Hof Amsterdam, 03-06-2013, nr. 200.124.294/01
ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3555
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-06-2013
- Zaaknummer
200.124.294/01
- LJN
CA3555
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3555, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑06‑2013
Uitspraak 03‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Uitspraak Ondernemingskamer d.d. 3 juni 2013; Scholte c.s. / Interfisc holding B.V.
Partij(en)
beschikking
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.124.294/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 3 juni 2013
inzake
1. [A] ,
wonende te [....] ,
2. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR INTERFISC HOLDING,
gevestigd te Den Haag,
VERZOEKSTERS,
advocaat: mr. B.T.M. Steins Bisschop, kantoorhoudende te Den Haag,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERFISC HOLDING B.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR INTERFISC HOLDING,
gevestigd te Den Haag,
VERWEERSTERS,
advocaat: mr. B.T.M. Steins Bisschop, kantoorhoudende te Den Haag,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARALT HOLDING B.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. [B],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat: mr. J.A. Meijer, kantoorhoudende te Den Haag,
e n t e g e n
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C],
gevestigd te [....] ,
4. de naamloze vennootschap naar het recht van Curaçao,
RAVIL INTERSURANCE N.V.,
gevestigd te Curaçao,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat: mr. B.T.M. Steins Bisschop, kantoorhoudende te Den Haag.
1. Het verloop van het geding
1.1
Partijen en andere personen en rechtspersonen zullen in het navolgende (ook) als volgt worden aangeduid:
- verzoekster 1 met [A] ;
- verzoekster 2/verweerster 2 met Stak;
- verzoeksters tezamen met [A] c.s.;
- verweerster 1 met Interfisc;
- belanghebbende 1 met Maralt;
- belanghebbende 2 met [B] ;
- Maralt en [B] tezamen met Maralt c.s.;
- [C] met [C] ;
- Ravil Intersurance N.V. met Ravil;
- [D] met [D] ;
- [E] met [E] ;
- [F] met [F] ;
- [G] met [G] .
1.2
[A] c.s. hebben bij op 28 maart 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht - zakelijk weergegeven -
- 1.
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Interfisc en Stak over de periode vanaf 2010;
- 2.
bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding
- a.
een derde persoon te benoemen tot bestuurder van Interfisc;
- b.
die te benoemen bestuurder te instrueren zoals omschreven in het verzoek;
- c.
een derde te benoemen tot bestuurder van Stak en ofwel die bestuurder doorslaggevende stem toe te kennen, ofwel de thans fungerende bestuurders van Stak te schorsen;
- d.
e te benoemen bestuurder van Stak te instrueren zoals omschreven in het verzoek;
- e.
althans de voorzieningen te treffen die de Ondernemingskamer geraden acht;
3. Interfisc te veroordelen in de kosten van het geding.
1.3
Interfisc en Stak hebben bij op 15 april 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties zich gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer.
1.4
Maralt c.s. hebben bij op 15 april 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht - zakelijk weergegeven - [A] c.s. niet ontvankelijk te verklaren in hun verzoek, althans het verzoek van [A] c.s. af te wijzen en, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het verzoek niet op redelijke grond is gedaan. Voorts hebben zij de Ondernemingskamer voorwaardelijk verzocht om bij wijze van - naar de Ondernemingskamer begrijpt - onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding [E] te benoemen tot bestuurder van Interfisc en tot bestuurder C van Stak, althans zodanige beslissingen te nemen als de Ondernemingskamer geraden acht, met veroordeling van Interfisc in de kosten van het geding.
1.5
De verzoeken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 18 april 2013. Bij die gelegenheid heeft mr. Steins Bisschop meegedeeld (ook) op te treden voor [C] en Ravil en met instemming van [A] c.s. op te treden voor Interfisc en Stak in de hoedanigheid van verweerder. Verder heeft hij de standpunten van de door hem gerepresenteerde partijen toegelicht aan de hand van - aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde - aantekeningen. Het verzoek van [A] c.s. is voorts bij repliek aangevuld met het verzoek om de aandelen in Interfisc over te dragen ten titel van beheer en daartoe en beheerder te benoemen. Mr. Meijer en mr. O. Huisman, advocaat te Den Haag, hebben het standpunt van Maralt c.s. toegelicht onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen gezonden nadere producties. Zij hebben het in 1.4 vermelde verzoek in zoverre gewijzigd dat zij - onvoorwaardelijk, bij wijze van zelfstandig tegenverzoek - verzoeken een enquête te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Interfisc en Stak en de in 1.4 bedoelde voorzieningen te treffen. Voorts hebben (vertegenwoordigers van) partijen vragen van de Ondernemingskamer beantwoord.
2. De feiten
De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1
Interfisc is een houdstermaatschappij met Nederlandse en buitenlandse dochtervennootschappen die zich bezig houden met pay roll administratie en aanverwante diensten. De groep ondernemingen is opgericht door [D] . De groep heeft in totaal circa 36 werknemers.
2.2
[D] is op 21 maart 2013 overleden. [A] is zijn weduwe en zij is naar het recht van Curaçao enig erfgenaam.
2.3
[E] en [B] zijn kinderen uit een eerder huwelijk van [D] .
2.4
Het aandelenkapitaal van Interfisc is verdeeld in 120.000 gewone aandelen met een nominale waarde van € 1 waarvan er 24.000 zijn geplaatst (die 5% van het geplaatste kapitaal uitmaken), 6.000 cumulatief preferente aandelen A met een nominale waarde van € 45 (60% van 95% van het geplaatste kapitaal, hierna aandelen A te noemen) en 4.000 cumulatief preferente aandelen B met een nominale waarde van € 45 (40% van 95% van het geplaatste kapitaal, hierna aandelen B te noemen). Het geplaatste kapitaal van Interfisc bedraagt derhalve € 474.000. De aandelen zijn gecertificeerd en worden ten titel van administratie gehouden door Stak. De certificaten van aandelen A worden gehouden door Ravil, de certificaten van aandelen B door [C] en certificaten van gewone aandelen door Maralt.
2.5
Stak is opgericht op 17 januari 2012. Haar statuten houden onder meer in:
"Artikel 3 (…)
1. Aantal bestuursleden
[Stak] wordt bestuurd door het bestuur, dat wordt gevormd door de bestuursleden A, B en C.
2. Benoeming bestuursleden
Bestuurslid A wordt benoemd door het bestuur van [Interfisc].
(…)
Bestuurslid C wordt benoemd door de bestuursleden A en B samen. Bestuurslid C is de voorzitter, bestuurslid A is de secretaris (…)
4. (…)
Als niet tijdig in een vacature is voorzien, is ieder bestuurslid, bestuurder van [Interfisc], certificaathouder of overige belanghebbende, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:299 Burgerlijk Wetboek bevoegd de benoeming van het ontbrekende bestuurslid te verzoeken aan de rechtbank (…)
Artikel 4 (…)
[Stak] wordt vertegenwoordigd door het bestuur. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden. (…)".
2.6
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel te Den Haag, gedateerd 27 maart 2013, staan als bestuurders van Stak ingeschreven: [D] (bestuurder C), [G] (bestuurder A, in functie sinds 14 juni 2012) en [B] (bestuurder B). De vacature die op 21 maart 2013 is ontstaan door het overlijden van [D] was ten tijde van de terechtzitting niet vervuld.
2.7
[C] is bestuurder van Interfisc.
2.8
[D] was tot aan zijn overlijden de enige bestuurder van [C] . Er is geen nieuwe bestuurder benoemd. Alle aandelen in [C] worden gehouden door de op Curaçao gevestigde Stichting Calm.
2.9
Het bestuur van Stichting Calm bestond tot 21 maart 2013 uit [D] , [E] en [F] . Sinds het overlijden van [D] bestaat het bestuur uit de twee laatstgenoemde personen.
2.10
Een uittreksel uit het Handelsregister van Curaçao houdt als bedrijfsomschrijving van Stichting Calm in, voorzover hier van belang:
"1. het bundelen van het aandelenbezit in diverse vennootschappen, (…) het verzekeren van de continuïteit in de leiding van de (…) vennootschappen (…).
2. De stichting tracht haar doel te verwezenlijken door het in administratie verwerven van aandelen in de vennootschappen tegen uitgifte - overigens zonder medewerking van de diverse vennootschappen - van niet royeerbare certificaten van aandelen, het uitoefenen van het aan die aandelen verbonden stemrecht in algemene vergaderingen van aandeelhouders en van andere rechten (…) een en ander binnen het kader van de door de oprichter van de stichting en daarna door opvolgende certificaathouders en de stichting vast te stellen administratie voorwaarden.
3. De stichting kan de in administratie genomen aandelen vervreemden (…); vervreemding kan slechts plaatsvinden met onmiddellijke uitkering van de opbrengst aan de certificaathouders (…)".
2.11
Ravil is een op Curaçao gevestigde naamloze vennootschap. In een uittreksel uit het Handelsregister van Curaçao, gedateerd 17 april 2013, staat [D] vermeld als de enige bestuurder. Het uittreksel houdt geen vermelding van (een) aandeelhouder(s) in. Het uittreksel houdt een uitvoerige bedrijfsomschrijving in, die onder meer omvat:
"1. Het verkrijgen, bezitten, beheren (…) uitgeven en verhandelen van aandelen (…) en van andere effecten (…)
2. Het aangaan van geldleningen en het ter leen gegeven van gelden en het stellen van zekerheid ten behoeve van derden.
3. Het verkrijgen van: a. [opbrengsten uit intellectuele eigendomsrechten, OK]; b. Royalties (…); c. Vergoedingen voor het verlenen van technische hulp.
4. Het direct of indirect beleggen van haar middelen in buiten de Nederlandse Antillen gelegen (…) onroerende goederen en rechten (…)
5. De handel in (…) grondstoffen (…) en eindproducten (…) buiten de Nederlandse Antillen.
6. Het vertegenwoordigen en behartigen van belangen van derden.
7. (…)".
2.12
Alle aandelen in Maralt worden gehouden door [E] , die tevens enig bestuurder van Maralt is.
2.13
[D] had voor ogen dat zijn zoon [E] hem zou opvolgen binnen de door Interfisc en haar dochtervennootschappen gedreven ondernemingen. Teneinde in die bedrijfsopvolging te voorzien is op 17 januari 2012 een optieovereenkomst gesloten (hierna de optieovereenkomst te noemen) door Maralt, [C] , Ravil, Stak en Interfisc. De optieovereenkomst verschaft Maralt het recht om de door [C] en Ravil gehouden certificaten van aandelen in Interfisc te kopen tegen de prijs van € 559.772, onder in die overeenkomst genoemde voorwaarden en omstandigheden.
2.14
Na het sluiten van de optieovereenkomst zijn tussen [D] en [E] geschillen gerezen. Er zijn en worden gerechtelijke procedures gevoerd waarbij (aan) [D] en/onderscheidenlijk [E] (gelieerde vennootschappen) betrokken zijn, waaronder de navolgende. Interfisc en [E] hebben over een arbeidsrechtelijk geschil geprocedeerd voor de kantonrechter te Den Haag, die op 27 november 2012 vonnis heeft gewezen. Maralt, die zich op het standpunt stelt dat de omstandigheden waaronder de optieregeling uit de optieovereenkomst kan worden ingeroepen zich hebben voorgedaan, heeft bij exploit van 12 oktober 2012 [C] en Ravil gedagvaard voor de rechtbank te Den Haag ter fine van levering van de certificaten onder de optieovereenkomst. [B] , [E] en Maralt hebben op 20 maart 2013 aan de rechtbank te Den Haag verzocht [D] te ontslaan als bestuurder C van Stak en [E] in zijn plaats te benoemen.
2.15
Een e-mail van [G] aan [B] , gedateerd 27 maart 2013, houdt onder meer in:
"Als overb[l]ijvende STAK bestuursleden moeten wij nu wel wat doen. In de eerste plaats moeten wij (…) in de vacature voorzien (…) nu je vader is weggevallen".
2.16
[B] heeft dezelfde dag geantwoord, voor zover hier van belang:
"Ik zet op de agenda (…): dat in het bestuur wordt voorzien rekening houdend met het feit dat [ [E] ] thans het gehele kapitaal van [Interfisc] vertegenwoordigt. Er kan geen sprake meer zijn van voortzetting van de ongewenste en onzakelijke discussies; ik werk daar beslist niet langer aan mee. Ik wil dan ook verder liefst geen bemoeienis meer van derden die de zaken alleen maar compliceren".
3. De gronden van de beslissing
Ontvankelijkheid
3.1
Het verzoek van [A] c.s. strekt onder meer tot het gelasten van een enquête bij Stak. De Ondernemingskamer overweegt dienaangaande het volgende.
3.2
Artikel 2:344, aanhef en onder b, BW houdt in dat de bepalingen van het enquêterecht onder meer van toepassing zijn op een stichting die een onderneming in stand houdt waarvoor ingevolge de wet een ondernemingsraad moet worden ingesteld. Niet is gebleken dat Stak een onderneming in stand houdt. Mr. Steins Bisschop heeft voorts desgevraagd ter terechtzitting meegedeeld dat Stak geen onderneming drijft.
3.3
Uit het voorgaande volgt dat Stak geen onderwerp van een enquête kan zijn. Verzoekers zullen dan ook in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.4
Voorzover het in 1.2 weergegeven verzoek betrekking heeft op Interfisc, overweegt de Ondernemingskamer het volgende.
3.5
Maralt c.s. hebben betoogd dat [A] niet bevoegd is tot het indienen van een enquêteverzoek ten aanzien van Interfisc.
3.6
De Ondernemingskamer stelt het volgende voorop. Artikel 2:346, lid 1 aanhef en onder b, BW bepaalt - voorzover hier van belang - dat een enquêteverzoek als hier aan de orde ten aanzien van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid met een geplaatst kapitaal van maximaal € 22,5 miljoen kan worden ingediend door een of meer houders van aandelen of van certificaten van aandelen, die tenminste 10% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen.
3.7
[A] houdt noch aandelen, noch certificaten van aandelen in het kapitaal van Interfisc. [A] c.s. hebben evenwel gesteld, onder verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 29 maart 2013 (12/02147, LJN BY7833, Chinese Workers), dat de ontvankelijkheid van [A] is gebaseerd op haar economische gerechtigdheid tot Interfisc.
3.8
In die beschikking heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft dat in zoverre op één lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder, voor de toepassing van de hiervoor vermelde bepaling dient te worden gelijkgesteld met aandeelhouders of certificaathouders. In de omstandigheden van dat geval, zo blijkt uit die beschikking, was bedoelde gelijkstelling te rechtvaardigden. De vraag ligt derhalve voor of zich omstandigheden voordoen die meebrengen dat [A] dient te worden aangemerkt als economisch gerechtigde in Interfisc, in die zin dat zij als verschaffer van risicodragend kapitaal een eigen economisch belang in Interfisc heeft dat op één lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder.
3.9
Bij de beantwoording van die vraag neemt de Ondernemingskamer op grond van de inhoud van de gedingstukken en het ter terechtzitting verhandelde het volgende in aanmerking.
3.10
[A] c.s. pretenderen niet dat [A] gerechtigd is tot de gewone aandelen, waarvan de certificaten worden gehouden door Maralt (5%). Het gaat om de aandelen A en B, de overige 95%. De aandelen in Interfisc worden gehouden door Stak (productie 5 bij verzoekschrift). De 95% van de (certificaten van) aandelen waartoe [A] economisch gerechtigd pretendeert te zijn, zijn verdeeld over Ravil (60% van 95%) en [C] (40% van 95%) (overweging 2.4).
3.11
De op 17 januari 2012 gesloten optieovereenkomst heeft betrekking op die door [C] en Ravil gehouden certificaten van aandelen in Interfisc. Maralt maakt op grond van de optieovereenkomst aanspraak op levering van die certificaten. De optieovereenkomst is onderwerp van een gerechtelijke procedure voor de rechtbank te Den Haag (overweging 2.14). Het oordeel over de geldigheid, inhoud en uitvoerbaarheid van de optieovereenkomst is aan de rechtbank Den Haag voorbehouden. De Ondernemingskamer treedt daar in het kader van de onderhavige enquêteprocedure niet in. Hangende de procedure voor de rechtbank Den Haag heeft in het kader van de onderhavige enquêteprocedure te gelden dat vooralsnog onzeker is of Maralt dan wel Ravil en [C] de beste aanspraak hebben op de certificaten van aandelen A en B.
3.12
Indien zou moeten worden aangenomen dat de certificaten van aandelen A en B toekomen aan Ravil en [C] geldt het volgende.
3.13
Uit het uittreksel van het Handelsregister te Curaçao met betrekking tot Ravil kan over het aandeelhouderschap van Ravil niets worden afgeleid. [A] c.s. hebben niet deugdelijk toegelicht wie (thans) de aandelen in Ravil houdt. Zij hebben slechts verwezen naar een door hen overgelegd organogram, waaruit de Ondernemingskamer afleidt dat de aandelen in Ravil - in elk geval per 17 januari 2012, zo begrijpt de Ondernemingskamer uit vermelding van die datum in het organogram - worden gehouden door een op de Nederlandse Antillen gevestigde entiteit genaamd Chancellor AVV. Voorzover [A] c.s. hebben willen betogen dat in het aandeelhouderschap van Chancellor AVV een wijziging is opgetreden - al dan niet in het kader van de beoogde bedrijfsopvolging - hebben zij geen helderheid verschaft door het enkele overleggen van eerdergenoemd organogram, waarin niet alleen een doorgetrokken lijn is getrokken van Chancellor AVV naar Stichting Calm en een doorgetrokken lijn met vermelding "100% (certificaten)" van Stichting Calm naar [D] , maar ook een aftakkende stippellijn is getekend die Ravil, Stichting Calm en [D] verbindt, terwijl die stippellijn onderbroken is door vermelding van "49,9% MB" en "50,1% MB". Zonder nadere toelichting, die is uitgebleven, werpt het organogram op dit punt weinig licht.
3.14
Voor zover [A] c.s. menen dat Chancellor AVV nog onderdeel uitmaakt van de door hen gestelde "keten" waaruit volgens hen de economische gerechtigdheid van [A] tot Interfisc kan blijken, merkt de Ondernemingskamer nog het volgende op. Uit het overgelegde organogram leidt de Ondernemingskamer af dat Chancellor AVV is gelieerd aan Stichting Calm en enkele andere Antilliaanse entiteiten. Voor het overige hebben [A] c.s. met betrekking tot Chancelor AVV geen informatie verstrekt. Ook in dit opzicht is economische gerechtigdheid van [A] tot Interfisc onvoldoende toegelicht.
3.15
De aandelen in [C] worden gehouden door Stichting Calm (overweging 2.8 en productie 12 van belanghebbenden). Uit meergenoemd organogram leidt de Ondernemingskamer af dat Stichting Calm aandelen/belangen houdt in nog (tenminste) drie Antilliaanse entiteiten. Voorts staat in het organogram een lijn getekend tussen Stichting Calm en [D] met de vermelding “100% (certificaten)”. Op grond hiervan veronderstelt de Ondernemingskamer dat Stichting Calm certificaten van aandelen heeft uitgegeven aan [D] , maar of het certificaten van aandelen in [C] of in een of meer van de bedoelde Antilliaanse entiteiten betreft, is ongewis gebleven aangezien iedere toelichting ontbreekt. Omtrent de certificeringvoorwaarden is in deze procedure evenmin iets gesteld of gebleken.
3.16
[A] is enig erfgenaam van [D] naar het recht van Curaçao (overweging 2.2). Uit de stellingen van partijen leidt de Ondernemingskamer af dat de nalatenschap van [D] niet zodanig is afgewikkeld dat [A] thans moet worden aangemerkt als houdster van (certificaten van) aandelen die tot zijn nalatenschap behoren. Of zij in haar hoedanigheid van erfgenaam een economisch belang heeft - en wat de precieze inhoud van dat economisch belang zou zijn - bij (certificaten van) aandelen die ten tijde van het overlijden van [D] tot zijn vermogen behoorden, hangt mede af van de vraag of [D] aanvullende makingen in een testament heeft opgenomen en van mogelijke belemmeringen naar het recht van Curaçao. Ook hierover hebben [A] c.s. geen enkel uitsluitsel gegeven.
3.17
De conclusie uit beide vorige overwegingen is dat [A] c.s. onvoldoende hebben gesteld en toegelicht om te kunnen leiden tot het oordeel dat [A] een economisch belang als verschaffer van risicodragend kapitaal heeft in [C] .
3.18
Uit hetgeen in 3.10 tot en met 3.17 is overwogen, vloeit naar het oordeel van de Ondernemingskamer voort dat [A] c.s. onvoldoende omstandigheden hebben gesteld en toegelicht die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat [A] voor de toepassing van het enquêterecht een eigen economisch belang dat op één lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder, heeft in Interfisc.
3.19
Aangezien evenmin is gebleken dat [A] bij statuten of bij overeenkomst de bevoegdheid is toegekend tot het indienen van het onderhavige verzoek, zal zij niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.20
Stak houdt alle aandelen in het geplaatste kapitaal van Interfisc. Zij is bevoegd tot het verzoeken van een enquête bij Interfisc.
3.21
Maralt c.s. hebben aangevoerd dat Stak niet ontvankelijk is, omdat het bestuur van Stak geen besluit heeft genomen tot het indienen van het onderhavige enquêteverzoek en [G] , die ingevolge artikel 4 van de statuten van Stak niet bevoegd is Stak zelfstandig te vertegenwoordigen, daartoe onbevoegd en buiten medeweten van [B] opdracht heeft gegeven. Maralt c.s. betogen voorts dat [G] niet rechtsgeldig tot bestuurslid van Stak is benoemd.
3.22
Met betrekking tot de - mogelijk gebrekkige - benoeming van [G] tot bestuurslid van Stak stelt de Ondernemingskamer voorop dat de beoordeling van de vraag of de benoeming van een bestuurslid rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, aan de gewone burgerlijke rechter en niet aan de Ondernemingskamer is opgedragen. De Ondernemingskamer zal in de onderhavige procedure echter tot uitgangspunt nemen dat [G] heeft te gelden als bestuurder van Stak. Daarbij wordt acht geslagen op (i) het bepaalde in artikel 3 lid 2 van de statuten van Stak, inhoudend dat bestuurslid A wordt benoemd door het bestuur van Interfisc en dat bestuurslid A de secretaris is, (ii) de vermelding in het uittreksel uit het Handelsregister van [G] als secretaris van Stak, (iii) de omstandigheid dat [G] , zoals ook staat vermeld in het mede door Maralt en [B] ingediende verzoek tot ontslag van [D] , door [D] is aangewezen als bestuurder A, (iv) de omstandigheid dat [D] bestuurder was van [C] ten tijde van het aantreden van [G] als bestuurder van Stak op 14 juni 2012, en (v) de omstandigheid dat [C] toen bestuurder was van Interfisc.
3.23
Aan de bezwaren, dat aan het onderhavige verzoek van Stak niet een bestuursbesluit ten grondslag ligt dat voldoet aan alle formaliteiten en dat [G] niet bevoegd was Stak zelfstandig te vertegenwoordigen bij de procesopdracht, gaat de Ondernemingskamer om de volgende redenen voorbij. Maralt c.s. hebben in hun verweerschrift weliswaar bestreden dat er gronden zijn om aan een juist beleid van Interfisc twijfelen, maar zij hebben ter terechtzitting bij wijze van onvoorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek doen verzoeken een enquête naar het beleid en de gang van zaken van Interfisc in te stellen. De Ondernemingskamer leidt hieruit af dat ook [B] een enquête naar het beleid en de gang van zaken van Interfisc wenst en dat de thans fungerende bestuursleden van Stak in zoverre eensgezind zijn. Ten overvloede merkt de Ondernemingskamer in dit verband nog op dat indien, anders dan in 3.22 tot uitgangspunt is genomen, [G] niet dient te worden aangemerkt als (rechtsgeldig benoemde) bestuurder van Stak, de gevolgtrekking moet zijn dat het - dan uit slechts [B] bestaande - bestuur van Stak een enquête bij Interfisc nastreeft. Onder die omstandigheden hebben Maralt c.s. naar het oordeel van de Ondernemingskamer onvoldoende belang bij hun beroep op het ontbreken van een formeel bestuursbesluit en van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [G] .
3.24
De slotsom van het voorgaande is dat Stak zal worden ontvangen in het verzoek tot het instellen van een enquête bij Interfisc.
3.25
De Ondernemingskamer zal in het midden laten of Maralt c.s. het hiervoor bedoelde verzoek tot het instellen van een enquête bij Interfisc tijdig hebben gedaan. Maralt c.s. mogen als belanghebbenden volgens vaste jurisprudentie zowel hun standpunten over alle aspecten van het enquêteverzoek van Stak naar voren brengen, als op grond van artikel 282 lid 4 Rv een zelfstandig verzoek doen dat betrekking heeft op het onderwerp van het verzoek van Stak. In dat licht zal de Ondernemingskamer hun in 1.5 vermelde verzoek, voorzover dat betrekking heeft op Interfisc, in de navolgende beoordeling betrekken.
Het beleid van Interfisc
3.26
Aan het verzoek tot het instellen van een enquête bij Interfisc is ten grondslag gelegd dat Interfisc ten gevolge van een impasse op aandeelhoudersniveau sinds het overlijden van [D] een stuurloos schip is.
3.27
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken.
3.28
De verstandhouding tussen enerzijds [E] en [B] en anderzijds [D] is in de loop van 2012 ernstig verstoord geraakt. In dat kader zijn ook tussen enerzijds [E] en [B] en anderzijds [G] en [F] verschillen van inzicht aan het licht gekomen en is wederzijds wantrouwen ontstaan.
3.29
Het bestuur van Interfisc werd feitelijk gevoerd door [D] . Sinds zijn overlijden is Interfisc feitelijk zonder bestuurder. Dat [C] , de (formele) bestuurder van Interfisc, op korte termijn een andere feitelijke bestuurder naar voren zal schuiven, is niet aannemelijk. Immers, ook [C] heeft sinds het overlijden van [D] geen bestuur, en naar verwachting zal Stichting Calm, de aandeelhoudster van [C] , niet voortvarend voorzien in het bestuur van [C] , gelet op de slechte verstandhouding tussen haar overgebleven bestuurders [E] en [F] . Het ligt reeds daarom op de weg van Stak als aandeelhoudster van Interfisc om een nieuwe (formele) bestuurder van Interfisc te benoemen.
3.30
In het bestuur van Stak is sedert het overlijden van [D] de positie van bestuurder C vacant, zodat het bestuur ingevolge artikel 3 lid 4 van de statuten niet bevoegd is om besluiten te nemen. Artikel 3 lid 2 van de statuten schrijft benoeming van een bestuurder C door de bestuursleden A en B tezamen voor. Die bestuursleden, [B] en [G] , verschillen zozeer van mening over de vervulling van de vacature - [B] wenst benoeming van [E] en [G] heeft daar bezwaar tegen - dat benoeming van een bestuurder C uitblijft. Vooralsnog is evenmin aan de rechtbank benoeming van het ontbrekende bestuurslid verzocht.
3.31
De conclusie uit dit alles - en partijen zijn het daar ook over eens - is dat de hiervoor bedoelde getroebleerde verhoudingen een zodanige impasse op ieder niveau hebben veroorzaakt dat benoeming van een bestuurder van Interfisc niet kan plaatsvinden. Bovendien is men het niet eens over de (rechts)persoon van de te benoemen bestuurder: [B] en [E] streven naar benoeming van deze laatste, maar [G] is daar - evenals overigens [F] en [A] - faliekant tegen.
3.32
Het voorgaande levert naar het oordeel van de Ondernemingskamer gegronde redenen op voor twijfel aan een juist beleid van Interfisc, die een onderzoek naar dat beleid rechtvaardigen. Dat onderzoek zal worden bevolen zoals hierna te vermelden.
3.33
Gelet op de stuurloosheid van de vennootschap, de slechte verhoudingen tussen degenen die bij haar beleid en gang van zaken zijn betrokken - waaruit vrees voor negatieve gevolgen voor de door haar ontplooide activiteiten voortvloeit -, de besluiteloosheid op aandeelhoudersniveau, en de in 2.14 bedoelde procedures - die normalisering van de verhoudingen op korte termijn in de weg staan - acht de Ondernemingskamer het voorts noodzakelijk onmiddellijke voorzieningen te treffen. Er zal een tijdelijke bestuurder van Interfisc worden benoemd. Voorts zullen de door Stak gehouden aandelen in Interfisc ten titel van beheer worden overgedragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder. Voor het treffen van meer of andere onmiddellijke voorzieningen ziet de Ondernemingskamer thans geen aanleiding.
3.34
Interfisc zal, nu het verzoek tot het instellen van enquête naar haar beleid en gang van zaken wordt toegewezen, worden veroordeeld in de kosten van het geding.
4. De beslissing
De Ondernemingskamer:
verklaart [A] c.s. niet-ontvankelijk in hun verzoek voor zover het betrekking heeft op Stichting Administratiekantoor Interfisc Holding;
verklaart [A] niet-ontvankelijk in haar verzoek voor zover het betrekking heeft op Interfisc Holding B.V.;
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Interfisc Holding B.V., gevestigd te Den Haag, over de periode vanaf 1 januari 2012;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon teneinde het onderzoek te verrichten;
stelt het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast op € 25.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van Interfisc Holding B.V. en dat zij voor betaling daarvan ten genoege van de onderzoeker voor de aanvang van diens werkzaamheden zekerheid dient te stellen;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van Interfisc Holding B.V.;
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze bestuurder ten laste komen van Interfisc Holding B.V. en bepaalt dat Interfisc Holding B.V. voor de betaling daarvan ten genoegen van de bestuurder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van diens werkzaamheden en - voor het geval zij de door de bestuurder verlangde zekerheid niet of niet tijdig verstrekt - veroordeelt Interfisc Holding B.V. om bij wijze van voorschot een bedrag van € 10.000 te betalen aan de bestuurder;
bepaalt vooralsnog voor de duur van het geding dat de aandelen in Interfisc Holding B.V. ten titel van beheer aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon met ingang van heden zijn overgedragen;
bepaalt dat het salaris en de kosten van de beheerder van aandelen ten laste komen van Interfisc Holding B.V. en bepaalt dat Interfisc Holding B.V. voor de betaling daarvan ten genoege van de beheerder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van diens werkzaamheden;
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. E.A.G. van der Ouderaa;
verwijst Interfisc Holding B.V. in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van Stichting Administratiekantoor Interfisc Holding begroot op € 3.365;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, mr. A.C. Faber en mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, raadsheren, en drs. J. van den Belt en mr. drs. B.M. Prins RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 3 juni 2013.