuk papier geen verklaring heeft, maar dat dit – zo begrijpt het hof de raadsman – niet betekent dat dit papier ook door de verdachte op strafrechtelijk relevante wijze is aangeraakt. Nu de verdachte evenwel geen enkele deugdelijke verklaring voor de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op dit papier, dat op de kist met MDMA is aangetroffen, heeft kunnen geven, acht het hof het voorkomen van deze vingerafdruk op deze specifieke plaats belastend voor de verdachte.
Op 28 maart 2013 14:43 uur belt [H.] naar een medewerkster van [J.S.] , noemt zich [B.S.] en vraagt naar de kist, nu de ontvanger heeft begrepen dat de betreffende vrachtwagen nog niet is aangekomen. De betreffende medewerkster kan geen verdere informatie geven en geeft aan dat de ontvanger het referentienummer nodig heeft en dit moet doorgeven om de kist te ontvangen.
Om 14:54 uur stuurt [H.] een sms-bericht naar een Engels telefoonnummer, inhoudende: “they were not able to tell me if the truck deliverd the goods already reference number that you need is 57208735”. Tussen het nummer van [H.] en dit Engelse nummer vindt daarna nog verschillende malen sms contact plaats met betrekking tot het verstuurde pakket.
Op 2 april 2013 14:21 uur belt [H.] met een medewerker van [J.S.] en zegt dat hij vanochtend een boze man aan de telefoon had die zijn krat nog niet heeft ontvangen. De medewerker gaat dit uitzoeken en belt [H.] tien minuten later terug met de mededeling dat de krat in beslag is genomen door de politie.
Op 15 april 2013 spraken [W.] en [K.] over “Jan IJmuiden”, die een kistje kwijt was met “M”, die dik 2 ton handel vertegenwoordigde. Het hof begrijpt dat hier [H.] , de medeverdachte, die in IJmuiden woont (zoals blijkt uit pagina 13 persoonsdossier [H.] ), wordt bedoeld en dat, gelet op het feit dat M, zo begrijpt het hof, kennelijk € 200.000,00 waard was, met M, MDMA wordt bedoeld.
Tijdens de doorzoeking op 14 januari 2014 in een loods behorende bij de woning aan de [adres] in Hippolytushoef, waar de verdachte verbleef, werd wikkelfolie aangetroffen die qua afmeting en materiaal grote gelijkenis vertoonde met de folie waarmee de op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was omwikkeld. Verder werden in de loods een hoeveelheid plastic zakken aangetroffen die qua vorm en materiaal grote gelijkenis vertoonden met de dichtgesealde zakken waarin de MDMA die op 25 maart 2013 werd aangetroffen, was verpakt. De sealzakken werden aangetroffen in een houten kist waarin messing spaanplaatschroeven waren opgeborgen. Soortgelijke messing spaanplaatschroeven werden gebruikt bij het in elkaar zetten van de krat waarin de MDMA is aangetroffen. Voorts is in de loods een vacuüm verpakkingsmachine aangetroffen, waarbij opmerking verdient dat de zakken waarin de op 25 maart 2013 aangetroffen MDMA was verpakt vacuüm waren getrokken en waren dicht geseald. Tot slot werd in de loods op diverse plaatsen en van diverse afmetingen houten plaatmateriaal aangetroffen, zijnde watervast verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes. De op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was aan de buitenzijde bekleed met houten plaatmateriaal, zijnde watervast verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd – kort samengevat – dat de in de loods gedane waarnemingen van de verbalisant met betrekking tot de plastic folie, het hout, de schroeven en sealzakken, die soortgelijk zouden zijn als gebruikt bij de aangetroffen krat, niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, nu het hier slechts suggesties van de verbalisant betreft en dat de in de loods waargenomen goederen niet in beslag zijn genomen, waardoor het onmogelijk is deze nader te onderzoeken, bijvoorbeeld door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Het betreffende proces-verbaal geeft de waarnemingen van de verbalisant weer. De raadsman stelt terecht dat de betreffende goederen niet in beslag zijn genomen, maar daarvan zijn wel foto's gemaakt. Om een nader onderzoek naar de waarnemingen van de verbalisant aan de hand van hetgeen op deze foto's is te zien, is door de raadsman niet verzocht. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de waarnemingen van de verbalisant. Deze waarnemingen kunnen en zullen dan ook voor het bewijs worden gebezigd.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [H.] en de verdachte een strafrechtelijk relevante betrokkenheid hebben bij de (verlengde) uitvoer van een krat MDMA op 25 maart 2013.
Wat betreft deze (verlengde) uitvoer van MDMA volgt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen dat [H.] en de verdachte nauw en bewust hebben samengewerkt. Het was de verdachte was die de krat heeft getimmerd, de MDMA in de krat heeft verstopt en de krat met MDMA weer naar de vervoerder heeft gebracht. [H.] fungeerde als contactpersoon: hij heeft steeds contact gehad met de afnemer(s) in Engeland, zowel voorafgaand aan het afleveren van de krat als ook nadat bleek dat de krat uiteindelijk niet op de bestemde plaats in Engeland was aangekomen en hij heeft steeds contact met ervoerder [J.S.] (voorafgaand aan en na de aflevering van de krat bij [J.S.] ) gehad.
Gelet op al het voorgaande wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Overweging met betrekking tot in hoger beroep gevoerd verweer ten aanzien van feit 4 in de zaak C (witwassen geldbedrag)
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is om de verdachte op 21 en 22 november 2013 als gebruiker aan de BMW te koppelen. Evenmin kan zijn betrokkenheid bij het geldbedrag dat in de BMW is aangetroffen worden vastgesteld, zodat vrijspraak dient te volgen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier kan worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die op 21/22 november 2013 van de BMW gebruikte maakte, op grond waarvan het hof het ten laste gelegde witwassen van het geldbedrag van ruim € 200.000,00 bewezen dient te verklaren.
Oordeel van het hof
BMW
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen het navolgende af. De zwarte BMW met [kenteken] stond in november 2013 op naam van [R.J.] , maar was in eigendom bij [M. de J.] . Deze BMW werd eerder door [M. de J.] van de verdachte gekocht en ook in november 2013 werd deze auto nog door de verdachte gebruikt.
Op 21 november 2013 omstreeks 21:30 uur wordt de BMW geparkeerd aan de Kijkduinstraat ter hoogte van de kruising met de Bos en Lommerweg in Amsterdam en wordt het verschuldigde parkeergeld betaald. De BlackBerry met PGP-applicatie (hierna de PGP) in gebruik bij de verdachte is kort daarna aanwezig in de directe omgeving van het parkeerautomaat, waar het parkeergeld voor de BMW is betaald. Op 22 november 2013 rond 15.00 uur wordt in de BMW ruim € 221.000,00 aangetroffen en een kilo cocaïne. De auto wordt inbeslaggenomen en weggesleept.
Op 22 november 2013 om 17:36 uur stuurt de verdachte een bericht aan [M. de J.] , inhoudende dat de auto mogelijk nu in onderzoek zit en drie minuten later bericht hij dat ze moeten zeggen dat de auto gestolen is. Er wordt afgesproken elkaar en [R.J.] te ontmoeten in Hoorn en de telefoons moeten thuisgelaten worden. Om 19:38 uur pingt de verdachte aan [M. de J.] : “Niks over mij verklaren zodra ze wat over mij zeggen weet ik niet zwijgrecht”. Om 19:59 uur pingt de verdachte aan [M. de J.] : “Er moet inbraak bij jou gebeuren en aangifte moet”. [M. de J.] antwoordt “ok, ga ik hem (het hof begrijpt: [R.J.] ) halen”, waarna de verdachte pingt: “niks tegen hem zeggen alleen gestolen”. Om 22:17 uur pingt de verdachte aan [M. de J.] : “niks zeggen tegen niemand eerst kijken wat er gebeurt”. [M. de J.] heeft die avond gebeld met de politie om de vermissing van zijn auto te melden. De volgende ochtend pingt de verdachte [M. de J.] en vraagt hem of hij heeft gebeld, waarop door [M. de J.] bevestigend wordt geantwoord. De verdachte pingt dan: “het kan zijn dat ze die auto mee genomen hebben voor ruimte te maken en dat we een fout hebben gemaakt door te bellen” en “door dat we gebeld hebben gaan ze m miss open maken voor sporen”.
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat de verdachte en [M. de J.] elkaar moeten ontmoeten in verband met de auto. De verdachte heeft aan [M. de J.] dan al teruggekoppeld dat er iets mis is gegaan in relatie tot de auto. Ook [R.J.] als tenaamgestelde van de auto moet worden geïnformeerd. De verdachte wil, zo leidt het hof uit het voorstaande af, niet met de auto en de inhoud daarvan in verband worden gebracht en zegt daarom tegen [M. de J.] dat er niets over hem gezegd mag worden en dat hij aangifte moet doen van de diefstal van de auto. Als [M. de J.] contact heeft gehad met de politie, vraagt de verdachte zich af of ze hier wel goed aan hebben gedaan omdat door de melding aan de politie, deze wellicht de auto zal onderzoeken en, zo begrijpt het hof, de politie dan kennis krijgt van de inhoud van de auto, te weten het daarin aanwezige geldbedrag.
Verder wijst het hof op de verklaring van [R.J.] , die heeft verklaard dat hij (zo begrijpt het hof) de avond van 22 november 2013 van [M. de J.] heeft vernomen dat [verdachte] met de BWM was weggeweest en dat er geld in de achterbak lag en de auto weg was. De volgende dag hoorde hij van [M. de J.] dat het om 2 ton (het hof begrijpt: € 200.000,00) zou gaan.
De verdachte heeft bij gelegenheid van het eerste verhoor (B16, pag. 335) geen antwoord willen geven op vragen. Op 29 augustus 2014 heeft hij verklaard dat ‘Kale Klets’ op die dag (het hof begrijpt 22 november 2013) zijn auto heeft geleend en dat het geld – zo begrijpt het hof – eveneens van Kale Klets is. Dit heeft de verdachte in hoger beroep ten overstaan van het hof herhaald. Hoewel er door het hof meermalen naar is gevraagd, heeft de verdachte niet willen zeggen wie Kale Klets en de door de verdachte daarbij genoemde Joe zijn. Evenmin heeft hij iets willen zeggen over de inhoud van de hiervoor genoemde pingberichten waaraan hij heeft deelgenomen. De verdachte heeft derhalve geen de redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven voor de hiervoor genoemde belastende feiten en omstandigheden.
Het hof leidt uit het voorgaande, in onderling samenhang bezien, af dat het de verdachte is geweest die op 21/22 november 2013 de gebruiker van de BMW was en dat hij het in de auto aangetroffen geldbedrag voorhanden heeft gehad. Het verweer wordt verworpen.
Beoordelingskader witwassen
Het hof stelt wat het beoordelingskader betreft voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp, waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Witwasvermoeden
Het hof is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden zoals blijkend uit de bewijsmiddelen, kan worden vastgesteld dat er sprake is van een zogeheten gerechtvaardigd vermoeden van witwassen in de hiervoor bedoelde zin ten aanzien van het aangetroffen contante geldbedrag van ruim € 221.000,00. Het hof wijst er in dit verband op dat het om een aanzienlijk geldbedrag gaat, bestaande uit onder meer coupures van € 500,00, dat in combinatie met een kilo cocaïne in dezelfde auto is aangetroffen.
Dit betekent dat van de verdachte, als gebruiker van het voertuig, mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat het geld niet van hem is en het hof begrijpt zijn verklaring aldus, dat het geld afkomstig is van Kale Klets en Joe. Personen van wie hij de volledige naam of verdere personalia niet wil noemen. Verdere vragen over deze personen heeft hij evenmin willen beantwoorden. Onder die omstandigheden kan niet gesproken worden van een concrete, min of meer verifieerbare verklaring. Bovendien acht het hof deze verklaring in het licht van de hiervoor besproken PGP-berichten tussen de verdachte en [M. de J.] op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Conclusie
Bij deze stand van zaken is er naar het oordeel van het hof geen sprake van, dat de verdachte een verklaring over de herkomst van het geld heeft gegeven die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Het verweer wordt verworpen, en het hof acht het tenlastegelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en in de zaak B onder 1, 2 en 3 en in de zaak C onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak Afeit 1 hij op 25 maart 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een krat bevattende een hoeveelheid van 29,841 kilogram van een materiaal bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA);
Zaak B
feit 1 hij op 8 januari 2013 te Hippolytushoef, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning aan de [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad 386 hennepplanten;
feit 2 hij in de periode van 1 november 2012 tot en met 7 januari 2013 te Hippolytushoef, opzettelijk heeft geteeld in een woning aan de [adres] , 386 hennepplanten;
feit 3 hij in de periode van 1 november 2012 tot en met 8 januari 2013 te Hippolytushoef, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische stroom, toebehorende aan "Liander N.V.";
Zaak C
feit 4 hij op 22 november 2013 te Amsterdam een geldbedrag van € 221.300,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen in de zaak A onder 1, in de zaak B onder 1, 2 en 3 en in de zaak C onder 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1 en in de zaak B onder 1, 2 en 3 en in de zaak C onder 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het in zaak C onder 4 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak A onder 1, in de zaak B onder 1, 2 en 3 en in de zaak C onder 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 4, 6, 7, 8 en 9 (het hof begrijpt: in de zaak A onder 1, in de zaak B onder 1, 2 en 3 en in de zaak C onder 2 en 4) bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negenendertig (39) maanden met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank het in de BMW aangetroffen geldbedrag van € 221.300,00, alsmede twee vacuümmachines, verbeurd verklaard en twee wapens onttrokken aan het verkeer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak A onder 1, in de zaak B onder 1, 2 en 3 en in de zaak C onder 2 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van gelijke duur als door de rechtbank opgelegd. Voor wat betreft de verbeurdverklaarde en onttrokken verklaarde voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof overeenkomstig de rechtbank zal beslissen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met een ander schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van bijna 30 kilo van een materiaal bevattende MDMA naar Groot-Brittannië. De verdovende middelen zaten verstopt in de dubbele bodem van een kist met tuingereedschappen.
De wetgever heeft hoge strafmaxima verbonden aan de opzettelijke uitvoer van verdovende middelen als bedoeld op lijst I bij de Opiumwet, juist om te voorkomen dat uit Nederland afkomstige verdovende middelen in het buitenland op de markt worden gebracht. Niet alleen wordt de volksgezondheid door de verspreiding en het gebruik van MDMA bedreigd, maar de ervaring leert ook dat (internationale) handel daarin vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, zoals geweldsmisdrijven en misdrijven die de integriteit van het financiële en economische verkeer schaden. Aan dit laatste heeft ook de verdachte zich schuldig gemaakt. Hij heeft zich immers schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag van € 221.300,00. Dit geldbedrag hield vermoedelijk weer verband met de handel in cocaïne, gelet op de handelshoeveelheid cocaïne die samen met het geld in de betreffende auto is aangetroffen (zaaksdossier 16, pagina 44). De handelwijze van de verdachte vormt een aantasting van de legale economie en is, vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Voorts heeft de verdachte gedurende enige tijd in de woning van zijn toenmalige vriendin een hennepkwekerij aanwezig gehad, waarbij hij de planten heeft geteeld in de door zijn vriendin ter beschikking gestelde kelderruimte. Zij hebben de betreffende planten gezamenlijk aanwezig gehad en de verdachte heeft ervoor gezorgd dat de daarvoor benodigde elektriciteit illegaal werd afgetapt. Het kweken van hennep veroorzaakt overlast en schade voor de maatschappij. Niet alleen zijn er de gezondheidsrisico’s bij het gebruik van hennep, maar de illegale stroomaftakkingen leveren ook diefstal op en brandgevaarlijke situaties. Dat was hier ook het geval. Het hof rekent dit de verdachte extra aan, omdat hiermee zijn ex-vriendin én haar minderjarige kind werden blootgesteld aan een gevaarlijke situatie.
De verdachte heeft zich bij het plegen van de strafbare feiten kennelijk alleen laten leiden door financieel gewin en heeft zich om de nadelige gevolgen van zijn handelen niet bekommerd.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde komt slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als passende sanctie in aanmerking.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft het hof onder meer acht geslagen op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin staat voor de uitvoer van 20 kilo harddrugs een gevangenisstraf van 60 maanden als uitgangspunt voor straftoemeting vermeld. Evenwel heeft de verdachte zich niet alleen schuldig gemaakt aan voornoemde uitvoer van harddrugs, maar tevens aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag van € 221.300,00 en voorts aan het kweken (en het medeplegen van aanwezig hebben) van hennep en aan diefstal van stroom. Het hof heeft voor wat betreft al deze gecumuleerde feiten, behalve naar genoemde oriëntatiepunten voor zover aanwezig, tevens gekeken naar de hoogte van de gevangenisstraffen die in vergelijkbare gevallen voor dergelijke feiten door het hof plegen te worden opgelegd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 25 februari 2019. Daaruit blijkt dat de verdachte driemaal eerder onherroepelijk tot gevangenisstraffen is veroordeeld voor (onder meer) overtreding van de Opiumwet, laatstelijk door het gerechtshof te Arnhem op 20 mei 2008, tot drie jaren en vier maanden gevangenisstraf. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan Opiumwet feiten, alsmede aan hiermee in verband staande andere strafbare feiten. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf van 39 maanden onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd.
Een gevangenisstraf voor de duur van 70 maanden vormt gezien het vorenstaande in beginsel een passende straf.
Redelijke termijn
Het hof heeft evenwel vastgesteld dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden met ruim vijftien respectievelijk bijna twaalf maanden. Het hof zal op basis hiervan een korting toe passen van 10 procent. Dit betekent dat de verdachte een gevangenisstraf opgelegd zal krijgen voor de duur van 63 maanden, met aftrek van voorarrest.
Verbeurdverklaring
Het hof is van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen op de beslaglijst onder de nummers 4 tot en met 8 (geldbedragen) verbeurd dienen te worden verklaard. Deze voorwerpen (geldbedragen) behoren aan de verdachte toe en het onder C bewezenverklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen begaan en voorbereid.
Onttrekking aan het verkeer
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel, dat de onder de verdachte in beslaggenomen en nog niet teruggegeven boksbeugel en wapenstok dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
Teruggave in beslag genomen voorwerpen
Het hof zal, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, de teruggave aan de verdachte gelasten van het onder hem in beslag genomen navigatieapparaat. Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, zal het hof tevens de teruggave gelasten van de twee onder nummer 22 en 23 aangeduide vacuümmachines, nu niet gebleken is dat deze vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Met name is niet gebleken dat een van de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot deze voorwerpen is begaan of voorbereid dan wel dat een van de bewezenverklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen is begaan.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting bij het hof verzocht om het geschorste bevel voorlopige hechtenis bij arrest op te heffen, subsidiair de schorsingsvoorwaarde onder 8 te schrappen en te gelasten dat de gestorte borgsom wordt geretourneerd.
De advocaat-generaal heeft zich tegen inwilliging van deze verzoeken verzet.
Het hof ziet geen aanleiding om het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen en evenmin om de schorsingsvoorwaarde van de borgsom te laten vervallen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte bij arrest van heden wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur en dat de gronden die tot toepassing van de voorlopige hechtenis hebben geleid, nog onverkort aanwezig zijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het in de zaak A (met parketnummer 15-973042-11) onder 2, in de zaak B (met parketnummer 15-713064-13) onder 4 en 5 en in de zaak C (met parketnummer 15-973001-16) onder 1 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak C (met parketnummer 15-973001-16) onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A (met parketnummer 15-973042-11) onder 1 en in de zaak B (met parketnummer 15-713064-13) onder 1, 2 en 3 en in de zaak C (met parketnummer 15-973001-16) onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A (met parketnummer 15-973042-11) onder 1 en in de zaak B (met parketnummer 15-713064-13) onder 1, 2 en 3 en in de zaak C (met parketnummer 15-973001-16) onder 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 63 (drieënzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- volgnummer 4: 288 biljetten van 100 euro, 28.800 euro;
- volgnummer 5: 64 biljetten van 500 euro, 32.000 euro;
- volgnummer 6: 147 biljetten van 200 euro, 29.400 euro;
- volgnummer 7: 2414 biljetten van 50 euro, 120.700 euro;
- volgnummer 8: 520 biljetten van 20 euro, 10.400 euro.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- volgnummer 1: een Boksbeugel;
- volgnummer 2: een Wapen (wapenstok).
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- volgnummer 3: een Navigatieapparaat Tom Tom;
- volgnummer 22: inpakmachine vacuümmachine;
- volgnummer 23: inpakmachine Henkelman vacuümmachine.
Wijst af het verzoek van de raadsman tot opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Wijst af het verzoek van de raadsman tot wijziging van schorsingsvoorwaarde 8.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. M.L. Leenaers en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. T. Kaandorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 mei 2019.
Mr. Kaandorp is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.