Einde inhoudsopgave
RvdW 2019/1075
Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Vereiste behoorlijke oproeping. Horen betrokkene (art. 8 lid 1 Wet Bopz).
HR 18-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1616
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18 oktober 2019
- Magistraten
Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh
- Zaaknummer
19/03093
- Conclusie
A-G mr. M.L.C.C. Lückers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS93700:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1616, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑10‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:863, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑08‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑06‑2019
- Wetingang
Essentie
Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Vereiste behoorlijke oproeping. Horen betrokkene (art. 8 lid 1 Wet Bopz).
Samenvatting
De betrokkene dient voor het verhoor behoorlijk te zijn opgeroepen door de griffier overeenkomstig het bepaalde in art. 261 Rv in verbinding met de art. 272 e.v. Rv. Vgl. HR 5 november 2010, NJ 2010/596.
Ingevolge art. 8 lid 1 Wet Bopz dient de rechter, alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, te horen, tenzij ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.