De feiten zoals vermeld in paragraaf 1 zijn ontleend aan rov. 2.1 t/m 2.14 van de in cassatie bestreden beschikking van 4 juli 2013. In navolging van de Ondernemingskamer duid ik A.J.P. Schram aan met ‘Lex Schram’, J.R.M. Schram met ‘Jan Schram’ en R.A.M. Schram met ‘Rob Schram’ (vgl. rov. 1.1).
HR, 11-04-2014, nr. 13/04786
ECLI:NL:HR:2014:905
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-04-2014
- Zaaknummer
13/04786
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:905, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑04‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2013:1951, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:94, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:94, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:905, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑10‑2013
- Wetingang
art. 346 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
NJ 2014/296 met annotatie van P. van Schilfgaarde
Ondernemingsrecht 2014/124 met annotatie van C.D.J. Bulten
AA20140732 met annotatie van B.F. Assink
JIN 2014/109 met annotatie van P. Haas
JOR 2014/259 met annotatie van mr. P.D. Olden
OR-Updates.nl 2014-0166 met annotatie van H. Koster
JOR 2014/259 met annotatie van mr. P.D. Olden
Uitspraak 11‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Vennootschapsrecht. Enquêterecht. Ontvankelijkheid beroep bij vergissing in partij-aanduiding; HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881. Ontvankelijkheid enquêteverzoek. Kapitaalseis; art. 2:346 lid 1, aanhef en onder b, BW. HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7833, NJ 2013/304 (Chinese Workers). Valt een indirect belang aan te merken als economische gerechtigdheid die op één lijn moet worden gesteld met het belang van een aandeelhouder? Omstandigheden van het geval. Ontvankelijkheid indien verzoeker als gevolg van een uitgifte niet langer voldoet aan kapitaalseis en het enquêteverzoek betrekking heeft op die uitgifte.
Partij(en)
11 april 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04786
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. Michael David Ilhan VAN WAVEREN,wonende te Rotterdam,
2. Rowena Sharonna Alexia VAN WAVEREN,wonende te Amsterdam,
3. Aysel ERBUDAK, handelend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van Merdan Michael Tristan Koç,wonende te Beverwijk,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. L. Kelkensberg,
t e g e n
1. SLOTERVAARTZIEKENHUIS B.V.,gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en mr. S.M. Kingma,
2. JEEMER B.V.,gevestigd te Velsen-Noord,
3. MEROMI HOLDING B.V.,gevestigd te Velsen-Noord,
4. PARKRAND B.V.,gevestigd te Velsen-Noord,
5. A2 ANTWOORDSERVICE B.V.,gevestigd te Velsen-Noord,
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen,
1. DELTA ONROEREND GOED B.V.,
gevestigd te Beverwij
2. W.J.M. SCHRAM,
wonende te Amsterda
3. SCHRAM BELEGGING MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Velsen-Noor
4. VELSEN TERMINAL B.V.,
gevestigd te Velsen-Noor
5. Theodorus Johannes Hendrik DEKKER,
wonende te Amsterda
6. Johan Jan Willem MEURS,
wonende te Urse
7. Andries Augustus KAMPFRAATH,
wonende te Breukele
8. Cornelis Wilhelmus Maria Zwanenburg,
wonende te Willemstad, Curaça
BELANGHEBBENDEN in cassatie,
niet verschenen.
Verzoekers zullen hierna gezamenlijk ook worden aangeduid als ‘Van Waveren c.s.’ en afzonderlijk als ‘Michael’, ‘Rowena’ respectievelijk ‘Merdan’. Verweerster onder 1 zal hierna ook worden aangeduid als ‘Slotervaartziekenhuis’.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 200.128.640/01 OK van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013.
De beschikking van de ondernemingskamer is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de ondernemingskamer hebben Van Waveren c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Slotervaartziekenhuis heeft verzocht het beroep te verwerpen en Merdan niet-ontvankelijk te verklaren. Van Waveren c.s. hebben bij verweerschrift gereageerd op het beroep op niet-ontvankelijkheid van Merdan en een verzoek tot wijziging partijaanduiding ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot toewijzing van het verzoek tot wijziging van de partijaanduiding, tot verwerping van het verweer dat Merdan niet-ontvankelijk is en voorts tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van Van Waveren c.s. hebben bij brief van 7 maart 2014 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In 2006 stevende Slotervaartziekenhuis, destijds een stichting, af op een faillissement. J.R.M. Schram (hierna: Jan Schram) heeft toen, via Delta Onroerend Goed B.V. (hierna: Delta Onroerend Goed), bijna € 26 miljoen (tegen een rente van 6%) in Slotervaartziekenhuis geïnvesteerd. Vervolgens is op 23 oktober 2006 een nieuwe raad van bestuur aangetreden. Voorzitter van de raad van bestuur werd A. Erbudak (hierna: Erbudak), die zakelijk partner van Jan Schram was en de moeder is van Michael, Rowena en Merdan. In juni 2007 werd Slotervaartziekenhuis omgezet in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
(ii) Op 28 december 2012 is Jan Schram overleden. Op dat moment bestonden de volgende aandeelhoudersverhoudingen:
- Meromi Holding B.V. (hierna: Meromi) was enig aandeelhouder van Slotervaartziekenhuis, Parkrand B.V. (hierna: Parkrand) en twee andere vennootschappen;
- Delta Onroerend Goed, Merdan en Jeemer B.V. (hierna: Jeemer) hielden respectievelijk 16,66%, 16,66% en 66,66% van de aandelen in Meromi;
- Jeemer hield naast haar aandelen in Meromi ook alle aandelen in een andere vennootschap en 70% van de aandelen in een derde vennootschap;
- Michael, Rowena en Jan Schram hielden respectievelijk 24,5%, 24,5% en 51% van de aandelen in Jeemer;
- Jan Schram en Schram Belegging Maatschappij B.V. (hierna: Schram Belegging Maatschappij) hielden respectievelijk 0,02% en 99,98% van de aandelen in Delta Onroerend Goed;
- Stichting Administratiekantoor Schram Belegging Maatschappij hield alle aandelen in Schram Belegging Maatschappij; deze aandelen waren gecertificeerd;
- Erbudak, Schram Belegging Maatschappij, Delta Onroerend Goed, Michael en Rowena hielden de aandelen in A2 Antwoordservice B.V. (hierna: A2 Antwoordservice); de omvang van de aandelenbelangen in A2 Antwoordservice is omstreden.
(iii) Als gevolg van het overlijden van Jan Schram zijn diens erfgenamen, onder wie zijn neven W.J.M. Schram (hierna: Pim Schram) en R.A.M. Schram (hierna: Rob Schram), de aandelen gaan houden die tot dat moment werden gehouden door Jan Schram.
(iv) Pim Schram is sinds 21 januari 2013 bestuurder van Meromi en Jeemer. Rob Schram is sinds 1 maart 2013 enig bestuurder van Delta Onroerend Goed.
(v) De raad van commissarissen van Slotervaartziekenhuis heeft Erbudak bij besluit van 19 februari 2013 geschorst als bestuurder van Slotervaartziekenhuis. Aan dit besluit heeft de raad van commissarissen mede ten grondslag gelegd dat ten gevolge van Erbudaks – volgens de raad van commissarissen: eigenzinnige – wijze van onderhandelen met zorgverzekeraar Achmea, Slotervaartziekenhuis voor 2013 geen contract heeft kunnen sluiten met Achmea.
(vi) Op 13 maart 2013 heeft Pim Schram in zijn hoedanigheid van bestuurder van Meromi en als zodanig als enig aandeelhouder van Slotervaartziekenhuis, besloten om de statuten van Slotervaartziekenhuis te wijzigen en om voor een bedrag van € 5 miljoen 6%-cumulatief preferente aandelen uit te geven. Bij notariële akte van 14 maart 2013 zijn de statuten van Slotervaartziekenhuis dienovereenkomstig gewijzigd en zijn voormelde cumulatief preferente aandelen uitgegeven aan Delta Onroerend Goed. De aandelen zijn volgestort door verrekening met de hiervoor onder (i) vermelde vordering van Delta Onroerend Goed op Slotervaartziekenhuis voor een bedrag van € 5 miljoen. Als gevolg daarvan houdt Delta Onroerend Goed sindsdien 99,64% van de aandelen in Slotervaartziekenhuis, en houdt Meromi sindsdien 0,36% van de aandelen in Slotervaartziekenhuis.
(vii) Bij besluit van 27 maart 2013 van de vergadering van aandeelhouders van Slotervaartziekenhuis (Delta Onroerend Goed en Meromi), is Erbudak ontslagen als bestuurder van Slotervaartziekenhuis.
(viii) ING Bank N.V. (hierna: ING), die de huisbankier van Slotervaartziekenhuis is, heeft bij brief van 27 maart 2013 de limiet van het rekening-courantkrediet van Slotervaartziekenhuis verlaagd van € 51 miljoen naar € 28 miljoen. Volgens ING is conform de door Slotervaartziekenhuis verstrekte liquiditeitsprognose die kredietruimte voldoende om het jaar 2013 op een goede manier af te ronden.
3.2
Van Waveren c.s. hebben de ondernemingskamer verzocht om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken binnen Jeemer, Meromi, Parkrand en A2 Antwoordservice over de periode vanaf 28 december 2012, en om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken binnen Slotervaartziekenhuis over de periode vanaf 19 februari 2013. Het enquêteverzoek had onder meer betrekking op het beleid en de gang van zaken bij de hiervoor in 3.1 onder (vi) vermelde uitgifte van aandelen, die volgens Van Waveren c.s. onrechtmatig is en in strijd met de regels van good governance binnen Slotervaartziekenhuis. Tevens is verzocht om voor de duur van het geding een aantal nader aangeduide voorlopige voorzieningen te treffen ten aanzien van Jeemer, Meromi, Slotervaartziekenhuis, Parkrand respectievelijk A2 Antwoordservice, en voorts om ten aanzien van die vennootschappen voor de duur van het geding alle voorzieningen te treffen die de Ondernemingskamer geraden acht.
3.3
De ondernemingskamer heeft Van Waveren c.s. niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betreft hun verzoek tot het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Slotervaartziekenhuis en Parkrand. Daarnaast zijn Michael en Rowena niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot het bevelen van een onderzoek betreffende (onder meer) Meromi. Daartoe heeft de ondernemingskamer als volgt overwogen:
‘3.1 Verzoekers zijn geen aandeelhouder in Slotervaartziekenhuis en Parkrand. Michael en Rowena zijn geen aandeelhouder in Meromi. Verzoekers respectievelijk Michael en Rowena stellen echter dat zij economisch gerechtigde zijn in de onderscheiden vennootschappen en voorts dat Meromi en – voor zover het Michael en Rowena betreft: – ook Jeemer tezamen met die vennootschappen een zodanige eenheid vormen dat zij gerechtigd zijn een concernenquête te vragen. Op die twee gronden zijn zij in hun ogen gerechtigd een enquête in Slotervaartziekenhuis, Parkrand en Meromi te verzoeken.
3.2
Verweerders en belanghebbenden hebben dat bestreden. De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
3.3
Het enkele feit dat verzoekers indirect aandeelhouders in Slotervaartziekenhuis en Rowena en Michael indirect aandeelhouders in Meromi zijn, is – anders dan verzoekers kennelijk menen (…) – onvoldoende om de juistheid van een van beide stellingen aan te nemen.
3.4
De Ondernemingskamer stelt voorts het volgende vast:
- Naast Merdan zijn ook Jeemer en Delta Onroerend Goed aandeelhouder van Meromi. Meromi is houder van de aandelen in ook andere vennootschappen dan Slotervaartziekenhuis en Parkrand.
- Naast Michael en Rowena zijn ook de erven Schram aandeelhouder van Jeemer. Jeemer houdt ook de aandelen in andere vennootschappen dan alleen Meromi.
In het licht hiervan hebben verzoekers hun standpunt noch ten aanzien van de economische gerechtigdheid noch ten aanzien van de concernenquête voldoende toegelicht. Dit betekent dat hun verzoeken in zoverre niet ontvankelijk zijn. Dat er tussen de besturen van een aantal van voormelde vennootschappen eenheid van bestuur bestaat, leidt – op zichzelf – niet tot een ander oordeel.
3.5
Het voorgaande laat onverlet dat het denkbaar is dat het beleid van Jeemer als aandeelhouder van Meromi en het beleid van Meromi als aandeelhouder in Slotervaartziekenhuis en Parkrand bij een mogelijk te bevelen enquête in Jeemer respectievelijk Meromi zal worden onderzocht.’
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
4.1.1
Slotervaartziekenhuis heeft zich op het standpunt gesteld dat Merdan in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk is, op de grond dat uit het cassatierekest niet blijkt dat hij als minderjarige bij het instellen van zijn beroep werd vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger.
4.1.2
Mede naar aanleiding van het standpunt van Slotervaartziekenhuis is bij brief van 19 december 2013 namens Erbudak als wettelijk vertegenwoordiger van Merdan verzocht om de aanduiding van verzoeker tot cassatie onder 3 te wijzigen van ‘Merdan Michael Tristan Koç, wonende te Beverwijk’ in ‘Aysel Erbudak, handelend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van Merdan Michael Tristan Koç, wonende te Beverwijk’.
4.1.3
Bij brief van 24 december 2013 is namens Slotervaartziekenhuis bericht dat zij zich wat betreft het verzoek tot wijziging van de partijaanduiding refereert aan het oordeel van de Hoge Raad. Wel heeft Slotervaartziekenhuis opgemerkt dat, voor zover haar bekend, de wettelijk vertegenwoordiger van Merdan geen machtiging heeft voor het instellen van cassatieberoep.
De niet in cassatie verschenen verweersters en belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om zich over het verzoek tot wijziging van de partijaanduiding uit te laten, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
4.1.4
Van Waveren c.s. hebben het beroep van Slotervaartziekenhuis op niet-ontvankelijkheid bestreden. Bij die gelegenheid hebben zij een kopie overgelegd van een op 8 januari 2014 door de kantonrechter te Haarlem aan Erbudak – op de voet van art. 1:253k BW in verbinding met art. 1:349 BW – verleende machtiging om Merdan in de onderhavige cassatieprocedure te vertegenwoordigen.
4.2
Het hiervoor in 4.1.2 vermelde verzoek van Erbudak als wettelijk vertegenwoordiger van Merdan is toewijsbaar, nu (i) Merdan in de cassatieprocedure is verschenen en het verzoek berust op de grond dat een vergissing is begaan in zijn aanduiding in de procedure, (ii) Slotervaartziekenhuis niet heeft aangevoerd dat zij zich door toewijzing van het verzoek onredelijk in haar belangen geschaad acht, en (iii) niet aannemelijk is dat de niet in cassatie verschenen verweersters en belanghebbenden door toewijzing van het verzoek onredelijk in hun belangen worden geschaad (vgl. HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881). Dit betekent dat de procedure in cassatie wat betreft verzoeker onder 3 wordt gevoerd door Aysel Erbudak, handelend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van Merdan Michael Tristan Koç.
4.3
Nu Erbudak door de kantonrechter op de voet van art. 1:253k BW in verbinding met art. 1:349 BW is gemachtigd om Merdan in de onderhavige cassatieprocedure te vertegenwoordigen, dient het beroep van Slotervaartziekenhuis op niet-ontvankelijkheid te worden verworpen.
5. Beoordeling van het middel
5.1
De klachten van onderdeel II kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5.2.1
Onderdeel I klaagt dat de ondernemingskamer in de hiervoor in 3.3 weergegeven rov. 3.3 en 3.4 van haar beschikking heeft miskend dat een indirect kapitaalverschaffer van een vennootschap voor de toepassing van art. 2:346 lid 1, aanhef en onder b, BW kan worden gelijkgesteld met een aandeelhouder of certificaathouder van die vennootschap, ongeacht de realiteit van de tussenliggende entiteit(en). Volgens de klacht volgt uit de beschikking van de Hoge Raad van 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7833, NJ 2013/304 (Chinese Workers) dat het indirecte aandeelhouderschap van Van Waveren c.s., die (indirect) meer dan 10% van het risicodragend kapitaal verschaffen in de vennootschappen ten aanzien waarvan een enquête wordt verzocht, zonder meer wordt gekwalificeerd als economische gerechtigdheid die op één lijn moet worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder.
5.2.2
Het onderdeel berust op een onjuiste rechtsopvatting.
In zijn hiervoor in 5.2.1 genoemde beschikking van 29 maart 2013 heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot het instellen van een enquête toekomt aan degenen aan wie deze bevoegdheid in de wet is verleend en dat de daartoe strekkende opsomming in art. 2:346 BW limitatief is.De strekking van het enquêterecht brengt echter mee dat de verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft, welk belang in zoverre op één lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder, voor de toepassing van art. 2:346 lid 1, aanhef en onder b, BW, dient te worden gelijkgesteld met aandeelhouders of certificaathouders. Daarbij heeft de Hoge Raad verwezen naar zijn vaste rechtspraak, te weten HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9440, NJ 2003/486 (Scheipar), HR 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8899, NJ 2005/127 (Landis), HR 25 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0710, NJ 2010/370 (e-Traction), HR 10 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6077, NJ 2010/665 (Butôt), en HR 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4943, NJ 2011/338 (TESN).
In deze rechtspraak is niet de rechtsregel aanvaard dat de positie van een verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft, voor de toepassing van art. 2:346 lid 1, aanhef en onder b, BW, zonder meer kan worden gelijkgesteld met die van een aandeelhouder of certificaathouder. Een dergelijke gelijkstelling is volgens deze rechtspraak slechts mogelijk indien en voor zover op grond van de feiten en omstandigheden van het geval kan worden geoordeeld dat het eigen economisch belang van de verschaffer van risicodragend kapitaal in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft, van dien aard is dat het op één lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of een certificaathouder van die vennootschap. De ondernemingskamer dient derhalve alle relevante feiten en omstandigheden te betrekken in haar oordeelsvorming ten aanzien van die mogelijke gelijkstelling.
5.2.3
Het vorenstaande brengt mee dat de ondernemingskamer geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen (in rov. 3.3) dat het enkele feit dat Van Waveren c.s. indirect aandeelhouders in Slotervaartziekenhuis (en Parkrand), en Michael en Rowena indirect aandeelhouders in Meromi zijn, onvoldoende is om hun economische gerechtigdheid in deze vennootschappen gelijk te stellen met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder. Voorts kon de ondernemingskamer, in het licht van de omstandigheden dat Meromi niet slechts aandelen houdt in Slotervaartziekenhuis en Parkrand, maar ook in andere vennootschappen, en dat Jeemer niet slechts aandelen houdt in Meromi, maar ook in andere vennootschappen, zonder schending van enige rechtsregel tot het oordeel komen (in rov. 3.4) dat Van Waveren c.s. hun standpunt ten aanzien van hun economische gerechtigdheid in de hiervoor bedoelde zin onvoldoende hebben toegelicht.Het oordeel van de ondernemingskamer is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
5.2.4
De klachten van onderdeel I stuiten af op hetgeen hiervoor is overwogen.
5.3.1
Het vorenstaande brengt mee dat het beroep dient te worden verworpen.
De Hoge Raad ziet aanleiding om ten overvloede in te gaan op het verweer van Slotervaartziekenhuis dat Van Waveren c.s. geen belang hebben bij hun cassatieberoep, voor zover dit betrekking heeft op hun verzoek tot het instellen van een enquête ten aanzien van Slotervaartziekenhuis. Daartoe heeft Slotervaartziekenhuis aangevoerd dat Van Waveren c.s. ten tijde van de indiening van hun inleidende verzoek – door middel van hun directe dan wel indirecte aandeelhouderschap in Meromi en hun directe aandeelhouderschap in Jeemer – minder aandelen in Slotervaartziekenhuis hielden dan de kapitaalseis van art. 2:346 lid 1, aanhef en onder b, BW voorschrijft. Reeds op grond van die kapitaalseis waren Van Waveren c.s. niet bevoegd omhet instellen van een enquête ten aanzien van Slotervaartziekenhuis te verzoeken, en daarom hebben zij geen belang bij hun cassatieberoep, aldus het verweer.
5.3.2
De strekking van het enquêterecht brengt mee dat een aandeelhouder of certificaathouder, die als gevolg van een uitgifte van (certificaten van) aandelen niet langer voldoet aan de in art. 2:346 lid 1, aanhef en onder b, BW bedoelde kapitaalseis, bevoegd is tot het indienen van een verzoek om een enquête in te stellen, mits het verzoek (mede) betrekking heeft op een onderzoek naar die uitgifte en de verzoeker stelt dat er gegronde redenen bestaan om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken bij die uitgifte. Het enquêterecht strekt immers mede ter bescherming van een minderheid van aandeelhouders of certificaathouders tegen (mogelijk) machtsmisbruik door de meerderheid.
5.3.3
Nu het verzoek van Van Waveren c.s. tot het instellen van een enquête ten aanzien van Slotervaartziekenhuis mede betrekking heeft op een onderzoek naar de aandelenuitgifte als gevolg waarvan Van Waveren c.s. niet langer voldoen aan de kapitaalseis van art. 2:346 lid 1, aanhef en onder b, BW, en Van Waveren c.s. hebben gesteld dat er gegronde redenen bestaan om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken bij die uitgifte (zie hiervoor in 3.2), stond aan hun bevoegdheid om het instellen van een enquête te verzoeken niet reeds in de weg dat zij ten tijde van de indiening van hun inleidende verzoek minder aandelen in Slotervaartziekenhuis hielden dan die kapitaalseis voorschrijft.
Het verweer van Slotervaartziekenhuis dat Van Waveren c.s. reeds op grond van die kapitaalseis niet bevoegd waren om het instellen van een enquête ten aanzien van Slotervaartziekenhuis te verzoeken, en daarom geen belang hebben bij hun cassatieberoep, is derhalve ongegrond.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verstaat dat de procedure in cassatie wat betreft verzoeker onder 3 wordt gevoerd op naam van Aysel Erbudak, handelend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van Merdan Michael Tristan Koç;
verwerpt het beroep;
veroordeelt Van Waveren c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Slotervaartziekenhuis begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.E. Drion, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 11 april 2014.
Conclusie 21‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Vennootschapsrecht. Enquêterecht. Ontvankelijkheid beroep bij vergissing in partij-aanduiding; HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881. Ontvankelijkheid enquêteverzoek. Kapitaalseis; art. 2:346 lid 1, aanhef en onder b, BW. HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7833, NJ 2013/304 (Chinese Workers). Valt een indirect belang aan te merken als economische gerechtigdheid die op één lijn moet worden gesteld met het belang van een aandeelhouder? Omstandigheden van het geval. Ontvankelijkheid indien verzoeker als gevolg van een uitgifte niet langer voldoet aan kapitaalseis en het enquêteverzoek betrekking heeft op die uitgifte.
13/04786 | Mr. L. Timmerman |
Zitting: 21 februari 2014 | |
Conclusie inzake: | |
1. Michael David Ilhan van Waveren (hierna: Michael), 2. Rowena Sharonna Alexia van Waveren (hierna: Rowena), 3. Aysel Erbudak (hierna: Erbudak) als wettelijk vertegenwoordigster van Merdan Michael Tristan Koç (hierna: Merdan), (in de kop van het verzoekschrift tot cassatie aangeduid als ‘Merdan Michael Tristan Koç’) (verzoekers sub 1 t/m 3 hierna gezamenlijk tevens: verzoekers) verzoekers tot cassatie tegen 1. Slotervaartziekenhuis B.V. (hierna: Slotervaartziekenhuis), 2. Jeemer B.V. (hierna: Jeemer), 3. Meromi Holding B.V. (hierna: Meromi), 4. Parkrand B.V. (hierna: Parkrand), 5. A2 Antwoordservice B.V. (hierna: A2 Antwoordservice) (verweersters sub 2 t/m 5 hierna gezamenlijk tevens: Jeemer c.s.) verweersters in cassatie en tegen 1. Delta Onroerend Goed B.V. (hierna: Delta Onroerend Goed), 2. W.J.M. Schram (hierna: Pim Schram), 3. Schram Belegging Maatschappij B.V. (hierna: Schram Belegging Maatschappij), 4. Velsen Terminal B.V. (hierna: Velsen Terminal), 5. Theodorus Johannes Hendrik Dekker (hierna: Dekker), 6. Johan Jan Willem Meurs (hierna: Meurs), 7. Andries Augustus Kampfraath (hierna: Kampfraath), 8. Cornelis Wilhelmus Maria Zwanenburg (hierna: Zwanenburg) (belanghebbenden sub 5 t/m 8 hierna gezamenlijk tevens: Dekker c.s.) belanghebbenden |
1. Feiten1.
1.1. In 2006 stevende Slotervaartziekenhuis, destijds een stichting, af op een faillissement. Jan Schram heeft toen, via Delta Onroerend Goed, bijna € 26 miljoen (tegen een rente van 6%) in Slotervaartziekenhuis geïnvesteerd. Vervolgens is op 23 oktober 2006 een nieuwe raad van bestuur aangetreden. Voorzitter van de raad van bestuur werd Erbudak, zakelijk partner van Jan Schram en tevens de moeder van Michael, Rowena en Merdan. Verder maakten deel uit van het bestuur D.P.M. Brandjes (hierna: Brandjes), arts, en J.H. Beijnen (hierna: Beijnen), apotheker. In juni 2007 werd Slotervaartziekenhuis omgezet in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Het bestuur van de vennootschap bestond na de omzetting uit dezelfde personen als hiervoor vermeld.
1.2 Slotervaartziekenhuis heeft een raad van commissarissen. Tot en met de indiening van het inleidende verzoekschrift bij de Ondernemingskamer, bestond de raad van commissarissen uit Dekker c.s. Dekker is voorzitter van de raad van commissarissen.
1.3 Op 28 december 2012 is Jan Schram overleden. Executeur-testamentair in de nalatenschap van Jan Schram is diens broer Lex Schram. Pim Schram en Rob Schram, zonen van Lex Schram, zijn erfgenamen van Jan Schram. Er zijn ook andere erfgenamen. De erfgenamen tezamen worden hierna ook aangeduid met: ‘de erven Schram’.
1.4 Op het moment van overlijden van Jan Schram (op 28 december 2012) bestonden de volgende aandeelhoudersverhoudingen:
- Meromi was enig aandeelhouder van Slotervaartziekenhuis, Parkrand, Talk4you B.V. (hierna: Talk4you) en Bij geen gehoor B.V. (hierna: Bij geen gehoor).
- Delta Onroerend Goed, Merdan en Jeemer hielden respectievelijk 16,66%, 16,66% en 66,66% van de aandelen in Meromi.
- Jeemer hield naast haar aandelen in Meromi ook alle aandelen in Intertel B.V. (hierna: Intertel) en 70% van de aandelen in Afterzone.com B.V. (hierna: Afterzone.com).
- Rowena, Michael en Jan Schram hielden respectievelijk 24,5%, 24,5% en 51% van de aandelen in Jeemer.
- Jan Schram en Schram Belegging Maatschappij hielden respectievelijk 0,02% en 99,98% van de aandelen in Delta Onroerend Goed.
- Stichting Administratiekantoor Schram Belegging Maatschappij hield alle aandelen in Schram Belegging Maatschappij. Deze aandelen waren gecertificeerd.
- Erbudak, Schram Belegging Maatschappij, Delta Onroerend Goed, Rowena en Michael hielden de aandelen in A2 Antwoordservice. De omvang van de aandelenbelangen in A2 Antwoordservice is omstreden.
1.5 Op het moment van overlijden van Jan Schram (op 28 december 2012) waren de posities van bestuurders onder meer als volgt:
- Bestuurders van Slotervaartziekenhuis waren Erbudak (bestuursvoorzitter), Brandjes en Beijnen.
- Bestuurder van Parkrand was Velsen Terminal.
- Meromi was bestuurder van Talk4you en Bij geen gehoor.
- Jan Schram was bestuurder van Jeemer en Meromi.
- Pim Schram was bestuurder van Intertel, A2 Antwoordservice, Delta Onroerend Goed en Schram Belegging Maatschappij.
- Delta Onroerend Goed was bestuurder van Afterzone.com.
1.6 Als gevolg van het overlijden van Jan Schram zijn de erven Schram de aandelen gaan houden die volgens de bovenstaande opsomming tot op dat moment gehouden werden door Jan Schram.
1.7 Sinds 21 januari 2013 is Pim Schram bestuurder van Meromi en Jeemer.
1.8 De raad van commissarissen van Slotervaartziekenhuis heeft Erbudak bij besluit van 19 februari 2013 geschorst als bestuurder van Slotervaartziekenhuis. De raad van commissarissen heeft aan dit besluit mede ten grondslag gelegd dat ten gevolge van de (volgens de raad van commissarissen: eigenzinnige) wijze van onderhandelen van Erbudak met zorgverzekeraar Achmea, Slotervaartziekenhuis voor 2013 geen contract heeft kunnen sluiten met Achmea.
1.9 ING Bank N.V. (hierna: ING) is de huisbankier van Slotervaartziekenhuis. ING heeft aan Slotervaartziekenhuis verstrekt een krediet in rekening-courant met een limiet van € 51 miljoen, alsmede een investeringsfaciliteit van € 11 miljoen. Op 25 februari 2013 had Slotervaartziekenhuis onder de kredietlijn van ING circa € 23 miljoen opgenomen, en had Delta Onroerend Goed een vordering op Slotervaartziekenhuis van bijna € 26 miljoen (zie ook hierboven, onder 1.1). Op die datum van 25 februari 2013 heeft ING aan Slotervaartziekenhuis per brief als volgt bericht:
“De afgelopen weken hebben diverse (telefonische) gesprekken plaatsgehad tussen het Slotervaartziekenhuis en ING. Onder andere heeft ING gesproken met mevrouw Erbudak, de heer Brandjes, de heer Dekker, alsmede met de heer Pim Schram als vertegenwoordiger van de aandeelhouder.
(...)
Wij hebben tijdens voornoemde gesprekken onze zorgen geuit over de recente ontwikkelingen bij het Slotervaartziekenhuis. In eerste instantie ging de discussie over de situatie die is ontstaan nadat publiek bekend werd dat Slotervaartziekenhuis geen contract heeft kunnen sluiten met Achmea en de effecten die dit kunnen hebben op de financiële positie van het ziekenhuis. Wij begrijpen dat er sindsdien intensief contact is met Achmea waarbij de verwachting is dat beide partijen op korte termijn akkoord kunnen sluiten over een contract.
Voorts hebben wij signalen opgevangen dat er wordt gesproken over het (gedeeltelijk) terugbetalen van de aandeelhouderslening. (...)
Het op non-actief stellen van de voorzitter van de Raad van Bestuur heeft bij ING vragen doen rijzen. Naar wij hebben begrepen lag het bestuurlijke zwaartepunt van de Raad van Bestuur bij de voorzitter. Door de recente op non-actiefstelling is naar de mening van ING een bestuurlijke issue ontstaan die in het belang van het ziekenhuis adequaat en op zeer korte termijn zal moeten worden opgelost, waarbij de belangen van alle stakeholders belangrijk zijn.
De bank had verwacht dat het ziekenhuis met alle belanghebbenden om de tafel zou gaan zitten zodat deze issue intern zou kunnen worden opgelost. Zodoende was de bank zeer verrast en verontrust naar aanleiding van het publiek maken van deze schorsing afgelopen vrijdagmiddag. Het is de mening van de bank dat als gevolg hiervan een machtsstrijd is ontstaan tussen de (indirecte) aandeelhouders van het ziekenhuis die een serieuze negatieve impact kan hebben op het ziekenhuis en, in het verlengde daarvan, de door ING verstrekte financiering. Ook dit vormt een grond voor vervroegde opeisbaarheid van de kredietfaciliteit. Het is de mening van de bank dat deze issue zo snel als mogelijk moet worden opgelost.
Als gevolg hiervan heeft ING besloten om alle banklijnen tot nader order te bevriezen. De bank is bereid om dit ongedaan te maken als aan de volgende condities is voldaan:
• Slotervaartziekenhuis zorgt ervoor dat uiterlijk voor dinsdag 26 februari 2013 om 17:00 uur de relevante partijen in deze machtsstrijd (...) rond de tafel zijn gaan zitten met het doel een oplossing te zoeken waardoor deze machtsstrijd zo spoedig mogelijk kan worden opgelost.
• Schriftelijke bevestiging van het Slotervaartziekenhuis en de aandeelhouder dat de aandeelhouderslening van c. EUR26m niet wordt afgelost en dat er binnen 2 weken na dagtekening van deze brief een achterstellingsakte in plaats is voor deze lening die conveniërend is voor ING.
• (…)
• (…).”
1.10 Sinds 1 maart 2013 is Rob Schram enig bestuurder van Delta Onroerend Goed.
1.11 Op 13 maart 2013 heeft Pim Schram in zijn hoedanigheid van bestuurder van Meromi en als zodanig als enig aandeelhouder van Slotervaartziekenhuis, besloten om de statuten van Slotervaartziekenhuis te wijzigen en om voor een bedrag van € 5 miljoen 6%-cumulatief preferente aandelen uit te geven (elk aandeel met een nominale waarde van € 1). Bij notariële akte van 14 maart 2013 zijn de statuten van Slotervaartziekenhuis dienovereenkomstig gewijzigd en zijn voormelde cumulatief preferente aandelen uitgegeven aan Delta Onroerend Goed. De aandelen zijn volgestort door verrekening met voormelde vordering van Delta Onroerend Goed op Slotervaartziekenhuis voor een bedrag van € 5 miljoen. Als gevolg daarvan houdt Delta Onroerend Goed sindsdien 99,64% van de aandelen in Slotervaartziekenhuis, en houdt Meromi sindsdien 0,36% van de aandelen in Slotervaartziekenhuis. Delta Onroerend Goed heeft Slotervaartziekenhuis en ING verder bericht dat zij bereid is om haar vordering gedurende een periode van vijf jaar niet te zullen opeisen onder nader overeen te komen voorwaarden.
1.12 Bij besluit van 27 maart 2013 van de vergadering van aandeelhouders van Slotervaartziekenhuis (Delta Onroerend Goed en Meromi), is Erbudak ontslagen als bestuurder van Slotervaartziekenhuis.
1.13 ING heeft bij brief van 27 maart 2013 de limiet van het rekening-courantkrediet van Slotervaartziekenhuis verlaagd tot € 28 miljoen. Volgens ING is “[c]onform de door het Slotervaartziekenhuis verstrekte liquiditeitsprognose [die] kredietruimte […] voldoende om het jaar 2013 op een goede manier af te ronden.” ING schrijft voorts:
“Vanwege het thans verhoogde (krediet)risico als gevolg van het uitblijven van deze achterstellingsakte [de akte zoals bedoeld in de hierboven geciteerde brief van 25 februari 2013; toevoeging A-G], zullen wij de kredietlimiet van EUR 28 mln met ingang van 30 juni 2013 met EUR 1 mln per kwartaal verlagen.”
1.14 Ten tijde van de terechtzitting bij de Ondernemingskamer van 4 juli 2013, waren ING, Delta Onroerend Goed en Slotervaartziekenhuis nog met elkaar in gesprek over de hierboven bedoelde nader overeen te komen voorwaarden, en over de (wijze van) voortzetting van de kredieten (zie hierboven, onder 1.11).
2. Procesverloop
2.1
Verzoekers hebben de Ondernemingskamer verzocht om – kort samengevat – een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Jeemer, Meromi, Parkrand en A2 Antwoordservice over de periode vanaf 28 december 2012, en om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Slotervaartziekenhuis over de periode vanaf 19 februari 2013.2.Tevens is verzocht om voor de duur van het geding een aantal nader aangeduide voorlopige voorzieningen te treffen ten aanzien van respectievelijk Jeemer, Meromi, Slotervaartziekenhuis, Parkrand en A2 Antwoordservice, en voorts om ten aanzien van die vennootschappen voor de duur van het geding alle voorzieningen te treffen die de Ondernemingskamer geraden acht. Ten slotte is verzocht om de vijf genoemde vennootschappen te veroordelen in de kosten van het geding (zie rov. 1.2).
2.2
Tegen de verzoeken is verweer gevoerd door Slotervaartziekenhuis, Jeemer c.s., Delta Onroerend Goed en Dekker c.s. (zie rov. 1.3 t/m 1.6). Slotervaartziekenhuis heeft tevens een voorwaardelijk zelfstandig verzoek gedaan (‘indien en voor zover het enquêteverzoek van verzoekers zou worden toegewezen’). Zij heeft daarbij voorwaardelijk verzocht om een onderzoek te gelasten naar de gedragingen van Erbudak als bestuurder van Slotervaartziekenhuis in de periode vanaf 1 januari 2012, althans in de periode vanaf een door de Ondernemingskamer te bepalen datum (zie rov. 1.3).
2.3
De Ondernemingskamer heeft de verzoeken behandeld ter openbare zitting van 4 juli 2013 (zie rov. 1.7). Ter zitting heeft de Ondernemingskamer mondeling uitspraak gedaan. Verzoekers zijn daarbij niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot het bevelen van een enquête ten aanzien van Slotervaartziekenhuis en Parkrand. Daarnaast zijn Michael en Rowena niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot het bevelen van een enquête betreffende A2 Antwoordservice en Meromi. Voorts heeft de Ondernemingskamer Erbudak als wettelijk vertegenwoordigster van Merdan (die minderjarig is) in de gelegenheid gesteld om een machtiging over te leggen als bedoeld in art. 1:349 BW, en is bepaald dat Meromi de gelegenheid zal hebben om binnen één week op die machtiging te reageren. Iedere verdere beslissing is aangehouden (zie dictum).3.
2.4
De beschikking van de uitspraak die de Ondernemingskamer ter openbare zitting van 4 juli 2013 (in verkorte vorm) heeft gedaan, is op 9 juli 2013 verzonden aan partijen (zie rov. 1.8 en slot van de beschikking).
2.5
Het thans aan de orde zijnde cassatieberoep is ingesteld op 4 oktober 2013, en richt zich tegen de beschikking van de Ondernemingskamer van 4 juli 2013. Slotervaartziekenhuis voert in cassatie verweer, en stelt in dat kader onder meer dat verzoeker tot cassatie sub 3 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De overige verweersters en belanghebbenden zijn in cassatie niet verschenen.
2.6
Mede naar aanleiding van het genoemde niet-ontvankelijkheidsverweer van Slotervaartziekenhuis, is bij brief van 19 december 2013 namens Erbudak als wettelijk vertegenwoordigster van Merdan verzocht om de aanduiding van verzoeker tot cassatie sub 3 te wijzigen van “Merdan Michael Tristan Koç, wonende te Beverwijk” in “Aysel Erbudak, handelend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van Merdan Michael Tristan Koç, wonende te Beverwijk”. Bij brief van 24 december 2013 is namens Slotervaartziekenhuis bericht dat deze partij zich voor wat betreft het verzoek tot wijziging van de partijaanduiding, refereert aan het oordeel van Uw Raad. Aan de overige verweersters en belanghebbenden is bij brief medegedeeld dat zij de gelegenheid kregen om uiterlijk 14 februari 2014 op het wijzigingsverzoek te reageren. De overige verweersters en belanghebbenden hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.7
Naar aanleiding van het door Slotervaartziekenhuis gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van verzoeker tot cassatie sub 3, is door verzoekers tot cassatie tevens een verweerschrift ingediend. Nadien hebben verzoekers verder nog een kopie overgelegd van een door de kantonrechter aan Erbudak verleende machtiging om Merdan in deze procedure te vertegenwoordigen (een machtiging ex art. 1:349 jo. art. 1:253k BW).
3. Verzoek tot wijziging van de partijaanduiding
3.1
Bij brief van 19 december 2013 is – zoals hierboven reeds vermeld is – namens Erbudak als wettelijk vertegenwoordigster van Merdan verzocht om de aanduiding van verzoeker tot cassatie sub 3 te wijzigen. Volgens dit verzoek is verzoeker tot cassatie sub 3 niet Merdan, maar Erbudak als wettelijke vertegenwoordigster van Merdan. De partijaanduiding in het verzoekschrift tot cassatie zou een vergissing zijn.
3.2
De advocaat van Slotervaartziekenhuis heeft bij brief van 24 december 2013 bericht dat deze partij zich voor wat betreft het verzoek tot wijziging van de partijaanduiding, refereert aan het oordeel van Uw Raad. De overige verweersters en belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om op het verzoek te reageren, maar hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
3.3
Het verzoek tot wijziging van de partijaanduiding dient mijns inziens gehonoreerd te worden.4.Uit de gedingstukken blijkt dat voor verweersters en belanghebbenden duidelijk moet zijn geweest dat Erbudak (als wettelijk vertegenwoordigster van Merdan), en niet Merdan in deze cassatieprocedure optreedt als formele procespartij. Daarnaast bestaat er geen reden om aan te nemen dat verweersters of belanghebbenden door het toestaan van de wijziging onredelijk in hun belangen zouden worden geschaad. Slotervaartziekenhuis heeft zich voor wat betreft het verzoek tot wijziging van de partijaanduiding gerefereerd aan het oordeel van Uw Raad. De overige verweersters en belanghebbenden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het verzoek te reageren. Mede gezien de in het arrest van 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881, RvdW 2014/34, geformuleerde regels voor beoordeling van een verzoek tot wijziging van de aanduiding van een procespartij, acht ik het hier aan de orde zijnde wijzigingsverzoek dan ook toewijsbaar.
4. Ontvankelijkheid in cassatie
4.1
Slotervaartziekenhuis stelt in haar verweerschrift dat verzoeker tot cassatie sub 3 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard (zie verweerschrift, par. 3). Volgens Slotervaartziekenhuis treedt Merdan op als verzoeker tot cassatie sub 3, en had Merdan, omdat hij minderjarig is, bij het instellen van cassatie vertegenwoordigd moeten worden door zijn wettelijk vertegenwoordiger.
4.2
Hierboven heb ik reeds opgemerkt dat voor verweersters en belanghebbenden duidelijk moet zijn geweest dat het cassatieberoep is ingesteld door Erbudak als wettelijk vertegenwoordigster van Merdan (zie paragraaf 3). Er is bovendien een kopie overgelegd van een door de kantonrechter aan Erbudak verleende machtiging om in deze procedure voor Merdan op te treden (een machtiging als bedoeld in art. 1:349 jo. art. 1:253k BW). Erbudak is mijns inziens dan ook ontvankelijk in het door haar als wettelijk vertegenwoordigster van Merdan ingestelde cassatieberoep. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van Slotervaartziekenhuis dient verworpen te worden.
5. Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel I
5.1
De Ondernemingskamer heeft in rov. 3.1 t/m 3.5 geoordeeld dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoeken tot het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Slotervaartziekenhuis en Parkrand, en voorts dat Michael en Rowena niet-ontvankelijk zijn in hun enquêteverzoek betreffende Meromi. De Ondernemingskamer overwoog (rov. 3.1 t/m 3.5):
“3.1 Verzoekers zijn geen aandeelhouder in Slotervaartziekenhuis en Parkrand. Michael en Rowena zijn geen aandeelhouder in Meromi. Verzoekers respectievelijk Michael en Rowena stellen echter dat zij economisch gerechtigde zijn in de onderscheiden vennootschappen en voorts dat Meromi en – voor zover het Michael en Rowena betreft: – ook Jeemer tezamen met die vennootschappen een zodanige eenheid vormen dat zij gerechtigd zijn een concernenquête te vragen. Op die twee gronden zijn zij in hun ogen gerechtigd een enquête in Slotervaartziekenhuis, Parkrand en Meromi te verzoeken.
3.2
Verweerders en belanghebbenden hebben dat bestreden. De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
3.3
Het enkele feit dat verzoekers indirect aandeelhouders in Slotervaartziekenhuis en Rowena en Michael indirect aandeelhouders in Meromi zijn, is – anders dan verzoekers kennelijk menen (pleitnota 106) – onvoldoende om de juistheid van een van beide stellingen aan te nemen.
3.4
De Ondernemingskamer stelt voorts het volgende vast:
- Naast Merdan zijn ook Jeemer en Delta Onroerend Goed aandeelhouder van Meromi. Meromi is houder van de aandelen in ook andere vennootschappen dan Slotervaartziekenhuis en Parkrand.
- Naast Michael en Rowena zijn ook de erven Schram aandeelhouder van Jeemer. Jeemer houdt ook de aandelen in andere vennootschappen dan alleen Meromi.
In het licht hiervan hebben verzoekers hun standpunt noch ten aanzien van de economische gerechtigdheid noch ten aanzien van de concernenquête voldoende toegelicht. Dit betekent dat hun verzoeken in zoverre niet ontvankelijk zijn. Dat er tussen de besturen van een aantal van voormelde vennootschappen eenheid van bestuur bestaat, leidt – op zichzelf – niet tot een ander oordeel.
3.5
Het voorgaande laat onverlet dat het denkbaar is dat het beleid van Jeemer als aandeelhouder van Meromi en het beleid van Meromi als aandeelhouder in Slotervaartziekenhuis en Parkrand bij een mogelijk te bevelen enquête in Jeemer respectievelijk Meromi zal worden onderzocht.”
5.2
Onderdeel I klaagt dat de Ondernemingskamer in rov. 3.3 en 3.4 miskend heeft dat een indirect kapitaalverschaffer van een vennootschap, ongeacht de realiteit van de tussenliggende entiteiten, voor de toepassing van art. 2:346 lid 1 aanhef en sub b BW gelijkgesteld kan worden met een aandeelhouder of certificaathouder van die vennootschap. De Ondernemingskamer zou met haar oordeel dat verzoekers hun standpunt over de economische gerechtigdheid onvoldoende hebben toegelicht, dan ook te hoge eisen hebben gesteld aan de stellingen van verzoekers. Vast staat immers, aldus het onderdeel, “dat verzoekers indirect meer dan 10% risicodragend kapitaal verschaffen in de vennootschappen ten aanzien waarvan een enquête wordt verzocht […].”
5.3
Het onderdeel beroept zich onder meer op de beschikking van de Hoge Raad van 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7833, NJ 2013/304 (Chinese Workers). Volgens het onderdeel blijkt uit het in die beschikking ‘zonder enig voorbehoud gegeven’ oordeel dat het indirecte aandeelhouderschap van Michael, Rowena en Merdan zonder meer kwalificeert als economische gerechtigdheid die op één lijn gesteld moet worden met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder. De enige eis die aan de economische gerechtigdheid gesteld zou worden, zou het kapitaalvereiste van art. 2:346 lid 1 BW zijn. De omstandigheid dat de ‘tussenliggende schakel of schakels’ ook (beheer)activiteiten verrichten voor andere vennootschappen, zou voor de enquêtebevoegdheid van de economisch gerechtigde niet van betekenis zijn.
5.4
Ter toelichting op de klachten vermeldt het onderdeel onder meer dat Merdan houder is van meer dan 10% van de aandelen in Meromi. Uit dat gegeven zou volgen dat Merdan economisch gerechtigde is tot Meromi’s 100%-dochtervennootschappen5.Slotervaartziekenhuis en Parkrand. Als economisch gerechtigde zou hij dan ook bevoegd zijn om ten aanzien van deze vennootschap een enquête te verzoeken. Om overeenkomstige redenen hadden Michael en Rowena volgens het onderdeel ontvankelijk verklaard moeten worden in hun enquêteverzoeken betreffende Slotervaartziekenhuis en Meromi. Michael en Rowena zouden als aandeelhouders van Jeemer namelijk economisch gerechtigden zijn tot Meromi, en als economisch gerechtigden tot Meromi zouden zij weer economisch gerechtigden zijn tot Meromi’s 100%-dochtervennootschappen Slotervaartziekenhuis en Parkrand.
5.5
De klachten van onderdeel I zijn ongegrond. Zij berusten m.i. op een onjuiste lezing van de beschikking van de Hoge Raad van 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7833, NJ 2013/304 (Chinese Workers). In die beschikking overwoog de Hoge Raad onder meer het volgende (rov. 3.5 - 3.6):
“3.5. Bij de beoordeling van deze klachten […] dient te worden vooropgesteld dat de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot het instellen van een enquête toekomt aan degenen aan wie deze bevoegdheid in de wet is verleend en dat de daartoe strekkende opsomming in art. 2:346 BW limitatief is. Volgens vaste rechtspraak brengt de strekking van het enquêterecht echter mee dat de verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft, welk belang in zoverre op een lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder, voor de toepassing van art. 2:346, aanhef en onder b, BW, dient te worden gelijkgesteld met aandeelhouders of certificaathouders (vgl. HR 6 juni 2003, LJN AF9440, NJ 2003/486, HR 4 februari 2005, LJN AR8899, NJ 2005/127, HR 25 juni 2010, LJN BM0710, NJ 2010/370, HR 10 september 2010, LJN BM6077, NJ 2010/665, en HR 8 april 2011, LJN BP4943, NJ 2011/338).
3.6.
De ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de aandeelhouders in Chinnede – waaronder Yeh-Chiu [de partij die het enquêteverzoek had ingediend; toevoeging A-G] – onder de door haar in rov. 3.5 genoemde omstandigheden moeten worden aangemerkt als de economisch gerechtigden in Chinese Workers. Met dat oordeel heeft zij tot uitdrukking gebracht dat Yeh-Chiu als verschaffer van risicodragend kapitaal een eigen economisch belang heeft in Chinese Workers dat in zoverre kan worden gelijkgesteld met het belang van een aandeelhouder als bedoeld in art. 2:346, aanhef en onder b, BW. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. De omstandigheid dat Yeh-Chiu niet rechtstreeks aandelen houdt in Chinese Workers, maar dat zij door middel van aandelen in Chinnede een economisch belang heeft in Chinese Workers, doet daaraan niet af. Ook de omstandigheid dat Chinnede een vennootschap is naar het recht van Hong Kong leidt niet tot een ander oordeel, nu de ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de ondernemingsactiviteiten plaatsvinden in Chinese Workers. […]” (onderstrepingen toegevoegd, A-G)
5.6
Deze rechtsoverwegingen uit de Chinese Workers-beschikking dienen mijns inziens zo begrepen te worden dat de strekking van het enquêterecht meebrengt dat de verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het enquêteverzoek betrekking heeft, voor de toepassing van art. 2:346 lid 1 aanhef en sub b en c BW6.gelijkgesteld dient te worden met aandeelhouders en certificaathouders indien en voor zover dat eigen economisch belang op een lijn gesteld kan worden met de belangen van een aandeelhouder of certificaathouder van die vennootschap.7.In tegenstelling tot hetgeen onderdeel I betoogt, brengt de strekking van het enquêterecht niet mee dat de positie van een dergelijke verschaffer van risicodragend kapitaal voor de toepassing van art. 2:346 lid 1 BW zonder meer gelijkgesteld kan worden aan die van een aandeelhouder of certificaathouder. Omstandigheden van het geval dienen meegewogen te worden. Dat laatste blijkt ook uit de onderstreepte delen van de hierboven geciteerde rov. 3.6. In die passages komt naar voren dat de Hoge Raad de door de Ondernemingskamer genoemde omstandigheden relevant achtte voor de beantwoording van de vraag of het economische belang in het desbetreffende geval gelijkgesteld kon worden met het belang van een aandeelhouder. Als het indirect aandeelhouderschap, zoals onderdeel I kennelijk meent, zonder meer gelijkgesteld kon worden met aandeelhouderschap, waren die omstandigheden niet van betekenis geweest. Verder merk ik op dat de Hoge Raad in rov. 3.5 van de Chinese Workers-beschikking vermeldt dat sprake is van vaste rechtspraak op dit punt. Deze vermelding en de daarbij opgenomen verwijzing naar eerdere beschikkingen, welke beschikkingen zien op gevallen waarin bijzondere omstandigheden van doorslaggevende betekenis waren, bevestigen dat van een koerswijziging geen sprake was.
5.7
In de onderhavige zaak staat vast dat Michael, Rowena en Merdan geen aandeelhouder zijn van Slotervaartziekenhuis of van Parkrand, en dat Michael en Rowena geen aandeelhouder zijn van Meromi (zie rov. 3.1). Naar oordeel van de Ondernemingskamer hebben verzoekers onvoldoende toegelicht waarom de economische belangen van Michael, Rowena en Merdan in Slotervaartziekenhuis en Parkrand, op één lijn gesteld zouden kunnen worden met de belangen van een aandeelhouder of certificaathouder van die vennootschappen (zie rov. 3.3, 3.4). Verder is naar haar oordeel onvoldoende toegelicht dat Michael en Rowena een zodanig economisch belang zouden hebben in Meromi, dat dit belang op één lijn gesteld zou kunnen worden met de belangen van een aandeelhouder of certificaathouder van Meromi (zie rov. 3.3, 3.4). Aan deze oordelen heeft de Ondernemingskamer onder meer het volgende ten grondslag gelegd:
- Het enkele feit dat Michael, Rowena en Merdan indirect aandeelhouders in Slotervaartziekenhuis zijn en dat Rowena en Michael indirect aandeelhouders in Meromi zijn, is, anders dan verzoekers kennelijk menen, in dit verband onvoldoende (zie rov. 3.3).
- Naast Merdan zijn ook Jeemer en Delta Onroerend Goed aandeelhouder van Meromi. Meromi is houder van de aandelen in ook andere vennootschappen dan Slotervaartziekenhuis en Parkrand (zie rov. 3.4).
- Naast Michael en Rowena zijn ook de erven Schram aandeelhouder van Jeemer. Jeemer houdt ook de aandelen in andere vennootschappen dan alleen Meromi (zie rov. 3.4).
- Dat er tussen de besturen van een aantal van de voormelde vennootschappen eenheid van bestuur bestaat, leidt als zodanig niet tot een ander oordeel (zie rov. 3.4).
De Ondernemingskamer heeft – zoals vermeld – geoordeeld dat, mede gezien de bovengenoemde vaststellingen, onvoldoende is toegelicht op welke gronden verzoekers bevoegd zouden zijn om een enquête te verzoeken ten aanzien van Slotervaartziekenhuis, Parkrand en (voor wat betreft Michael en Rowena) Meromi. De Ondernemingskamer heeft de verzoeken in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaard (zie rov. 3.1 t/m 3.5 en dictum). Deze oordelen geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en zijn als zodanig ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De klachten van onderdeel I worden dan ook tevergeefs voorgesteld.
Onderdeel II
5.8
Onderdeel II klaagt dat de Ondernemingskamer in rov. 3.3 en 3.4 niet kenbaar ingaat op de economische gerechtigdheid van Michael, Rowena en Merdan in Parkrand, dit terwijl verzoekers niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun enquêteverzoek betreffende Parkrand. Volgens het onderdeel is het oordeel van de Ondernemingskamer op dit punt dan ook onvoldoende gemotiveerd.
5.9
Deze klacht is ongegrond. De Ondernemingskamer heeft in rov. 3.1 t/m 3.4 geoordeeld dat verzoekers onvoldoende hebben toegelicht op welke gronden zij bevoegd zouden zijn tot het indienen van een enquêteverzoek ter zake van Slotervaartziekenhuis, Parkrand en (wat Michael en Rowena betreft) Meromi. Daarbij heeft de Ondernemingskamer in rov. 3.3 enkel de namen vermeld van Slotervaartziekenhuis en Meromi, en niet tevens van Parkrand. In rov. 3.4 is echter ook uitdrukkelijk ingegaan op hetgeen vastgesteld kan worden omtrent de economische belangen in Parkrand (ten dele ook door in te gaan op hetgeen vastgesteld kan worden omtrent Meromi, de aandeelhouder van Parkrand). De Ondernemingskamer heeft dan ook wel degelijk gemotiveerd op welke gronden zij oordeelt dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun enquêteverzoek ten aanzien van Parkrand.
5.10
Onderdeel II klaagt voorts dat ook de bij onderdeel I genoemde gronden meebrengen dat het oordeel omtrent het enquêteverzoek betreffende Parkrand niet in stand kan blijven. Ook deze klacht faalt, en wel om de redenen zoals vermeld bij de bespreking van dat eerste onderdeel. Dit behoeft hier verder geen toelichting.
Slotsom
5.11
De klachten van het cassatiemiddel (onderdelen I en II) kunnen om de hierboven vermelde redenen niet tot cassatie leiden. Slotsom is dan ook dat het cassatieberoep verworpen dient te worden.
6. Conclusie
De conclusie strekt tot toewijzing van het verzoek tot wijziging van de aanduiding van verzoeker tot cassatie sub 3, tot verwerping van het verweer dat verzoeker tot cassatie sub 3 niet-ontvankelijk is en voorts tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑02‑2014
Het verzoekschrift is bij de griffie van de Ondernemingskamer ingekomen op 12 juni 2013 (per e-mail, zonder producties) en op 18 juni 2013 (per koerier, met producties); zie rov. 1.2.
Verzoekers hebben in cassatie een kopie overgelegd van een in de onderhavige zaak gegeven beschikking van de Ondernemingskamer van 25 juli 2013. In deze beschikking stelt de Ondernemingskamer vast dat de kantonrechter Erbudak gemachtigd heeft om in de procedure voor Merdan op te treden. De Ondernemingskamer verwerpt het verweer dat niet Erbudak maar Merdan als formele procespartij is opgetreden en dat Merdan in zijn verzoek jegens Meromi niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In de beschikking wordt iedere verdere beslissing aangehouden. Overigens blijkt uit de gepubliceerde jurisprudentie dat de Ondernemingskamer na de thans in cassatie aan de orde zijnde deelbeschikking van 4 juli 2013 en de genoemde beschikking van 25 juli 2013, verdere beschikkingen heeft gegeven op 18 oktober 2013, 25 oktober 2013 en 11 december 2013 (zaaknummer 200.128.640).
De door verzoekers gewenste partijaanduiding van verzoeker tot cassatie sub 3, heb ik om deze reden overigens ook reeds opgenomen in de kop van deze conclusie. Verder zij opgemerkt dat ik omwille van de leesbaarheid, in deze conclusie veelal veronderstellenderwijs aanneem dat vastgesteld zal worden dat verzoekers in deze cassatieprocedure dezelfde personen zijn als de verzoekers in het geding in vorige instantie (dit geldt uiteraard niet voor paragrafen 3 en 4 van deze conclusie).
De Ondernemingskamer laat, zo begrijp ik, overigens in het midden of hier voor de toepassing van art. 2:346 lid 1 aanhef en sub b BW uitgegaan dient te worden van de situatie vóór de aandelenuitgifte door Slotervaartziekenhuis van 14 maart 2013 (toen Meromi houder was van 100% van de aandelen in Slotervaartziekenhuis) of van de situatie die door die aandelenuitgifte is ontstaan (met Meromi als houder van 0,36% van de aandelen in Slotervaartziekenhuis). Zie ook hierboven, onder 1.11.
Per 1 januari 2013 is de wettelijke regeling van art. 2:346 BW gewijzigd; relevante bepaling is nu niet art. 2:346 aanhef en sub b BW, maar art. 2:346 lid 1 aanhef en sub b en c BW. De wijziging is voor de hier aan de orde zijnde rechtsvraag verder overigens niet van belang.
Zie in overeenkomstige zin bijvoorbeeld het oordeel van de Ondernemingskamer van 3 juni 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3555, JOR 2013/241, rov. 3.8 (Interfisc), m.nt. J.W. de Groot. Vgl. verder onder meer D.F. Berkhout, ‘Enquetebevoegdheid voor aandeelhouders van buitenlandse vennootschappen’, TOP 2013, 4, p. 133 e.v.
Beroepschrift 04‑10‑2013
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geven te kennen:
- 1.
Michael David llhan VAN WAVEREN, wonende te Rotterdam,
- 2.
Rowena Sharonna Alexia VAN WAVEREN, wonende te Amsterdam,
- 3.
Merdan Michael Tristan KOC, wonende te Beverwijk,
voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te (2514 EA) 's‑Gravenhage aan het Lange Voorhout 3 ten kantore van de advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden mrs. R.P.J.L. Tjittes en L. Kelkensberg, die door hen zijn aangewezen om hen in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen en als zodanig dit verzoekschrift ondertekenen en indienen.
Gerekwestreerden zijn
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SLOTERVAARTZIEKENHUIS B.V., gevestigd te (1066 EC) Amsterdam aan de Louwesweg 6, voor wie in als advocaat optrad mr. O.L.M. Heuts (CORP. Advocaten), kantoorhoudende te (1075 HJ) Amsterdam aan de De Lairessestraat 137–143.
en
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JEEMER B.V.,
- 3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MEROMI HOLDING B.V.,
- 4.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PARKRAND B.V.,
- 5.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A2 ANTWOORDSERVICE B.V., alle gevestigd te (1951 NH) Velsen-Noord aan de Olieweg 1, voor wie als advocaten optraden mr. H.F. van Druten, mr. S.J.H.M. Berendsen en mr. A.J. Kok (Loyens & Loeff (advocaten) NV), allen kantoorhoudende te (1076 ED) Amsterdam aan de Fred. Roeskestraat 100.
Belanghebbenden zijn
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DELTA ONROEREND GOED B.V., gevestigd te (1940 ED) Beverwijk, voor wie als advocaten optraden mr. M.W.E. Evers en mr. S.M.A.M. Timmermans (De Breij Evers Boon), beiden kantoorhoudende te (1075 AB) Amsterdam aan de Koningslaan 31.
en
- 2.
W.J.M. SCHRAM, wonende te Amsterdam
- 3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHRAM BELEGGING MAATSCHAPPIJ B.V., gevestigd te (1951 NH) Velsen-Noord aan de Olieweg 1
- 4.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VELSEN TERMINAL B.V., gevestigd te (1951 NH) Velsen-Noord aan de Olieweg 1, niet verschenen
en
- 5.
Theodorus Johannes Hendrik DEKKER, wonende te Amsterdam
- 6.
Johan Jan Willem MEURS, wonende te Ursem
- 7.
Andries Augustus KAMPFRAATH, wonende te Breukelen
- 8.
Cornelis Wilhelmus Maria ZWANENBURG, wonende te Willemstad, Curaçao, voor wie als advocaten optraden mr. L.C.J.M. Spigt en mr. F. Eikelboom (Spigt Litigators NV) beiden kantoorhoudende te (1077 AR) Amsterdam aan de Apollolaan 151.
Met dit verzoekschrift wordt beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam, Ondernemingskamer, van 4 juli 2013 onder zaaknummer 200.128.640/01 OK gegeven tussen Michael David llhan van Waveren (hierna: Michael), Rowena Sharonna Alexia van Waveren (hierna: Rowena) en Merdan Michael Tristan Koç (hierna: Merdan) als verzoekers en gerekwestreerden als verweerders.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen doordat het Hof heeft overwogen en beslist als vervat in de ten deze bestreden beschikking, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende — in onderlinge samenhang te lezen — redenen:
Inleiding op de klachten
1.
Het gaat in deze zaak in essentie om de rechtsvraag of een indirecte kapitaalverschaffer in een vennootschap zonder meer kan worden beschouwd als economisch gerechtigde, wiens belangen op één lijn zijn te stellen met de belangen van een (directe) aandeelhouder in die vennootschap, en uit dien hoofde moet worden ontvangen in zijn verzoek tot — kortweg — het gelasten van een enquête (vgl. HR 29 maart 2013, NJ 2013, 304 (Chinese Workers)).
2.
De moeder van verzoekers, Erbudak, heeft sinds 1997 diverse zakelijke initiatieven ontplooid samen met de op 28 december 2012 overleden zakenman Jan Schram. In 2006 besloten Schram en Erbudak het destijds de facto failliete Slotervaart Ziekenhuis over te nemen. Schram verschafte financiële middelen (waaronder een lening van 26 miljoen euro via zijn vennootschap Delta Onroerend Goed B.V.) en Erbudak fungeerde als bestuursvoorzitter (vgl. inleidend verzoekschrift nrs. 11–24). Het ziekenhuis is in korte tijd weer winstgevend gemaakt (vlg. prod. 5 bij inleidend verzoekschrift).
3.
Schram onderhield een bijzondere zakelijke relatie met Erbudak en haar kinderen, Michael, Rowena en Merdan. De activiteiten van Erbudak en Schram werden operationeel verricht vanuit diverse vennootschappen, waaronder Jeemer B.V., Meromi Holding B.V., Parkrand B.V. en Slotervaartziekenhuis B.V. De kinderen van Erbudak hielden en houden aanzienlijke aandelenbelangen in deze vennootschappen. De namen Jeemer en Meromi die Schram de vennootschappen heeft gegeven, zijn terug te voeren op de namen van de kinderen (vgl. inleidend verzoekschrift nrs. 13–15, 21 en 32).
4.
Merdan houdt 16,66% van de aandelen in Meromi, die op haar beurt 100% van de aandelen houdt in Parkrand en tot 14 maart 2013 tevens 100% van de aandelen in Slotervaartziekenhuis. Michael en Rowena houden ieder 24,5% van de aandelen in het kapitaal van Jeemer. Jeemer houdt 66,66% van de aandelen in Meromi. Michael en Rowena zijn dus eveneens indirect aandeelhouders van Parkrand en Slotervaartziekenhuis (rov. 2.4 van de bestreden beschikking).
5.
De aandelenverhoudingen zijn verbeeld in de aan dit verzoekschrift gehechte producties 1 en 2.
Productie 1 geeft de aandelenverhoudingen weer ten tijde van het indienen van het inleidende verzoekschrift. Productie 2 geeft de aandelenverhoudingen weer vóór het overlijden van Jan Schram op 28 december 2012 en vóór de emissie op 14 maart 2013. Opvallend is de aanzienlijke verwatering van het aandelenbelang van Meromi in Slotervaartziekenhuis (van 100% naar 0,36%) als gevolg van die emissie (zie daarover ook alinea's 10 en 12 hierna).
6.
In de statuten van Jeemer, Meromi en A2 Antwoordservice is een bijzondere aanbiedingsverplichting vastgelegd, inhoudende dat in geval van overlijden van Jan Schram dan wel overdracht of overgang van aandelen in een aandeelhouder-rechtspersoon, de aandelen dienen te worden aangeboden aan de overige aandeelhouders. De bedoeling van deze regeling was dat verzoekers de mogelijkheid zouden hebben om de betreffende vennootschappen over te nemen (vgl. inleidend verzoekschrift nr. 33 en prod. 4).
7.
Kort na het overlijden van Jan Schram op 28 december 2012 zijn de erven Schram de strijd aangegaan met Erbudak en verzoekers. De situatie wordt door ING — een relatieve buitenstaander — omschreven als een machtsstrijd tussen de (indirecte)aandeelhouders van het ziekenhuis (vlg. de brief van ING aan Slotervaartziekenhuis van 25 februari 2013, geciteerd in rov. 2.9 van de bestreden beschikking).
Michael, Rowena en Merdan hebben de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (hierna: de OK) in dat verband bij verzoekschrift van 12 juni 2013 verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Jeemer B.V, Meromi Holding B.V., Slotervaartziekenhuis B.V., Parkrand B.V. en A2 Antwoordservice B.V. Daarnaast hebben zij verzocht verscheidene onmiddellijke voorzieningen te treffen.
Achtergrond van het verzoek
8.
De erven Schram zijn eerst na diverse sommaties (slechts gedeeltelijk) begonnen met de uitvoering van de aanbiedingsplichten die waren ontstaan door het overlijden van Jan Schram (vgl. inleidend verzoekschrift nrs. 40, 71–72, 94–108, 232–244).
9.
Andere kenmerkende gebeurtenissen in de machtsstrijd die is ontstaan na het overlijden van Jan Schram, zijn ten eerste de schorsing en het daaropvolgende ontslag van Erbudak als bestuurder van Slotervaartziekenhuis op 19 februari 2013 respectievelijk 27 maart 2013 (rov. 2.8 en 2.12 van de bestreden beschikking).
Zowel voor Erbudak als voor financier ING kwam de schorsing volstrekt onverwacht (vlg. inleidend verzoekschrift nrs. 150–152, 175–176). De ING heeft naar aanleiding van de publiek bekend gemaakte schorsing van Erbudak besloten alle kredietlijnen van Slotervaartziekenhuis te bevriezen. Zie rov. 2.9 van de bestreden beschikking, waarin de brief van ING aan Slotervaartziekenhuis wordt geciteerd:
‘Het op non-actief stellen van de voorzitter van de Raad van Bestuur heeft bij ING vragen doen rijzen: Naar wij hebben begrepen lag het bestuurlijke zwaartepunt van de Raad van Bestuur bij de voorzitter. Door de recente op non-actiefstelling is naar de mening van ING een bestuurlijke issue ontstaan die in het belang van het ziekenhuis adequaat en op zeer korte termijn zal moeten worden opgelost, waarbij de belangen van alle stakeholders belangrijk zijn.
De bank had verwacht dat het ziekenhuis met alle belanghebbenden om de tafel zou gaan zitten zodat deze issue intern zou kunnen worden opgelost. Zodoende was de bank zeer verrast en verontrust naar aanleiding van het publiek maken van deze schorsing afgelopen vrijdagmiddag. Het is de mening van de bank dat als gevolg hiervan een machtsstrijd is ontstaan tussen de (indirecte) aandeelhouders van het ziekenhuis die een serieuze negatieve impact kan hebben op het ziekenhuis en, in het verlengde daarvan, de door ING verstrekte financiering. Ook dit vormt een grond voor vervroegde opeisbaarheid van de kredietfaciliteit. Het is de mening van de bank dat deze issue zo snel als mogelijk moet worden opgelost.
Als gevolg hiervan heeft ING besloten om alle banklijnen tot nader order de bevriezen. (…)’
Vgl. ook de reactie op deze brief van Slotervaartziekenhuis, overgelegd als prod. 54 bij inleidend verzoekschrift.
10.
Ten tweede hebben op 14 maart 2013 in Slotervaartziekenhuis een aandelenemissie en statutenwijziging plaatsgevonden naar aanleiding waarvan het belang van Meromi in Slotervaartziekenhuis verwaterde van 100% naar 0,36 % (rov. 2.11). De emissie is geïnitieerd door de erven Schram via Delta Onroerend Goed B.V. Verzoekers zijn bij de voorbereidingen van de emissie niet betrokken (vlg. inleidend verzoekschrift nrs. 108–113, 266–267 en prod 33–36).
Als gevolg van de uitgifte en statutenwijziging zijn de aandelen van voorheen enig aandeelhouder Meromi in Slotervaartziekenhuis verwaterd tot nagenoeg nihil, en hebben verzoekers geen zeggenschap van enige omvang meer in Slotervaartziekenhuis.
11.
Verzoekers menen dat de schorsing en het ontslag van Erbudak als bestuursvoorzitter ten onrechte hebben plaatsgevonden, dan wel onder voorgewende redenen. Na het ontslag van Erbudak kon immers de uitgifte van aandelen aan Delta worden gerealiseerd, en daarmee de verwatering van het aandelenbelang van verzoekers in Slotervaartziekenhuis (vlg. inleidend verzoekschrift 184, 189–190, 267 en prod. 57).
12.
Voorts menen verzoekers dat de aandelenemissie in Slotervaartziekenhuis onrechtmatig was en dat bovendien de regels van good governance binnen het Slotervaart Ziekenhuis zijn geschonden (vgl. inleidend verzoekschrift nrs. 191–193 en 270–277). De constructie tot de artificiële versterking van het eigen vermogen van Slotervaartziekenhuis, waarvan de emissie onderdeel uitmaakte, was bovendien geen vereiste van huisbankier ING, en niet eens met haar afgestemd (vgl. inleidend verzoekschrift nrs. 187 en 192 en prod. 60).
13.
Ten derde menen verzoekers dat sinds de dood van Jan Schram sprake is van belangenvermenging en tegenstrijdige belangen binnen de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van Slotervaartziekenhuis B.V. en de bestuurders en aandeelhouders van de bij het ziekenhuis betrokken vennootschappen Meromi, Jeemer en Parkrand. Verzoekers hebben bijvoorbeeld redenen om aan te nemen dat het bestuur van Slotervaartziekenhuis en de RvC zich laten leiden door de erven Schram (vlg. inleidend verzoekschrift nrs. 85–86, 90, 131–132, 194–200 en 216–225).
14.
Het voorgaande vormt in de ogen van verzoekers de belangrijkste gronden om aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen — voor zover in deze cassatieprocedure van belang — Meromi, Slotervaartziekenhuis en Parkrand te twijfelen, en de reden voor hun verzoek aan de OK. Het doel van verzoekers bij hun enquêteverzoek is opening van zaken, en sanering en herstel van de verhoudingen binnen de ondernemingen van genoemde vennootschappen, alsmede vaststelling van de verantwoordelijkheid voor mogelijk blijkend wanbeleid.
Ontvankelijkheid verzoekers
15.
Ten verwere hebben gerekwestreerden en belanghebbenden de niet-ontvankelijkheid van verzoekers ingeroepen. Zij hebben — kort weergegeven — betoogd dat verzoekers hun bezwaren niet tevoren schriftelijk hebben kenbaar gemaakt (art. 2:349 lid 1 BW), en dat verzoekers niet voldoen aan de kapitaalseis van art. 2:346 lid 1 sub b BW.
16.
In zijn (deel)beschikking van 4 juli 2013 heeft de OK geoordeeld over de ontvankelijkheid van verzoekers. De OK is daarbij enkel ingegaan op de kapitaalseis van art. 2:346 BW, en heeft (nog) geen oordeel gegeven in de discussie omtrent de kenbaarheid van de bezwaren van verzoekers, als bedoeld in art. 2:349 lid 1 BW.
17.
De OK komt tot het oordeel dat alle drie verzoekers niet-ontvankelijk zijn, voor zover het betreft het verzoek tot het bevelen van een enquête in Slotervaartziekenhuis en Parkrand. De OK acht Michael en Rowena evenmin ontvankelijk in het verzoek tot het bevelen van een enquête in Meromi en A2 Antwoordservice.1.
De OK gaat nog niet in op de ontvankelijkheid van Michael en Rowena ten aanzien van Jeemer B.V. en evenmin op de ontvankelijkheid van Merdan ten aanzien van Meromi (rov. 3.16).
18.
In de beschikking van 4 juli 2013 laat de OK in het midden of moet worden uitgegaan van de aandelenverhoudingen tot 14 maart 2013 (prod. 2), of van de aandelenverhoudingen van na de aandelenemissie op 14 maart 2013 (op basis waarvan verzoekers indirect minder dan 10% van de aandelen in Slotervaartziekenhuis houden, zie prod. 1). Indien de klachten van het onderhavige cassatiemiddel leiden tot vernietiging van de beschikking van 4 juli 2013 en terugwijzing ter verdere afdoening, dan staat iedere beslissing op dit punt nog open. Daarbij geldt dat een belangrijke grond voor de enquêteverzoeken van Michael, Rowena en Merdan de emissie van 14 maart 2013 betreft (vgl. inleidend verzoekschrift nrs. 270–277). Doel en strekking van het enquêterecht brengen mee dat aan hen de bevoegdheid om een enquête in Slotervaartziekenhuis te verzoeken niet kan worden ontzegd, op de grond dat zij (door deze emissie) niet langer voldoen aan de kapitaaleis van art. 2:346 BW. Het enquêterecht strekt immers mede ter bescherming van minderheidsaandeelhouders tegen onder meer (mogelijk) machtsmisbruik door de meerderheid.2.
19.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van verzoekers stelt de OK vast dat Michael, Rowena en Merdan geen aandeelhouders zijn in Slotervaartziekenhuis en Parkrand, en dat Michael en Rowena geen aandeelhouders zijn in Meromi. Verzoekers hebben betoogd dat zij
- (i)
economisch gerechtigden zijn in deze vennootschappen, en
- (ii)
dat Meromi en Jeemer een zodanige eenheid vormen met Slotervaartziekenhuis en Parkrand dat zij gerechtigd zijn een concernenquête te vragen (rov. 3.1).
In rov. 3.3. en 3.4 behandelt het Hof deze twee grondslagen voor de enquêtebevoegdheid van verzoekers gezamenlijk voor zowel Slotervaartziekenhuis als Meromi (ten aanzien van deze laatste vennootschap gaat de OK, zoals gezegd, vooralsnog alleen in op de ontvankelijkheid van Michael en Rowena).
20.
De OK oordeelt dat hef enkele feit dat verzoekers indirect aandeelhouders zijn in Slotervaartziekenhuis, en Michael en Rowena in Meromi, onvoldoende is om te kunnen spreken van economische gerechtigdheid (rov. 3.3).
Voort stelt de OK vast dat naast Merdan ook Jeemer en Delta Onroerend Goed B.V. aandeelhouder zijn in Meromi, en dat Meromi houder is van de aandelen in ook andere vennootschappen dan Slotervaartziekenhuis en Parkrand. En verder dat naast Michael en Rowena ook de erven Schram aandelen houden in Jeemer, en dat Jeemer ook de aandelen houdt van andere vennootschappen dan alleen Meromi. De OK oordeelt dat verzoekers in het licht van die omstandigheden hun standpunt ten aanzien van de economische gerechtigdheid niet voldoende hebben toegelicht, en in zoverre niet ontvankelijk zijn. De omstandigheid dat tussen de besturen van een aantal vennootschappen eenheid van bestuur bestaat doet daaraan op zichzelf niet af, aldus de OK (rov. 3.4).
21.
Michael, Rowena en Merdan kunnen zich in de beschikking van 4 juli 2013 niet vinden, voor zover het betreft hun niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van Slotervaartziekenhuis, Parkrand en (in het geval van Michael en Rowena) Meromi. Zij menen dat zij kwalificeren als economisch gerechtigden tot Slotervaartziekenhuis en Parkrand en (voor wat betreft Michael en Rowena ook) tot Meromi, wier belangen op één lijn te stellen zijn met de belangen van een (directe) aandeelhouder van deze vennootschappen, en uit dien hoofde hadden moeten worden ontvangen in hun verzoek tot — kortweg — het gelasten van de betreffende enquêtes. Verzoekers voeren tegen de oordeelsvorming van de OK dan ook de hiernavolgende rechts- en motiveringsklachten aan.
Onderdeel I.
Klacht onderdeel I
1.
Dit onderdeel richt zich tegen het hiervoor (alinea 20) weergeven oordeel van de OK in rov. 3.3. en 3.4.
2.
De OK miskent in rov. 3.3. en 3.4 in strijd met het recht, dat een indirect kapitaalverschaffer van een vennootschap voor de toepassing van art. 2:346 lid 1 sub b BW kan worden gelijkgesteld met een aandeelhouder of certificaathouder van die vennootschap, ongeacht de realiteit van de tussenliggende entiteit(en). Nu vaststaat dat verzoekers indirect meer dan 10% risicodragend kapitaal verschaffen in de vennootschappen ten aanzien waarvan een enquête wordt verzocht, heeft de OK bovendien te hoge eisen gesteld aan de stelplicht van verzoekers, door te oordelen dat zij hun standpunt ten aanzien van de economische gerechtigdheid niet voldoende hebben toegelicht. In de Chinese Workers uitspraak3. oordeelt Uw Raad immers onomwonden dat de opsomming van enquêtegerechtigden in art. 2:346 BW weliswaar limitatief is, maar dat de strekking van het enquêterecht meebrengt dat de verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft, welk belang in zoverre op één lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder, voor de toepassing van art. 2:346, aanhef en onder b BW, dient te worden gelijkgesteld met aandeelhouders of certificaathouders (rov. 3.5).
Uitwerking en toelichting onderdeel I
3.
Toegang tot de enquêteprocedure bij een naamloze of besloten vennootschap komt slechts toe aan een beperkt aantal verzoekers (vgl. art. 2:346 en 2:347 BW).4. Op 1 januari 2013 is deze groep (onder meer) uitgebreid met de vennootschap zelf (art. 2:346 lid 1 aanhef sub d BW). Veruit de meeste enquêteverzoeken zijn afkomstig van kapitaalverschaffers (95%).5.
In hoofdlijnen geldt sinds 1 januari 2013 dat bij een B.V. of een N.V. met een geplaatst kapitaal van minder dan € 22,5 miljoen een verzoeker (alleen of gezamenlijk) ten minste 10% van het kapitaal dient te vertegenwoordigen, en bij een geplaatst kapitaal van meer dan € 22,5 miljoen 1%.
4.
In de loop der jaren is de groep van niet in de wet genoemde gerechtigden tot de enquêteprocedure uitgebreid, enkel voor zover dit aansluit bij de wel in de wet geregelde gevallen. De basis voor die uitbreiding vormt een wetswijziging uit 1971, waarin de enquêtebevoegdheid ook aan certificaathouders werd toegekend. De belangrijkste reden daarvoor was het belang van de economische realiteit: nu certificaathouders net als aandeelhouders aangemerkt kunnen worden als verschaffers van risicodragend kapitaal, zag de wetgever geen reden om hen wat betreft het enquêterecht anders te behandelen dan aandeelhouders.6.
5.
Certificaathouders vormen geen vastomlijnde of wettelijk vastgelegde groep van belanghebbenden. Zij staan in een zekere relatie tot een aandeelhouder en zijn economisch — maar niet juridisch — gerechtigd tot het aandeel. Ook anderen dan directe aandeelhouders en certificaathouders kunnen een vergelijkbaar reëel belang hebben bij de bevoegdheid een enquête te verzoeken.7. In de jurisprudentie is dan ook herhaaldelijk de vraag opgekomen of naast de juridisch eigenaar van aandelen of certificaten ook de economisch gerechtigde tot die aandelen of certificaten de bevoegdheid heeft een enquêteverzoek in te dienen.
6.
In 2003 sprak Uw Raad zich in de zaak Scheipar voor het eerst uit over de enquêtebevoegdheid van een verschaffer van risicodragend vermogen, die weliswaar geen aandeelhouder noch certificaathouder was. Uw Raad oordeelde toen dat economische certificaathouders met certificaathouders moeten worden gelijkgesteld en dat hen bijgevolg enquête bevoegdheid toekomt ex artikel 2:346 lid 1 sub b BW. Uw Raad hechtte daarbij nog belang aan het feit dat de economische certificaathouder in zijn verhouding tot de juridische certificaathouder alle bevoegdheden toekomen met betrekking tot de zeggenschap.8. Op die eis is in de literatuur veel kritiek gekomen: het hebben van een economisch belang zou voldoende moeten zijn.9.
7.
In 2010 verlaat Uw Raad in de Butôt uitspraak het zeggenschapscriterium, en oordeelt dat reeds het dragen van economisch risico in de vennootschap voldoende is voor toedeling van enquêtebevoegdheid. Zeggenschap in de vennootschap is daarvoor niet meer vereist; het risicocriterium: werd beslissend geacht.10. Aldus werd de enquêtebevoegdheid uitgebreid van aandeelhouder naar certificaathouder naar andere economische gerechtigden. Assink vat de portee Scheipar en Butôt uitspraken aldus samen:11.
‘Beide gevallen kenmerken zich daardoor, dat sprake is van een (in)directe vermogensrechtelijke verhouding (met inbegrip van Boek 1 BW) tussen enerzijds
- (i)
de economisch gerechtigde tot certificaten van aandelen en anderzijds
- (ii)
de certificaathouder.
Men kan deze twee beschikkingen derhalve zien als een clustertje van typologisch vergelijkbare gevallen, die draaien om economische gerechtigdheid tot certificaten van aandelen; dáárin schuilt dan de economische realiteit waarop in dit verband acht geslagen dient te worden.’
8.
Van Solinge verwoordt de strekking van de beschikkingen als volgt:12.
‘Sindsdien geldt dat ook de economische gerechtigde tot een (certificaat van) aandeel enquêtebevoegdheid heeft. De gedachte erachter is dat degene die (uiteindelijk) het kapitaal aan de vennootschap verschaft en daarmee dus het economische risico loopt, in staat moet zijn zíjn belangen via de enquêteprocedure in rechte te behartigen. Niet de juridische maar de economische werkelijkheid moet hier de doorslag geven.’
9.
In de literatuur werd al algemeen aangenomen dat de ‘economisch gerechtigden’ tot een aandeel gelijkgesteld kunnen worden met de in art. 2:346 BW bedoelde certificaathouders13.
10.
Ook in de TESN-beschikking14. is uitgangspunt dat een economisch gerechtigde op een aandeel bevoegd kan zijn tot het indienen van een enquête-verzoek. In die zaak werd evenwel geen enquêtebevoegdheid aangenomen van een ‘primary beneficiary’ van aandelen in een Nederlandse B.V., welke werden gehouden via twee Antilliaanse houdster vennootschappen in een trust. Hierbij speelde onder meer een rol dat de beneficiary onvoldoende had onderbouwd dat de certificaten voor zijn rekening en risico werden gehouden (en dat bijgevolg van economische gerechtigdheid sprake was). De primary beneficiary had in zijn verhouding tot een trust enkel een verwachting ten aanzien van de opbrengst van het in het trustvermogen ondergebrachte middellijke aandeelhouderschap in een Nederlandse B.V., maar geen in rechte te handhaven vorderingsrecht op de opbrengsten en/of het onderliggende vermogen jegens de juridische rechthebbende op de aandelen in die Nederlandse B.V. De OK en de HR oordeelden dat in een dergelijke situatie van economische gerechtigdheid geen sprake is. Het moet gaan om economische gerechtigdheid van een verschaffer van risicodragend kapitaal, in de zin van een vermogensrecht als bedoeld in art. 3:6 BW. Enkel een economisch belang in algemene zin is niet voldoende om enquêtebevoegdheid te creëren.15.
11.
Uw Raad trekt met zijn Chinese Workers beschikking16. de lijn van zijn eerdere rechtspraak door, en verwijst ook expliciet naar zijn uitspraken in onder meer Scheipar, Butôt en TESN.17. Hij oordeelt dat de strekking van het enquêterecht volgens vaste rechtspraak meebrengt dat de verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft, welk belang in zoverre op een lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder, voor de toepassing van art. 2:346, aanhef en onder b, BW, dient te worden gelijkgesteld met aandeelhouders of certificaathouders. De omstandigheid dat de verzoeker niet rechtstreeks aandelen houdt in de werkmaatschappij waarop de enquête zou zien, maar dat zij door middel van aandelen in een andere vennootschap een economisch belang heeft in de werkmaatschappij, doet daaraan niet af.18.
12.
Uit dit, zonder enig voorbehoud gegeven, oordeel blijkt dat het indirecte aandeelhouderschap van verzoekers wel degelijk — zonder meer — kwalificeert als economische gerechtigdheid die op één lijn gesteld moet worden met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder. Andere (verdergaande) eisen dan de minimum kapitaalseis van art. 2:346 lid 1 worden aan de economische gerechtigheid niet gesteld. De omstandigheid dat de tussenliggende schakel of schakels ook (beheer)activiteiten verrichten voor andere vennootschappen doet, anders dan de OK kennelijk meent, voor de enquêtebevoegdheid van een zodanige economisch gerechtigde bovendien niet ter zake.
13.
Van Schilfgaarde concludeert in zijn NJ noot onder de Chinese Workers uitspraak van Uw Raad dat uit deze beschikking voortvloeit dat een indirecte kapitaalverschaffer kan worden gelijkgesteld met een aandeelhouder of certificaathouder, ongeacht de realiteit van de tussenliggende schakel:19.
‘Waar het in deze kwestie om gaat is of een indirecte kapitaalverschaffer — in dit geval de aandeelhouder van de moedermaatschappij — voor de toepassing van artikel 2:346 lid 1 onder b kan worden gelijkgesteld met een aandeelhouder of certificaathouder. Die vraag wordt dus bevestigend beantwoord, ongeacht de ‘realiteit’ van de tussenliggende entiteit. Ten opzichte van de uitkomst in Bamford/TESN levert dit dus een verruiming op van de groep enquêtegerechtigden. Dat die verruiming toen niet uit de verf is gekomen, kan mede geweten worden aan de opzet van die procedure, waarin de concepten ‘reële betekenis’ en ‘wegdenken’ centraal stonden.’
14.
Reeds uit de Scheipar en Butôt uitspraken blijkt dat het er voor de toepassing van art. 2:346 lid 1 sub b BW om gaat of de verzoeker (uiteindelijk) het economisch risico draagt van (een deel van het kapitaal van) de vennootschap ten aanzien waarvan een enquête wordt verzocht. Zo ook al Maeijer in zijn NJ annotatie onder de Scheipar beschikking.20. Dat er sprake is van tussenschakels en de verzoeker slechts indirect is betrokken bij de vennootschap ten aanzien waarvan een enquête wordt verzocht, staat aan diens enquêtebevoegdheid niet in de weg.21. Met de Chinese Workers beschikking bestaat er geen twijfel meer over dat degene die in feite het economisch risico draagt van (een voldoende groot deel van het kapitaal van) een vennootschap, bevoegd is ten aanzien van die vennootschap een enquête te verzoeken.
15.
A-G Vlas vatte het voorgaande in zijn Conclusie vóór Chinese Workers sub 2.11 aldus samen:22.
‘Het is een beginsel van enquêterecht dat aan de verschaffers van risicodragend kapitaal de enquêtebevoegdheid toekomt Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat dit beginsel van het toekennen van enquêtebevoegdheid aan kapitaalverschaffers van de vennootschap wordt toegepast op de economisch rechthebbenden van certificaten van aandelen. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 10 september 2010 blijkt dat deze economische certificaathouders kunnen worden gelijkgesteld met de in art. 2:346 sub b BW bedoelde certificaathouders, ook indien aan hen geen bevoegdheden met betrekking tot de zeggenschap toekomen. Het hangt, aldus de Hoge Raad, niet ervan af of de verzoeker de hoedanigheid toekomt van houder van de certificaten, ‘maar of deze als kapitaalverschaffer een eigen economisch belang bij die certificaten heeft’.’
16.
Dat verzoekers verschaffers zijn van risicodragend kapitaal en dat zij — zij het via tussenschakels — het economisch risico dragen van (een voldoende groot deel van het kapitaal van) de vennootschappen ten aanzien waarvan zij een enquête verzoeken, is onomstotelijk het geval. Gerekwestreerden en belanghebbenden betwisten dat ook niet. De OK had verzoekers dan ook in hun verzoeken moeten ontvangen.
Resumé onderdeel l
Ontvankelijkheid Merdan ten aanzien van Slotervaartziekenhuis
17.
Anders dan de OK oordeelt in de onderhavige beschikking, moet Worden aangenomen dat een kapitaalverschaffer in een moedervennootschap zonder meer kan worden beschouwd als economisch gerechtigde tot een (Nederlandse) dochtervennootschap en als zodanig enquêtebevoegd is.
18.
Merdan is als houder van meer dan 10% van de aandelen in het kapitaal van Meromi Holding B.V. derhalve economisch gerechtigde tot de (100%) dochtervennootschappen van Meromi Holding B.V., Slotervaartziekenhuis en Parkrand.
19.
Aan het voorgaande doet, anders dan de OK kennelijk meent, niet af dat naast Merdan ook Jeemer en Delta Onroerend Goed B.V. aandeelhouder zijn in Meromi, noch dat Meromi houder is van de aandelen in ook andere vennootschappen dan Slotervaartziekenhuis en Parkrand. Uw Raad heeft in de Chinese Workers uitspraak immers, op goede gronden, geen voorbehoud gemaakt c.q. voorwaarden geformuleerd voor de wijze waarop, althans de omstandigheden waaronder, de economische gerechtigdheid van verzoekers van een enquête ten aanzien van de betreffende vennootschap moet zijn vormgegeven. Er bestaat te dien aanzien ook geen nadere stelplicht.
20.
Gelet op het voorgaande had de OK Merdan ontvankelijk moeten verklaren in zijn verzoek ten aanzien van Slotervaartziekenhuis.
Ontvankelijkheid Michael en Rowena ten aanzien van Meromi en Slotervaartziekenhuis
21.
Michael en Rowena zijn via hun belangen in Jeemer B.V. groot aandeelhouder in Meromi Holding B.V., ten aanzien waarvan zij derhalve economisch gerechtigden zijn. Als economisch gerechtigden van Meromi zijn zij tevens economisch gerechtigden in de (100%) dochtervennootschappen van Meromi; Slotervaartziekenhuis en Parkrand. De OK had Michael en Rowena derhalve eveneens moeten ontvangen in hun verzoeken ten aanzien van Slotervaartziekenhuis en Meromi.
Onderdeel II.
Ontvankelijkheid verzoekers ten aanzien ván Parkrand
1.
In rov. 3.3 en 3.4 gaat de OK niet kenbaar in op de economische gerechtigdheid van verzoekers ten opzichte van Parkrand. In het dictum worden verzoekers echter niet-ontvankelijk verklaard, ook in hun verzoek ten aanzien van Parkrand.
Klachten onderdeel II
2.
Nu de beschikking van 4 juli 2013 geen inzicht geeft in de gedachtegang: van het Hof voor wat betreft de ontvankelijkheid van verzoekers in hun verzoek een enquête te gelasten naar het beleid en de gang van zaken in Parkrand, en evenmin in de gronden van zijn beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring in dit verzoek, kleeft aan deze beslissing in het dictum een zodanig motiveringgebrek dat deze, gelet ook op de stellingname van verzoekers in dezen (zie inleidend verzoekschrift nrs. 282–284 en pleitnotities mrs. Haan en Groot nrs. 103–108) niet in stand kan blijven.
3.
Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van verzoekers ten aanzien van Slotervaartziekenhuis in rov. 3.3. en 3.4 mutantis mutandis opgeld doet ten aanzien van Parkrand, in die zin dat de OK heeft geoordeeld dat het enkele feit dat verzoekers indirect aandeelhouders zijn in Parkrand onvoldoende is om de juistheid aan te nemen van de stelling dat zij economisch gerechtigde zijn in deze vennootschap, dan kan de niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers ten aanzien van Parkrand evenmin in stand blijven, gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel l is aangevoerd (alinea's 1–21).
Redenen waarom:
Verzoekers uw Raad verzoeken de bestreden beschikking van het Hof te Amsterdam, Ondernemingskamer, te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als uw Raad geraden acht; kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 4 oktober 2013
Advocaten
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 04‑10‑2013
Daarnaast stelt de OK de wettelijke vertegenwoordiger van Merdan, Erbudak, in de gelegenheid een machtiging over te leggen als bedoeld in art. 1:349 BW, en Meromi mag daarop reageren (rov. 3.15–3.16). In de hier niet bestreden (deel)beschikking van 25 juli 2013 heeft de OK bepaald dat Erbudak als wettelijk vertegenwoordiger van Merdan optreedt en als formele procespartij moet worden aangemerkt. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Vgl. Hof Amsterdam (OK) 14 februari 2011, LJN BP5179, rov. 3.10 (Amtrada)
HR 29 maart 2013, NJ 2013, 304 en JOR 2013, 166 (Chinese Workers)
Vgl. ook HR 1 februari 2002, JOR 2002, 29, m.nt. Josephus Jitta (De Vries Robbé)
Dit percentage betreft de periode 1971–2007; Rapport Cools/Kroeze, serie vanwege het Instituut voor Ondernemingsrecht, deel 65, 2009, para 5.8
Vgl. ook de Hoge Raad in de Landis beschikking: HR 4 februari 2005, NJ 2005, 58, rov. 3.3.4, slot
Vgl. Van Solinge, ‘Nederlands enquêterecht in internationale concernverhoudingen: Bermuda Block of China Connection?’ TvA&O, nr. 3/4, november 2012, p. 86; Van Schilfgaarde in zijn NJ noot onder HR 29 maart 2013, NJ 2013, 304, sub 2 en Reijnen, ‘Enquêtebevoegdheid van aandeelhouders van de buitenlandse moedervennootschap naar de Nederlandse dochter; (nieuwe) regel of uitzondering?’, BB 2013, 66, sub 2
HR 6 juni 2003, NJ 2003, 486, m.nt. Maeijer (Scheipar)
Rechtspersonen (losbl. Kluwer), art. 346, aant. 2.1 (Geerts); Geerts, Enkele formele aspecten van het enquêterecht, 2004, p. 59; de annotaties van Maeijer en Josephus Jitta in respectievelijk HR 6 juni 2003, NJ 2003, 486 en JOR 2003, 161; Asser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009 nr. 738; Van Schilfgaarde/Winter, Van de BV en de NV, 2009, nr. 117
HR 10 september 2010, NJ 2010, 665 (Bûtot). Vgl ook A-G Vlas in zijn Conclusie vóór Chinese Workers sub 2.8
Assink, ‘‘Chinese toestanden’ — Een nieuwe impuls voor de economische realiteit in het Nederlandse enquêterecht’, AA 2013/0466, sub 6.
Van Solinge, ‘Nederlands enquêterecht in internationale concernverhoudingen: Bermuda Block of China Connection?’ TvA&O, nr. 3/4, november 2012, p. 86
Vgl. Rechtspersonen (losbl. Kluwer), art. 346, aant. 2.1 (Geerts); Geerts, Enkele formele aspecten van het enquêterecht, 2004, p. 58–59; Asser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009, nr. 7381; Van Schilfgaarde/Winter, 2009, nr. 117;.
HR 8 april 2011, NJ 2011, 338 (TESN)
HR 8 april 2011, NJ 2011, 338 (TESN), rov. 3.4.3 en hierover Van Solinge in ‘Nederlands enquêterecht in internationale concernverhoudingen: Bermuda Block of China Connection?’ TvA&O, nr. 3/4, november 2012, p. 86
Zie noot 3
HR 29 maart 2013, NJ 2013, 304 en JOR 2013, 166 (Chinese Workers), rov. 3.5
HR 29 maart 2013, NJ 2013, 304 en JOR 2013, 166 (Chinese Workers), rov. 3.6; vlg. ook reeds Geerts, Enkele formele aspecten van het enquêterecht, 2004, p. 58–59 en Josephus Jitta in zijn annotatie bij HR 6 juni 2003, JOR 2003, 161
HR 8 april 2011, NJ 2011, 338 (TESN) en Noot Van Schilfgaarde onder NJ 2013, 304, sub 4
HR 6 juni 2003, NJ 2003, 486 (Scheipar)
Vgl. Brink in zijn noot onder Butôt, JOR 2010, 337
A-G Vlas kwam echter tot vernietiging van de OK beschikking, omdat hij meende dat in het voorliggende geval de tussenliggende Chinese vennootschap door de OK ten onrechte ware ‘weggedacht’ teneinde enquêtebevoegdheid te creëren voor de aandeelhouders in deze Chinese vennootschap, die indirect kapitaalverschaffers waren in de onderliggende Nederlandse B.V. (CAG nrs. 2.12–2.13). Uw Raad nam wel degelijk enquêtebevoegdheid van deze kapitaalverschaffers aan. Niet door het ‘wegdenken’ van de tussenliggende (Chinese) schakel, maar op basis van het eigen economische belang van de kapitaalverschaffers ten opzichte van de Nederlandse B.V. (rov. 3.6).