Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/10.10:10.10 Wanneer moet afstammingsinformatie worden gegeven?
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/10.10
10.10 Wanneer moet afstammingsinformatie worden gegeven?
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS393281:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Buitenechtelijke, voorechtelijk verwekte, maar binnen het huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren, en door KID verwekte kinderen zullen in het algemeen, net zoals de andere binnenechtelijke kinderen, geen vragen stellen over hun afstamming. Zoals al eerder is gesteld, behoort het tot de autonomie van de ouders om ervoor te zorgen dat zij, indien er geen vraagtekens ontstaan door wat of wie dan ook, hun kinderen de rust geven van een zeker ouderschap. Indien er vragen opkomen, hebben zij de plicht om die informatie te geven, die op dat moment voor het kind is te begrijpen. Indien zij de informatie niet geven, omdat er geen behoefte is, maar later worden geconfronteerd met deze door hen gekozen nalatigheid, zullen zij het kind ook hun motieven duidelijk moeten maken. (Een in de familie van de schrijver bekend adagium was: ‘Ook ideale, liefdevolle ouders maken fouten’.)
Bij acceptatie van de latere voorstellen van notariële gametendonatie, draagmoederschap en juridisch ouderschap vanaf de conceptie en geslaagde innidatie behoeven deze vragen bij deze kinderen niet te ontstaan. Op ieder moment is duidelijk wie bij deze kinderen de juridische ouders zijn, vanaf de conceptie en dus ook bij de geboorte. Tot het moment van die acceptatie worden ook kleine aantallen kinderen geboren via eiceldonaties. Ook deze kinderen kunnen een behoefte krijgen om hun ‘echte’ genetische moeder te leren kennen.
Hoewel dit buiten het kader van dit proefschrift valt, is het evident dat bij nationale adopties (20 per jaar) en interlandelijke adopties (rond de 500 per jaar) de noodzaak tot statusinformatie met latere afstammingsinformatie veel meer voor de hand ligt.1 Dit geldt des te meer voor de adopties door paren van hetzelfde geslacht. De vragen zullen bij deze kinderen vaak spontaan opkomen door de vergelijkingen met hun ouders, fenotypische verschillen, of met hun leefomgeving, kinderen met een vader én een moeder. Ook voor deze ouderparen geldt dat zij het recht en de plicht hebben om hun kind zo goed mogelijk op te voeden en op het juiste tijdstip zo goed mogelijk voor te lichten.
Steun voor dit standpunt is te vinden in het vaker aangehaalde advies van het Belgisch Raadgevend Comité.2 Een conclusie van dit comité, van belang in het kader van dit proefschrift, betrof de vraag: ‘Wie is de juridische ouder?’ of anders gezegd: ‘Moet het kind alles weten?’. Unaniem was men van mening dat geen enkel argument sterk genoeg is om ouders te verplichten hun kinderen te informeren over hun ‘ontstaanswijze’. Zij stellen dat het recht van het kind om zijn ontstaanswijze te kennen minder belangrijk is dan het autonome recht van de ouders om hun kind de best mogelijke opvoeding en verzorging te geven. Daarnaast benadrukken zij ook het recht van bescherming van het privéleven van beide ‘ouders’.