HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011, 394 m.nt. Buruma. Zie ook HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS1716, NJ 2012, 448 m.nt. Reijntjes, HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5012, NJ 2013, 176 m.nt. Borgers en HR 25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:69, NJ 2013, 507 m.nt. Borgers.
HR, 08-07-2014, nr. 13/00497
ECLI:NL:HR:2014:1686, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-07-2014
- Zaaknummer
13/00497
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1686, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑07‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:715, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:715, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1686, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑04‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2014/527 met annotatie van J.M. Reijntjes
VA 2015/24
JIN 2014/162 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
VA 2015/24
JIN 2014/162 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 08‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Vordering wijziging tll., art. 313 Sv. “Hetzelfde feit” a.b.i. art. 68 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2011:BM9102. De aan verdachte verweten gedraging is in de tll. omschreven als uitlokking van meineed d.m.v. bedreiging op 15 augustus 2006 kennelijk te Amsterdam, en in de vordering tot wijziging van de tll als uitlokking van diezelfde meineed d.m.v. het verschaffen van gelegenheid, (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) in de periode van 23 december 2005 tot en met 15 augustus 2006 te Amsterdam, althans in Nederland. Zowel de tll als de vordering tot wijziging van de tll. is toegesneden op art. 47.1.ahf.2 jo. art. 207 Sr. In aanmerking genomen dat het gaat om uitlokking van dezelfde meineed en dat het verschil tussen de omschreven gedragingen wat betreft de aard en de strekking daarvan en de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht - alles bijeen genomen - van beperkte betekenis is, geeft het oordeel van het Hof dat door het toewijzen van de vordering tot wijziging van de tll. sprake blijft van “hetzelfde feit” i.d.z.v. art. 68 Sr, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
8 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/00497
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 januari 2013, nummer 23/002380-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging.
2.2.1.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding, voor zover hier van belang, in de zaak met parketnummer 13/413939-06 tenlastegelegd dat:
"[getuige] op of omstreeks 15 augustus 2006 te Amsterdam ter terechtzitting van de politierechter als getuige in de zaak tegen [verdachte] (parketnummer 410057.06), nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
- de verklaring op papier die de raadsman van [verdachte] zojuist heeft overgelegd, klopt
- Ik stond een paar meter van de taxi van [verdachte]. Ik zat aan de linkerkant van de taxi. Eventueel kan ik via mijn rittenstaat en werkmap aantonen dat ik daar toen was.
- Ik heb een paar weken later van [verdachte] gehoord dat hij verdachte was in een strafzaak.
- Ik weet niet meer wat voor weer het die avond was. Ik had een jas aan en het zal koud geweest zijn. Op de standplaats zien wij collega's en hebben er toen over gesproken. Ik weet niet meer welke kledij de klanten droegen, maar wel het om 3 personen ging.
- Op vragen van de officier van justitie zeg ik dat ik niets heb gehoord en niet heb gezien dat iemand achter de taxi van [verdachte] heeft aangerend. Ik weet niet meer of mijn autoraam open stond. Het was op dat tijdstip donker. Ik stond tegenover het hotel op een paar meter afstand.
- [verdachte] heeft mij niet eerder gevraagd om te getuigen en ik heb dat ook niet aangeboden
- Ik heb op die avond zelf een paar minuten gesproken met [verdachte], direct nadat hij met de klanten had afgerekend;
- Ik stond met mijn auto achter de auto van [verdachte],
welk feit hij, verdachte op of omstreeks 15 augustus 2006, opzettelijk heeft uitgelokt door een in artikel 47 eerste lid onder 2e van het Wetboek van strafrecht vermeld middel te weten bedreiging, welke bedreiging(en) bestond(en) uit het maken van zogenaamde fluisterbewegingen in de richting van [getuige]."
2.2.2.
Ter terechtzitting van het Hof heeft de Advocaat-Generaal op de voet van art. 313 Sv gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd, in die zin dat deze zou komen te luiden dat:
"[getuige] op of omstreeks 15 augustus 2006 te Amsterdam ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam, als getuige in de zaak tegen verdachte [verdachte] (parketnummer 13/410057-06), nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, mondeling, persoonlijk, opzettelijk (een) valse verklaring(en) onder ede heeft afgelegd, immers heeft hij valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
- "De verklaring op papier die de raadsman van [verdachte] zojuist heeft overgelegd, klopt", en/of
- "Ik stond een paar meter van de taxi van [verdachte]. Ik zat aan de linkerkant van de taxi. Eventueel kan ik via mijn rittenstaat en werkmap aantonen dat ik daar toen was", en/of
- "Ik heb een paar weken later van [verdachte] gehoord dat hij verdachte was in een strafzaak", en/of
- "Ik weet niet meer wat voor weer het die avond was. Ik had een jas aan en het zal koud geweest zijn. Op de standplaats zien wij collega's en hebben er toen over gesproken. Ik weet niet meer welke kleding de klanten droegen, maar wel het om drie personen ging", en/of
- "Op vragen van de officier van justitie zeg ik dat ik niets heb gehoord en niet heb gezien dat iemand achter de taxi van [verdachte] heeft aangerend. Ik weet niet meer of mijn autoraam open stond. Het was op dat tijdstip donker. Ik stond tegenover het hotel op een paar meter afstand", en/of
- "[verdachte] heeft mij niet eerder gevraagd om te getuigen en ik heb dat ook niet aangeboden", en/of
- "Ik heb op die avond zelf een paar minuten gesproken met [verdachte], direct nadat hij met de klanten had afgerekend", en/of
- "Ik stond met mijn auto achter de auto van [verdachte]. Wij stonden beiden/buiten tegenover het hotel",
welk feit hij, verdachte, op een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december 2005 tot en met 15 augustus 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, en/of (een) middel(en), en/of (een) inlichting(en) aan [getuige], bestaande die opzettelijke uitlokking hierin, dat hij, verdachte
- [getuige] heeft verteld waar de tegen hem, verdachte, aanhangige strafzaak over ging, en/of;
- [getuige] heeft verteld wat deze (precies) (ten overstaan van de rechter) moest verklaren, en/of;
- voor [getuige] een schriftelijke verklaring heeft opgesteld/heeft geschreven (die hij, [getuige], moest ondertekenen en/of die verdachte (vervolgens) aan zijn advocaat en/of aan de rechter heeft overgelegd/laten overleggen."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt voor zover hier van belang, het volgende in:
"De handelingen die de advocaat-generaal voorstelt aan cliënt ten laste te leggen, betreffen een compleet ander feitencomplex - een compleet andere gedraging - dan de handelingen die in de originele tenlastelegging staan. (...)
Dit betreft een ander handelen, andere gedragingen, zonder verwantschap of zonder enige samenhang met het eerdere feitencomplex waarin cliënt werd verweten dreigende fluisterbewegingen te hebben gemaakt op het politiebureau. Er is sprake van een andere verwijtbaarheid: dreiging 'door fluisterbewegingen' is iets heel anders dan het verstrekken van informatie. Het gaat bovendien om een geheel ander tijdstip en een geheel andere plaats. Het eerdere verwijt had als tijdstip twee dagen na de aanhouding voor meineed op het politiebureau. De huidige tijdspanne bestrijkt een eerder gelegen en veel langere periode en de plaats is onbekend, maar in ieder geval niet het politiebureau.
De verdediging stelt dat de nieuw omschreven gedraging in de vordering wijziging tenlastelegging hierdoor een ander feit in de zin van art. 68 Sr betreft.
Ik vind hiervoor steun in het genoemde arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2009 (LJN: BG9179):
Na het uiteenzetten van het beslissingskader overweegt de Raad dat het oordeel van het hof dat sprake is van het zelfde feit niet zonder meer begrijpelijk is en wordt de zaak gecasseerd.
"2.7. Hof heeft in de hiervoor onder 2.5 weergegeven overweging niet duidelijk gemaakt of het van dat beslissingskader is uitgegaan. Bovendien is de overweging van het Hof dat "de gedragingen zoals omschreven in de vordering tot wijziging vallen binnen hetzelfde feitencomplex" als omschreven in de inleidende dagvaarding niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het in de inleidende dagvaarding onder 2 gaat om het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte, terwijl het in de gewijzigde tenlastelegging onder 2 b gaat om het verzuim aangifte te doen."
Ik verzoek u de vordering van de advocaat-generaal af te wijzen."
2.2.4.
Het Hof heeft de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen. Het Hof heeft die beslissing als volgt gemotiveerd:
"Na beraadslaging deelt de voorzitter mede dat de gewijzigde tekst weliswaar een andere periode en plaats behelst, maar dat er niet een zodanig groot verschil is met de tekst van de huidige tenlastelegging dat er sprake is van een ander feit."
2.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van "hetzelfde feit", dient de rechter in de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
(i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip "hetzelfde feit" vloeit reeds voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van "hetzelfde feit" in de zin van art. 68 Sr. (Vgl. HR 1 februari 2011, LJN BM9102, NJ 2011/394).
2.4.
De aan de verdachte verweten gedraging is in de tenlastelegging omschreven als - kort gezegd - uitlokking van meineed door middel van bedreiging op 15 augustus 2006 kennelijk te Amsterdam, en in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging als uitlokking van diezelfde meineed door middel van het verschaffen van gelegenheid, (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) in de periode van 23 december 2005 tot en met 15 augustus 2006 te Amsterdam, althans in Nederland. Zowel de tenlastelegging als de vordering tot wijziging van de tenlastelegging is toegesneden op art. 47, eerste lid aanhef en onder 2°, in verbinding met art. 207 Sr.
In aanmerking genomen dat het gaat om uitlokking van dezelfde meineed en dat het verschil tussen de omschreven gedragingen wat betreft de aard en de strekking daarvan en de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht - alles bijeengenomen - van beperkte betekenis is, geeft het oordeel van het Hof dat door het toewijzen van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging sprake blijft van "hetzelfde feit" in de zin van art. 68 Sr, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt derhalve.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2014.
Conclusie 27‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Vordering wijziging tll., art. 313 Sv. “Hetzelfde feit” a.b.i. art. 68 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2011:BM9102. De aan verdachte verweten gedraging is in de tll. omschreven als uitlokking van meineed d.m.v. bedreiging op 15 augustus 2006 kennelijk te Amsterdam, en in de vordering tot wijziging van de tll als uitlokking van diezelfde meineed d.m.v. het verschaffen van gelegenheid, (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) in de periode van 23 december 2005 tot en met 15 augustus 2006 te Amsterdam, althans in Nederland. Zowel de tll als de vordering tot wijziging van de tll. is toegesneden op art. 47.1.ahf.2 jo. art. 207 Sr. In aanmerking genomen dat het gaat om uitlokking van dezelfde meineed en dat het verschil tussen de omschreven gedragingen wat betreft de aard en de strekking daarvan en de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht - alles bijeen genomen - van beperkte betekenis is, geeft het oordeel van het Hof dat door het toewijzen van de vordering tot wijziging van de tll. sprake blijft van “hetzelfde feit” i.d.z.v. art. 68 Sr, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Nr. 13/00497
Mr. Machielse
Zitting 27 mei 2014 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 23 januari 2013 wegens “in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede uitlokken” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf voor de duur van 60 uren.
2. Mr. L. Jansen, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld.
Mr. J. Kuijper, eveneens advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1 Het eerste middel klaagt dat het hof de vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten onrechte heeft toegewezen nu daardoor niet langer sprake is van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in art. 68 Sr.
3.2 Bij inleidende dagvaarding is aan verdachte ten laste gelegd dat:
“[getuige] op of omstreeks 15 augustus 2006 te Amsterdam ter terechtzitting van de politierechter als getuige in de zaak tegen [verdachte] (parketnummer 410057.06), nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed / belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en / of daaraan rechtsgevolgen verbond, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
- de verklaring op papier die de raadsman van [verdachte] zojuist heeft overgelegd, klopt
- Ik stond een paar meter van de taxi van [verdachte]. Ik zat aan de linkerkant van de taxi. Eventueel kan ik via mijn rittenstaat en werkmap aantonen dat ik daar toen was.
- Ik heb een paar weken later van [verdachte] gehoord dat hij verdachte was in een strafzaak.
- Ik weet niet meer wat voor weer het die avond was. Ik had een jas aan en het zal koud geweest zijn. Op de standplaats zien wij collega’s en hebben er toen over gesproken. Ik weet niet meer welke kledij de klanten droegen, maar wel het om 3 personen ging.
- Op vragen van de officier van justitie zeg ik dat ik niets heb gehoord en niet heb gezien dat iemand achter de taxi van [verdachte] heeft aangerend. Ik weet niet meer of mijn autoraam open stond. Het was op dat tijdstip donker. Ik stond tegenover het hotel op een paar meter afstand.
- [verdachte] heeft mij niet eerder gevraagd om te getuigen en ik heb dat ook niet aangeboden
- Ik heb op die avond zelf een paar minuten gesproken met [verdachte], direct nadat hij met de klanten had afgerekend;
- Ik stond met mijn auto achter de auto van [verdachte],
welk feit hij, verdachte op of omstreeks 15 augustus 2006, opzettelijk heeft uitgelokt door een in artikel 47 eerste lid onder 2e van het Wetboek van strafrecht vermeld middel te weten bedreiging, welke bedreiging(en) bestond(en) uit het maken van zogenaamde fluisterbewegingen in de richting van [getuige]”.
3.3 Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2009 blijkt dat de advocaat-generaal aldaar heeft gevorderd dat de tenlastelegging zou worden gewijzigd in die zin dat deze zou komen te luiden:
“[getuige] op of omstreeks 15 augustus 2006 te Amsterdam ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam, als getuige in de zaak tegen verdachte [verdachte] (parketnummer 13/410057-06), nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed / belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, mondeling, persoonlijk, opzettelijk (een) valse verklaring(en) onder ede heeft afgelegd, immers heeft hij valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
- “ De verklaring op papier die de raadsman van [verdachte] zojuist heeft overgelegd, klopt”, en/of
- “ Ik stond een paar meter van de taxi van [verdachte]. Ik zat aan de linkerkant van de taxi. Eventueel kan ik via mijn rittenstaat en werkmap aantonen dat ik daar toen was”, en/of
- “ Ik heb een paar weken later van [verdachte] gehoord dat hij verdachte was in een strafzaak”, en/of
- “ Ik weet niet meer wat voor weer het die avond was. Ik had een jas aan en het zal koud geweest zijn. Op de standplaats zien wij collega’s en hebben er toen over gesproken. Ik weet niet meer welke kledij de klanten droegen, maar wel het om 3 personen ging”, en/of
- “ Op vragen van de officier van justitie zeg ik dat ik niets heb gehoord en niet heb gezien dat iemand achter de taxi van [verdachte] heeft aangerend. Ik weet niet meer of mijn autoraam open stond. Het was op dat tijdstip donker. Ik stond tegenover het hotel op een paar meter afstand”, en/of
- “ [verdachte] heeft mij niet eerder gevraagd om te getuigen en ik heb dat ook niet aangeboden”, en/of
- “ Ik heb op die avond zelf een paar minuten gesproken met [verdachte], direct nadat hij met de klanten had afgerekend”, en/of
- “ Ik stond met mijn auto achter de auto van [verdachte]. Wij stonden beiden / buiten tegenover het hotel”,
welk feit hij, verdachte, op een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december 2005 tot en met 15 augustus 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, en/of (een) middel(en), en/of (een) inlichting(en) aan [getuige], bestaande die opzettelijke uitlokking hierin, dat hij, verdachte
- [getuige] heeft verteld waar de tegen hem, verdachte, aanhangige strafzaak over ging, en/of;
- [getuige] heeft verteld wat deze (precies) (ten overstaan van de rechter) moest verklaren, en/of;
- voor [getuige] een schriftelijke verklaring heeft opgesteld / heeft geschreven (die hij, [getuige], moest ondertekenen en/of die verdachte (vervolgens) aan zijn advocaat en/of aan de rechter heeft overgelegd / laten overleggen.”
3.4 Blijkens een op de volgende terechtzitting van 9 januari 2013 overgelegde pleitnota heeft de raadsvrouw van verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
“De verdediging verzet zich tegen de vordering wijziging tenlastelegging, zoals door de advocaat-generaal op de vorige zitting gedaan. (…) De handelingen die de advocaat-generaal voorstelt aan cliënt ten laste te leggen, betreffen een compleet ander feitencomplex – een compleet andere gedraging - dan de handelingen die in de originele tenlastelegging staan[.] (…) Dit betreft een ander handelen, andere gedragingen, zonder verwantschap of zonder enige samenhang met het eerdere feitencomplex waarin cliënt werd verweten dreigende fluisterbewegingen te hebben gemaakt op het politiebureau. Er is sprake van een andere verwijtbaarheid: dreiging door ‘fluisterbewegingen’ is iets heel anders dan het verstrekken van informatie. Het gaat bovendien om een geheel ander tijdstip en een geheel andere plaats. Het eerdere verwijt had als tijdstip twee dagen na de aanhouding voor meineed op het politiebureau. De huidige tijdspanne bestrijkt een eerder gelegen en veel langere periode en de plaats is onbekend, maar in ieder geval niet het politiebureau. De verdediging stelt dat de nieuw omschreven gedraging in de vordering wijziging tenlastelegging hierdoor een ander feit in de zin van art. 68 Sr betreft.
Ik vind hiervoor steun in het (…) arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2009 (LJN: BG 9179):
Na het uiteenzetten van het beslissingskader overweegt de Raad dat het oordeel van het hof dat sprake is van het zelfde feit niet zonder meer begrijpelijk is en wordt de zaak gecasseerd.
2.7. Hof heeft in de hiervoor onder 2.5 weergegeven overweging niet duidelijk gemaakt of het van dat beslissingskader is uitgegaan. Bovendien is de overweging van het Hof dat “de gedragingen zoals omschreven in de vordering tot wijziging vallen binnen hetzelfde feitencomplex” als omschreven in de inleidende dagvaarding niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het in de inleidende dagvaarding onder 2 gaat om het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte, terwijl het in de gewijzigde tenlastelegging onder 2 b gaat om het verzuim aangifte te doen.
Ik verzoek u de vordering van de advocaat-generaal af te wijzen.”
3.5 Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 januari 2013 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“De raadsvrouw voegt daaraan [AM: aan haar pleitnotities] toe dat de voorgestelde wijziging een andere gedraging, een andere tijd en plaats behelst dan genoemd in de tenlastelegging die thans voorligt.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de voorgestelde wijziging geen wijziging van de grondslag inhoudt. Het ten laste gelegde feit en de delictsomschrijving blijven na wijziging hetzelfde. Alleen in de uitlokkingsmiddelen is een wijziging aangebracht. Naar het standpunt van de advocaat-generaal past de voorgestelde wijziging in het kader van artikel 68 Wetboek van Strafrecht.
Na beraad deelt de voorzitter mede dat de gewijzigde tekst weliswaar een andere periode en plaats behelst, maar dat er niet een zodanig groot verschil is met de tekst van de huidige tenlastelegging dat er sprake is van een ander feit. Het hof wijst de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toe.”
3.6 De steller van het middel betoogt dat het hof een onjuist criterium heeft gehanteerd om te beoordelen of na wijziging van de tenlastelegging nog steeds sprake is van hetzelfde feit, omdat het niets heeft overwogen over de mate van verschil tussen de gedragingen wat betreft de aard en kennelijke strekking daarvan en het tijdstip waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht. Bovendien is het oordeel van het hof dat sprake is van hetzelfde feit onjuist, althans onbegrijpelijk, want de oorspronkelijke tenlastelegging ziet op uitlokking door middel van bedreiging op 15 augustus 2006 en de gewijzigde tenlastelegging behelst uitlokking door middel van het verschaffen van gelegenheid, (een) middel(en) en/of inlichtingen in de periode van 23 december 2005 tot en met 15 augustus 2006 te Amsterdam. Daardoor zijn de aard, de kennelijke strekking, het tijdstip, de plaats en de omstandigheden van de gedragingen zodanig verschillend dat niet kan worden gesproken van hetzelfde feit.
3.7 Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van hetzelfde feit in de zin van art. 68 Sr moeten volgens bestendige jurisprudentie1.als relevante vergelijkingsfactoren in ogenschouw worden genomen:
1. de juridische aard van de feiten, waarbij indien de ten laste gelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, onder meer moet worden gelet op de rechtsgoederen die de onderscheiden delictsomschrijvingen beschermen en de strafmaxima die op die delictsomschrijvingen zijn gesteld en
2. de mate van verschil tussen de gedragingen van de verdachte, zowel wat betreft de aard en strekking daarvan, alsmede de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ vloeit voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van hetzelfde feit in de zin van art. 68 Sr.
3.8 In de oorspronkelijke tenlastelegging wordt de gedraging die verdachte zou hebben verricht om [getuige] uit te lokken meineed te plegen omschreven als een op een niet nader aangeduide plaats op 15 oktober 2006 gepleegde bedreiging door het maken van zogenaamde fluisterbewegingen in de richting van [getuige].2.De vordering tot wijziging rept helemaal niet meer over bedreiging, maar omschrijft het gedrag van verdachte volledig anders namelijk als het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, gepleegd in de periode van 23 december 2005 tot en met 15 augustus 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, doordat verdachte aan [getuige] zou hebben verteld waar verdachtes strafzaak over ging en wat [getuige] als getuige moest verklaren en verdachte voor [getuige] een (kennelijk onware) schriftelijke verklaring zou hebben opgesteld die deze heeft ondertekend en welke vervolgens aan verdachtes advocaat en/of de rechter is overgelegd.
3.9 Verdedigbaar is dat de juridische aard van de feiten van de oorspronkelijke tenlastelegging en die van de gewijzigde tenlastelegging zich niet van elkaar onderscheiden, zodat het voor de beoordeling of er nog sprake is van hetzelfde feit neerkomt op een vergelijking van de onderscheiden gedragingen van verdachte. Het hof heeft uitdrukkelijk geconstateerd dat de gewijzigde tekst een andere periode en plaats behelst. Het hof heeft niet uitdrukkelijk aandacht besteed aan het verschil tussen de onderscheiden ten laste gelegde gedragingen van verdachte, wat betreft de aard en strekking daarvan en de omstandigheden waaronder ze zijn verricht. Indien het hof ervan is uitgegaan dat deze factoren voor de beoordeling niet relevant zijn, is het uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Als het hof van oordeel was dat er geen aanzienlijk verschil tussen de onderscheiden gedragingen bestond, gelet op alle omstandigheden die in de vergelijking moeten worden betrokken, is dat oordeel zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk.
3.10 Dit betekent dat door de wijziging van de tenlastelegging niet langer sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr en dat het hof de vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten onrechte heeft toegewezen. Het middel is terecht voorgesteld.
4.1 Het tweede middel klaagt over overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. Het cassatieberoep is ingesteld op 29 januari 2013 en het dossier is eerst op 30 januari 2014 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
4.2 De door de steller van het middel vermelde gegevens zijn juist. Dit brengt mee dat de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn met vier maanden en een dag is overschreden. Daarbij komt dat al bijna zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep en dat de overschrijding van de inzendtermijn niet meer door een voortvarende behandeling kan worden gecompenseerd.
4.3 Indien de Hoge Raad de strekking van deze conclusie volgt, zal het hof dat de zaak opnieuw zal behandelen in geval van strafoplegging rekening moeten houden met de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
5. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.3.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑05‑2014
Een blik achter de papieren muur leerde dat dit verwijt lijkt te zijn gebaseerd op niet nader omschreven ‘fluisterbewegingen’ die verdachte nota bene niet op de terechtzitting van 15 augustus 2006, maar twee dagen later, toen de in de tenlastelegging omschreven verklaring reeds was afgelegd, op het politiebureau naar [getuige] zou hebben gemaakt.
Ik stel wel vast dat de zinsnede in de bewezenverklaring 'nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen' niet aan de gebezigde bewijsmiddelen is te ontlenen. Zie HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8621; HR 14 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO2909; HR 19 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3839. Maar nu over dit gebrek in cassatie niet wordt geklaagd, zie ik geen reden Uw Raad voor te stellen op deze grond te vernietigen.
Beroepschrift 22‑04‑2014
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 13/00497
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1976 en wonende aan de [adres] te [postcode] [woonplaats], rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 23 januari 2013
Rekwirant van cassatie dient hierbij de navolgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 68 Sr en 313 en 415 Sv geschonden, nu het gerechtshof de wijziging van de tenlastelegging ten onrechte heeft toegewezen als gevolg waarvan de tenlastelegging niet langer hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr inhoudt waardoor het gerechtshof bij zijn oordeel de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, althans heeft het gerechtshof bij de beoordeling of sprake is van hetzelfde feit een onjuist criterium gebruikt althans is de beslissing dat sprake is van hetzelfde feit ontoereikend gemotiveerd althans onbegrijpelijk. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Aan rekwirant is oorspronkelijk ten laste gelegd dat hij:
dat [getuige] op of omstreeks 15 augustus 2006 te Amsterdam ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam, als getuige in de strafzaak tegen verdachte [verdachte] (parketnummer 131410057-06), nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed / belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, mondeling, persoonlijk, opzettelijk (een) valse verklaring(en) onder ede heeft afgelegd, immers heeft hij valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid — zakelijk weergegeven — het volgende verklaard.
- —
‘De verklaring op papier die de raadsman van [verdachte] (zojuist) heeft overgelegd, klopt’, en/of
- —
‘ik stond een paar meter van de taxi van [verdachte]. Ik zat aan de linkerkant van de taxi. Eventueel kan ik via mijn rittenstaat en werkmap aantonen dat ik daar toen was’, en/of
- —
‘Ik heb een paar weken later van [verdachte] gehoord dat hij verdachte was in een strafzaak’, en/of
- —
‘Ik weet niet meer wat voor weer het die avond was. Ik had een jas aan en het zal koud geweest zijn. Op de standplaats zien wij collega's en toen hebben we erover gesproken. Ik weet niet meer welke kleding de klanten droegen, maar wel het om drie personen ging’, en/of
- —
‘Op vragen van de officier van justitie zeg ik dat ik niets heb gehoord en niet heb gezien dat iemand achter de taxi van [verdachte] heeft aangerend. Ik weet niet meer of mijn autoraam open stond. Het was op dat tijdstip donker. Ik stond tegenover het hotel op een paar meter afstand’, en/of
- —
‘[verdachte] heeft mij niet eerder gevraagd om te getuigen en ik heb dat ook niet aangeboden’, en/of
- —
‘Ik heb op die avond zelf een paar minuten gesproken met [verdachte], direct nadat hij met de klanten had afgerekend’, en/of ‘Ik stond met mijn auto achter de auto van [verdachte]. Wij stonden beiden/buiten tegenover het hotel’,
welk feit hij, verdachte op of omstreeks 15 augustus 2006, opzettelijk heeft uitgelokt door een in artikel 47 eerste lid onder 2e van het Wetboek van strafrecht vermelde middel te weten bedreiging, welke bedreiging(en) bestond(en) uit het maken van zogenaamde fluisterbewegingen in de richting van die [getuige].’
2.
Uit het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof van 31 augustus 2009 is door de advocaat-generaal gevorderd dat de aan dat proces-verbaal gehechte, op schrift gestelde, wijziging van de tenlastelegging zal worden toegelaten. Deze wijziging heeft geen betrekking op het strafbare handelen van [getuige], maar wel op dat van rekwirant. De wijziging houdt in:
‘welk feit hij, verdachte, op een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december 2005 tot en met 15 augustus 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, en/of (een) middel(en), en/of (een) inlichting(en) aan die [getuige]. bestaande die opzettelijke uitlokking hierin, dat hij, verdachte
- —
die [getuige] heeft verteld waar de tegen hem, verdachte, aanhangige strafzaak over ging, en/of;
- —
die [getuige] heeft verteld wat deze (precies)(ten overstaan van de rechter) moest verklaren, en/of;
- —
voor die [getuige] een schriftelijke verklaring heeft opgesteld/heeft geschreven (die hij, [getuige], moest ondertekenen en/of die verdachte (vervolgens) aan zijn advocaat en/of aan de rechter heeft overgelegd / laten overleggen).’
3.
De vordering tot wijziging is op de daarop volgende zitting bij het gerechtshof, die van 9 januari 2013, behandeld door het gerechtshof. Ter zitting heeft de raadsvrouwe van rekwirant zich namens rekwirant verweert tegen de toewijzing van de vordering. Daartoe is door haar blijkens de overgelegde pleitnota het volgende aangevoerd, voor zover hier van belang:
‘De handelingen die de advocaat-generaal voorstelt aan cliënt ten laste te leggen, betreffen een compleet ander feitencomplex — een compleet andere gedraging — dan de handelingen die in de originele tenlastelegging staan (…) Dit betreft een ander handelen, andere gedragingen, zonder verwantschap of zonder enige samenhang met het eerdere feitencomplex waarin cliënt werd verweten dreigende fluisterbewegingen te hebben gemaakt op het politiebureau. Er is sprake van een andere verwijtbaarheid: dreiging ‘door fluisterbewegingen’ is iets heel anders dan het verstrekken van informatie. Het gaat bovendien om een geheel ander tijdstip en een geheel andere plaats. Het eerdere verwijt had als tijdstip twee dagen na de aanhouding voor meineed op het politiebureau. De huidige tijdspanne bestrijkt een eerder gelegen en veel langere periode en de plaats is onbekend, maar in ieder geval niet het politiebureau. De verdediging stelt dat de nieuw omschreven gedraging in de vordering wijziging tenlastelegging hierdoor een ander feit in de zin van art. 68 Sr betreft. Ik vind hiervoor steun in bet genoemde arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2009 (LJN: BG 91179):
Na het uiteenzetten van het beslissingskader overweegt de Raad dat het oordeel van het hof dat sprake is van het zelfde feit niet zonder meer begrijpelijk is en wordt de zaak gecasseerd.
2.7
Hof heeft in de hiervoor onder 2.5 weergegeven overweging niet duidelijk gemaakt of het van dat beslissingskader is uitgegaan. Bovendien is de overweging van het Hof dat ‘de gedragingen zoals omschreven in de vordering tot wijziging vallen binnen hetzelfde feitencomplex’ als omschreven in de inleidende dagvaarding niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het in de inleidende dagvaarding onder 2 gaat om het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte, terwijl het in de gewijzigde tenlastelegging onder 2 b gaat om het verzuim aangifte te doen.
Ik verzoek u de vordering van de advocaat-generaal af te wijzen.’
4.
Het gerechtshof wijst de vordering van de advocaat-generaal desalniettemin toe. Daarbij overweegt het:
‘dat de gewijzigde tekst weliswaar een andere periode en plaats behelst, maar dat er niet een zodanig groot verschil is met de tekst van de huidige tenlastelegging dat er sprake is van een ander feit. Het hof wijst de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toe.’
5.
In het arrest van Uw Raad van 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102 is nader bepaald wanneer sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr. Nu de juridische aard van de feiten dezelfde is, is voor de onderhavige zaak van belang hetgeen in die uitspraak is overwogen met betrekking tot de gedraging van de verdachte (vermeld onder (B) in r.o. 2.9.1 e.V.):
‘Indien de tenlasteleggingen respectievelijk de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn; zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.’
6.
De wijze waarop Uw Raad de te beoordelen vergelijkingsfactoren heeft geformuleerd is, zo wordt in genoemde uitspraak ook aangegeven, in overeenstemming met de in de Europese rechtspraak aangelegde criteria voor de beoordeling van de vraag of er sprake is vanhetzelfde feit, namelijk of deze feiten ‘onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn’ (uitspraak Europese Hof van Justitie van 9 maart 2006 in de zaak Van Esbroeck) en of de feiten ‘substantially the same’ zijn (uitspraak Europese Hof voor de Rechtbank van de Mens van 10 februari 2009 in de zaak Zolotokhun v. Rusland), zie r.o. 2.8.
7.
Uit de overwegingen van het gerechtshof lijkt te volgen dat het een ander criterium heeft gebruikt om te beoordelen of er sprake is van hetzelfde feit of niet dan Uw Raad heeft bepaald. Het gerechtshof heeft immers niets overwogen omtrent de mate van verschil tussen de gedragingen wat betreft
- —
de aard,
- —
kennelijke strekking daarvan,
- —
tijdstip waarop,
- —
plaats waar en
- —
omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Het gaat voor de vraag of er sprake is van hetzelfde feit of niet uitsluitend af op het verschil in tekst tussen de oorspronkelijke tenlastelegging en de tekst van de gevorderde wijziging. Tegelijkertijd stelt het wel vast stelt dat de gewijzigde tekst een andere periode en plaats behelst dan de oorspronkelijke, iets dat gelet op het criterium van Uw Raad vraagt om nadere bepaling van de mate van verschil tussen de gedragingen teneinde te kunnen beoordelen of van hetzelfde feit of een ander feit sprake is.
8.
Bovendien is de beslissing van het gerechtshof dat er sprake is van hetzelfde feit inhoudelijk gezien een onjuiste beslissing. Het ene feit is een uitlokking door middel van bedreiging en het andere door middel van het verschaffen van gelegenheid, (een) middel(en) en/of inlichtingen. De bedreiging zou op een politiebureau hebben plaats gevonden op 15 augustus 2006, het verschaffen van de gelegenheid, middelen en/of inlichtingen op een niet bekend tijdstip in de periode 23 december 2005 tot en met 15 augustus 2006. Daarmee is de aard, de kennelijke strekking, het tijdstip, de plaats en de omstandigheid van de ene gedraging zodanig verschillend van de andere dat niet meer gezegd kan worden dat zij ‘onlosmakelijk verbonden zijn’ noch ‘substantially the same.’
9.
Nu het gerechtshof een onjuist criterium aan zijn beslissing tot toewijzing van de vordering wijziging tenlastelegging ten grondslag heeft gelegd, althans zijn beslissing dat de vordering tot wijziging tenlastelegging kan worden toegewezen omdat sprake is van hetzelfde feit onvoldoende heeft gemotiveerd althans deze beslissing onbegrijpelijk is en/of onjuist, lijdt het arrest aan nietigheid.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 14 IVBPR en 6 EVRM, 348, 349, 350, 359a en 415 Sv geschonden, nu de berechting van rekwirant niet heeft plaats gevonden binnen een redelijke termijn.
Toelichting:
1.
Namens rekwirant is op 29 januari 2013 beroep in cassatie aangetekend tegen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 23 januari 2013.
2.
De raadsvrouwe van rekwirant heeft bij brief van 4 maart 2014 van de strafgriffie van Uw Raad vernomen dat de stukken op 30 januari 2014 aldaar zijn ontvangen.
3.
Dit betekent dat tussen het instellen van het cassatieberoep en de datum van de binnenkomst van de stukken op de strafgriffie van Uw Raad meer dan acht maanden, te weten twaalf (12) maanden, zijn verstreken en dat de redelijke termijn met vier (4) maanden is overschreden.
4.
Dit tijdsverloop brengt schending van de in het middel genoemde verdragsrechtelijke bepalingen met zich mee, in aanmerking genomen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een tijdsverloop van twaalf maanden voor inzending van de stukken aan de griffie van de Hoge Raad zouden kunnen rechtvaardigen. Dit dient consequenties te hebben voor de strafoplegging. In deze wordt verwezen naar HR 3 oktober 2000, LJN AA7309, NJ 2000, 721, HR 17 juni 2008, LJN BD2578 en HR 19 april 2011, LJN BP536.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 22 april 2014
J. Kuijper