Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/73
73 Bewijsovereenkomst (art. 153 Rv)
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS692013:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De regels zijn grotendeels van regelend recht.
Parl. Gesch. Nieuw bewijsrecht, p. 109 en 110; Van der Wiel 2002, p. 221 e.v. Zie ook Knigge 2012/4.8.3 en 4.8.4.
Van der Wiel 2002, p. 222.
Partijen kunnen (expliciet) afstand doen van het recht op (nadere) bewijslevering, waaronder getuigenbewijs. Het betreft een procesrechtelijke overeenkomst (Asser Procesrecht/Asser 3 2023/106 en Knigge 2012/4.8.3).
Nu de consument tegenbewijs mag leveren is geen sprake van een onder art. 6:236 onder k BW vallend bewijsverbod (HvJ EU 19 september 2019, ECLI:EU:C:2019:764, NJ 2021/52 met nt. M.B.M. Loos (Lovasné Tóth)).
Conclusie A-G L. Strikwerda ECLI:NL:PHR:2010:BO2417 vóór HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO2417, RvdW 2011/54. Vgl. HR 26 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0646, NJ 1993/449 met nt. HJS (Rabo/Visser). Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden 6 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7675 r.o. 3.6.
HR 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9470, NJ 2010/471 met nt. C.J.M. Klaassen, JBPr 2009/37 met nt. J.F. Fleming. Zie ook Knigge 2012/5.6.7. Niet spoedig mag worden aangenomen dat een overeenkomst zonder een uitdrukkelijk daarop gerichte bepaling een bewijsovereenkomst is die ertoe strekt de verklaring van de mediator als getuige in een geding als bewijsmiddel uit te sluiten.
Een bijzondere vorm van derdenwerking die voortvloeit uit de procesrechtelijke partijautonomie (Pitlo/Rutgers & Krans 2014, p. 91). Zie ook Van der Wiel 2002, p. 222.
Dit is bijv. het geval in procedures waar het met name gaat om voorschriften die de belangen van derden beogen te beschermen, zoals in faillissements-, en personen- en familierechtelijke procedures.
Zie bijv. art. 7:6 BW en art. 7:658 lid 3 BW. Die mogelijkheid bestaat wel ingeval van een vaststellingsovereenkomst (art. 7:902 BW).
Bijv. op grond van een beroep op art. 3:40 jo. 7:658 lid 3 BW of op een wilsgebrek (Parl. Gesch. Nieuw bewijsrecht, p. 11). Zie ook Asser/Sieburgh 6-III 2018/34.
Bedingen die niet onder art. 6:236 aanhef en sub k BW vallen, kunnen eventueel vallen onder onderdeel q van de indicatieve (blauwe) lijst van de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Zie nr. 384.
Op grond van de hoofdregel draagt de verhuurder die ontbinding van de huurovereenkomst wenst en daaraan ten grondslag legt dat de huurder in strijd met de huurovereenkomst handelt, daarvan de bewijslast.
De richtlijn oneerlijke bedingen is van toepassing op bedingen in huurovereenkomsten voor woonruimte, gesloten tussen een verhuurder die handelt in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit en een huurder die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen (HvJ EU 30 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:341, NJ 2013/487 met nt. M.R. Mok (Asbeek Brusse)).
Niet onredelijk bezwarend: Hof Den Haag 9 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2142, WR 2022/56 met nt. C.L.J.M. de Waal: ‘als sprake is van een deugdelijke onderbouwing van het vermoeden van de verhuurder, is het bewijsbeding niet onredelijk bezwarend in de zin van art. 6:236 sub k, 6:237 sub b BW en/of Richtlijn 93/13.’ Eveneens Hof ’s-Hertogenbosch 28 april 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1443, WR 2020/91 met nt. C.L.J.M. de Waal: ‘omdat de huurder op de hoogte is, of in ieder geval behoort te zijn, van wat er zich in het gehuurde afspeelt aangezien hij daarover voortdurend de beschikking heeft terwijl dat niet geldt voor de verhuurder.’ Nietig beding onderdeel q van de indicatieve lijst bij Richtlijn 93/13/EEG: Hof Amsterdam 2 april 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1109, JHV 2019/14 met nt. Th. Gardenbroek en WR 2019/93.
Zie nr. 227d.
Als uitgangspunt geldt dat het partijen zijn die de omvang van de rechtsstrijd bepalen (de partijautonomie). Van de regels van het wettelijk bewijsrecht kan worden afgeweken door een bewijsovereenkomst te sluiten,1 een contractuele regeling waarbij partijen afspraken maken omtrent hun bewijspositie voor het geval partijen verwikkeld raken in een procedure.2 Bewijsovereenkomsten beogen de aan een proces verbonden risico’s zoveel mogelijk te beperken en procedures te stroomlijnen en voorspelbaar te maken.3 In het bijzonder geldt dat ook voor de stelplicht- en bewijslastverdeling. De te verwachten bewijslastverdeling leidt ertoe dat men bij voorbaat zijn positie zoveel mogelijk wil versterken.4
Voorbeelden van bewijsafspraken die kunnen worden gemaakt, zijn het van tevoren regelen van de bewijslastverdeling, het uitsluiten van tegenbewijs,5 het toekennen van dwingende bewijskracht aan bepaalde bewijsmiddelen, het beperken van bewijsmiddelen tot geschriften6 of het aanwijzen van exclusieve bewijsmiddelen om daarmee de bewijslast te beïnvloeden.
Voorbeelden
Overeengekomen kan worden dat aan machinaal vervaardigde bonnen, die geen akten zijn (zij zijn niet ondertekend) tussen partijen dwingende bewijskracht toekomt.
Art. 18 van de Algemene Bankvoorwaarden 2017 geeft een bewijsregel: “Tegenover de cliënt strekt een door de bank gewaarmerkt afschrift uit haar administratie tot volledig bewijs, behoudens door de cliënt geleverd tegenbewijs.”7 Wanneer de cliënt geen tegenbewijs heeft geleverd en ook geen nader bewijs heeft aangeboden, mag de rechter van de door de bank opgegeven bedragen uitgaan.8
Partijen kunnen overeenkomen dat een verklaring van een derde die als mediator tussen partijen is opgetreden is uitgesloten als bewijsmiddel in een geding tussen partijen.9
Wanneer partijen een bewijsovereenkomst hebben gesloten is de rechter hier aan gebonden.10
Ingeval van strijd met de regels van de openbare orde kan de bewijsovereenkomst buiten toepassing blijven (art. 153 Rv).11 De mogelijkheid om af te wijken van bepalingen van dwingend recht is uitgesloten.12 Aan een bewijsovereenkomst zal geen gevolg worden gegeven indien de overeenkomst buiten toepassing moet blijven op gronden krachtens het BW.13 Een bewijsovereenkomst is onder meer in strijd met het BW indien deze niet geldig tot stand is gekomen, een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:2 lid 2 en 6:248 lid 2 BW) of indien deze onredelijk bezwarend is op grond van art. 6:233 sub a BW in het algemeen of op grond van art. 6:236 aanhef en sub k BW in het bijzonder (als de bewijsovereenkomst is opgenomen in algemene voorwaarden). Een bewijsbeding kan daarnaast mogelijk oneerlijk zijn in de zin van de EU-richtlijn en daarom buiten toepassing blijven.14
Voorbeeld
In huurovereenkomsten is regelmatig een clausule opgenomen dat de huurder zijn hoofdverblijf in de woning moet hebben c.q. onderhuur van de woning niet is toegestaan (op basis van art. 7:244 BW eerste volzin). In sommige sociale huurovereenkomsten wordt aangegeven dat bij de huurder de bewijslast berust dat hij zijn hoofdverblijf in de woning heeft c.q. geen onderhuur plaatsvindt.15 De verhuurder heeft er daarmee voor gezorgd dat de materieelrechtelijke positie van de verhuurder wordt versterkt. De rechter moet het beding ambtshalve toetsen.16 Er wordt verschillend geoordeeld of een dergelijk bewijsbeding met een natuurlijk persoon als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt (art. 6:236 aanhef en sub k BW; de zwarte lijst).17
Het bestaan van verkapte bewijsovereenkomsten
In sommige overeenkomsten kan het resultaat van een beding zijn dat de bewijslast wordt omgekeerd, zonder dat met zoveel woorden sprake is van een omkering van de bewijslast.
Voorbeelden
Op grond van de tussen partijen geldende algemene voorwaarden heeft een energieleverancier een opschortingsrecht ter zake van zijn energieleveranties; hij kan de afnemer afsluiten indien de afnemer betaling achterwege laat. Betaalt de afnemer gelet op deze algemene voorwaarde (hij dreigt van energie te worden afgesloten) de energieleverancier, dan bewerkstelligt de leverancier met de algemene voorwaarde een omkering van de bewijslast: indien de contractant niet had betaald en de leverancier in rechte betaling had gevorderd, had de bewijslast van de gebruikte energie bij de leverancier berust. Nu de afnemer onder druk van de situatie heeft betaald, zijn de verhoudingen omgekeerd en rust de bewijslast op de contractant dat hij onverschuldigd (te veel) heeft betaald.
In verzekeringsovereenkomsten kunnen garantieclausules in de polisvoorwaarden zijn opgenomen: er is in beginsel sprake van dekking, maar de niet-nakoming van bepaalde preventiemaatregelen bestraft de clausule met verval van recht op uitkering. De verzekerde zal ingeval hij uitkering vordert moeten bewijzen dat aan de voorwaarde is voldaan.18