De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken, kennelijk omdat de in de tenlastelegging voorkomende bewoordingen waarmee de bedreigingen zouden zijn geuit niet in dezelfde bewoordingen in de betrokken e-mailberichten voorkomen, zie proces-verbaal van de zitting van de politierechter d.d. 6 juli 2016.
HR, 14-05-2019, nr. 17/03624
ECLI:NL:HR:2019:712
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-05-2019
- Zaaknummer
17/03624
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:712, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑05‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:196
ECLI:NL:PHR:2019:196, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:712
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑12‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0106 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2019/254 met annotatie van J.M. Reijntjes
NbSr 2019/174
Uitspraak 14‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Bedreiging met zware mishandeling (meermalen gepleegd) van nieuwe vriend van ex-vrouw, art. 285.1 Sr. Is sprake van hetzelfde feit a.b.i. art. 68 Sr na toewijzing vordering wijziging tll. a.b.i. art. 313 Sv, waarbij bedreiging in e-mailberichten is vervangen door bedreiging in gesprekken? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2011:BM9102 m.b.t. relevante vergelijkingsfactoren die dienen te worden betrokken bij beoordeling van vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’. Zowel tll. als vordering tot wijziging van tll. is toegesneden op art. 285 Sr. In aanmerking genomen dat juridische aard van feiten identiek is en dat verschil in omschreven gedragingen wat betreft aard daarvan van beperkte betekenis is, geeft ‘s Hofs oordeel dat door toewijzen van vordering tot wijziging tll. sprake blijft van 'hetzelfde feit' in de zin van art. 68 Sr, niet blijk van onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
14 mei 2019
Strafkamer
nr. S 17/03624
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 18 juli 2017, nummer 21/004108-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging.
2.2.1.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
"hij, op één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode in of omstreeks 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, een persoon (te weten [betrokkene 1]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte, middels één of meerdere e-mailberichten opzettelijk voornoemde [betrokkene 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga [betrokkene 1] wat aandoen" en/of "ik ga [betrokkene 1] wat aandoen en ik ga hem slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
2.2.2.
Ter terechtzitting van het Hof heeft de Advocaat-Generaal op de voet van art. 313 Sv gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd, in die zin dat deze zou komen te luiden dat:
"hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland en/of in Maleisië, een persoon (te weten [betrokkene 1]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- middels één of meer e-mailberichten die [betrokkene 1] toegevoegd: "als ik nog een keer hoor dat hij in de buurt van mijn kinderen is geweest neem ik drastische maatregelen! (...) Ik ben bereid zonder enige vorm van twijfel om dit contact ten allertijden te voorkomen waarbij ik elk middel zal inzetten om dit ultieme doel te bereiken!!!" en/of "Mijn confrontatie met hem zal meedogenloos zijn!" en/of
- (indirect, in (een) gesprek(ken) met [betrokkene 2]) die [betrokkene 1] toegevoegd: "ik ga [betrokkene 1] wat aandoen" en/of "ik ga hem invalide slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
2.2.3.
Het Hof heeft de vordering tot wijziging van de tenlastelegging deels toegewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt dienaangaande het volgende in:
"De raadsman voert - zakelijk weergegeven - aan:
Meestal stem ik wel in met een wijziging van de tenlastelegging, maar in dit geval meen ik dat, als de vordering wordt toegewezen, er sprake zou zijn van een geheel ander feit. De officier van justitie heeft er destijds voor gekozen om de door mijn cliënt verstuurde emailberichten ten laste te leggen. In de voorgestelde wijziging worden echter ook gesprekken tussen mijn cliënt en [betrokkene 2] genoemd. Dat is iets geheel nieuws. Deze verbale bedreigingen zouden in februari 2015 zijn geuit.
De bedreigingen per e-mail dateren van maart 2016. De officier van justitie heeft er destijds bewust voor gekozen om de e-mails in de tenlastelegging op te nemen, juist omdat [betrokkene 1] had verklaard dat hij zich niet bedreigd voelde door de verbale uitingen van mijn cliënt. De verbale uitingen hebben onvoldoende raakvlakken met de email berichten. Ik verzet mij tegen een integrale toewijzing van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging. Ik zou met een partiele toewijzing kunnen leven.
De advocaat-generaal merkt - zakelijk weergegeven - op:
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient er bij een wijziging van de tenlastelegging te worden gekeken of de juridische strekking van het tenlastegelegde feit niet wordt gewijzigd en naar de eenheid van tijd en plaats. In casu blijft de juridische kwalificatie hetzelfde, dus dat is geen punt. In de oorspronkelijke tenlastelegging werd de verklaring van verdachte dat hij [betrokkene 1] invalide zou slaan wel genoemd. Deze verklaring komt, als je het dossier leest, niet terug in de e-mails, maar wel in de gesprekken met [betrokkene 2]. Dat betekent dat na wijziging de tenlastelegging nog steeds hetzelfde feit betreft qua tijd en plaats, en de vordering kan worden toegelaten.
De raadsman voert - zakelijk weergegeven - aan:
De bedreigingen werd in eerste aanleg telkens aan de e-mails gekoppeld. De verbale bedreigingen zijn een nieuw strafbaar feit en zouden zelfs apart ten laste gelegd kunnen worden. Ik persisteer.
(...)
Het hof is van oordeel dat niet de vorm waarin de uitlatingen zijn gedaan, maar de inhoud van deze uitlatingen de essentie van de tenlastegelegde bedreiging vormt. Nu de officier van justitie de verbale uitingen heeft opgenomen in de tenlastelegging is het hof van oordeel dat deze uitlatingen geen ander strafbaar feit vormen zoals bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De vordering tot wijziging van de tenlastelegging zal voor wat betreft de gedragingen vermeld achter het tweede gedachtestreepje worden toegelaten.
Voor wat betreft de gedragingen die achter het eerste gedachtestreepje staan, merkt het hof op dat dit teksten uit e-mailberichten betreffen die niet eerder in de tenlastelegging werden genoemd. Het hof is van oordeel dat dit andere strafbare feiten betreft zoals bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht de vordering tot wijziging van de tenlastelegging voor wat betreft de gedragingen vermeld achter het eerste gedachtestreepje niet toelaatbaar."
2.2.4.
Blijkens de bestreden uitspraak is de tenlastelegging aldus gewijzigd dat:
"hij, op één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode in of omstreeks 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, een persoon (te weten [betrokkene 1]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte, opzettelijk dreigend
- (indirect, in (een) gesprek(ken) met [betrokkene 2]), die [betrokkene 1] toegevoegd: "ik ga [betrokkene 1] wat aandoen" en/of "ik ga hem invalide slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
2.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van 'hetzelfde feit' dient de rechter in de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
(i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komen de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip 'hetzelfde feit' vloeit reeds voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van 'hetzelfde feit' in de zin van art. 68 Sr. (Vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102.)
2.4.
De aan de verdachte verweten gedraging is in de tenlastelegging omschreven als - kort gezegd - bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling in of omstreeks de periode van 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, gemeente De Bilt, door middel van één of meerdere e-mailberichten. In de vordering tot wijziging van de tenlastelegging is de aan de verdachte verweten gedraging omschreven als - kort gezegd - bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling in of omstreeks de periode van 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, gemeente De Bilt, in gesprekken met [betrokkene 2]. Zowel de tenlastelegging als de vordering tot wijziging van de tenlastelegging is toegesneden op art. 285 Sr. In aanmerking genomen dat de juridische aard van de feiten identiek is en dat het verschil in de omschreven gedragingen wat betreft de aard daarvan van beperkte betekenis is, geeft het oordeel van het Hof dat door het toewijzen van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging sprake blijft van 'hetzelfde feit' in de zin van art. 68 Sr, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt derhalve.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2019.
Conclusie 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over onder meer de vraag of na de wijziging van de tenlastelegging nog steeds sprake is van hetzelfde feit in de zin van art. 68 Sr. Naar de mening van de AG is dit niet het geval en het advies aan de Hoge Raad is het cassatieberoep gegrond te verklaren.
Nr. 17/03624 Zitting: 5 maart 2019 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 18 juli 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.1. De oorspronkelijke tenlastelegging waarover de rechtbank heeft geoordeeld1.luidde als volgt:
“op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode in of omstreeks 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, een persoon (te weten [betrokkene 1] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte, middels één of meerdere e-mail berichten opzettelijk voornoemde [betrokkene 1] dreigend de woorden toegevoegd: “ik ga [betrokkene 1] wat aandoen” en/of “ik ga [betrokkene 1] wat aandoen en ik ga hem invalide slaan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking”.
Na de vordering tot wijziging van de tenlastelegging door de advocaat-generaal, voor zover het hof deze heeft toegestaan, is de tenlastelegging als volgt komen te luiden:
“op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode in of omstreeks 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, een persoon (te weten [betrokkene 1] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend – (indirect, in (een) gesprek(ken) met [betrokkene 2] ) die [betrokkene 1] toegevoegd: “ik ga [betrokkene 1] wat aandoen” en/of “ik ga hem invalide slaan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 4 juli 2017 houdt wat betreft de vordering tot wijziging van de tenlastelegging onder meer in:
“De advocaat-generaal draagt de zaak voor en is van oordeel dat de tenlastelegging behoort te worden gewijzigd. Hij legt de noodzakelijk geoordeelde wijziging schriftelijk aan het hof over en vordert dat die wijziging zal worden toegelaten.2.
De raadsman voert -zakelijk weergegeven- aan:
Meestal stem ik wel in met een wijziging van de tenlastelegging, maar in dit geval meen ik dat, als de vordering wordt toegewezen, er sprake zou zijn van een geheel ander feit. De officier van justitie heeft er destijds voor gekozen om de door mijn cliënt verstuurde emailberichten ten laste te leggen. In de voorgestelde wijziging worden echter ook gesprekken tussen mijn cliënt en [betrokkene 2] genoemd. Dat is iets geheel nieuws. Deze verbale bedreigingen zouden in februari 2015 zijn geuit. De bedreigingen per e-mail dateren van maart 2016. De officier van justitie heeft er destijds bewust voor gekozen om de e-mails in de tenlastelegging op te nemen, juist omdat [betrokkene 1] had verklaard dat hij zich niet bedreigd voelde door de verbale uitingen van mijn cliënt. De verbale uitingen hebben onvoldoende raakvlakken met de email berichten. Ik verzet mij tegen een integrale toewijzing van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging. Ik zou met een partiele toewijzing kunnen leven.
De advocaat-generaal merkt -zakelijk weergegeven- op:
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient er bij een wijziging van de tenlastelegging te worden gekeken of de juridische strekking van het tenlastegelegde feit niet wordt gewijzigd en naar de eenheid van tijd en plaats. In casu blijft de juridische kwalificatie hetzelfde, dus dat is geen punt. In de oorspronkelijke tenlastelegging werd de verklaring van verdachte dat hij [betrokkene 1] invalide zou slaan wel genoemd. Deze verklaring komt, als je het dossier leest, niet terug in de e-mails, maar wel in de gesprekken met [betrokkene 2] . Dat betekent dat na wijziging de tenlastelegging nog steeds hetzelfde feit betreft qua tijd en plaats, en de vordering kan worden toegelaten.
De raadsman voert -zakelijk weergegeven- aan:
De bedreigingen werd in eerste aanleg telkens aan de e-mails gekoppeld. De verbale bedreigingen zijn een nieuw strafbaar feit en zouden zelfs apart ten laste gelegd kunnen worden. Ik persisteer.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof is van oordeel dat niet de vorm waarin de uitlatingen zijn gedaan, maar de inhoud van deze uitlatingen de essentie van de tenlastegelegde bedreiging vormt. Nu de officier van justitie de verbale uitingen heeft opgenomen in de tenlastelegging is het hof van oordeel dat deze uitlatingen geen ander strafbaar feit vormen zoals bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De vordering tot wijziging van de tenlastelegging zal voor wat betreft de gedragingen vermeld achter het tweede gedachtestreepje worden toegelaten.
Voor wat betreft de gedragingen die achter het eerste gedachtestreepje staan, merkt het hof op dat dit teksten uit e-mailberichten betreffen die niet eerder in de tenlastelegging werden genoemd. Het hof is van oordeel dat dit andere strafbare feiten betreft zoals bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht de vordering tot wijziging van de tenlastelegging voor wat betreft de gedragingen vermeld achter het eerste gedachtestreepje niet toelaatbaar.”
3.3. De bij een beoordeling van een vordering wijziging tenlastelegging aan te leggen maatstaf is, of de in de aanvankelijke tenlastelegging opgenomen gedraging hetzelfde feit in de zin van art. 313, tweede lid, Sv in verbinding met art. 68 Sr oplevert, als de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging opgenomen gedraging. De Hoge Raad verduidelijkt de betekenis van het begrip “hetzelfde feit” in de zin van art. 68 Sr als volgt:3.
"2.3. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
(i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlasteleggingen respectievelijk de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.”
3.4. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof een onjuist criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling of na wijziging van de tenlastelegging nog steeds sprake is van hetzelfde feit. Gesteld wordt dat door te oordelen dat de vorm waarin de uitlatingen zijn gedaan niet de essentie van de ten laste gelegde bedreiging vormt, het hof heeft miskend dat ook de gedraging een essentiële rol speelt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van hetzelfde feit.
3.5. Ik ben het met de steller van het middel eens dat het in onderhavige zaak niet zozeer gaat om de juridische aard van de feiten – beide tenlasteleggingen zijn toegesneden op art. 285 lid 1 Sr – maar om de vraag of het na de wijziging van de tenlastelegging nog wel gaat om dezelfde gedraging. Dat moet, naast de aard en kennelijke strekking van de gedraging mede worden beoordeeld aan de hand van a) de tijd waarop, b) de plaats waar en c) de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden.
3.6. De oorspronkelijke tenlastelegging bevat gedragingen waarbij uitlatingen schriftelijk, per e-mail, zijn gedaan in de periode in of omstreeks 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016. Uit het dossier valt op te maken dat het gaat om e-mails van 23 maart 2016. De gewijzigde tenlastelegging bevat gedragingen waarbij de verdachte zich (indirect) mondeling bedreigend heeft uitgelaten jegens de aangever in een therapiesessie waaraan de verdachte samen met zijn toenmalig echtgenote deelnam in de periode in of omstreeks 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016. Uit de bewijsmiddelen volgt dat deze therapiesessie plaatsvond begin februari 2015. Het gaat hier mijns inziens niet om één en dezelfde bedreiging, maar om verschillende bedreigingen die – hoewel zij nagenoeg dezelfde bewoordingen bevatten en ook binnen de tenlastegelegde periode vallen – op verschillende tijdstippen, op verschillende plaatsen, door verschillende soorten handelingen en in een verschillende context hebben plaatsgevonden.
3.7. Door te overwegen dat “niet de vorm waarin de uitlatingen zijn gedaan, maar de inhoud van deze uitlatingen de essentie van de tenlastegelegde bedreiging vormt” en dat “nu de officier van justitie de verbale uitingen heeft opgenomen in de tenlastelegging (…) deze uitlatingen geen ander strafbaar feit vormen zoals bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht” heeft het hof kennelijk tot uitdrukking gebracht dat de juridische aard van de feiten niet van elkaar verschillen. Dat mag op zichzelf wel juist zijn, maar het hof heeft daarbij geen aandacht besteed aan het verschil tussen de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte wat betreft de feitelijke aard ervan, de tijd waarop, de plaats waar en omstandigheden waaronder ze hebben plaatsgevonden. Het lijkt erop dat het hof ervan is uitgegaan dat deze factoren voor de beoordeling niet van belang zijn. Als dat zo is, dan getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. Als het hof hiermee heeft willen uitdrukken dat tussen de onderscheiden gedragingen feitelijk geen verschil bestond, dan is dat oordeel gelet op alle omstandigheden die in de vergelijking dienen te worden betrokken en die ik hiervoor onder 3.6. heb uiteengezet, niet begrijpelijk.
3.8. Dit betekent dat door de wijziging van de tenlastelegging niet langer sprake is van “hetzelfde feit” in de zin van art. 68 Sr en dat het hof de vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten onrechte heeft toegewezen.
3.9. Het middel is terecht voorgesteld en dat brengt met zich mee dat het tweede middel geen bespreking meer behoeft. Voor het geval de Hoge Raad echter een ander oordeel is toegedaan, zal ik ook het tweede middel bespreken.
4. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte opzet heeft gehad op het bedreigen van [betrokkene 2] en dat sprake is van een strafbare bedreiging.
4.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting is door de raadsman het volgende aangevoerd:
“De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman – zakelijk weergegeven – aanvoert:
Client geeft toe dat hij de uitlatingen zoals deze in de tenlastelegging staan vermeld heeft geuit. Deze uitlatingen gebeurden echter in een specifieke context, namelijk de therapiesessies met zijn ex-vrouw. Als je, zoals de advocaat-generaal, uitgaat van een langere periode en van verbale bedreigingen buiten de therapiesessies, dan heb je eigenlijk alleen de verklaring van [betrokkene 2] . Het lijkt mij in strijd met unus testis regel om alleen van haar verklaring uit te gaan. Alles overziend moet je dus uitgaan van de uitlatingen die mijn cliënt tijdens de therapiesessies heeft gedaan. Kijkend naar deze uitlatingen merk ik op dat ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen’ geen strafbare bedreiging is. De uitlating ‘ik ga hem invalide slaan’ kan mogelijk worden beschouwd als bedreiging met zware mishandeling, maar deze verklaring moet wel gezien worden in de context waarin deze is gedaan. Ik teken daarbij aan dat aangever zelf heeft verklaard dat de uitlatingen hem op dat moment nog niet beangstigden. Hij deed toen ook nog geen aangifte. Daarnaast rijst nog de vraag of cliënt ervan uit moest gaan dat deze uitlatingen doorgespeeld zouden worden aan aangever. Client meende dat de relatie nog te redden was en werd aangemoedigd om alle emoties te uiten. Cliënt uitte vervolgens zijn frustratie en woede. Moest hij er van uitgaan dat deze uitlatingen doorgespeeld zou worden aan de nieuwe vriend van zijn ex-vrouw? Mijns inziens is dat niet het geval en om die reden verzoek ik u om cliënt vrij te spreken. Subsidiair verzoek ik ten aanzien van de strafmaat om, gelet op het tijdsverloop en de context waarin deze uitlatingen zijn gedaan, artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen of te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
(…)
Er moet onafhankelijk steunbewijs zijn voor de kern van de verweten gedraging.
De enkele verklaring van [betrokkene 2] en een de auditu verklaring van [betrokkene 1] is onvoldoende.”
4.2. Het hof heeft ten aanzien hiervan het volgende overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Verweren
Door de verdediging is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu de uitingen van verdachte gedaan zijn in een specifieke context, namelijk de therapiesessies van verdachte en zijn ex-vrouw. Bewijs voor andere uitlatingen buiten de therapiesessies berust enkel op de verklaring van de ex-vrouw van verdachte, hetgeen in strijd is met de unus testis-regel. In die specifieke situatie en omstandigheden mocht verdachte er bovendien van uitgaan dat zijn uitlatingen niet aan de nieuwe vriend van zijn ex-vrouw zouden worden doorgespeeld. Ten slotte kan enkel de uitlating ‘ik ga hem invalide slaan’ als bedreigend worden beschouwd. De opmerking ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen’ is geen strafbare bedreiging.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat alleen de uitlating ‘ik ga hem invalide slaan’ als bedreigend kan worden beschouwd, merkt het hof op dat de uitlatingen ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen” en “ik ga hem invalide slaan”, gezamenlijk dienen te worden beschouwd.
Het hof is van oordeel dat de gebruikte bewoordingen daarmee op zichzelf bedreigend zijn. De context waarin de bewuste uitlatingen zijn gedaan (de therapiesessies van verdachte en zijn ex-vrouw, [betrokkene 2] ) doen de dreigende aard en strekking van de uitlatingen niet teniet. De bedreigingen zijn daarmee van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Verdachte deed deze uitlatingen tegen zijn ex-vrouw die een relatie had met aangever [betrokkene 1] . Tussen verdachte en zijn ex-vrouw was geen vertrouwelijkheid afgesproken. Hiermee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bewuste uitlatingen [betrokkene 1] ter ore zouden komen.”
4.3. In de toelichting op het middel wordt terecht vooropgesteld dat voor een veroordeling wegens bedreiging met zware mishandeling ex art. 285 lid 1 Sv onder meer is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hem zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden toegebracht en dat het opzet van de verdachte op beide aspecten was gericht.4.
4.4. In de eerste plaats klaagt de steller van het middel dat het hof zonder nadere toelichting heeft geoordeeld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bewuste uitlatingen de aangever ter ore zouden komen. Daarnaast bevat het middel de klacht dat bij de aangever niet de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Ten aanzien van beide klachten wordt telkens een beroep gedaan op de omstandigheid dat de uitlatingen door de verdachte zijn gedaan in een therapeutische sessie met zijn ex-vrouw.
4.5. Voor zover het middel klaagt dat het hof zijn oordeel ten aanzien van het bij de verdachte aanwezige (voorwaardelijk) opzet op het feit dat de aangever op de hoogte zou raken van de uitlatingen in het geheel niet heeft gemotiveerd, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft immers overwogen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn bedreiging ter kennis van de aangever zou komen omdat de verdachte de uitlatingen deed tegen zijn ex-vrouw die een relatie had met de aangever en bovendien tussen de aangever en zijn ex-vrouw, voor zover het de therapeutische sessie betrof, geen vertrouwelijkheid was afgesproken. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van het in hoger beroep gevoerde verweer. In zoverre faalt het middel.
4.6. Verder voert de steller van het middel aan dat gezien de context van de therapiesessies waarin de uitlatingen door de verdachte zijn gedaan, het hof niet tot het oordeel kon komen dat sprake is van een strafbare bedreiging nu de uitlatingen bij de aangever niet de redelijke vrees konden doen ontstaan dan hij zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
4.7. Het hof heeft geoordeeld dat de uitlatingen “ik ga hem invalide slaan” en “ik ga [betrokkene 1] wat aandoen” in onderlinge samenhang dienen te worden beschouwd en de gebruikte bewoordingen op zichzelf bedreigend zijn. Dat oordeel komt mij allerminst onbegrijpelijk voor.
4.8. Kan, tot slot, de context – de therapeutische sessie – waarin de uitlatingen zijn gedaan het bedreigende karakter daarvan ontnemen? Als de geuite woorden op zichzelf genomen een bedreiging inhouden mag als regel worden aangenomen dat die woorden bij degene tot wie zij waren gericht, de redelijke vrees konden doen ontstaan. Dat kan anders zijn als uit de context blijkt dat er niet echt sprake is van een bedreiging, bijvoorbeeld als iemand een ander toevoegt “ik maak je af” bij het begin van een potje tennis. Ook als het gaat om een emotionele ontlading of uitingen die uit boosheid of drift worden gedaan hoeft er geen sprake te zijn van een reële bedreiging.5.
4.9. Het gaat in onderhavige zaak echter om uitlatingen die zijn gedaan in de context van serieuze problemen tussen de verdachte en diens ex-vrouw, die een relatie had met de aangever. Dat deze uitlatingen tijdens een therapiesessie zijn gedaan maakt niet dat daardoor de uitlatingen hun realiteitsgehalte verliezen.
4.10. Ik ben derhalve van mening dat het oordeel van het hof dat de bedreigingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is, mede in aanmerking genomen hetgeen door of namens de verdachte in hoger beroep is aangevoerd, ook voldoende gemotiveerd.
4.11. Het middel faalt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑03‑2019
De vordering wijziging tenlastelegging luidt als volgt:“hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode in of omstreeks 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland en/of in Maleisië, een persoon (te weten [betrokkene 1] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend– middels één of meer e-mailberichten die [betrokkene 1] toegevoegd: “als ik nog een keer hoor dat hij in de buurt van mijn kinderen is geweest neem ik drastische maatregelen! (…) Ik ben bereid zonder enige vorm van twijfel om dit contact ten allertijden te voorkomen waarbij ik elk middel zal inzetten om dit ultieme doel te bereiken!!!” en/of “Mijn confrontatie met hem zal meedogenloos zijn!” en/of– (indirect, in (een) gesprek(ken) met [betrokkene 2] ) die [betrokkene 1] toegevoegd: “ik ga [betrokkene 1] wat aandoen” en/of “ik ga hem invalide slaan”,althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1686, NJ 2014/527 m.nt. J.M. Reijntjes. Zie ook HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394, m.nt. Y. Buruma. Vgl. ook HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS1716, NJ 2012/448.
HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252, NJ 1984, 479 en HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005, 448.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge ECLI:NL:PHR:2007:BA3135 onder punt 10 en 11, voorafgaand aan HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3135, waarbij het ging om bedreigingen geuit in een rap-lied door een jongen die kwaad was op meisjes in zijn klas. De Hoge Raad achtte het oordeel van het hof dat de bedreiging van dien aard was dat bij een met name genoemd meisje in de rap de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen gelet op de omstandigheden van het geval onvoldoende gemotiveerd. Zie ook HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:245.
Beroepschrift 07‑12‑2017
CASSATIESCHRIFTUUR
Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 17/03624
Schriftuur houdende twee middelen van cassatie
Van: mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, kantoorhoudende aan de Croeselaan 244, Boumanjal & Vingerling Advocaten (Postbus 1286, 3500 BG)
in de zaak van:
De heer [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1970 en wonende aan de [adres] te [woonplaats] ([postcode]), verzoeker tot cassatie van het door het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, op 18 juli 2017 onder parketnummer 21-004108-16 uitgesproken arrest.
Middel I
Het recht — in het bijzonder art. 415 jo. 313 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte, althans onder gebruikmaking van een onvoldoende motivering, een vordering van de advocaat-generaal tot wijziging van de tenlastelegging partieel heeft toegestaan, waardoor klager uiteindelijk voor een geheel ander strafbaar feit is vervolgd en veroordeeld.
Toelichting:
Op 24 april 2016 is er tegen klager een dagvaarding opgemaakt met de navolgende tenlastelegging:
‘hij, op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in de periode in of omstreeks 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, (…), een persoon (te weten [betrokkene 1]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte, middels één of meerdere e-mailberichten opzettelijk voornoemde [betrokkene 1] dreigend de woorden toegevoegd: ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen’ en/of ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen en ik ga hem slaan’, althans worden van gelijke dreigende aard of strekking;’
Op de politierechterzitting van 6 juli 2016 heeft de officier van justitie een vordering wijziging tenlastelegging ingediend. De officier van justitie wenste dat het woordje ‘invalide’ achter ‘ik ga hem’ en voor ‘slaan’ terecht zou komen. Deze wijziging is door de politierechter toegestaan, waardoor het laatste gedeelte van de tenlastelegging als volgt is gaan luiden:
‘…immers heeft verdachte, middels één of meerdere e-mailberichten opzettelijk voornoemde [betrokkene 1] dreigend de woorden toegevoegd: ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen’ en/of ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen en ik ga hem invalide slaan’, althans worden van gelijke dreigende aard of strekking;’
De wijziging van de tenlastelegging heeft de officier van justitie niet mogen baten; klager is uiteindelijk integraal vrijgesproken door de politierechter. Met deze uitspraak heeft de officier van justitie zich niet kunnen verenigen, weshalve er hoger beroep is ingesteld. Voor de behandeling van het hoger beroep heeft de advocaat-generaal aangekondigd met een vordering wijziging tenlastelegging te zullen komen. Tijdens de zitting bij het gerechtshof in Arnhem op 4 juli 2017 heeft de advocaat-generaal ook daadwerkelijk om de wijzing verzocht. De vordering wijziging tenlastelegging luidt als volgt:
‘hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, gemeente de Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland en/of in Maleisië, een persoon (te weten [betrokkene 1]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- —
middels één of meer e-mailberichten die [betrokkene 1] toegevoegd: ‘als ik nog een keer hoor dat hij in de buurt van mijn kinderen is geweest neem ik drastische maatregelen! (…) Ik ben bereid zonder enige vorm van twijfel om dit contact ten allertijden te voorkomen waarbij ik elk middel zal inzetten om dit ultieme doel te bereiken!!!’ en/of ‘Mijn confrontatie met hem zal meedogenloos zijn!’ en/of
- —
(indirect, in (een) gesprek(ken) met [betrokkene 2]) die [betrokkene 1] toegevoegd: ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen’ en/of ‘ik ga hem invalide slaan’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;’
Zijdens de verdediging is — vide het proces-verbaal ter zitting d.d. 4 juli 2017 — uitvoerig verweer gevoerd tegen de vordering wijziging tenlastelegging, waarover later meer. Kort gezegd is door de verdediging betoogd dat het tweede gedachtestreepje een nieuw, geheel ander strafbaar feit oplevert. Immers het oorspronkelijke verwijt is dat klager per e-mail bedreigingen heeft geuit. Thans wordt hem verweten dat hij tijdens gesprekken met [betrokkene 2] bedreigingen heeft geuit. De e-mails en gesprekken met [betrokkene 2] zijn ook nog eens van geheel andere data. De vordering zou dan ook, i.e. geval voor wat betreft het tweede gedachtestreepje, afgewezen moeten worden, aldus de verdediging. Het gerechtshof heeft dit verweer verworpen. Het gerechtshof heeft uiteindelijk de vordering wijzing voor wat betreft het tweede gedachtestreepje toegelaten en voor wat betreft het eerste gedachtestreepje afgewezen. Met het oordeel dat de vordering wijziging voor wat betreft het twee gedachtestreepje wel is toegestaan kan klager zich om de navolgende redenen niet verenigen.
Door het ten dele toestaan van de vordering wijziging tenlastelegging is de tenlastelegging in hoger beroep als volgt gaan luiden:
‘hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, gemeente de Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, een persoon (te weten [betrokkene 1]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- —
indirect, in (een) gesprek(ken) met [betrokkene 2]) die [betrokkene 1] toegevoegd: ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen’ en/of ‘ik ga hem invalide slaan’,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;’
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat er diverse bedreigingen zijn geuit. Over of dit ook strafbare bedreigingen zijn, laat ik mij in het tweede cassatiemiddel uit. Het gerechtshof neemt aan dat de bedreigingen ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen’ en/of ‘ik ga hem invalide slaan’ zijn geuit tijdens therapiesessies van klager en zijn ex-vrouw [betrokkene 2]. In dit verband zij verwezen naar de op een na laatste alinea op p. 2 en de laatste alinea op p. 5 van het arrest, Dat het gerechtshof dit aanneemt, is niet verwonderlijk, gezien de aangifte (p. 16) en de verklaringen van klager (o.a. p. 72). Uit het dossier kan eveneens worden opgemaakt dat de verbale bedreigingen rond februari 2015, na het verbreken van de relatie in januari 2015 maar voor de scheiding in juli 2015 zijn geuit (vgl. de aangifte, p. 16, de getuigenverklaringen van [betrokkene 2], p. 27 en de verklaring van klager, p. 72, helemaal onderaan). De e-mails, die andere bedreigingen bevatten, zijn van maart 2016 (o.a. p. 18 en p. 28).
In hoger beroep is in reactie op de vordering wijziging tenlastelegging uitvoerig betoogd dat de wijziging voor wat betreft het tweede gedachtestreepje niet kan worden toegelaten. Verwezen zij naar p. 1 en p. 2 van het proces-verbaal ter zitting d.d. 4 juli 2017. Uit de tenlastelegging in eerste aanleg kan voor wat betreft klager zondermeer worden opgemaakt dat het de bedoeling is geweest om enkel de via de e-mail geuite bedreigingen ten laste te leggen. Immers in deze tenlastelegging wordt gesproken over ‘middels een of meerdere e-mailberichten’. Er wordt niet geheel gesproken over indirecte, in gesprekken met [betrokkene 2] geuite bedreigingen. Dat is geheel nieuw. Zijdens de verdediging is ook nog betoogd dat de officier van justitie er destijds bewust voor heeft gekozen om de e-mails in de tenlastelegging op te nemen, omdat [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij zich niet bedreigd heeft gevoeld door de verbale uitingen van klager (vgl. de aangifte, p. 17, bovenaan). Voorts is stilgestaan bij de verschillende data. Als gezegd zijn de verbale bedreigingen van februari 2015 en de e-mails van maart 2016. De verbale uitingen hebben onvoldoende raakvlakken met de e-mailberichten en leveren een nieuw strafbaar feit, ten gevolge waarvan de vordering wijziging voor wat betreft het tweede gedachtestreepje afgewezen heeft te worden. Het gerechtshof is hier niet in meegegaan.
Het gerechtshof wijdt de volgende overweging aan de afwijzing van voornoemd verweer:
‘Het hof is van oordeel dat de niet de vorm waarin de uitlatingen zijn gedaan, maar de inhoud van deze uitlatingen de essentie van de tenlastegelegde bedreiging vormt. Nu de officier van justitie de verbale uitingen heeft opgenomen in de tenlastelegging is het hof van oordeel dat deze uitlatingen geen ander strafbaar feit vormen zoals bedoel in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De vordering tot wijziging tot wijziging van de tenlastelegging zal voor wat betreft de gedragingen vermeld achter het tweede gedachtestreepje worden toegelaten. (…)’
Sinds het Tjoelker-arrest legt de Hoge Raad de volgende maatstaf aan voor de beoordeling van de vraag of er na wijziging nog sprake is van hetzelfde feit:
‘Gekeken moet worden naar de verwantschap tussen de verschillende delictsomschrijvingen waarop de oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging daarvan zijn toegesneden en naar de vraag of de in die oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging daarvan opgenomen verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van die gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte.’
(Opmaat strafrecht, commentaar op art. 313 Sv)
Op 1 februari 2011 heeft de Hoge Raad nog een overzichtsarrest gewezen over deze materie, waarin o.a. de navolgende rechtsoverwegingen zijn terug te vinden (ECLI:NL:HR:2011:BM9102):
‘2.2.3.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een wijziging van de tenlastelegging is volgens bestendige jurisprudentie de aan te leggen maatstaf of de in de aanvankelijke tenlastelegging omschreven gedraging hetzelfde feit in de zin van art. 313, tweede lid, Sv in verbinding met art. 68 Sr vormt als de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven gedraging. Bij toepassing van die maatstaf dient — aldus onder meer HR 16 oktober 2007, LJN BA5833, NJ 2008/127 — te worden onderzocht:
- (i)
of de verwantschap tussen de verschillende delictsomschrijvingen waarop de oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging daarvan zijn toegesneden, mede in aanmerking genomen of de strekking van de verschillende delictsomschrijvingen niet wezenlijk uiteenloopt, van zodanige aard is, en tevens
- (ii)
of de in die oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging daarvan verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van die gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte,
dat de gedachte achter de in art. 313, tweede lid, Sv opgenomen beperking, die naar art. 68 Sr verwijst, meebrengt dat de gevorderde wijziging toelaatbaar is.’
En:
‘2.9.1.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten, en in de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken.
Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
- (A)
De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
- (i)
de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
- (ii)
de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
- (B)
De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlasteleggingen respectievelijk de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.’
Met deze laatste overweging heeft de Hoge Raad geen wijziging in maar een verduidelijking van de aan te leggen toets willen maken.
Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat de gedraging van de verdachte een essentiële rol speelt bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van hetzelfde feit. Gesproken wordt over de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen, maar ook over de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht. Reeds eerder is aangegeven dat er een groot tijdsverschil zit tussen de verbalen bedreigingen en de bedreigingen per e-mail. De strekking van de gedragingen, maar ook de omstandigheden waaronder zij zijn verricht, zijn eveneens totaal verschillend. De verbale bedreigingen zijn geuit tijdens therapeutische sessies, waarbij het de bedoeling is dat emoties de vrije loop krijgen. Klager heeft het bij het gerechtshof over uitingen van wanhoop en frustratie (p. 2, p-v ter zitting d.d. 4 juli 2017). De e-mails komen veelal voort uit boosheid over het door klager ongewenste contact tussen zijn kinderen en de nieuwe partner van zijn ex-vrouw. Van enige samenhang tussen de gedragingen kan derhalve geenszins worden gesproken.
Wat het gerechtshof doet, is enkel kijken naar de uitlatingen en niet naar de vorm waarin de uitlatingen zijn gedaan. Klager ziet dit als een kunstgreep. De uitlatingen kunnen niet los van de vorm waarin ze zijn geuit worden gezien. Immers de vorm waarin de uitlatingen zijn gedaan, is evenzo van belang voor een goede beoordeling van de vraag of er sprake is van een strafbare bedreiging. De vorm van de uitlatingen en de uitlatingen zelf zijn derhalve onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarnaast laat de rechtszekerheid zich in deze gevoelen. Klager is er altijd van uitgegaan dat hij wordt vervolgd voor de door hem verzonden e-mails. De oorspronkelijke tenlastelegging heeft het enkel over e-mails, Daarenboven heeft aangever expliciet aangegeven zich niet bedreigd te hebben gevoeld door de verbale uitlatingen, gedaan tijdens de therapeutische sessies. Afgevraagd kan zelfs worden of er niet sprake is van grondslagverlating. Het wordt niet nodig geacht hier nader op in te gaan, omdat dezerzijds wordt gemeend dat er evident sprake is van nieuw strafbaar feit door de beslissing van het gerechtshof.
Voor wat betreft het belang bij dit middel zij nog het volgende opgemerkt. Klager is een first-offender. Door de veroordeling door het gerechtshof dreigt hij een strafblad te verkrijgen, hetgeen hem ernstig zal hinderen in zijn werkende bestaan. Klager verblijft, vanwege werk, veel in het buitenland. Een aantal landen zal hem waarschijnlijk de toegang ontzeggen als hij een strafblad heeft. Daarenboven is de verdediging verrast door de wijziging van de tenlastelegging. De e-mails stonden altijd centraal in de tenlastelegging. Mocht het de verdediging bekend zijn geweest dat de uitlatingen gedaan tijdens de therapeutische sessies centraal zouden komen te staan, dan had de verdediging hier nader onderzoek naar willen (laten) verrichten. In het bijzonder had de verdediging, middels het horen van getuigen, na willen gaan in hoeverre klager erop kon vertrouwen dat zijn uitlatingen niet bij anderen terecht zouden komen. Dit gezegd hebbende brengt mij op het tweede middel.
Middel II
Het recht — in het bijzonder art, 285 Sr — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte, althans onder gebruikmaking van een ondeugdelijke motivering, heeft geoordeeld dat klager het opzet heeft gehad op het bedreigen [betrokkene 1] alsook dat er sprake is van een strafbare bedreiging. Klager meent dat hij er niet van uit hoefde te gaan dat de door hem tijdens de therapeutische sessies gedane uitlatingen bij [betrokkene 1] terecht zouden komen. Voorts stelt klager zich op het standpunt dat gezien de omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan er aan de zijde [betrokkene 1] niet de redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Toelichting:
In hoger beroep wordt aan klager het volgende verweten:
‘hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 februari 2015 tot en met 24 maart 2016 te Groenekan, gemeente de Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, een persoon (te weten [betrokkene 1]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- —
indirect, in (een) gesprek(ken) met [betrokkene 2]) die [betrokkene 1] toegevoegd: ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen’ en/of ‘ik ga hem invalide slaan’,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;’
Onder middel I is reeds aangegeven dat het gerechtshof ervan uitgaat dat de in de tenlastelegging opgenomen uitlatingen zijn gedaan tijdens therapeutische sessies, tussen klager en zijn ex-vrouw. In dit verband zij ook verwezen naar p. 2 van het arrest van 18 juli 2017. Bij de bespreking van dit middel zal ik mij derhalve beperken tot de uitlatingen gedaan tijdens de therapeutische sessies.
Klager heeft zo'n 20 jaren een relatie gehad met [betrokkene 2]. 9 jaren daarvan zijn zij ook getrouwd geweest. Uit de relatie zijn 2 kinderen geboren (verklaring klager, p. 56).
[betrokkene 2] heeft in januari 2015 de relatie met klager beëindigd. Zij heeft toen verteld een nieuwe vriend te hebben, [betrokkene 1]. Vervolgens (in februari, red.) is zij met klager in therapie gegaan. Tijdens de therapie werd door klager uitgesproken dat hij [betrokkene 1] ([betrokkene 1]) invalide wilde slaan en dat hij hem iets aan zou doen (het tenlastegelegde). In juli 2015 zijn ze officieel gescheiden (verklaring [betrokkene 2], p. 27).
Op 25 maart 2016, meer dan 1 jaar na het tenlastegelegde, heeft [betrokkene 1] aangifte gedaan. In zijn aangifte heeft hij het ook over bedreigingen geuit tijdens de therapeutische sessies, p. 16 en 17:
‘[betrokkene 2] en [verzoeker] zaten samen op therapie omdat [betrokkene 2] de communicatie tussen hen wilde verbeteren. (…) [betrokkene 2] vertelde mij dat [verzoeker] in deze gesprekken heeft uitgesproken dat hij mij invalide zou slaan en dat hij mij wat aan zou doen. Ik snapte toen nog heel goed dat hij mij een klap wilde geven. (…) Het voelde op dat moment nog niet beangstigend voor mij.’
Klager ontkent niet de genoemde uitlatingen te hebben gedaan. Ter zitting bij het gerechtshof verklaart hij hier, voorzover relevant, het volgende over (p. 3, p-v ter zitting d.d. 4 juli 2017):
‘Ik heb dit soort uitlatingen alleen gedaan dat de therapiesessies. Mijn vermoeden is dat ik twee keer dit soort uitspraken geuit heb. Ik heb er eigenlijk geen rekening mee gehouden dat zij dat aan [betrokkene 1] zou doorvertellen. Het was de bedoeling van de therapie om emoties te uiten, dit werd ook gestimuleerd. Ik ging ervan uit dat alles in vertrouwen behandeld zou worden omdat de therapie het initiatief was van mijn ex en zij de therapeut had uitgekozen. Ik heb tijdens de therapiesessies geen afspraken met mijn ex gemaakt over vertrouwelijkheid.’
De door de verdediging gevoerde verweren zijn, voorzover relevant, als volgt samengevat (p. 4 en 5, p-v ter zitting d.d. 4 juli 2017):
‘(…) Alles overziend moet je dus uitgaan van de uitlatingen die mijn cliënt tijdens de therapiesessies heeft gedaan. Kijkend naar deze uitlatingen merk ik op dat ‘ik ga [betrokkene 1] wat aandoen’ geen strafbare bedreiging is. De uitlating ‘ik ga hem invalide slaan’ kan mogelijk worden beschouwd als bedreiging met zware mishandeling, maar deze verklaring moet wel worden gezien in de context waarin deze is gedaan. Ik teken daarbij aan dat aangever zelf heeft verklaard dat de uitlatingen hem op dat moment nog niet beangstigden. Hij deed toen ook nog een aangifte. Daarnaast rijst nog de vraag of cliënt ervan uit moest gaan dat deze uitlatingen doorgespeeld zouden worden aan aangever. Cliënt mede dat de relatie nog te redden was en werd aangemoedigd om alle emoties te uiten. Cliënt uitte vervolgens zijn frustratie en woede. Moest hij ervan uitgaan dat deze uitlatingen doorgespeeld zouden worden aan de nieuwe vriend van zijn ex-vrouw? Mijns inziens is dat niet het geval en om die reden verzoek ik u om cliënt vrij te spreken.’
In reactie op de verweren van de verdediging heeft het gerechtshof het volgende overwogen (p. 2, arrest):
‘(…) De context waarin de bewuste uitlatingen zijn gedaan (de therapiesessies van verdachte en zijn ex-vrouw, [betrokkene 2]) doen de dreigende aard en strekking van de uitlatingen niet teniet. De bedreigingen zijn daarmee van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Verdachte deed deze uitlatingen tegen zijn ex-vrouw die een relatie had met aangever [betrokkene 1]. Tussen verdachte en zijn ex-vrouw was geen vertrouwelijkheid afgesproken. Hiermee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bewuste uitlating [betrokkene 1] ter ore zouden komen.’
Met voornoemde overwegingen kan klager zich niet verenigen, Gemeend wordt dat de verweren ten onrechte, althans onder gebruikmaking van een ondeugdelijke motivering zijn verworpen.
Klager heeft expliciet aangegeven er geen rekening mee te hebben gehouden dat zijn uitlatingen tijdens de therapiesessies door zijn ex zouden worden doorverteld aan [betrokkene 1]. Hij werd gestimuleerd om zijn emoties te tonen. Hij ging ervan uit dat wat hij tijdens de sessies uitte, niet met anderen gedeeld zou worden.
Voor een veroordeling voor art. 285 Sr is het volgens vaste jurisprudentie vereist dat de bedreigde kennis heeft genomen van de bedreiging en dat het opzet van de verdachte was gericht op het teweeg brengen van de redelijke vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid. Jurisprudentie leert ons eveneens dat het niet zo kan zijn dat elke onbeheerste uiting van woede enkel vanwege de laakbare woordkeus kan worden aangemerkt als bedreiging in de zin van artikel 285 Sr (vgl. Gerechtshof Arnhem 1 februari 2005, LIN: AS5050). Er moeten voldoende aanwijzingen bestaan om bewezen te verklaren dat de wil van verdachte op het teweegbrengen van bedoelde vrees was gericht. Het opzet van verdachte moet — aangezien het moet zijn gericht op het teweegbrengen van die vrees — ook zijn gericht op het feit dat de bedreigde van de bedreiging op de hoogte zou raken (vgl. HR 21 maart 1995, DD 95 261). Hierbij volstaat voorwaardelijk opzet. Klager heeft dit (voorwaardelijk) opzet echter nooit gehad.
Het gerechtshof stelt zonder enige nadere toelichting dat klager bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bewuste uitlatingen bij [betrokkene 1] terecht zouden komen. Dit is echter, gezien de feiten en omstandigheden, geen vanzelfsprekendheid. Was er wel sprake van een aanmerkelijke kans en was klager zich hier bewust van? Gezien de duur van de relatie, klager had al 20 jaren een relatie met [betrokkene 2], de omstandigheid dat zij nog immer getrouwd waren, ze samen een gezin hadden en dat de uitlatingen werden gedaan tijdens een vlak na de breuk gearrangeerde therapiesessie, waarbij klager ook nog eens werd gestimuleerd om zijn emoties te tonen, ligt het geheel in de rede om de kans aanmerkelijk te achten dat de uitlatingen van klager bij [betrokkene 1] terecht zouden komen. Integendeel. Een nadere onderbouwing, die ontbreekt, is op dit punt allerminst op zijn plaats. Het gerechtshof is derhalve geheel niet te volgen in het standpunt dat er een aanmerkelijke kans was. Als de aanmerkelijke kans al wordt aangenomen, dan blijkt uit niets dat klager zich hiervan bewust is geweest. Het betoog ter zitting van klager wijst op het tegendeel. Dat het gerechtshof toch heeft aangenomen dat klager zich bewust is geweest van de aanmerkelijk kan, is in dat licht niet vanzelfsprekend en behoeft een nadere onderbouwing, die ontbreekt.
Klager meent derhalve dat het gerechtshof ten onrechte, althans onder gebruikmaking van een ondeugdelijke motivering, geeft geoordeeld dat er sprake is van opzet op het bedreigen van [betrokkene 1]. Klager ging er niet van uit en hoefde er ook niet van uit te gaan dat zijn tijdens de therapiesessies gedane uitlatingen bij [betrokkene 1] terecht zouden komen. Om deze reden kan het arrest niet in stand blijven, Maar er is meer.
In het geval dat toch wordt aangenomen dat klager bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn tijdens de therapiesessies gedane uitlatingen bij [betrokkene 1] terecht zouden komen, dan is daarmee nog niet gezegd bij die [betrokkene 1] de redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk zou oplopen. Alhoewel het niet vereist is dat er daadwerkelijk vrees is ontstaan bij de geadresseerde, is het toch wel veelzeggend dat [betrokkene 1] zich niet bedreigd heeft gevoeld door de uitlatingen van klager gedaan tijdens de therapiesessies. Anders dan het gerechtshof meent klager dat gezien de omstandigheden waaronder de bedreigingen zijn geuit het niet in de rede ligt om aan te nemen dat de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan bij [betrokkene 1] dat hij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Een andere toelichting, die ontbreekt, zou allerminst op zijn plaats zijn.
Klager is 20 jaren samen geweest met [betrokkene 2]. Over enig geweld gedurende die periode wordt niet gesproken. Klager staat voor de rest ook niet bekend als een gewelddadig persoon. Contacten met justitie heeft hij nimmer gehad, Aangenomen mag derhalve worden dat [betrokkene 1] klager ook niet kent als een gewelddadig persoon. Klager wordt uit het niets geconfronteerd met zeer ingrijpende gebeurtenis. Zij vrouw verlaat hem na 20 jaren. Klager heeft het gevoel alles te verliezen: niet alleen zijn vrouw, maar ook zijn kinderen. Tijdens therapie, vlak na de breuk, doet hij de uitlatingen zoals opgenomen in de tenlastelegging. Moet je die bedreigingen dan serieus nemen of zijn het onbeheerste uitingen van een man die zijn emoties de vrije loop laat? [betrokkene 1] is op dit vlak realistisch. Hij neemt deze uitlatingen niet serieus. Gezien de zeer bijzondere omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan kan naar de mening van klager dus niet worden gezegd dat — in zijn algemeenheid — de redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Ook om deze reden, er is geen sprake van een strafbare bedreiging, immers de redelijke vrees heeft niet kunnen ontstaan, kan het arrest niet overeind blijven. I.e. geval volstaat de motivering van het gerechtshof op dit punt niet.
Uw Hoge Raad wordt eerbiedig verzocht de middelen van cassatie gegrond te verklaren.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.