Zie de beschikking van het hof Amsterdam van 20 maart 2008 onder 2.2 tot en met 2.4.
HR, 10-07-2009, nr. 08/02681
ECLI:NL:HR:2009:BI3435
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-07-2009
- Zaaknummer
08/02681
- LJN
BI3435
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
EU-recht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI3435, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑07‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI3435
ECLI:NL:PHR:2009:BI3435, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI3435
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑06‑2008
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑07‑2009
Inhoudsindicatie
Familierecht. Geschil tussen voormalige echtelieden over kinderalimentatie. Procesrecht. Hoger beroep, bevoegdheid vrouw tot wijziging van eis tegen in geding niet verschenen man zonder bekende woon- of verblijfplaats (art. 130 lid 3 Rv.), hernieuwde oproeping na eiswijziging; toepasselijkheid van EG-Betekeningsverordening; HR doet zelf de zaak af.
10 juli 2009
Eerste Kamer
08/02681
DV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
volgens zijn opgave wonende te [woonplaats] (Spanje),
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 17 augustus 2006 ter griffie van de rechtbank Haarlem ingediend verzoekschrift heeft de vrouw zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2006 maandelijks als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen: [de kinderen] aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 130,-- per kind.
De man heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft, na mondelinge behandeling, bij beschikking van 13 februari 2007 bepaald dat de man met ingang van 1 september 2006 aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 131,-- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1]. Het meer of anders verzochte heeft de rechtbank afgewezen.
Op 26 april 2007 heeft de vrouw zich opnieuw met een verzoekschrift tot die rechtbank gewend en verzocht, kort gezegd, te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2006 maandelijks als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2 en 3] aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 131,-- per kind.
De rechtbank heeft dit verzoek opgevat als een verzoek tot wijziging van de beschikking van 13 februari 2007 en bij beschikking van 7 augustus 2007 de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
Tegen de beschikking van 7 augustus 2007 heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De vrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het bedrag van de verzochte bijdragen gewijzigd in € 133,-- per maand per kind.
Bij beschikking van 20 maart 2008 heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en, opnieuw beschikkende, de vrouw alsnog ontvankelijk verklaard in haar verzoek en de bijdrage die de man aan de vrouw dient te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2 en 3] met ingang van 25 april 2007 bepaald op € 133,-- per maand per kind.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen, al dan niet met verbetering van het bedrag der toegewezen alimentatie.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging van de beschikking van het hof en tot afdoening zoals in de conclusie onder 2.12 weergegeven.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Het gaat in deze zaak om een verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van twee van de kinderen van partijen. Het hof heeft die bijdrage, overeenkomstig het verzoek van de vrouw zoals vermeerderd ter terechtzitting in hoger beroep, bepaald op € 133,-- per maand en per kind. De man is noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep verschenen. Hij is door het hof aangemerkt als zonder bekende woon- of verblijfplaats en door de griffier van het hof per advertentie in De Telegraaf voor de terechtzitting opgeroepen. Het hof heeft overwogen dat de man behoorlijk is opgeroepen.
3.2 Middel I klaagt dat het hof ten onrechte de voorschriften van de EG-Betekeningsverordening niet heeft nageleefd, nu het ermee bekend was dat de man naar Spanje was geëmigreerd, terwijl aannemelijk is dat de man als gevolg van dit vormverzuim niet ter terechtzitting is verschenen.
Waar in dit betoog niet besloten ligt dat een woon- of verblijfplaats van de man wel bekend was, faalt het middel, nu de EG-Betekeningsverordening, ingevolge art. 1 lid 2, toepassing mist ingeval het adres van degene voor wie het stuk bestemd is, niet bekend is.
3.3 De in middel III aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.1 Middel II behelst in de eerste plaats een op het eerste middel voortbouwende klacht, die het lot daarvan moet delen. Voorts klaagt het dat een wijziging van eis alleen toelaatbaar is indien de rechter heeft vastgesteld dat de wederpartij daarvan heeft kunnen kennisnemen en in de gelegenheid is geweest zich daarover uit te laten, terwijl van het een noch het ander hier sprake is geweest, zodat het het hof niet vrijstond op de grondslag van het gewijzigde verzoek te beslissen.
Art. 130 lid 3 bepaalt dat indien een partij niet in het geding is verschenen, een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij is uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. Aan de bepaling ligt de gedachte ten grondslag dat moet worden vermeden dat de gedaagde tot iets veroordeeld kan worden waarvan hij niet weet en niet kan weten dat en waarom het gevorderd is (aldus voor het oude art. 134 lid 4 HR 6 oktober 2000, nr. C 98/296, NJ 2001, 167; HR 1 maart 2002, nr. C00/063, NJ 2003, 355).
Een en ander betekent voor de overeenkomstige toepassing van art. 130 lid 3 op de verzoekschriftprocedure dat, overeenkomstig de hiervoor genoemde daaraan ten grondslag liggende gedachte, in elk geval alle in de procedure eerder opgeroepen, maar niet verschenen belanghebbenden opnieuw dienen te worden opgeroepen, met opgave van de verandering of vermeerdering van het verzoek.
3.5 Nu slechts middel II slaagt, dat betrekking heeft op het feit dat het hof het vermeerderde verzoek aan zijn beschikking ten grondslag heeft gelegd, die vermeerdering slechts een bedrag van € 2,-- per maand per kind behelst en de vrouw zich in haar verweerschrift met betrekking tot deze mogelijke wijze van afdoening heeft gerefereerd, kan de Hoge Raad zelf de zaak afdoen door de onderhoudsbijdragen vast te stellen overeenkomstig het oorspronkelijke verzoek van de vrouw.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 20 maart 2008, doch uitsluitend voor zover daarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2 en 3] is bepaald op € 133,-- per kind per maand;
bepaalt die bijdrage met ingang van 25 april 2007 op € 131,-- per kind per maand.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 juli 2009.
Conclusie 24‑04‑2009
Partij(en)
Conclusie inzake:
[De man],
adv. mr. P. Garretsen
tegen
[De vrouw],
adv. mr. R.F. Thunnissen
Deze alimentatiezaak gaat over oproeping van een voormalige partner met onbekende woon- of verblijfplaats en vermeerdering van het verzoek tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten1.:
Verzoeker tot cassatie (hierna: de man) en verweerster in cassatie (hierna: de vrouw) hebben een relatie gehad van 1991 tot 1996. Uit deze relatie zijn geboren [kind 1] op [geboortedatum] 1993, en [kind 2] en [kind 3], beiden op [geboortedatum] 1997. De man heeft de kinderen erkend.
1.2
Bij beschikking van 13 februari 2007 heeft de rechtbank Haarlem bepaald dat de man met ingang van 1 september 2006 aan de vrouw € 131 per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1].
1.3
Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken:
- —
zij vormt een eenoudergezin met [de kinderen];
- —
zij is met ingang van 1 september 2006 werkzaam als voedingsconsulente in een ziekenhuis. Zij werkt 24 tot 30 uur per week. Zij verdient € 803 per maand en heeft daarnaast een aanvullende bijstandsuitkering.
1.4
Ten aanzien van de man is het volgende gebleken:
- —
hij is op 28 november 2006 met zijn partner naar Spanje geëmigreerd;
- —
tot 1 september 2006 betaalde hij een verhaalsbijdrage in verband met een aan de vrouw mede ten behoeve van de kinderen verstrekte bijstandsuitkering.
1.5
Bij inleidend verzoekschrift, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 26 april 2007, heeft de vrouw de rechtbank verzocht te bepalen, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van 1 september 2006 maandelijks als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2 en 3] een bedrag van € 131 per kind zal voldoen, te vermeerderen met de wettelijke indexering hierover, ten eerste male vanaf 1 januari 2008.
1.6
De vrouw heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat bij de indiening van het eerste verzoek en bij de beschikking van de rechtbank Haarlem van 13 februari 2007 geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat, naar zij inmiddels heeft moeten ervaren, de man, anders dan hij heeft voorgegeven, in Spanje inkomen genereert. Volgens de vrouw is de man in staat en dus verplicht (ook) ten behoeve van [kind 2 en 3] een bijdrage van € 131 per kind per maand te voldoen.
1.7
Bij beschikking van 7 augustus 2007 heeft de rechtbank de vrouw, op grond dat zij geen wijzigingsgrond heeft gesteld, niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
1.8
De vrouw is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam.2. De vrouw heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, de vrouw in haar inleidend verzoek alsnog ontvankelijk te verklaren en dat verzoek toe te wijzen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd en het hof verzocht te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2006 € 133 per maand per kind dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2 en 3].
De man is in hoger beroep niet verschenen.
1.9
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 20 maart 2008 heeft het hof de beschikking waarvan beroep vernietigd, de vrouw alsnog ontvankelijk verklaard in haar inleidend verzoek en de bijdrage die de man bij vooruitbetaling dient te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2 en 3] met ingang van 25 april 2007 bepaald op € 133 per kind per maand, met afwijzing van het meer of anders verzochte.
1.10
De man heeft tegen deze beschikking tijdig3. beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen al dan niet met verbetering van het bedrag der toegewezen alimentatie.
2. Bespreking van het cassatieberoep
2.1
Middel I is gericht tegen de overweging van het hof (rov. 1.4 en 4.2) dat de man, hoewel op behoorlijke wijze opgeroepen, niet is verschenen en de stellingen van de vrouw ter zitting niet heeft weerlegd. Geklaagd wordt (samengevat) dat uit de beschikking niet kenbaar is dat en hoe het hof zich aan de EU-Betekeningsverordening heeft gehouden. Volgens het middel is het plaatsen van een oproepingsadvertentie in De Telegraaf4., zoals in dit geval geschied, in ieder geval niet een toegelaten vorm van oproeping. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is de man dan ook niet op behoorlijke wijze opgeroepen, terwijl aannemelijk is dat hij door dit vormverzuim niet ter zitting is verschenen, en kan de beslissing van het hof niet in stand blijven, aldus het middel.
2.2
Het middel faalt, nu het uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft, in cassatie niet bestreden, vastgesteld dat de man geen bekende woon- of verblijfplaats had.5. Anders dan het middel kennelijk veronderstelt, is de EG-Betekeningsverordering (BetVo)6. niet van toepassing indien het adres van degene voor wie het stuk bestemd is, onbekend is (art. 1 lid 2 BetVo). Is de woon- of verblijfplaats van de niet in de procedure verschenen belanghebbende onbekend, dan kan de rechter bepalen dat de oproeping op andere wijze dient plaats te vinden dan door de griffier bij aangetekende brief (art. 272 Rv.). Plaatsing van advertenties in een of meer dagbladen — zoals in dit geval is gebeurd — ligt dan voor de hand.7.
In de literatuur wordt wel betoogd dat de rechter in alle gevallen waarin het verzoekschrift zich richt tegen een specifieke wederpartij met onbekende woon- of verblijfplaats, in zijn beschikking moet aangeven op welke wijze hij uitvoering heeft gegeven aan art. 272 Rv., welke algemene regel wordt afgeleid uit de bijzondere eisen hieromtrent die de Hoge Raad heeft gesteld aan beschikkingen onder vigeur van de Algemene Bijstandswet (oud). 8. Wat hier verder van zij: een dergelijke (subsidiaire) klacht lees ik niet in het middel.
2.3
Middel II heeft betrekking op de omstandigheid dat de vrouw haar inleidende verzoek tot (kort gezegd) bepaling van een kinderalimentatie van € 131 per kind per maand ter zitting in hoger beroep heeft gewijzigd en heeft verzocht om bepaling van een bijdrage van € 133 per kind per maand. Het middel betoogt, onder verwijzing naar het gestelde in middel I, dat de beschikking in strijd is met de goede procesorde, omdat het hof de zaak heeft beoordeeld op het gewijzigd verzoek zonder te hebben vastgesteld dat de man van de wijziging van het verzoek heeft kunnen kennisnemen en in de gelegenheid is geweest zich daarover uit te laten.
2.4
Gelet op de verwijzing naar het gestelde onder middel I — onder meer inhoudende dat de man als gevolg van een gebrekkige oproeping niet ter zitting is verschenen — , laat de klacht zich aldus begrijpen dat geklaagd wordt over schending van art. 283 jo 130 lid 3 Rv., welke bepalingen op grond van art. 362 Rv. van overeenkomstige toepassing zijn in hoger beroep.9.Art. 283 Rv. heeft betrekking op de verzoekschriftprocedure en bepaalt dat, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, de verzoeker bevoegd is het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen; in het geval van verandering of vermeerdering is artikel 130 Rv. van overeenkomstige toepassing. Art. 130 Rv. heeft betrekking op de dagvaardingsprocedure en bepaalt in lid 1 dat de eiser bevoegd is zijn eis — samengevat — te wijzigen, waartegen de gedaagde bezwaar kan maken op grond dat een wijziging in strijd is met een goede procesorde. Op dezelfde grond kan de rechter ambtshalve een wijziging van eis buiten beschouwing laten. Lid 3 bepaalt dat een verandering of vermeerdering van eis tegen een niet in het geding verschenen partij uitgesloten is, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering van eis tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. De achtergrond hiervan is het beginsel van hoor en wederhoor en het verdedigingsbeginsel, door de Hoge Raad gepreciseerd tot de gedachte dat moet worden vermeden dat een gedaagde of geïntimeerde tot iets kan worden veroordeeld waarvan hij niet weet en niet kan weten dat en waarom het is gevorderd.10.
2.5
In de parlementaire geschiedenis is aan de betekenis van overeenkomstige toepassing van art. 130 lid 3 Rv. in de verzoekschriftprocedure geen aandacht besteed.11. In de literatuur wordt de toepasselijkheid van die bepaling op niet verschenen belanghebbenden in een verzoekschriftprocedure, gelet op de werking van een beschikking erga omnes, wel in twijfel getrokken. Betoogd wordt dat het in geval van een verandering of vermeerdering van een verzoek voor de hand ligt dat de rechter, gelijk onder vigeur van art. 429i lid 2 Rv. (oud)12., overgaat tot — al dan niet hernieuwde — oproeping van belanghebbenden teneinde dezen te horen, alvorens, zo nodig ambtshalve, een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing te laten. De rechter heeft die mogelijkheid op grond van art. 279 lid 1 Rv.13.
2.6
Indien moet worden aangenomen dat art. 130 lid 3 Rv. in de verzoekschriftprocedure toepassing mist, geldt mijns inziens dat het hof in strijd met de eisen van een goede procesorde heeft gehandeld door op de grondslag van het vermeerderd verzoek te beslissen zonder de man eerst opnieuw op te roepen. De man heeft hierdoor niet de gelegenheid gekregen van het vermeerderd verzoek kennis te nemen en daartegen verweer te voeren. Daaraan doet mijns inziens niet af dat hierbij ter relativering van de noodzaak van een dergelijke ‘herkansing’ van de man kan worden opgemerkt dat deze zijn beslissing om op de eerste oproep niet te verschijnen op niet meer heeft kunnen baseren dan de aankondiging van ‘een verzoek van [de vrouw], strekkende tot Levensonderhoud’.14. Op grond van art. 279 lid 2 Rv. kon bij de oproeping via de krant met een dergelijke korte omschrijving van het verzoek worden volstaan. In zoverre kan nauwelijks worden gezegd dat een hernieuwde oproep na vermeerdering van het verzoek voorkomt dat de man, anders dan een gedaagde die na betekening van de dagvaarding welbewust verstek heeft laten gaan, onaangenaam wordt verrast door een toewijzing van het vermeerderd verzoek.15. Evenmin doet aan voormeld oordeel af dat de vermeerdering van het verzoek in dit geval bescheiden is (€ 2 per kind per maand) en op dezelfde grondslag berust.
2.7
Indien moet worden aangenomen dat art. 130 lid 3 Rv. in de verzoekschriftprocedure van overeenkomstige toepassing is16. — hetgeen gelet op de tekst van art. 283 Rv. alsmede gelet op de gedachte van harmonisatie van de verzoekschriftprocedure met de dagvaardingsprocedure zeer wel verdedigbaar is — leidt dit er mijns inziens eveneens toe dat het hof het gewijzigde verzoek niet zonder meer heeft kunnen toewijzen. ‘Overeenkomstige toepassing’ zal in een geval als het onderhavige meebrengen dat een vermeerdering van het verzoek is uitgesloten, tenzij het hof de man opnieuw geldig heeft opgeroepen.
2.8
Opgemerkt kan worden dat het zojuist betoogde aansluit bij hetgeen zou gelden indien de man in hoger beroep wel was verschenen. Aangenomen moet worden dat het — mede op een ruime uitleg van het begrip grief gebaseerde — arrest van de Hoge Raad van 20 juni 200817. meebrengt dat de aan een oorspronkelijk verzoeker toekomende bevoegdheid tot vermeerdering van het verzoek, in hoger beroep in beginsel beperkt is in die zin dat hij zijn verzoek niet later kan vermeerderen dan in het appelrekest.18. Aan te nemen valt echter evenzeer dat het voor appel in alimentatiezaken ontwikkelde uitzonderingsregime voor nadien — bijvoorbeeld bij de mondelinge behandeling — aangevoerde grieven19. enerzijds met zich brengt dat de oorspronkelijk verzoeker in een alimentatiezaak bevoegd is nadien zijn verzoek te vermeerderen, onverminderd de door art. 283 jo 130 lid 1 Rv. aan de wederpartij gegeven mogelijkheid daartegen bezwaar te maken wegens strijd met de eisen van een goede procesorde. Anderzijds houdt deze rechtspraak echter in dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de wederpartij genoegzaam de gelegenheid wordt geboden om verweer te voeren.20.
2.9
De slotsom is dan ook dat het middel slaagt en dat de beschikking van het hof op dit punt dient te worden vernietigd.
2.10
Middel III klaagt in de eerste plaats (i) over onjuistheid althans — in het licht van de gedingstukken — onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man ondernemingsactiviteiten heeft in Spanje (rov. 4.2). Daarnaast (ii) klaagt het middel dat het hof niet kan overwegen dat de behoefte van [kind 2 en 3] niet is betwist en derhalve vaststaat (rov. 4.3), nu daarover geen kenbaar standpunt van de man bekend is in de situatie dat hij niet correct is opgeroepen. Bijgevolg (iii) kan de daaropvolgende beslissing van het hof om de door de vrouw verzochte bijdrage alsnog op te leggen (rov. 4.4 en dictum) niet in stand blijven.
2.11
De klacht onder (i) faalt. Het oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man ondernemingsactiviteiten heeft is van feitelijke aard en kan in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk uit de overgelegde prints21. afgeleid dat de man in Spanje ondernemingsactiviteiten had. Voor nader onderzoek is in cassatie, anders dan het middel lijkt te veronderstellen, geen plaats.
De klacht onder (ii) faalt, nu de man — anders dan de klacht betoogt — wel behoorlijk is opgeroepen. Verwezen zij naar middel I.
Dit betekent dat ook de — voortbouwende — klacht onder (iii) faalt.
2.12
Mijns inziens kan Uw Raad deze zaak zelf afdoen door de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het oorspronkelijke verzoek toe te wijzen in die zin dat de bijdrage die de man bij vooruitbetaling dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2 en 3] met ingang van 25 april 2007 wordt bepaald op € 131 per kind per maand. Middel II komt immers uitsluitend terecht op tegen de vermeerdering van het verzoek van een bedrag van € 131 naar een bedrag van € 133 per kind per maand. Nu de vrouw in haar verweerschrift in cassatie (onder 4) de mogelijkheid heeft voorgesteld dat Uw Raad de zaak zelf afdoet door de alimentatie alsnog vast te stellen op het oorspronkelijk verzochte bedrag van € 131 per kind per maand en zich heeft gerefereerd aan het oordeel van Uw Raad hieromtrent, valt niet in te zien dat het hof na verwijzing tot een ander oordeel zou kunnen komen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 20 maart 2008 en tot afdoening als weergegeven onder 2.12.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑04‑2009
Het appelschrift van de vrouw bevindt zich uitsluitend in het B-dossier.
Het verzoekschrift tot cassatie is op 20 juni 2008 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
Een afschrift van bedoelde advertentie in De Telegraaf van 3 januari 2008 bevindt zich uitsluitend in het A-dossier.
Zie de kop van de beschikking van het hof.
Hierbij zou het gaan om de ten tijde van het uitbrengen van het appelschrift (oktober 2007) van kracht zijnde Verordening (EG) nr. 1348/2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (Pb EG 43 (2000) nr. L 160, p. 37). Deze is ingetrokken per 13 november 2008.
Bijvoorbeeld: Burgerlijke Rechtsvordering, E.L. Schaafsma-Beversluis, art. 272, aant. 3 en 5, alsmede art. 277, aant. 7 en A.I.M. van Mierlo 2008, (T&C Rv), art. 272 Rv, aant. 3 onder c, beiden met verwijzing naar HR 21 december 1990, NJ 1991, 234 en HR 12 april 1991, NJ 1992, 215 m.nt. HJS.
Vgl. het verweerschrift in cassatie onder 4.
Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 167; HR 6 oktober 2000, NJ 2001, 167 en HR 1 maart 2002, NJ 2003, 355 m.nt. HJS.
Volstaan wordt met de mededeling dat de regeling betreffende de verandering of vermeerdering van het verzoek (art. 283 Rv.) om redenenen van gewenste harmonisatie op dezelfde wijze is ingericht als de regeling van de verandering of vermeerdering van eis, waarvoor wordt verwezen naar (de toelichting op) art. 130 Rv. Zie MvT, Parl. Gesch. Herz. BPr., 2002, p. 446 i.v.m. p. 322 laatste al.
Art. 429i Rv (oud) luidde:
- 1.
De rechter kan de verzoeker toestaan het verzoek of de gronden daarvan tijdens de loop der behandeling te veranderen of te vermeerderen, tenzij hierdoor een belanghebbende in diens mogelijkheid verweer te voeren onredelijk zou worden bemoeilijkt.
- 2.
De rechter kan oproeping van een of meer belanghebbenden gelasten, alvorens over het verlenen van zijn toestemming te beslissen. (…).
In de advertentie in de Telegraaf van 3 januari 2008 wordt de man opgeroepen ‘om te verschijnen (…) teneinde te worden gehoord op een verzoek van [de vrouw], strekkende tot Levensonderhoud bekend onder kenmerk (…).’
Vgl. Snijders/Klaassen/Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, 2007, nr. 169.
Vgl. Ras/Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nr. 15.
HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21 m.nt. JMMM en HJS (rov. 4.2.4), waarover Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nrs. 164–168.
Vgl. H.J. Snijders in zijn annotatie (sub 11).
Zie over bedoeld regime A-G Wuisman in zijn conclusie (onder 2.20 en 2.24) vóór HR 20 maart 2009, RvdW 2009, 437 en A-G Keus in zijn conclusie (onder 2.3–2.4) vóór HR 22 februari 2008, NJ 2008, 124, beiden met vermelding van jurisprudentie.
Aldus m.b.t. vermeerdering van verzoek na cassatie en verwijzing: HR 12 mei 2006, NJ 2006, 293 (rov. 3.3.3).
Deze (door de man als ‘(mogelijk) door de vrouw overgelegd’ aangeduide) prints bevinden zich alleen in het A-dossier (inventarislijst sub 11). Hierin komt de naam voor van [de man] respectievelijk [de man] in verband met Spain holidays4u.com.
Beroepschrift 20‑06‑2008
Verzoekschrift tot cassatie inzake alimentatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
[de man], wonende te [woonplaats] (Spanje), hierna: de man, die voor deze zaak domicilie heeft gekozen te 2518 HL 's‑Gravenhage aan de Prins Hendrikstraat nr. 63 ten kantore van de aldaar gevestigde advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. P. Garretsen, die zich als zodanig stelt en dit verzoekschrift tot cassatie ondertekent en indient.
1.
De man kan zich niet verenigen met de beschikking d.d. 20 maart 2008 door de Meervoudige Familiekamer van het Gerechtshof te Amsterdam onder zaaknummer 106.011.655/01 gegeven in de zaak van de man als geïntimeerde en [de vrouw], wonende te [postcode] [woonplaats] aan de [adres], hierna: de vrouw, voor wie zich als procureur in de procedure in hoger beroep heeft gesteld en als zodanig is opgetreden mr. PJ. Stuy, advocaat en procureur te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Beethovenstraat nr. 23 (1077 HM)
2.
De man stelt hierbij beroep in cassatie in tegen deze beschikking, en draagt na te melden middelen van cassatie voor.
3.
Partijen hebben een relatie gehad van 1991 tot 1996. Uit deze relatie zijn drie kinderen geboren, te weten [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1993, [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1997 en [kind 3], ook geboren op [geboortedatum] 1997. De man heeft deze kinderen erkend. Bij inleidend verzoekschrift d.d. 17 augustus 2006 heeft de vrouw zich gewend tot de rechtbank te Haarlem en verzocht om een onderhoudsbijdrage ten behoeve van gemelde drie kinderen ad € 130,- per maand per kind. De man heeft een verweerschrift ingediend. Die rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld op 15 januari 2007, in aanwezigheid van beide partijen.
De vrouw heeft ter zitting haar verzoek gewijzigd aldus dat de onderhoudsbijdrage ten behoeve van één (willekeurig) kind zal worden vastgesteld. Die rechtbank heeft vervolgens bij beschikking d.d. 13 februari 2007 de man opgelegd aan de vrouw als bijdrage voor het kind [kind 1] te betalen een bedrag ad € 131,- per maand, met ingang van 2 september 2006. Die rechtbank verklaarde haar beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Het meer of anders verzochte wees zij af — mijn onderstreping en benadrukking — advocaat.
Binnen de appèl-termijn, namelijk op 26 april 2007, diende de vrouw bij die rechtbank een (nieuw) verzoek in, verkort weergegeven van deze inhoud dat de man ten onrechte heeft gesteld dat hij in Spanje geen inkomen genereerde, en dat hij aldus geacht moet worden in staat te zijn (ook) ten behoeve van de twee andere kinderen te betalen. De vrouw verzocht die rechtbank de man te verplichten ten behoeve van deze beide andere kinderen een onderhoudsbijdrage ad € 131,- per maand per kind te betalen, eveneens ingaande 1 september 2006.
In dat verzoekschrift heeft de vrouw ter zake van het woonadres van de man opgenomen:
‘thans zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen het Koninkrijk der Nederlanden, voor wie mr. G. Martin te Purmerend in de na te omschrijven procedure voor uw rechtbank als procureur heeft geoccupeerd’.
Bij haar beschikking d.d. 7 augustus 2007 verklaarde de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek, daartoe overwegende als volgt:
‘(rov. 3.1). Uit de overgelegde stukken is gebleken dat bij beschikking van deze rechtbank van 13 februari 2007 op het verzoek van de vrouw tot een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van drie kinderen van partijen van € 130,- per maand per kind is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van één van de minderjarige kinderen ([kind 1]) dient te betalen € 131,- per maand.
Gelet hierop dient het verzoek van de vrouw te worden opgevat als een verzoek tot wijziging van de beschikking van 13 februari 2007 (mijn onderstreping en benadrukking — advocaat).
(rov. 3,2). Een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud kan ingevolge artikel 1: 401 lid 1 BW worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Om te kunnen ontvangen in haar verzoek dient de vrouw, op straffe van niet-ontvankelijkheid — te stellen dat zich een wijzigingsgrond voordoet. Nu zij dit heeft nagelaten is de rechtbank van oordeel dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek. De vrouw kan niet volstaan met de enkele stelling dat de man in strijd met de waarheid heeft voorgegeven dat hij te Spanje geen inkomsten genereerde.’.
Tegen die beschikking heeft de vrouw (tijdig) hoger beroep ingesteld. Naar verluidt heeft zij in het beroepschrift geen woonadres van de man opgenomen, doch (wederom) aangegeven zonder bekende woon- of verblijfplaats in het Koninkrijk.
Het hof blijkt de man door middel van een advertentie in De Telegraaf te hebben opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 7 februari 2008.
In zijn thans en hier in cassatie te bestrijden beschikking heeft het hof overwogen onder 1.4 ‘De vader is, hoewel op behoorlijke wijze opgeroepen, niet verschenen.’, en ten gronde de moeder alsnog ontvankelijk geoordeeld in haar inleidend verzoek, en de man veroordeeld tot betaling van een bijdrage ad € 133,- per kind per maand ten behoeve van [kind 2 en 3], ingaande 25 maart 2007.
In rov. 3.2 van zijn beschikking duidt het hof nog dat de moeder ter zitting in hoger beroep haar verzoek heeft gewijzigd en het hof heeft verzocht te bepalen dat de vader met ingang van 1 september 2006 € 133,- per maand per kind dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2 en 3].
4. Middel I.
Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in deze beschikking is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
4.1.
Het gaat hier om rov. 1.4 in deze beschikking, in samenhang met rov. 2.4 alsmede de rov.n 3 en 4 en de vervolgens gegeven beslissing onder 5. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting.
4.2.
Gelet op de (ook) voor het hof kenbare omstandigheid dat de man naar Spanje is geëmigreerd, een EU-Lid-Staat, diende de EU-Betekeningsverordening te worden nageleefd, zoals deze ook op de verzoekschriftenprocedure van toepassing is.
4.3.
Niet kenbaar uit de beschikking is dat en hoe het hof zich daaraan heeft gehouden. Een oproepingsadvertentie in De Telegraaf is in ieder geval niet hier een toegelaten vorm van oproeping als bedoeld in deze EU-Betekeningsverordening.
4.4.
De man is door deze gang van zaken (ernstig) in zijn belangen geschaad, nu hij eerst nadat het hof zijn beschikking had gegeven, ervan op de hoogte is geraakt dat deze appèl-procedure voor het hof had gediend, en welke de inhoud is van de deze hof-beschikking.
4.5.
De man heeft derhalve recht en belang bij deze klacht, nu toch anders dan het hof overweegt en oordeelt, hij niet op behoorlijke wijze is opgeroepen, terwijl aannemelijk is dat door dit vormverzuim de man dardoor niet ter zitting is verschenen. Bijkomend aspect is — waarover hierna afzonderlijk zal worden geklaagd — dat de vrouw ter zitting van het hof haar verzoek heeft gewijzigd en het hof op basis van dat gewijzigde verzoek heeft beslist als thans in die beschikking is vervat, terwijl niet uit de beschikking blijkt dat en hoe het hof de man van dat gewijzigde verzoek op de hoogte heeft gebracht.
4.6.
Het hof kan dan ook niet overwegen zoals het doet in rov. 4.2 dat de vader, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de zitting is verschenen en de stellingen niet heeft weerlegd, en dat de moeder derhalve ontvankelijk is in haar inleidend verzoek nu bij het vaststellen van de onderhoudsbijdrage bij de beschikking van 13 februari 2007 geen rekening is gehouden met voornoemde ondernemingsactiviteiten van de vader, en bij die uitspraak is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens zoals bedoeld in art. 1:401 lid 4 BW.
4.7.
Deze rov. 4.2 alsmede de rov. 4.3 t/m 4.5 en de gegeven beslissing kunnen derhalve niet in stand blijven.
5. Middel II.
Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in deze beschikking is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
5.1.
Het gaat hier om rov. 3.3 in samenhang met rov. 4 en de gegeven beslissing onder 5 in deze beschikking. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting.
5.2.
Verwezen wordt vooreerst naar het gestelde in middel I. Daarvan uitgaande heeft te gelden dat de man door middel van de voorschriften volgens de EU-Betekeningsverordening op de hoogte diende te worden gesteld van hier het (inleidende verzoekschrift en het) beroepschrift. Uit de beschikking wordt niet duidelijk dat en hoe het hof deze voorschriften heeft nageleefd.
5.3.
Voor de naleving van die of zodanige vormvoorschriften bestond of bestaat des te meer aanleiding of grond, indien — zoals hier — de vrouw haar verzoek ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep haar verzoek wijzigt.
5.4.
Immers een wijziging van eis c.q. dit verzoek is alleen dan toelaatbaar indien de rechter heeft (onderzocht en) vastgesteld dat de man van dat verzoek heeft kunnen kennisnemen en in de gelegenheid is geweest zich daarover uit te laten.
5.5.
Noch het eerste noch het tweede heeft het hof (onderzocht en) vastgesteld. Zijn beschikking is (op dit onderdeel) dan ook in strijd met de goede procesorde. Het stond het hof aldus niet vrij op de grondslag van dit ter zitting gewijzigde verzoek deze zaak te beoordelen en op die basis te overwegen en te beslissen als in rov. 4.4 is vervat en in de beslissing onder 5 is weergegeven.
6. Middel III.
Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in deze beschikking is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
6.1.
Het gaat hier om de rov.n 4.2 t/m 4.5 in deze beschikking, in samenhang met de beslissing onder 5. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting.
6.2.
Te verwijzen is vooreerst naar de inhoud van de middelen I en II hiervoor. Daarvan uitgaande heeft te gelden dat de man niet correct is opgeroepen en zich niet heeft kunnen uitlaten over het ter zitting in hoger beroep gewijzigde verzoek.
6.3.
De door de vrouw in het geding gebrachte internetsites zeggen helemaal niets over een eventuele eigen handelsonderneming van de man; niet ook blijkt of is (onderzocht en) vastgesteld dat de man bij de (handels-)activiteiten is betrokken (de in het geding gebrachte sites zien op (de bemiddeling bij) verhuur van onroerend goed in Spanje). De duiding ‘Adverteerder: Naam: [de man] Bekijk profiel’ behelst zonder nadere toelichting — welke ontbreekt — niets dat koppelt naar de man; de vrouw heeft dat ook niet (zo) gesteld. De vrouw heeft ook geen uittreksels uit de (Spaanse) Kamer van Koophandel in het geding gebracht ter zake van (haar staving van) enige handelsonderneming op naam van de man.
6.4.
Het hof kan dan ook niet overwegen zoals het doet in deze rov. 4.2 dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vader ondernemingsactiviteiten in Spanje heeft, en/of dat uit reacties van derden op de site in de vorm van feedback kan worden afgeleid dat zijn ondernemingsactiviteiten rendement opleveren — mijn onderstreping en benadrukking advocaat, nu toch enkel uit die feedback is af te leiden dat een verhuursituatie in Spanje rendement oplevert; wie daarvan de exploitant of eigenaar is, wordt uit de vermeldingen op de site niet duidelijk.
6.5.
Het hof kan evenmin overwegen en oordelen zoals het doet in rov. 4.3 dat de behoefte van [kind 2 en 3] niet wordt betwist en derhalve vaststaat, nu toch daarover geen kenbaar standpunt van de man bekend is in de situatie dat hij niet correct is opgeroepen.
6.6.
Rov. 4.4 is dan ook gebaseerd op gronden welke deze overweging en de daarin vervatte oordelen niet kunnen dragen.
6.7.
De verdere doorwerking regardeert rov. 4.5 en de vervolgens gegeven beslissing. Deze kunnen derhalve niet in stand blijven.
7.
Per de datum van indiening van dit verzoekschrift tot cassatie werd niet beschikt over het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep, zodat uitdrukkelijk het recht wordt voorbehouden dit verzoekschrift tot cassatie aan te vullen of te wijzigen indien de kennisneming van de inhoud van dat proces-verbaal daartoe noopt.
WESHALVE de man zich wendt tot Uw Hoge Raad der Nederlanden met het eerbiedig verzoek gemelde hof-beschikking te willen vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 20 juni 2008.
Advocaat