Gelet op de in cassatie voorliggende vraag laat ik vermelding van de door de rechtbank vastgestelde feiten achterwege. Zie daaromtrent het vonnis van de rechtbank Limburg van 3 juli 2013, rov. 2.1 t/m 2.16 en het in cassatie bestreden arrest van het gerechtshof ’s Hertogenbosch van 29 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1210, rov. 3.1.1. Zie voor het procesverloop in eerste aanleg voormeld vonnis onder 1 en voor het procesverloop in hoger beroep het bestreden arrest onder 2.
HR, 17-04-2015, nr. 14/04452
ECLI:NL:HR:2015:1078, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-04-2015
- Zaaknummer
14/04452
- Roepnaam
Van Schijndel/Swap Beheer
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1078, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑04‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2014:1210, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:55, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:55, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 06‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1078, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑07‑2014
- Wetingang
art. 33 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
NJ 2015/209 met annotatie van
JBPr 2015/37 met annotatie van mr. H.W. Wiersma
TvPP 2015, afl. 4, p. 114
JBPr 2015/37 met annotatie van mr. H.W. Wiersma
Uitspraak 17‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Pilotreglement civiele dagvaardingszaken Hof ’s-Hertogenbosch. Bezwaar tegen akte niet-dienen. Hof weigert per fax ingediende memorie van grieven op grond van art. 2.1 pilotreglement. Indiening processtukken per fax, vaste rechtspraak sedert HR 27 november 1992, ECLI:NL:HR1992:ZC0778, NJ 1993/569. Inhoud en strekking van art. 33 Rv en van Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer. Art. 2.1 pilotreglement en art. 2.1 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de hoven onverbindend.
Partij(en)
17 april 2015
Eerste Kamer
14/04452
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1],gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiser 2],wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma,
t e g e n
1. [verweerster 1],gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [verweerder 2],wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] en [verweerders]
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/03/174055/ HA ZA 12-336 van de rechtbank Limburg van 3 juli 2013;
b. het arrest in de zaak HD 200.134.147/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 april 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de rolbeslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 december 2013 en het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerders] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de rolbeslissing van 10 december 2013 en het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 april 2014 en tot terugwijzing.
3. Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eisers] hebben in dit geding gevorderd (a) een verklaring voor recht dat de overeenkomst strekkende tot levering van de aandelen in DLI Dry Cleaning en Laundry International B.V. en de daaraan gekoppelde overeenkomsten van geldlening, hypotheekstelling en borgstelling zijn vernietigd wegens bedrog of dwaling; (b) veroordeling van [verweerster 1] en/of [verweerder 2] tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en (c) veroordeling van [verweerders] tot betaling van buitengerechtelijke en proceskosten.
(ii) [verweerders] hebben in (voorwaardelijke) reconventie een vordering ingesteld die thans geen rol meer speelt.
(iii) De rechtbank heeft alle vorderingen in conventie en reconventie afgewezen.
(iv) [eisers] zijn van dit vonnis, voor zover in conventie gewezen, in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Zij hebben in de appeldagvaarding [verweerders] aangezegd dat zij “op de nog nader bij memorie van grieven te adstrueren gronden, o.a. inhoudend dat de bestreden beslissing niet (voldoende) wordt gedragen door de feiten” in hoger beroep komen van het vonnis en hebben vervolgens gevorderd dat het hof dit vonnis vernietigt en hun vorderingen alsnog geheel of gedeeltelijk toewijst.
(v) Op de rol van 10 december 2013 heeft de rolraadsheer ambtshalve akte niet-dienen van memorie van grieven verleend.
(vi) Vervolgens hebben [eisers] een akte uitlating pleidooiverzoek ingediend, die is gevolgd door een akte uitlating van [verweerders] Bij brief van 17 maart 2014 heeft het hof partijen meegedeeld dat de door [eisers] bij hun akte uitlating pleidooiverzoek als productie gevoegde memorie van grieven niet tot de processtukken behoort. Ter terechtzitting van 31 maart 2014 hebben partijen hun standpunten bepleit.
(vii) Het hof heeft [eisers] bij arrest van 29 april 2014 niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep op de grond dat zij geen grieven tegen het bestreden vonnis hebben aangevoerd.
3.2
Het hof heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
- Op 10 december 2013, de dag waarop de zaak op de rol van het hof voor memorie van grieven stond [en, naar de Hoge Raad begrijpt, uitstel niet meer mogelijk was ingevolge art. 2.11 van het toepasselijke “Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch”, hierna: het pilotreglement], is de memorie van grieven van [eisers] vóór het roltijdstip van 10.00 uur per fax op de griffie van het hof aangekomen. Op 11 december 2013 is de per post verzonden memorie ter griffie ontvangen (rov. 3.2.1-3.2.3).
- Art. 33 lid 1 Rv houdt in dat verzoeken en mededelingen elektronisch kunnen worden gedaan, indien van die mogelijkheid blijkt uit een voor het gerecht vastgesteld procesreglement. Ook verzending per fax is een vorm van elektronisch verkeer. Art. 2.1 van het pilotreglement bepaalt: “Per telefax ingediende processtukken worden niet in behandeling genomen.” (rov. 3.2.2).
- De griffie heeft, ter uitvoering van die bepaling, de gefaxte memorie geweigerd en daarvan schriftelijk mededeling aan [eisers] gedaan, welke uitvoering juist is geweest (rov. 3.2.2).
- Mede in verband met art. 1.6 en 1.15 van het pilotreglement heeft het hof overwogen dat geen andere redenen zijn gesteld of gebleken die aanleiding zouden geven terug te komen van de akte niet-dienen (rov. 3.2.4).
- De appeldagvaarding behelst [met hetgeen hiervoor in 3.1 onder (iv) is geciteerd] niet een voldoende kenbare grief (rov. 3.3.2) en die zinsnede is evenmin zodanig concreet dat nadere stellingen van [eisers] bij pleidooi als een toelaatbare precisering daarvan zouden kunnen gelden (rov. 3.3.3). [eisers] hebben dus geen grieven tegen het in hoger beroep bestreden vonnis aangevoerd (rov. 3.4).
3.3
Onderdeel 1.1 is gericht tegen rov. 3.2.1-3.2.3 en klaagt dat het hof de tijdig per fax ingediende memorie van grieven niet in behandeling heeft genomen, althans in het arrest van de desbetreffende rolbeslissing niet is teruggekomen, waartoe het aanvoert dat art. 2.1 van het pilotreglement in verbinding met art. 33 lid 1 Rv er niet aan afdoet dat een op zichzelf tijdig per fax bij de griffie van het hof aangekomen memorie van grieven door het hof in behandeling moet worden genomen en dat geen akte niet-dienen behoort te worden verleend, althans indien deze memorie de volgende dag alsnog per post ter griffie wordt bezorgd.
3.4.1
Bij de op 1 januari 2002 in werking getreden wetgeving houdende de vernieuwing van het burgerlijk procesrecht is in art. 33 Rv de in de voorafgaande jaren door de Hoge Raad ontwikkelde rechtspraak met betrekking tot het indienen per fax van verzoekschriften gecodificeerd en geldend gemaakt voor alle procedures, instanties en processtukken. Het artikel luidde:
“Stukken die door middel van faxapparatuur vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn ter griffie zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend.”
3.4.2
Bij de Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer (Stb. 2008, 100) is art. 33 Rv gewijzigd. Het luidt thans, voor zover hier van belang:
“1. Verzoeken en mededelingen kunnen ook elektronisch worden gedaan, indien van deze mogelijkheid voor het desbetreffende gerecht blijkt uit een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement. (…) De voorgaande zinnen gelden mede voor de indiening van processtukken ter griffie en de verzending van processtukken door de griffier.
(…)
3. Als tijdstip waarop een verzoek, mededeling of processtuk door een gerecht elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het verzoek, mededeling en processtuk een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor het gerecht verantwoordelijkheid draagt. Verzendingen die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend.”
In de memorie van toelichting is onder meer vermeld:
“Ook de verzending per fax is een vorm van elektronisch verkeer. Tegenwoordig zijn er meer en meer mengvormen waarbij fax en computer met elkaar worden gecombineerd en kunnen faxdocumenten geheel papierloos worden verwerkt.” (Kamerstukken II, 2006-2007, 30 815, nr. 3, p. 13),
In die memorie is overigens geen afzonderlijke aandacht besteed aan het per fax verzenden van stukken aan griffies. Wel is opgemerkt dat het de bedoeling is dat op termijn ook processtukken elektronisch kunnen worden verzonden (memorie van toelichting, p. 14). In de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 1 oktober 2007, waarbij het ontwerp voor de algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van art. 33 lid 2 Rv aan de Tweede Kamer werd voorgelegd (Kamerstukken II, 2007-2008, 30 815, nr. 9), alsmede in de nota van toelichting bij die amvb (Besluit van 3 juli 2008, Stb. 2008, 275) is opgemerkt:
“Het besluit ziet niet op de verzending van overige berichten, zoals processtukken. Deze stukken dienen vooralsnog op de gebruikelijke wijze aan een gerecht te worden doen toegekomen.”
3.4.3
Noch in de hiervoor geciteerde passages uit de parlementaire geschiedenis, noch elders, wordt aandacht geschonken aan de omstandigheid dat de indiening van processtukken per fax krachtens de rechtspraak van de Hoge Raad reeds omstreeks vijftien jaar – sedert HR 27 november 1992, ECLI:NL:HR1992:ZC0778, NJ 1993/569 – en inmiddels ook sinds enkele jaren wettelijk, mogelijk was. Tegen de achtergrond van een van de doelstellingen van de Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer, welke doelstelling juist een verruiming van de mogelijkheden van elektronisch verkeer beoogde, moet daarom worden aangenomen dat de wetgever met de wijziging van art. 33 Rv niet heeft willen afdoen aan de reeds jarenlang bestaande mogelijkheid processtukken per fax in te dienen.
3.4.4
Het vorenstaande brengt mee dat art. 33 Rv aldus moet worden uitgelegd dat de in art. 33 lid 1 Rv neergelegde beperking van het elektronisch verkeer tot gevallen waarin daarin is voorzien in een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement, niet geldt voor faxverkeer en dat daarvoor is blijven gelden de in 2002 in art. 33 Rv gecodificeerde regel dat stukken die door middel van faxapparatuur vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn ter griffie zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend. In zoverre is de bepaling in art. 2.1 van het ‘Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch’ onverbindend. Opmerking verdient dat hetzelfde geldt voor de gelijkluidende bepaling (art. 2.1) in het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingsprocedures bij de hoven.
3.5
Onderdeel 1.1 klaagt derhalve terecht erover dat het hof de per fax ingediende memorie van grieven – waarvan vaststaat dat die tijdig is ingekomen – niet in behandeling heeft genomen, dat [eisers] akte niet-dienen is verleend en dat het hof [eisers], bij gebrek aan grieven, in hun hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.6
De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de rolbeslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 december 2013, alsmede het arrest van dat gerechtshof van 29 april 2014;
wijst het geding terug naar dat gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerders] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 906,01 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 17 april 2015.
Conclusie 06‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Pilotreglement civiele dagvaardingszaken Hof ’s-Hertogenbosch. Bezwaar tegen akte niet-dienen. Hof weigert per fax ingediende memorie van grieven op grond van art. 2.1 pilotreglement. Indiening processtukken per fax, vaste rechtspraak sedert HR 27 november 1992, ECLI:NL:HR1992:ZC0778, NJ 1993/569. Inhoud en strekking van art. 33 Rv en van Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer. Art. 2.1 pilotreglement en art. 2.1 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de hoven onverbindend.
Zaaknr. 14/04452
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 6 februari 2015
Conclusie inzake:
1. [eiseres 1]
2. [eiser 2]
tegen
1. [verweerster 1]
2. [verweerder 2]
Het gaat in deze zaak in cassatie om de vraag of het hof een tijdig per fax ingediende memorie van grieven buiten behandeling mocht laten op grond van art. 2.1 van het ‘Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch’ (hierna: het procesreglement), waarin – voor zover van belang – is bepaald dat “per telefax ingediende processtukken niet in behandeling [worden] genomen.”
1. Procesverloop1.
1.1 Bij inleidende dagvaarding van 1 augustus 2012 hebben eisers tot cassatie, [eiseres 1] en [eiser 2] (hierna gezamenlijk: [eisers]), verweerders in cassatie (hierna: [verweerster 1] en [verweerder 2] en gezamenlijk: [verweerders]) gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht. Zij hebben daarbij in conventie gevorderd (i) een verklaring voor recht dat de overeenkomst strekkende tot levering van de aandelen in DLI Dry Cleaning en Laundry International B.V. en de daaraan gekoppelde overeenkomsten van geldlening, hypotheekstelling en borgstelling zijn vernietigd wegens bedrog of dwaling; (ii) veroordeling van [verweerster 1] en/of [verweerder 2] tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en (iii) veroordeling van [verweerders] tot betaling van buitengerechtelijke en proceskosten.
1.2 [verweerders] hebben – samengevat – in (voorwaardelijke) reconventie veroordeling gevorderd van [eiseres 1] tot betaling van € 75.000,-, vermeerderd met rente en kosten, alsmede tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat voor zover de in conventie gevorderde verklaring voor recht wordt gegeven.
1.3 De rechtbank Limburg2.heeft bij vonnis van 3 juli 2013 alle vorderingen in conventie en reconventie afgewezen.
1.4 [eisers] zijn van dit vonnis, voor zover in conventie gewezen3., in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Zij hebben in de appeldagvaarding [verweerders] aangezegd dat zij “op de nog nader bij memorie van grieven te adstrueren gronden, o.a. inhoudend dat de bestreden beslissing niet (voldoende) wordt gedragen door de feiten” in hoger beroep komen van het vonnis en hebben vervolgens gevorderd dat het hof dit vonnis vernietigt en hun vorderingen alsnog geheel of gedeeltelijk toewijst.
1.5 Op de rol van 10 december 2013 heeft het hof ambtshalve akte niet-dienen van memorie van grieven verleend. Vervolgens hebben [eisers] een akte uitlating pleidooiverzoek ingediend, gevolgd door een akte uitlating van [verweerders] Bij brief van 17 maart 2014 heeft het hof partijen meegedeeld dat de door [eisers] bij hun akte uitlating pleidooiverzoek als productie gevoegde memorie van grieven niet tot de processtukken behoort. Op 31 maart 2014 heeft pleidooi plaatsgevonden.
1.6 Het hof heeft [eisers] vervolgens bij arrest van 29 april 2014 niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep nu zij geen grieven tegen het bestreden vonnis hebben aangevoerd.
1.7 [eisers] hebben tijdig4.cassatieberoep ingesteld tegen, onder meer, de rolbeslissing van 10 december 2013 en het arrest van 29 april 2014.
Tegen [verweerders] is verstek verleend.
[eisers] hebben afgezien van het geven van schriftelijke toelichting.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel, dat uit drie onderdelen (klachten 1.1-1.3) bestaat, is gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.2.1 tot en met 3.2.4, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
“3.2.1 In hun pleitnota verzoeken [eisers] het hof terug te komen op de beslissing van de rolraadsheer van 10 december 2013 waarbij akte niet-dienen van het nemen van de memorie van grieven werd verleend. Zij voeren daartoe aan dat:
a) de memorie van grieven op 10 december 2013 vóór het roltijdstip van 10.00 uur per fax op de griffie van het hof is aangekomen;
b) de memorie van grieven op 10 december 2013 per post op de griffie van het hof is aangekomen, maar dat alleen niet bekend is op welk tijdstip.
3.2.2
Het hof ziet in het onder a) aangevoerde argument geen aanleiding om terug te komen op de verleende akte niet-dienen.
Art. 33 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) luidt:
‘Verzoeken en mededelingen kunnen ook elektronisch worden gedaan, indien van deze mogelijkheid voor het desbetreffende gerecht blijkt uit een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement’.
Ook de verzending per fax is een vorm van elektronisch verkeer (MvT, Kamerstukken II 2006/07, 30 815, nr. 3, p. 13).
Artikel 2.1 van het Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
‘Tijdstip en wijze van indiening
Voor zover in artikel 3.1 niet anders is bepaald, wordt een voor een roldatum bestemd
processtuk uiterlijk op het inlevertijdstip ter griffie ingediend door verzending per post of door afgifte aan de centrale balie. Per telefax ingediende processtukken worden niet in behandeling genomen (...)’.
Ter uitvoering van deze bepalingen heeft de griffie het door [eisers] ingediende H3-formulier aan hen geretourneerd. Op dat formulier is met een stempel meegedeeld:
‘Rolinstructies en/of bijbehorende stukken worden per fax niet geaccepteerd’.
Het hof overweegt dat met de weigering van de gefaxte memorie van grieven op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de toepasselijke bepalingen.
Weliswaar beroepen [eisers] zich, impliciet, nog op het bepaalde in art. 33 lid 3 Rv dat gaat over de elektronische ontvangst van processtukken door een gerecht, en meer in het bijzonder: ‘… Verzendingen die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend’. [eisers] gaan er daarbij echter aan voorbij dat deze bepaling alleen geldt indien het gerecht de elektronische verzending van het processtuk heeft toegestaan, maar daarvan is geen sprake.
3.2.3
Het hof overweegt dat het onder b) aangevoerde argument feitelijke grondslag mist. Anders dan [eisers] in hun pleitnota stellen, is de per post verzonden memorie niet op de roldatum van dinsdag 10 december 2013 ter griffie aangekomen, maar op woensdag 11 december 2013. Aan [eisers] is daarvan ook bericht gezonden door middel van een voorgedrukt faxformulier, gedateerd 11 december 2013. De waarnemend griffier heeft op die datum geconstateerd dat de stukken te laat zijn ingediend. Zij heeft daarbij nog vermeld: 'was voor 10/12/13 '.
3.2.4
Mede in verband met art. 1.6 en 1.15 van het procesreglement, overweegt het hof dat er evenmin andere redenen zijn gesteld of ambtshalve zijn gebleken die aanleiding zouden geven om terug te komen op de beslissing tot het verlenen van de akte niet-dienen.”
2.2
Kern van de onderdelen 1 en 25.(onderdeel 3 bevat een ‘voortbouwklacht’) is dat het hof, hoewel zijn oordeel in overeenstemming is met de letter van art. 2.1 van het procesreglement, ten onrechte de vóór het inlevertijdstip per fax ingediende memorie van grieven niet (alsnog) in behandeling heeft genomen. Volgens het middel is de gefaxte memorie tijdig aangekomen op de griffie en is de memorie voorts de volgende dag nog eens per post bezorgd. Het enige verzuim (aanleveren per fax in plaats van per post) is dus een dag later hersteld. De wederpartij is door deze gang van zaken niet benadeeld geweest. Daar staat tegenover dat de gevolgen voor [eisers] fataal zijn, nu op het ontbreken van grieven onherroepelijk een niet-ontvankelijkheid volgt.
Onderdeel 1 klaagt dat het bepaalde in artikel 2.1 van het procesreglement in verbinding met art. 33 lid 1 Rv er niet aan afdoet dat een op zichzelf tijdig per fax bij de griffie van het hof aangekomen memorie van grieven door het hof in behandeling had moeten worden genomen en geen akte niet-dienen had mogen worden verleend, althans indien deze memorie de volgende dag alsnog per post ter griffie wordt bezorgd.
Onderdeel 2 richt zich tegen het oordeel van het hof dat er – mede in verband met art. 1.6 en 1.15 van het procesreglement – evenmin andere redenen zijn gesteld of ambtshalve zijn gebleken die aanleiding zouden geven om terug te komen op de beslissing tot het verlenen van akte niet-dienen. [eisers] acht dit oordeel onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd in het licht van vijf in de cassatiedagvaarding omschreven essentiële omstandigheden die [eisers] hebben aangevoerd.
2.3
Het hof heeft voor zijn oordeel tot uitgangspunt genomen dat het in rechtsoverweging 3.2.2 geciteerde artikel 2.1 van het procesreglement bepaalt dat per telefax ingediende processtukken niet in behandeling worden genomen.
Deze onmogelijkheid is voor het eerst6.bepaald in het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven’ tweede versie van januari 20117., en is ook opgenomen in artikel 2.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven’ derde versie van januari 20138.en in de vierde versie van januari 20149.. Daarmee is de uitkomst van deze zaak bepalend voor de wijze van indienen van een memorie van grieven bij alle gerechtshoven.
2.4
De hoven staan in verzoekschriftprocedures wel toe dat het beroepschrift en het verweerschrift per fax worden ingediend (artikel 1.1.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, vijfde versie, januari 2014 en artikel 1.1.4 en 2.1.1.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven, vijfde versie, januari 201410.). Voorwaarde is dat de stukken per omgaande per post worden nagezonden of worden afgegeven aan de balie. Slechts in uitzonderingssituaties mag een bericht per fax aan het hof worden gezonden (artikel 1.1.5 van beide reglementen en 2.1.1.5 van het laatste reglement).
2.5
In de jaren negentig van de vorige eeuw heeft de Hoge Raad met betrekking tot de indiening van een verzoekschrift/beroepschrift per fax een tweetal richtinggevende beschikkingen gegeven11.. In de eerste zaak overwoog de Hoge Raad dat een redelijke, met de voortgang van de communicatietechniek rekening houdende en met de eisen van een goede procesorde verenigbare wetstoepassing meebrengt dat, ingeval een naar behoren ondertekend verzoekschrift volledig, met de daarop zichtbare ondertekening, per fax wordt verzonden naar en ontvangen door de griffie van het gerecht waarbij het moet worden ingediend, de ter griffie ingekomen faxkopie dient te worden aangemerkt als een naar behoren ondertekend verzoekschrift12..
2.6
In de tweede zaak, de beschikking van 10 juni 1994, stelde de Hoge Raad voorop dat het zo moge zijn dat de terminologie in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat een verzoekschrift “ter griffie” wordt “ingediend”, veronderstelt dat het verzoekschrift aan het daartoe bestemde loket van de civiele griffie feitelijk wordt afgeleverd, maar dat daaruit niet mag worden afgeleid dat zo’n feitelijke aflevering de enige manier zou zijn waarop de rechtzoekende zijn verzoekschrift aan het bevoegde gerecht kan doen toekomen. De Hoge Raad overwoog vervolgens:
“Naar hedendaagse opvattingen kan verzending per post of per fax daartoe even goed dienen als feitelijke aflevering aan het daartoe bestemde loket en dient zij deswege daarmede op één lijn te worden gesteld (vgl. resp.: HR 21 april 1978, NJ 1979, 343 en HR 27 november 1992, NJ 1993, 569). Daarbij is het aan de gerechten hun griffie met het oog op verzending van verzoekschriften per post en per fax zodanig in te richten dat óók ten aanzien van deze wijzen van indienen enerzijds in voldoende mate rekening wordt gehouden met de bij rechtszekerheid betrokken belangen van onder meer de wederpartij van de rechtzoekende, maar anderzijds de aan deze laatste ter beschikking staande termijnen niet worden verkort.”
2.7
Twee jaar later heeft de Nationale Ombudsman naar aanleiding van een klacht over de bereikbaarheid per fax van een kantongerecht het standpunt ingenomen dat van een overheidsinstantie mag worden verwacht dat zij voor derden goed bereikbaar is, dat dit met name geldt voor overheidsinstanties met veel publiekscontacten, zoals de griffies van de gerechten, en voorts dat het, nu de fax inmiddels als ingeburgerd mag worden beschouwd, het voor derden in beginsel mogelijk moet zijn om — ook — via de fax met de overheid te communiceren13..
2.8
Hoewel de fax heden ten dage al door velen niet meer wordt benut, gebruiken de gerechten, en ook het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dit communicatiemiddel nog steeds. Zo heeft het hof in de onderhavige zaak aan [eisers] per faxformulier van 11 december 2013 bericht dat de memorie van grieven op die dag per post ter griffie was ingekomen.
2.9
Met betrekking tot een per fax verstuurde memorie van grieven heeft de Hoge Raad in een Caribische zaak in 200414.als volgt geoordeeld:
“Mitsdien moet in cassatie ervan veronderstellenderwijs worden uitgegaan dat (…) op 1 oktober 2001 per fax haar memorie van grieven bij de griffie van het gerecht in eerste aanleg heeft ingediend. Uitgangspunt bij de beoordeling van het middel moet voorts zijn dat deze wijze van indiening aanvaardbaar is, zoals door de Hoge Raad is uiteengezet in zijn beschikking van 16 februari 1996, nr. 15847, NJ, 1997, 55, en dat geen reden bestaat hierover met betrekking tot het Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse burgerlijk procesrecht anders te oordelen. Het hof had derhalve op deze fax acht moeten slaan, mits naleving van de Zegelverordening 1908 is gewaarborgd. Indien het hof dit heeft nagelaten omdat het van oordeel was dat een memorie van grieven niet per fax kan worden ingediend, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting.”
2.10
De onder 2.5 en 2.6 genoemde jurisprudentie betreft de verzending per fax van het procesinleidend stuk in de verzoekschriftprocedure en zoals hiervoor onder 2.4 vermeld, bevatten de landelijke procesreglementen van de hoven ten aanzien van indiening per fax geen beperking als het gaat om het indienen van het beroepschrift en verweerschrift. Er geldt wel een verbod op het indienen per fax van andere processtukken.
De onder 2.9 geciteerde uitspraak betreft ook de verzoekschriftprocedure.
Uit de algemene formulering die de Hoge Raad kiest (“een redelijke, met de voortgang van de communicatietechniek rekening houdende en met de eisen van een goede procesorde verenigbare wetstoepassing”15.en “naar hedendaagse opvattingen”16.) kan m.i. echter worden afgeleid dat de door de Hoge Raad aanvaarde mogelijkheid van indiening per fax ook geldt (i) voor andere stukken dan het procesinleidend stuk - hetgeen ook blijkt uit de onder 2.9 genoemde zaak - alsmede (ii) in dagvaardingszaken17..
2.11
Dat indiening van stukken per fax kan geschieden is vervolgens volmondig door de wetgever erkend. Bij de vernieuwing van het burgerlijk procesrecht per 1 januari 2002 is in titel 1 van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een derde afdeling gecreëerd waarin algemene voorschriften zijn opgenomen die voor alle civiele procedures en in alle instanties gelden. In het tot die afdeling behorende art. 33 werd het voorschrift opgenomen dat stukken die door middel van faxapparatuur vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn ter griffie zijn ontvangen, als binnen de termijn ingediend gelden.
Art. 33 Rv was een codificatie van de rechtspraak van de Hoge Raad over het tijdstip waarop een per fax ingediend stuk ter griffie moet zijn ingediend. In de memorie van toelichting werd als volgt naar die rechtspraak verwezen18.:
“Uit wetsvoorstel 24 651 vloeide voort dat ook indiening per fax alleen gedurende openingstijden kan plaatsvinden. Bij arrest van 16 februari 1996, NJ 1997, 55, heeft de Hoge Raad echter beslist dat stukken naar hedendaagse opvattingen ook ter griffie kunnen worden ingediend door middel van faxapparatuur en (curs. W-vG) dat deze indiening ook na sluiting van de griffie kan plaatsvinden. (…) De Hoge Raad heeft nadien, bij arrest van 20 maart 1998, [NJ 1998, 548], bepaald dat wanneer het faxapparaat van een gerecht het tijdstip van ontvangst niet registreert, dat tijdstip ook op andere wijze, met behulp van een “confirmation report” van de verzender, kan komen vast te staan. (…).
Wij menen dat er inmiddels, uit oogpunt van rechtszekerheid, onvoldoende reden bestaat om de inmiddels reeds enige jaren geldende jurisprudentie van de Hoge Raad over indiening per fax ongedaan te maken.”
De wetgever las derhalve in de rechtspraak van de Hoge Raad dat stukken naar hedendaagse opvattingen ook ter griffie kunnen worden ingediend door middel van faxapparatuur en heeft deze rechtspraak vastgelegd in een algemeen voorschrift, dat dus ook in de dagvaardingsprocedure van toepassing is.
2.12
Daarvan uitgaande is vervolgens de vraag of het verbod in het procesreglement om in de dagvaardingsprocedure in hoger beroep bepaalde processtukken per fax in te dienen voldoende grondslag heeft in een wettelijke regeling19..
Voor het antwoord daarop is de betekenis van de eerste zin van art. 33 lid 1 Rv van belang.
2.13
Art. 33 Rv is door de Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer20.per 1 september 2008 gewijzigd. De bepaling luidt sindsdien, voor zover thans van belang, als volgt:
“1. Verzoeken en mededelingen kunnen ook elektronisch worden gedaan, indien van deze mogelijkheid voor het desbetreffende gerecht blijkt uit een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement.
(…)
3. Als tijdstip waarop een verzoek, mededeling of processtuk door een gerecht elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het verzoek, mededeling en processtuk een systeem van gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor het gerecht verantwoordelijkheid draagt. Verzendingen die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend.”
2.14
Volgens de memorie van toelichting op deze bepaling is ook de verzending per fax een vorm van elektronisch verkeer:
“Ook de verzending per fax is een vorm van elektronisch verkeer. Tegenwoordig zijn er meer en meer mengvormen waarbij fax en computer met elkaar worden gecombineerd en kunnen faxdocumenten geheel papierloos worden verwerkt.”21.
In de Nota naar aanleiding van het eindverslag22.spreekt de minister over faxverkeer als deel van het elektronisch berichtenverkeer en “overig elektronisch berichtenverkeer”.
2.15
In verband met de onder 2.12 geformuleerde vraag is het dan de vraag of voor verzending per fax ook de beperking van de eerste zin van art. 33 Rv kan worden aangebracht, te weten dat indiening van processtukken slechts mogelijk is indien van deze mogelijkheid voor het desbetreffende gerecht blijkt uit een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement.
2.16
Tijdens de parlementaire behandeling is – op de enkele hiervoor onder 2.14 vermelde opmerking over faxdocumenten – uitsluitend het digitaal berichtenverkeer aan de orde geweest23.. Hoofddoel van het wetsvoorstel was de afschaffing van het procuraat. Omdat als gevolg daarvan de griffies van de gerechten rechtstreeks met advocaten uit het gehele land te maken zouden krijgen en er door de griffies ook bepaalde werkzaamheden van de procureur zouden worden overgenomen waardoor een stijging van de werkbelasting werd verwacht, had de Raad voor de Rechtspraak de ontwikkeling van elektronisch berichtenverkeer ter hand genomen in het Project Landelijk Procederen. Dit project zag onder meer op de elektronische communicatie over rolberichten en de aanpassing van de werkwijzen van de “rolgriffies”24..
Volgens de toelichting betekent het via het roljournaal uitwisselen van rolberichten een snelle en eenvoudige wijze van communicatie tussen gerechten en advocatuur met betrekking tot de verwerking van deze berichten waardoor wordt tegemoetgekomen aan het wegvallen van de procureur als intermediair bij de rolbehandeling. Ook is het de bedoeling, aldus de memorie van toelichting25., om het op termijn mogelijk te maken26.dat ook andere berichten, zoals processtukken, elektronisch worden verzonden. Om die reden is in het wetsvoorstel in het eerste lid van art. 33 Rv een algemene bepaling opgenomen met betrekking tot het elektronisch verzenden van berichten.
De inhoud van het tot 1 september 2008 geldende art. 33 Rv is opgenomen in het derde lid en veralgemeend tot elke elektronische ontvangst27..
2.17
Over de voorwaarde waaronder elektronische verzending aan een gerecht mogelijk is, wordt in de memorie van toelichting het volgende opgemerkt28.:
“Voorwaarde voor de mogelijkheid van elektronische verzending aan een gerecht is dat uit een procesreglement van de gerechten blijkt dat elektronische toezending aan en verzending door het gerecht mogelijk is. Op deze wijze is voldoende kenbaar voor partijen en hun raadslieden of zij op elektronische wijze stukken aan het gerecht kunnen verzenden. Door de Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht is erop gewezen dat de mogelijkheid dat ieder gerecht voor zich aangeeft of berichten elektronisch kunnen worden verzonden de uniformiteit niet ten goede komt.
Aangegeven kan worden dat de faciliteiten voor het verzenden van elektronische berichten naar verwachting landelijk zullen worden gerealiseerd.
Het ligt dan ook voor de hand dat het Landelijk rolreglement voor de civiele rol bij de rechtbanken dat door de rechtbank als eigen reglement is vastgesteld informatie geeft over de mogelijkheid van elektronisch verzenden, evenals het uniforme Rolreglement Gerechtshoven voor het procederen in civiele zaken.”
2.18
Tegelijk met de invoering van de wet is het Besluit van 3 juli 2008, houdende regels aangaande de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het elektronisch verzenden van verzoeken en mededelingen met betrekking tot de rol29.in werking getreden. In de Nota van Toelichting op dit besluit is over verzending van processtukken het volgende opgenomen:
“Het besluit ziet niet op de verzending van overige berichten, zoals processtukken. Deze stukken dienen vooralsnog op de gebruikelijke wijze aan een gerecht te worden doen toegekomen.”30.
Ter gelegenheid van de nota naar aanleiding van het eindverslag van het wetsvoorstel afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer heeft de Minister van Justitie aangekondigd dat de eisen die aan het overige berichtenverkeer, waaronder de verzending van processtukken, worden gesteld, op een later tijdstip in een algemene maatregel van bestuur zullen worden opgenomen31..
2.19
Gelet op de hiervoor weergegeven parlementaire geschiedenis van art. 33 Rv meen ik dat de wetgever met de toevoeging aan de eerste zin van het eerste lid slechts voor ogen heeft gehad om de nieuwe weg van het digitaal indienen van processtukken (op termijn) open te stellen als de gerechten daarop zouden zijn toegerust, hetgeen zou blijken uit de reglementen. M.i. was niet beoogd om beperkingen aan te leggen op de in 2002 in de wet neergelegde mogelijkheid van indiening van stukken per fax32..
2.20
Het vorenstaande heeft naar mijn oordeel temeer en daarom in ieder geval te gelden voor de memorie van grieven vanwege het fatale karakter van het niet-dienen van grieven. Zonder grieven volgt niet-ontvankelijkheid en blijft een inhoudelijke behandeling van het geschil achterwege. De vraag of een memorie van grieven per fax mag worden ingediend, raakt dus de toegang tot de rechter (art. 6 EVRM). Zo Uw Raad van oordeel is dat er in een procesreglement beperkingen aan het per fax indienen van processtukken zouden mogen worden gesteld, zou dit m.i. niet moeten gelden voor de memorie van grieven. Als vereiste zou, in navolging van artikel 1.1.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, wel in het procesreglement van de civiele dagvaardingszaken bij de hoven kunnen worden opgenomen dat na indiening per fax de memorie van grieven per omgaande per post wordt nagezonden of aan de balie van de griffie van het gerecht wordt afgegeven. Dat is overigens in deze zaak gebeurd (zie hiervoor onder 2.8).
2.21
Ik ben me ervan bewust dat we met KEI aan de vooravond staan van de invoering van het digitaal procederen en dat daarna in hoger beroep indiening van processtukken zal plaatsvinden door middel van een elektronisch dossier “Mijn zaak”33..
Toch zullen tot die tijd m.i. de reglementen, waaronder het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven en het Procesreglement voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dienen te worden aangepast en zal moeten worden opgenomen dat (ten minste) een memorie van grieven per fax kan worden ingediend.
2.22
Niet in geschil is dat de memorie van grieven in de onderhavige zaak op tijd per fax is ingekomen. Het hof heeft deze dan ook ten onrechte niet in behandeling genomen, zodat onderdeel 1 in zoverre slaagt. Daarmee kunnen de op dit oordeel voortbouwende oordelen evenmin in stand blijven.
Onderdeel 2 behoeft onder die omstandigheden geen behandeling meer.
2.23
Nu het gerechtshof ’s-Hertogenbosch zich nog niet inhoudelijk over de zaak heeft uitgelaten, kan deze m.i. na vernietiging van het bestreden arrest naar dit hof worden teruggewezen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de rolbeslissing van 10 december 2013 en het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 29 april 2014 en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑02‑2015
Zie de Wet herziening gerechtelijke kaart (Stb. 2012/313).
De vorderingen en beslissingen in reconventie zijn in hoger beroep niet bestreden, zie rov. 3.1.5 van het bestreden arrest.
De cassatiedagvaarding is op 24 juli 2014 uitgebracht.
Zie ook de cassatiedagvaarding onder 2.1.
In de eerste versie van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven uit 2008, Stcrt. 2008, nr. 148, p. 59 stond de regel nog niet. Versie II van mei 2009 van de Richtlijnen voor de toepassing van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven bepaalde in artikel 2.1.1 dat processtukken per post dienen te worden ingezonden of aan de centrale balie dienen te worden afgegeven en dat per fax ingediende processtukken in beginsel (curs. W-vG) niet in behandeling worden genomen.
Stcrt. 2010, nr. 19241.
Stcrt. 2012, nr. 26605.
Stcrt. 2013, nr. 36146.
Stcrt. 2013, nrs. 36148 en 36149.
HR 27 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0778, NJ 1993/569, rov. 3.3 en HR 10 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1392, NJ 1995/284, rov. 3.4.
De Hoge Raad voegde daar nog aan toe dat het ontbreken van een zichtbare en met het ‘origineel’ overeenstemmende afdruk van de handtekening van de indiener op de ter griffie ingekomen fax een gebrek is dat zich leent voor herstel, zie: HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9716, NJ 2003/565, rov. 3.2; HR 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6209, NJ 2005/143, rov. 3.2 en HR 16 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2863, NJ 2006/7, rov. 3.2. Zie ook HR 26 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1614, RvdW 2007/126, rov. 3.2.
Nationale Ombudsman 31 december 1996, ECLI:NL:XX:1996:AN5276, AB 1997/106.
HR 27 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1317, NJ 2004/320, rov. 3.3.
HR 27 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0778, NJ 1993/569, rov. 3.3.
HR 10 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1392, NJ 1995/284, rov. 3.4. De formulering “naar hedendaagse opvattingen” is herhaald in HR 16 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1991, NJ 1997/55, rov. 3.4.1.
Zie bijv. het Procesreglement kort gedingen rechtbanken civiel/familie, zesde versie, december 2013, artikel 1.4. Volgens Sijmonsma, Hoofdstuk 7 De schriftelijke fase van de procedure na dagvaarding vóór vonnis: over conclusies, akten en produkties, in: Burgerlijk procesrecht praktisch belicht, A.W. Jongbloed en A.L.H. Ernes (red.), 2014, p. 156 verschilt het per rechtbank of indiening van processtukken per fax wordt toegestaan.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 184. Zie over indiening van stukken per e-mail p. 186.
Verg. HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5752, NJ 2005/481, rov. 3.4.
Stb. 2008, 100.
Zie naast de in deze conclusie genoemde vindplaatsen o.a. Kamerstukken II, 2006-2007, 30 815, nr. 7, p. 3-4 en p.8 en de bij de memorie van toelichting gevoegde bijlagen.
Kamerstukken II, 2006-2007, 30 815, nr. 3, p. 5 en 14. De Staatssecretaris van Justitie heeft in de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer opgemerkt dat het de bedoeling is dat het elektronisch rolberichtenverkeer voor zowel de rechtbanken als de gerechtshoven gelijktijdig met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel functioneel zal zijn en dat het elektronisch verzenden van processtukken pas in een later stadium aan de orde zal zijn, zie Kamerstukken I, 2006- 2007, 30 815, C, p. 7. In die zin is het KEI-project en de daarmee samenhangende wetsvoorstellen een directe voortzetting van de in 2008 ingezette lijn.
Op p. 2-3 van de memorie van toelichting wordt over de strekking van het wetsvoorstel nog heel in het algemeen gezegd dat “Tevens in het kader van de ontwikkeling van het elektronisch berichtenverkeer in Rv een bepaling [wordt] voorgesteld met betrekking tot het elektronisch verzenden van verzoeken, mededelingen en processtukken”, curs. W-vG).
Zie daarover Kamerstukken II, 2006-2007, 30 815, nr. 3, p. 16.
Besluit van 3 juli 2008, Stb. 2008, 275.
Stb. 2008, 275, p. 3. Zo ook in de begeleidende brief van de Staatssecretaris van Justitie bij toezending van het besluit aan de Tweede Kamer (TK 2006-2007, 30 815, nr. 9).
Kamerstukken II, 2006-2007, 30 815, nr. 7, p. 4-5; zie ook de mededeling van de Staatssecretaris van Justitie in Kamerstukken I, 2006-2007, 30 815, C, p. 2-3.
Zie de Kamerstukken met nummer 32 450.
Beroepschrift 24‑07‑2014
Heden, de vierentwintigste juli tweeduizendveertien, ten verzoeke van
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rekwirant 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],
en
2.
[rekwirant 2], wonende te [woonplaats],
beiden te dezer zake woonplaats kiezende te Oen Haag aan de Bezuidenhoutseweg 57 (2594 AC), gebouw New Babylon (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van mr. S.M. Kingma, advocaat bij de Hoge Raad, die door hen wordt aangewezen om hen te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie,
[Heb ik. mr. Esther Sophia Gerarda Schouten, als toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van mr. Robertus Hubert Adam Buttoio, gerechtsdeurwaarder met plaats van vestiging Heerlen, en kantoorhoudende te Heerlen aan de Vlotstraat 10;]
AAN
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gerekwireerde 1] B.V., statutair gevestigd te [vestigingsplaats], kantoorhoudende te [vestigingsplaats kantoor], gemeente [gemeente],
overeenkomstig art. 63 lid 1 Rv mijn exploot doende aan Het Bat 23 te Maastricht, ten kantore van mr. H.J.M. Stassen, advocaat, alwaar de gerekwireerde in vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[Mevrouw Van Den Broek, aldaar werkzaam]
en aan
2.
[gerekwireerde 2], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
overeenkomstig art. 63 lid 1 Rv mijn exploot doende aan Het Bat 23 te Maastricht, ten kantore van mr. H.J.M. Stassen, advocaat, alwaar de gerekwireerde in vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[Mevrouw Van Den Broek, aldaar werkzaam]
AANGEZEGD
dat mijn rekwiranten hierbij beroep in cassatie instellen tegen:
- —
de in het hoger beroep tussen mijn rekwiranten als appellanten en gerekwireerden als geïntimeerden onder zaaknummer HD 200.134.147/01 gegeven rolbeslissing van 10 december 2013 van de rolraadsheer van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch inhoudende een ambtshalve verleende akte niet-dienen van memorie van grieven;
- —
(voor zover noodzakelijk:) de bij e-mail van 17 december 2013 door het gerechtshof 's‑Hertogenbosch meegedeelde beslissing van de rolraadsheer in diezelfde procedure, om het door mr. Bisscheroux op 12 december 2013 namens mijn rekwiranten ingediende
- (i)
bezwaar tegen de voornoemde akte niet-dienen, en
- (ii)
het primaire verzoek om de memorie van grieven alsnog als tijdig ingediend aan te merken en de zaak naar de rol te verwijzen voor memorie antwoord, af te wijzen;
- —
het op 29 april 2014 in diezelfde procedure gewezen en ter openbare terechtzitting van laatstgenoemde datum uitgesproken arrest van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch;
voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterend en relaterend als voormeld, de geïnsinueerden voornoemd
GEDAGVAARD
om op vrijdag vijf september tweeduizendveertien, 's ochtends om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, die dan wordt gehouden in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET DE UITDRUKKELIJKE VERMELDING:
- •
dat van elk van gerekwireerden bij verschijning een griffierecht zal worden geheven en dat dit griffierecht verschuldigd is vanaf zijn/haar verschijning in het geding en binnen vier weken nadien dient te zijn voldaan;
- •
dat van gerekwireerden die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven;
- •
dat de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website www.wetten.overheid.nl/BWBR0028899/,
- •
dat van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
- •
dat indien een gerekwireerde in het geding verschijnt door advocaat te stellen, maar het door zijn/haar verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, ingevolge art. 411 lid 1 Rv zijn/haar recht om verweer in cassatie te voeren of om van zijn/haar zijde in cassatie te komen vervalt.
- •
dat indien ten minste één van gerekwireerden in het geding is verschenen, en de Hoge Raad tegen de niet op de voorgeschreven wijze in het geding verschenen gerekwireerde op de voet van art. 418a jo140 lid 1 Rv verstek heeft verleend, het jegens de verschenen gerekwireerde te wijzen arrest op grond van art. 140 lid 2 Rv ook jegens de niet verschenen gerekwireerde geldt als een arrest op tegenspraak,
TENEINDE
alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Het hof heeft het recht geschonden en/of vormen verzuimd waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt doordat het hof heeft geoordeeld als vermeld in de bestreden rolbeslissing(en) en/of het bestreden (eind)arrest, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang en in verband en samenhang met de inleiding en toelichting op die redenen, in aanmerking te nemen redenen.
Inleiding
1
Het gaat in deze zaak om het volgende:
- i)
op de roldatum waarop deze zaak in hoger beroep stond voor indiening van de memorie van grieven, is vóór het inlevertijdstip van 10.00 uur als bedoeld in art. 1.2 sub c Procesreglement1. de memorie van grieven per fax op de griffie van het hof aangekomen (r.o. 3.2.1–3.2.2 (eind)arrest); ii) de volgende dag is de memorie van grieven per post aangekomen op de griffie van het hof (r.o. 3.2.3);
- iii)
de rolraadsheer heeft op de roldatum akte niet-dienen van het nemen van de memorie van grieven verleend (r.o. 2, 3.2.1);
- iv)
na een bezwaar van de advocaat van appellanten tegen de verlening van de akte niet-dienen heeft de rolraadsheer beslist dat bezwaar te verwerpen en het door de advocaat van appellanten gedane verzoek de memorie van grieven alsnog in behandeling te nemen, af te wijzen (e-mail van 17 december 2013);
- v)
het hof heeft in zijn (eind)arrest geen aanleiding gezien om van het verlenen van de akte niet-dienen terug te komen, omdat, kort gezegd:
- —
In art. 2.1 Procesreglement is geregeld dat per telefax ingediende processtukken niet in behandeling worden genomen (r.o. 3.2.2);
- —
de per post bezorgde memorie van grieven niet op de roldatum maar eerst de dag daarna is bezorgd (r.o. 3.2.3);
- —
evenmin andere redenen zijn gesteld of ambtshalve zijn gebleken die aanleiding zouden geven — mede in verband met art. 1.6 en 1.15 Procesreglement — om terug te komen op de beslissing tot het verlenen van de akte niet-dienen (r.o. 3.2.4).
- vi)
het hof heeft (thans) eisers tot cassatie (hierna: Appellanten) wegens het ontbreken van grieven niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep (r.o. 3.3.1–3.4, dictum).
Om de volgende redenen geven de rolbeslissing(en) om akte niet-dienen te verlenen (c.q. om daar niet van terug te komen) en/of de hierboven onder iii)-vi) bedoelde oordelen van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting of zijn zij onvoldoende gemotiveerd.
Klachten
1.1
Ten onrechte heeft de rolraadsheer de vóór het inlevertijdstip per fax ingediende memorie van grieven niet in behandeling genomen, althans ten onrechte is het hof in zijn eindarrest (r.o. 3.2.1–3.2.3) op de hiervóór onder v) vermelde gronden niet van deze beslissing teruggekomen. Het hof heeft miskend dat het bepaalde in art. 2.1 Procesreglement joart. 33 lid 1 Rv er niet aan afdoet dat indien, op zichzelf tijdig, per fax de memorie van grieven bij de griffie van het hof is aangekomen, deze memorie van grieven in behandeling moet worden genomen en dat geen akte niet-dienen behoort te worden verleend, althans heeft het hof miskend dat de memorie van grieven (wel, althans alsnog) in behandeling moet worden genomen, zo nodig onder ongedaanmaking van de verlening van een akte niet-dienen, indien na de op zichzelf tijdige indiening per fax vervolgens met bekwame spoed — waaronder in elk geval valt: de volgende dag — de memorie van grieven alsnog per post ter griffie wordt bezorgd.
1.2
Art. 1.6 Procesreglement bepaalt dat het hof aan de niet-naleving van een in dit reglement gegeven voorschrift het gevolg zal verbinden dat het met het oog op de aard van het voorschrift en de ernst van het verzuim passend voorkomt. Art. 1.15 Procesreglement bepaalt dat indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, het hof van dit reglement kan afwijken. Ten onrechte, althans zonder voldoende motivering, heeft het hof in r.o. 3.2.4 geoordeeld, onder verwijzing naar art. 1.6 en 1.15 Procesreglement, dat er evenmin andere redenen zijn gesteld of ambtshalve zijn gebleken die aanleiding zouden geven om terug te komen op de beslissing tot het verlenen van de akte niet-dienen. Het hof heeft miskend dat in omstandigheden als in de onderhavige zaak, namelijk waarin:
- (a)
de niet-naleving van het reglement er (slechts) in bestaat dat een processtuk langs elektronische weg (per fax) in plaats van per post of door afgifte aan de centrale balie bij de griffie is binnengekomen, terwijl het stuk voor het overige tijdig en regelmatig is ingediend (r.o. 3.2.1–3.2.2);
- (b)
dit verzuim een dag later is hersteld doordat het processtuk, dat een dag vóór de roldatum per post was verzonden,2. een dag later alsnog per post is ingekomen bij de griffie (r.o. 3.1.3);3.
- (c)
het niet nageleefde voorschrift (‘Per telefax ingediende processtukken worden niet in behandeling genomen’) ertoe strekt het belang van de organisatie of bedrijfsvoering van de griffie / het hof te dienen, maar niet strekt ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij van de partij die het stuk indient;4.
- (d)
de geïntimeerden geen nadeel hebben ondervonden aangezien de memorie van grieven op dezelfde dagen en op dezelfde wijze is toegezonden aan geïntimeerden;5.
- (e)
de gevolgen van het verlenen van de akte niet-dienen en het daarmee vervallen van het recht van grieven te dienen fataal zijn voor de appellanten, omdat zonder grieven onvermijdelijk niet-ontvankelijkverklaring volgt,6.
toepassing van art. 1.6 en/of art. 1.15 Procesreglement er wel degelijk toe leidt dat het hof in dit geval ten gunste van appellanten van het Procesreglement moet afwijken door wel, althans alsnog, de memorie van grieven toe te staan. Althans is 's hofs andersluidende oordeel onvoldoende gemotiveerd. Zonder nadere motivering, die nu ontbreekt, valt immers niet in te zien dat de aard van het geschonden voorschrift (zie hiervóór onder (a) en (c)) en de ernst van het verzuim (zie hiervóór onder (a) en (b)) zodanig zijn dat het niet in behandeling nemen van de memorie van grieven, mede gelet op het fatale gevolg daarvan voor de appellant (zie hiervóór onder (e)) terwijl daartegenover staat dat de geïntimeerde geen nadeel hiervan heeft ondervonden (zie hiervóór onder (d)), een passende sanctie is (art. 1.6 Procesreglement). Althans valt zonder nadere motivering, die nu ontbreekt, niet in te zien dat de hiervóór onder (a)-(e) genoemde omstandigheden geen aanleiding geven om van het Procesreglement af te wijken (art. 1.15 Procesreglement).
In elk geval is het oordeel van het hof in r.o. 3.2.4 onvoldoende gemotiveerd, nu het hof aan de hiervóór aangehaalde, aan het hof gebleken en/of door Appellanten aangevoerde essentiële stellingen geen kenbare aandacht heeft besteed.
1.3
Gegrondbevinding van een of meer van de voorgaande klachten brengt tevens mee dat zowel het verlenen van de akte niet-dienen van 10 december 2013, als de per e-mail van 17 december meegedeelde beslissing van de rolraadsheer niet in stand kunnen blijven, nu deze beslissingen zijn gegrond op oordelen die overeenkomen met oordelen die door de voorgaande klachten worden bestreden. Tevens vitieert gegrondbevinding van een of meer van de voorgaande klachten de oordelen van het hof in r.o. 3.3.1–3.4 en het dictum van zijn (eind)arrest, die erop neerkomen dat nu er niet van grieven is gediend. Stomerij c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.
2. Toelichting
2.1
De kern van deze zaak is dat het hof een op zichzelf tijdig door het hof ontvangen memorie van grieven buiten behandeling heeft gelaten, omdat deze per fax is ingediend, en niet per post of door bezorging in persoon. Het oordeel van het hof is in overeenstemming met de letter van het procesreglement, waarin is bepaald dat per fax ingediende stukken niet in behandeling worden genomen. De gefaxte memorie was echter wel tijdig aangekomen op de griffie en is de volgende dag nog eens per post bezorgd, en de wederpartij is door deze gang van zaken niet benadeeld geweest. Mede nu daartegenover staat dat de gevolgen voor Appellanten fataal zijn (niet-ontvankelijkheid wegens het ontbreken van grieven), betogen Appellanten in cassatie, kort gezegd, dat het hof de memorie van grieven wel (althans, alsnog) in behandeling had moeten nemen, in elk geval nu hun enige verzuim (aanleveren per fax in plaats van per post) een dag later is hersteld. Naar de opvatting van Appellanten had het hof daartoe hoe dan ook al moeten overgaan (onderdeel 1.1), maar ook binnen de grenzen van het procesreglement had het hof kunnen en moeten beslissen de memorie van grieven wel in behandeling te nemen (onderdeel 1.2). Appellanten lichten deze klachten reeds toe in deze cassatiedagvaarding.
2.2
Hoewel in de loop der jaren inmiddels bij de overheid en de meeste sectoren van het bedrijfsleven e-mail de standaardvorm van elektronisch berichtenverkeer is geworden, wordt door de rechtspraak, en, mede in het verlengde daarvan, door de advocatuur, nog steeds veel gebruik gemaakt van faxverkeer. Toen de fax in de samenleving gemeengoed was geworden, heeft uw Raad in verschillende uitspraken geoordeeld dat het mogelijk moet zijn om stukken bij een gerecht per fax in te dienen.
Zie bijvoorbeeld:
- ○
HR 27 november 1992, NJ 1993, 569:
‘Een redelijke, met de voortgang van de communicatietechniek rekening houdende en met de eisen van een goede procesorde verenigbare wetstoepassing brengt mee dat, ingeval een naar behoren ondertekend verzoekschrift volledig, met de daarop zichtbare ondertekening, per fax wordt verzonden naar en ontvangen door de griffie van het gerecht waarbij het moet worden ingediend, de ter griffie ingekomen faxkopie dient te worden aangemerkt als een naar behoren ondertekend verzoekschrift.’
- ○
HR 10 juni 1994, NJ 1995, 284:
‘Het moge zo zijn dat zo dikwijls het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorschrijft dat een verzoekschrift ‘ter griffie’ wordt ‘ingediend’, deze terminologie veronderstelt dat het verzoekschrift aan het daartoe bestemde loket van de civiele griffie feitelijk wordt afgeleverd, daaruit mag niet worden afgeleid dat zulk een feitelijke aflevering de enige manier zou zijn waarop de rechtzoekende zijn verzoekschrift aan het bevoegde gerecht kan doen toekomen. Naar hedendaagse opvattingen kan verzending per post of per fax daartoe even goed dienen als feitelijke aflevering aan het daartoe bestemde loket en dient zij deswege daarmede op één lijn te worden gesteld (vgl. resp.: HR 21 april 1978, NJ 1979, 343 en HR 27 november 1992, NJ 1993, 569) . Daarbij is het aan de gerechten hun griffie met het oog op verzending van verzoekschriften per post en per fax zodanig in te richten dat óók ten aanzien van deze wijzen van indienen enerzijds in voldoende mate rekening wordt gehouden met de bij rechtszekerheid betrokken belangen van onder meer de wederpartij van de rechtzoekende, maar anderzijds de aan deze laatste ter beschikking staande termijnen niet worden verkort.’
2.3
In HR 16 februari 1996, NJ 1997, 55 oordeelde uw Raad dat nu ervan mag worden uitgegaan dat op de griffies aanwezige faxapparaten in de regel voldoen aan de voorwaarde dat zij in staat zijn om dag en uur van ontvangst van binnengekomen faxen zelfstandig en precies te registreren, voor deze wijze van indienen van verzoekschriften ter griffie het beste voldaan wordt aan de eisen van rechtszekerheid en het niet verkorten van aan rechtzoekenden ter beschikking staande termijnen, indien wordt aanvaard dat de griffies van de gerechten het ontvangen van faxen na sluitingstijd mogelijk moeten maken, alsmede dat een per fax verzonden verzoekschrift dat blijkens evenbedoelde zelfstandige registratie bij het gerecht is begonnen binnen te komen vóór 24.00 uur op de laatste dag van een termijn, geldt als binnen deze termijn ter griffie ingediend. Ingeval de desbetreffende griffie nog niet is uitgerust met een faxapparaat dat aan voormelde voorwaarde voldoet, moet bij wege van tijdelijke regel worden aangenomen dat een per fax verzonden verzoekschrift dat wordt aangetroffen bij het openen van de griffie op de dag volgende op de laatste dag van een termijn, wordt aangemerkt en behandeld als vóór 24.00 uur van de laatste dag van de termijn te zijn binnengekomen.
2.4
Hierbij sloot art. 33 Rv aan, dat tot 1 september 2008 luidde:
‘Stukken die door middel van faxapparatuur vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn ter griffie zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend.’
2.5
De mogelijkheid van het indienen van stukken per fax is door uw Raad niet alleen aanvaard voor verzoekschriften, maar ook voor andere processtukken. De redenen voor het aanvaarden van het indienen per fax zijn in deze rechtspraak dan ook niet verbonden aan de inhoud van het stuk, maar aan het communicatiemiddel, dat door uw Raad op één lijn is gesteld met postbezorging. Uw Raad heeft ook expliciet aanvaard dat — net als in de onderhavige zaak is gebeurd — een memorie van grieven per fax kan worden ingediend:
- ○
HR 27 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1317:
‘3.3
Klaarblijkelijk heeft [naam 1] niet eerder dan in cassatie de gelegenheid gehad zich uit te laten over de vraag of de onderhavige memorie tijdig is ingediend. De Hoge Raad acht op grond van het hiervoor genoemde afschrift voorshands aannemelijk dat de indiening van die memorie heeft plaatsgevonden op de wijze die in het middel is uiteengezet. Mitsdien moet in cassatie ervan veronderstellenderwijs worden uitgegaan dat [naam 1] op 1 oktober 2001 per fax haar memorie van grieven bij de griffie van het gerecht in eerste aanleg heeft ingediend. Uitgangspunt bij de beoordeling van het middel moet voorts zijn dat deze wijze van indiening aanvaardbaar is, zoals door de Hoge Raad is uiteengezet in zijn beschikking van 16 februari 1996, nr. 15847, NJ, 1997, 55, en dat geen reden bestaat hierover met betrekking tot het Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse burgerlijk procesrecht anders te oordelen. Het hof had derhalve op deze fax acht moeten slaan, mits naleving van de Zegelverordening 1908 is gewaarborgd. Indien het hof dit heeft nagelaten omdat het van oordeel was dat een memorie van grieven niet per fax kan worden ingediend, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Een naar behoren ondertekende memorie houdende de middelen waarop het hoger beroep gegrond is, kan immers ook per fax bij de griffier van het gerecht in eerste aanleg worden ingediend. Indien het hof daarentegen is uitgegaan van een juiste rechtsopvatting, is zijn oordeel onbegrijpelijk. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt dan niet in te zien waarom de onderhavige memorie van grieven niet naar behoren en tijdig is ingediend.’
Dit was weliswaar een uitspraak in een Antilliaanse zaak, maar, zoals uw Raad ook oordeelde, dat maakt voor de vraag of een memorie van grieven per fax kan worden ingediend, niet uit.
2.6
Dit oordeel van uw Raad was conform de conclusie van A-G Wesseling-van Gent, die hierover opmerkte:
‘2.8
Naar Nederlands recht kan indiening van een processtuk ter griffie plaatsvinden door verzending per post of per fax en gelden stukken die door middel van faxapparatuur vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn ter griffie zijn ontvangen, als binnen de termijn ingediend (art. 33 Rv.).
Met deze wettelijke bepaling is het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 1996, NJ 1997, 55 gecodificeerd(19). In deze beslissing overwoog de Hoge Raad onder andere dat ervan mag worden uitgegaan dat op de griffies aanwezige faxapparaten in de regel voldoen aan de voorwaarde dat zij in staat zijn om dag en uur van ontvangst van binnengekomen faxen zelfstandig en precies te registreren. Dat het faxapparaat van de griffie van de Hoge Raad in 1997 niet aan deze voorwaarde voldeed, werd de verzoeker tot cassatie in een eveneens Antilliaanse zaak nadien dan ook niet tegengeworpen (HR 20 maart 1998, NJ 1998, 548).’
2.7
De griffies van de Nederlandse gerechten zijn dan ook ingesteld op het ontvangen van grote hoeveelheden faxen, wat ook wel nodig is, nu ook de diverse procesreglementen indiening van stukken en berichten per fax uitdrukkelijk mogelijk maken.
2.7.1
Zo bepaalt art. 1.8 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken dat berichten per fax aan de rechtbank kunnen worden gezonden. Art. 2.9 bepaalt dat een partij die bij gelegenheid van een getuigenverhoor, comparitie, descente of pleidooi nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties aan de rechtbank en aan de wederpartij toezendt, waarbij dit afschrift ook per fax aan de rechtbank kan worden toegezonden.
2.7.2
Art. 1.1.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbank civiel handel/voorzieningenrechter bepaalt dat indiening van stukken per fax mogelijk is, mits het faxbericht niet meer dan in totaal 20 pagina's omvat. Art. 1.1.5 bepaalt dat de rechter mededelingen aan partijen betreffende de procesvoering in een zaak doet per brief, telefoon, fax en/of per e-mail.
2.7.3
Art. 1.1.1.2 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken bepaalt dat aanhoudingsverzoeken, intrekkingen en verweerschriften ook per fax kunnen worden ingediend, mits het faxbericht niet meer dan in totaal 20 pagina's omvat.
2.7.4
Art. 1.4 Procesreglement kort gedingen rechtbanken civiel/familie bepaalt dat indiening van de aanvraag van het kort geding, de (concept-)dagvaarding en overige berichten en stukken kan geschieden per fax, mits het faxbericht niet meer dan in totaal 20 pagina's omvat. In bijzonder spoedeisende gevallen kan toestemming worden verleend voor het versturen per telefax van meer dan 20 pagina's. Berichten en stukken die per fax zijn ingediend, behoeven niet nogmaals op andere wijze te worden ingediend. Art. 1.7 bepaalt dat de voorzieningenrechter mededelingen aan partijen betreffende de procesvoering in een zaak doet per brief, telefoon, fax en/of per e-mail.
Een goede illustratie van hoezeer het gebruik van de fax bij gerechten nog steeds ingeburgerd is, is de procedure die doorlopen moet worden om een datum voor een kort geding aan te vragen. De advocaat van de eiser vult daartoe eerst vanuit zijn internetbrowser op rechtspraak.nl alle velden van een elektronisch formulier in (waaronder het eigen faxnummer en dat van de advocaat van de wederpartij),7. waarna door een applicatie op rechtspraak.nl een pdf-bestand met die informatie wordt gegenereerd. Daarna zou men wellicht verwachten dat dit formulier per e-mail naar de desbetreffende griffie verzonden kan worden, maar nee: het digitaal gegenereerde formulier moet worden uitgeprint en kan daarna worden gefaxt naar het nummer van de juiste griffie van de juiste locatie van de juiste rechtbank. Achter het te faxen formulier moet bovendien een afdruk van de conceptdagvaarding worden meegezonden in drievoud (!).
2.7.5
In de Beslagsyllabus is opgenomen (§ 20) dat ingeval een naar behoren ondertekend verzoekschrift volledig, met de daarop zichtbare ondertekening, per fax wordt verzonden naar en ontvangen door de griffie van het gerecht waarbij het moet worden ingediend, de ter griffie ingekomen faxkopie moet worden aangemerkt als een naar behoren ondertekend verzoekschrift.
2.7.6
Ook bij de gerechtshoven wordt de fax nog veel gebruikt: art. 1.1.1.4 Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven bepaalt dat het beroepschrift en het verweerschrift in hoger beroep ook per fax aan de griffie van het hof kunnen worden toegezonden. Na indiening per fax moeten de stukken per omgaande per post worden nagezonden of afgegeven aan de balie.
2.7.7
De minste ruimte voor de fax bieden ten slotte de procesreglementen voor dagvaardingszaken bij de gerechtshoven: hoewel berichtenverkeer ook bij hoven per fax kan geschieden (art. 1.8), bestaat die mogelijkheid volgens art. 2.1 niet voor de indiening van processtukken.
2.8
Dergelijke bepalingen moeten mede worden gelezen in het verband van art. 33 Rv, zoals dat sinds 1 september 2008 luidt. Voorheen werd, zoals hiervoor uiteengezet, in algemene zin door uw Raad aanvaard dat stukken per fax konden worden ingediend, en art. 33 Rv had een vergelijkbare algemene strekking: stukken ingediend per fax op de laatste dag van een termijn vóór 24.00 uur, waren tijdig waren ingediend.
2.9
Per 1 september 2008 is de wettekst gewijzigd tot het huidige artikel. De achtergrond daarvan was dat met het afschaffen van het procuraat in 2008 de wetgever ook een wettelijke grondslag heeft willen geven aan het elektronisch berichtenverkeer — waar faxen een vorm van is — en dit elektronisch berichtenverkeer heeft willen stimuleren.
Zie bijvoorbeeld de memorie van toelichting, p. 14:
‘Zoals in het algemeen deel van de toelichting aangegeven, wordt door de Raad een aan het reeds bestaande roljournaal gekoppelde elektronisch berichtenverkeer ontwikkeld. Tevens is het de bedoeling dat op termijn ook processtukken, zoals onder meer verzoekschriften, akten en conclusies, elektronisch kunnen worden verzonden. Dit is in de laatste zin van het eerste lid van artikel 33 Rv geëxpliciteerd. Uit de wet volgt of een elektronische verzending mogelijk is. Een verzending voorgeschreven per ‘gewone brief’ zal ook elektronisch kunnen geschieden. Zo kan een oproeping bij gewone brief van verzoekers of van in de procedure verschenen belanghebbenden in beginsel ook elektronisch plaatsvinden. Ook een aangetekende brief kan in beginsel elektronisch worden verzonden. Verzoekschriften en verweerschriften zullen eveneens elektronisch kunnen worden ingediend. Een voorbeeld van een processtuk dat in beginsel thans nog niet langs elektronische weg kan worden verzonden, is de dagvaarding. Deze dient aan de gedaagde te worden betekend en het originele exemplaar van de eiser dient voorts ter griffie te worden ingediend. Aangetekend zij dat volgens het landelijk rolreglement in spoedgevallen de dagvaarding per fax kan worden aangeboden, maar dan dient vervolgens wel binnen een termijn van twee weken alsnog de originele dagvaarding te worden aangeboden.’8.
2.10
Een beletsel zoals bij het in de laatste zin van dit citaat genoemde indienen van een dagvaarding, bestaat niet bij het indienen van een memorie van grieven, omdat die memorie geen enkelvoudig exemplaar van een origineel deurwaardersexploot is. Maar zelfs voor een dagvaarding aanvaardde de wetgever dus dat (in het destijds geldende rolreglement was vastgesteld dat) indiening per fax, gevolgd door aanbieding van het originele stuk, in spoedgevallen mogelijk is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin een appeldagvaarding tijdig moet worden ingediend om deze te kunnen inschrijven op de rol van het hof, terwijl het niet meer haalbaar is om het originele exemplaar nog tijdig bij de griffie te bezorgen.
2.11
Vanuit de wens om een en ander te codificeren, is bij de wetswijziging echter ook vastgelegd in lid 1 van art. 33 Rv dat ‘verzoeken en mededelingen […] ook elektronisch [kunnen] worden gedaan, indien van deze mogelijkheid voor het desbetreffende gerecht blijkt uit een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement.’
Dit is door de wetgever als volgt toegelicht (MvT, p. 13):
‘Voorwaarde voor de mogelijkheid van elektronische verzending aan een gerecht is dat uit een procesreglement van de gerechten blijkt dat elektronische toezending aan en verzending door het gerecht mogelijk is. Op deze wijze is voldoende kenbaar voor partijen en hun raadslieden of zij op elektronische wijze stukken aan het gerecht kunnen verzenden.’
2.12
Zoals uit het overzicht onder 2.7 blijkt, is in de meeste procesreglementen inderdaad de mogelijkheid van het indienen van elektronische berichten, en ook in het bijzonder processtukken opgenomen, al dan niet onder de aanvullende voorwaarde dat het faxen van het processtuk moet worden gevolgd door het alsnog, binnen een korte termijn, (doen) bezorgen van het stuk.
2.13
Dat is echter niet het geval bij de procesreglementen voor dagvaardingsprocedures bij de gerechtshoven. Daarin is — en daar zijn Appellanten in deze zaak tegenop gelopen — bepaald dat processtukken niet per fax kunnen worden ingediend.
2.14
Met het vaststellen van die procesreglementen is dus een stap achteruit gezet door de Rechtspraak. Het was al sinds de jaren negentig vaste rechtspraak van uw Raad dat indiening van processtukken per fax, ook van memories van grieven, mogelijk was. Toen volgde een wetswijziging, ingegeven door (onder meer) de bedoeling om méér elektronisch berichtenverkeer, waaronder begrepen de indiening van processtukken, mogelijk te maken. Vervolgens is voor dagvaardingsprocedures in appel vastgelegd dat faxen van processtukken niet kan. Dat is temeer een stap terug nu op wetgevingsniveau onverminderd stappen worden gezet voor de digitalisering van de rechtspraak: vergelijk de digitaleringsdoelstelling van het Programma KEI9. en het Voorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht.10.
2.15
Naar de letter van het procesreglement konden Appellanten hun memorie van grieven niet indienen per fax. Niettemin menen Appellanten dat in de omstandigheden van de onderhavige zaak, zoals hiervóór uiteengezet in de klachten, hun grieven toch in behandeling zouden hebben moeten worden genomen.
2.16
In deze zaak is de feitelijke situatie dat op de roldatum, vóór het roltijdstip van 10.00 uur, ter griffie van het hof een memorie van grieven op tafel lag. De memorie was niet naar de griffie gebracht na bezorging bij de centrale balie of de postkamer, maar was — en kennelijk zonder problemen — uit de fax van de griffie komen rollen. Voor het feitelijke resultaat maakte die wijze van ontvangst geen verschil: er lag tijdig een exemplaar van de memorie van grieven op de griffie. Naar Appellanten menen, bestaat er geen goede reden waarom die memorie van grieven niet op dezelfde wijze behandeld had kunnen worden als de memories van grieven die op hetzelfde tijdstip via andere wegen ((post)bezorging) bij dezelfde griffie waren binnengekomen en wel ter rolle als ‘genomen’ zijn ingeboekt.
2.17
Het enkele Feit dat de indiening per fax niet is toegestaan in het procesreglement, is in dit verband volgens Appellanten in elk geval niet een voldoende reden. Natuurlijk hebben gerechtshoven er een op zichzelf gerechtvaardigd belang bij, om vanuit organisatorisch of bedrijfsvoeringsoogpunt het indienen van stukken op een bepaalde wijze te kanaliseren in de procesreglementen. Appellanten betogen in dit cassatieberoep ook niet dat zij te allen tijde aanspraak moeten kunnen maken op het kunnen verzenden van welk stuk dan ook per fax aan welk gerecht dan ook. Dat neemt echter niet weg dat, áls er dan toch een memorie van grieven per fax is ingediend, en áls dan vast staat dat die memorie daadwerkelijk ter bestemde plaatse is aangekomen, volgens Appellanten niet, althans niet zonder meer, vastgehouden zou moeten worden aan het voorschrift in het procesreglement.
2.18
Zo het voorgaande niet reeds als zodanig door uw Raad zou worden aanvaard, menen Appellanten dat onder de hiervóór geschetste omstandigheden van het geval aan Appellanten een herstelmogelijkheid had moeten worden geboden, in die zin dat de memorie van grieven alsnog in behandeling was genomen nadat de dag na de rolzitting een exemplaar per post was bezorgd. Deze herstelmogelijkheid is al sinds jaar en dag erkend in rechtspraak over verzoekschriften in hoger beroep en cassatie (waarbij dan bovendien vaak zelfs een hersteltermijn van 14 dagen wordt gehanteerd) en is ook neergelegd in sommige van de procesreglementen.
2.19
Bij een beroepschrift speelt dan nog een belang van de wederpartij: is het beroepschrift niet tijdig ingediend, dan krijgt de uitspraak in vorige instantie kracht van gewijsde. De wederpartij moet daarom weten waar hij of zij aan toe is. Dat zou een reden kunnen zijn om bij de indiening van beroepschriften en cassatierekesten strak de hand aan de regels omtrent de indiening te houden. Niettemin bestaat voor beroepschriften en cassatierekesten de mogelijkheid tot indiening per fax, gevolgd door handmatige bezorging van een exemplaar buiten de termijn. Dat valt, mede gelet op de ernstige gevolgen van het niet tijdig instellen van beroep (het onaantastbaar worden van de bestreden uitspraak) ook te rechtvaardigen. Bij de indiening van een memorie van grieven is echter een even groot belang van de appellant gemoeid (zonder grieven volgt immers ook niet-ontvankelijkverklaring), terwijl het voor de wederpartij niet uitmaakt via welk medium het stuk bij het hof is bezorgd. Daar komt bij dat in deze zaak ook door Appellanten is gesteld dat de wederpartijen geen nadeel hebben ondervonden van de toezending per fax, nu zij gelijktijdig met het hof zijn bericht. Naar Appellanten menen, valt dan ook niet te rechtvaardigen om een per fax ingediende memorie van grieven, die een dag later wordt nabezorgd bij het hof, terwijl de wederpartij door deze gang van zaken niet onredelijk is geschaad in haar procespositie, buiten behandeling te laten.
2.20
Daarbij merken Appellanten op dat het bieden van een herstelmogelijkheid in het geval de wederpartij geen nadeel heeft ondervonden, aansluit bij de deformaliseringsrechtspraak van uw Raad. Twee recente voorbeelden daarvan zijn:
- —
HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881 ([naam 2]/[naam 3]), waarin uw Raad aanvaardde dat het instellen van beroep namens een inmiddels niet meer bestaande partij in plaats van haar rechtsopvolger alleen tot niet-ontvankelijkheid hoeft te leiden als de wederpartij aannemelijk maakt onredelijk in zijn belangen te zijn geschaad;
- —
HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:905 (Slotervaartziekenhuis), waarin uw Raad oordeelde dat een beroep dat blijkens het cassatierekest was ingesteld door een minderjarige zelf in plaats van door zijn wettelijk vertegenwoordiger, toch ontvankelijk was, nu de wederpartij daardoor niet onredelijk in haar belangen was geschaad.
2.21
Daarnaast heeft uw Raad in andere gevallen zelfs het herstel van ‘vormfouten’ toegestaan in gevallen waarin een vormfout bij het uitbrengen van een appeldagvaarding ertoe had geleid dat niet tijdig op de juiste wijze beroep werd ingesteld.
- —
In HR 13 juli 2007, NJ 2007, 409 was een appeldagvaarding niet was betekend aan de juiste woonplaats en werd in verzet een beroep op de nietigheid van die dagvaarding gedaan. Uw Raad relativeerde in die zaak het belang dat erbij bestaat dat een partij die niet tijdig en op rechtsgeldige wijze in hoger beroep is betrokken, ervan moet kunnen uitgaan dat wat haar betreft die mogelijkheid niet meer bestaat. Dat belang was volgens uw Raad onvoldoende zwaarwegend tegenover het belang dat het geschil, ondanks een aan de appeldagvaarding klevend gebrek dat nietigheid meebrengt, aan een inhoudelijke beoordeling door de appelrechter kan worden onderworpen indien de verweerder — alsnog — In hoger beroep verschijnt en door dat gebrek (voor het overige) niet onredelijk in zijn belangen is geschaad. Ook die uitspraak illustreert dat er omstandigheden zijn waaronder het zwaarwegende belang dat wordt gediend met de procesvoorschriften voor het instellen van beroep, moet wijken ten gunste van het recht op toegang tot de rechter c.q. een inhoudelijke behandeling van de zaak.
- —
In HR 23 september 2011, ECLI:Nl:HR:2011:BT2416, oordeelde uw Raad dat het niet meer binnen de termijn te herstellen gebrek van indiening van een verzoekschrift per fax bij het verkeerde gerecht, niet fataal was.
2.22
Die herstelmogelijkheden gaan verder dan de herstelmogelijkheid die Appellanten in de onderhavige zaak bepleiten: daarin was immers wel binnen de daarvoor gestelde termijn de memorie van grieven binnengekomen, en wel bij de juiste griffie van het juiste gerecht.
2.23
Mocht onder de omstandigheden van dit geval het al niet zo zijn dat het hof de memorie van grieven (wel, althans alsnog) in behandeling had moeten nemen (zoals onderdeel 1.1 klaagt), dan menen Appellanten dat de omstandigheden van dit geval, waaronder ook de aard van het geschonden voorschrift van het Procesreglement en het daarmee gemoeide belang, de ernst van het verzuim, en de wederzijdse belangen van partijen, het hof hadden moeten bewegen om op grond van art. 1.6 en/of 1.15 van het Procesreglement de memorie van grieven toch in behandeling te nemen (onderdeel 1.2).
2.24
Onderdeel 1.3 behoeft geen nadere toelichting.
En op grond van dit middel te horen eisen
dat de Hoge Raad de bestreden beslissingen c.q. arresten vernietigt, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, € 77,52
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑07‑2014
Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof 's‑Hertogenbosch.
Brief mr. Bisscheroux aan hof van 12 december 2013; pleitnota mr. Bisscheroux, p. 1. Van de juistheid van deze stelling moet in cassatie (ten minste veronderstellenderwijs) worden uitgegaan.
Overigens heeft mr. A.J.G. Bisscheroux, advocaat van Appellanten in feitelijke instanties, steller dezes verzocht in dit verband nog op te merken dat bij gebreke van een systeem met tijdsregistratie ter griffie niet vastgesteld, althans niet gecontroleerd kan worden of de memorie daadwerlijk niet op de roldatum vóór 10.00 uur ter griffie is ontvangen. Zie ook p. 3 proces-verbaal.
Zie ook Pleitnota mr. Bisscheroux p. 4.
Pleitnota mr. Bisscheroux, p. 4. Van de juistheid van deze stelling moet in cassatie (ten minste veronderstellenderwijs) worden uitgegaan.
Zie ook Pleitnota mr. Bisscheroux p. 4.
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/rechtspraak-en-geschiloplossing/vernieuwing-in-de-rechtspraak/programma -kwaliteit-en-innovatie-rechtspraak-kel