Rechtbank Amsterdam 2 oktober 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:7613.
HR, 22-09-2023, nr. 22/03169
ECLI:NL:HR:2023:1276, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-09-2023
- Zaaknummer
22/03169
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Arbeidsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1276, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑09‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:1569, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:556, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2023:556, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 02‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1276, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑10‑2022
- Vindplaatsen
V-N 2023/42.4 met annotatie van Redactie
AR-Updates.nl 2023-1143
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2023/365
JAR 2023/273
NLF 2023/2464 met annotatie van Frank Werger
Sdu Nieuws Belastingzaken 2023/927
NDFR Nieuws 2023/1596
NTFR 2023/1940 met annotatie van Mr. E. Swaving Dijkstra
Ondernemingsrecht 2024/21 met annotatie van J. Kloostra
VAAN-AR-Updates.nl 2023-1143
Viditax (FutD) 2023092208
FutD 2023-2483
V-N 2023/29.11 met annotatie van Redactie
NTFR 2023/1014 met annotatie van Mr. E. Swaving Dijkstra
NLF 2023/1670 met annotatie van Frank Werger
Sdu Nieuws Belastingzaken 2023/612
JAR 2023/273
Viditax (FutD) 2023061201
FutD 2023-1556
Uitspraak 22‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Goed werkgeverschap (art. 7:611 BW). Naheffing inkomstenbelasting van in buitenland woonachtige vliegers. Had luchtvaartmaatschappij waarschuwings- of informatieplicht t.z.v. wijziging van belastingverdrag waardoor vliegers in Nederland belastingplichtig werden?
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03169
Datum 22 september 2023
ARREST
In de zaak van
1. [werknemer 1],
wonende te [woonplaats], Italië,
2. [werknemer 2],
wonende te [woonplaats], Zwitserland,
EISERS tot cassatie,
hierna: de vliegers,
advocaat: J.P. van den Berg,
tegen
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: KLM,
advocaat: W.H. van Hemel.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 7662655 CV EXPL 19-7835 van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2019, 10 april 2020 en 2 oktober 2020;
b. het arrest in de zaak 200.292.736/01 van het gerechtshof Amsterdam van 24 mei 2022.
De vliegers hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
KLM heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor KLM toegelicht door haar advocaat en mede door P.G. Vestering.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaat van KLM heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De vliegers zijn in 1990, respectievelijk 1991, als verkeersvlieger in dienst getreden van KLM.
(ii) De vliegers hebben de Zwitserse nationaliteit.
(iii) Omdat de vliegers in Zwitserland woonachtig en belastingplichtig waren, heeft de belastingdienst in 1991 voor beiden een vrijstellingsverklaring afgegeven ter voorkoming van dubbele belasting.
(iv) Met ingang van 1 januari 2012 is het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland gewijzigd (hierna: de verdragswijziging). Op grond van de verdragswijziging heeft de belastingdienst in 2017 en 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren vanaf 2012 aan de vliegers opgelegd (in totaal respectievelijk € 1,1 miljoen en € 600.000,--).
(v) KLM heeft (ook) in de jaren 2012-2017 geen loonbelasting ingehouden op de door haar aan de vliegers betaalde bruto salarissen.
2.2
In deze procedure vorderen de vliegers, samengevat en voor zover in cassatie van belang, dat KLM wordt veroordeeld tot (primair) betaling van de bedragen die zij op grond van de opgelegde of nog op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2017, respectievelijk 2012 tot en met 2016, aan de belastingdienst moeten betalen over het door hen ontvangen loon, dan wel (subsidiair) tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van de opgelegde of nog op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, eventueel nader op te maken bij staat. De vliegers leggen aan deze vorderingen onder meer ten grondslag dat KLM heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap, door hen niet tijdig te waarschuwen voor de gevolgen van de verdragswijziging en door ten onrechte vanaf 2012 geen loonbelasting op hun loon in te houden.
2.3
De kantonrechter1.heeft voor recht verklaard dat KLM aansprakelijk is voor 50% van de door de vliegers geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Volgens de kantonrechter had KLM, als grote professionele werkgever met een eigen fiscale afdeling en vele in het buitenland wonende werknemers, een zorgplicht jegens de vliegers om hen te waarschuwen voor de mogelijk grote financiële gevolgen van de verdragswijziging. Daarnaast heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat de vliegers als belastingplichtigen zelf verantwoordelijkheid droegen voor tijdige betaling van inkomstenbelasting. Daarom heeft de kantonrechter de aansprakelijkheid van KLM beperkt tot 50% van de schade.
2.4
Het hof2.heeft de vorderingen van de vliegers alsnog afgewezen. Kort samengevat heeft het hof daartoe het volgende overwogen.
Terecht stelt KLM voorop dat de fiscale situatie, meer in het bijzonder de gevolgen van fiscale wetswijziging, niet alleen in veel landen zeer divers is, zodat van KLM reeds hierom niet verwacht mag worden – ook niet uit hoofde van goed werkgeverschap – dat zij dat allemaal bijhoudt en haar werknemers daarover tijdig informeert. Zij voert daarnaast terecht aan dat de fiscale gevolgen in de sfeer van de inkomstenbelasting voor haar niet overzienbaar zijn omdat deze in belangrijke mate samenhangen met privé-aangelegenheden van haar werknemers die haar als werkgeefster niet aangaan. Een wijziging van de belastingwetgeving zoals hier aan de orde gaat in beginsel de werknemer die in het buitenland woont aan, en niet KLM. Het is de werknemer die verantwoordelijkheid draagt voor de nakoming van zijn fiscale verplichtingen, zowel in zijn woon-, als in zijn werkland. KLM heeft daarin geen adviserende taak. (rov. 3.3.1-3.3.4)
De omstandigheid dat KLM vanaf de verdragswijziging jarenlang de Wet op de loonbelasting onjuist heeft toegepast, maakt dat niet anders. Hoewel KLM naar eigen zeggen enige kennis had over de verdragswijziging, wist zij niet of en in hoeverre deze wijziging tot een aanpassing diende te leiden. Niet aannemelijk is dat KLM opzettelijk heeft verzuimd loonbelasting in te houden. De verplichting tot voorheffing van loonbelasting strekt bovendien niet primair tot bescherming van de belangen van de vliegers. Ook op deze grond kan geen zorgplicht van KLM worden aanvaard. (rov. 3.4.1-3.4.3)
De overige door de vliegers gestelde omstandigheden (bijvoorbeeld dat KLM moest weten dat zij vooral wegens de fiscaliteit bij KLM in dienst zijn getreden en gebleven) leiden, indien juist, evenmin tot een ander oordeel. In het licht van de eigen verantwoordelijkheid van de vliegers om te zorgen voor voldoende kennis van de voor hen relevante feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn hun heil elders te zoeken, is een dergelijke omstandigheid van onvoldoende gewicht. (rov. 3.7)
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel richt zich met een rechtsklacht en diverse motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof dat op KLM uit hoofde van goed werkgeverschap niet de plicht rustte om de vliegers te waarschuwen voor, of te informeren over, de verdragswijziging en de mogelijke financiële gevolgen daarvan voor de vliegers. Het klaagt onder meer dat KLM daartoe wel degelijk gehouden was, aangezien (i) zij een grote professionele werkgever is met een eigen fiscale afdeling en vele in het buitenland wonende werknemers, (ii) het ging om een verdragswijziging die mogelijk tot gevolg zou hebben dat, anders dan voorheen, sommige van haar werknemers inkomstenbelasting in Nederland verschuldigd zouden worden en KLM loonbelasting op het loon van deze werknemers zou moeten inhouden en afdragen en (iii) KLM van de verdragswijziging op de hoogte was en overigens (in verband met haar verantwoordelijkheid voor inhouding van loonbelasting) ook behoorde te zijn. Aan die waarschuwings- of informatieplicht doet niet af dat de betaling van inkomstenbelasting tot de verantwoordelijkheid van de werknemer behoort en dat KLM daarin geen adviserende rol heeft. Het hof heeft dat ofwel miskend, ofwel zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, aldus het middel.
3.2
De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten zijn gegrond. Hoewel juist is dat, zoals het hof heeft overwogen, een werknemer zelf verantwoordelijk is voor correcte nakoming van zijn fiscale verplichtingen en dat de werkgever daarbij in beginsel geen adviserende taak heeft, kan laatstgenoemde uit hoofde van goed werkgeverschap onder omstandigheden wel gehouden zijn de werknemer in kennis te stellen van een wijziging van regelgeving die voor diens fiscale positie van belang is. Dat zal in het bijzonder het geval kunnen zijn als de desbetreffende informatie evenzeer van belang is voor de verplichting tot inhouding en afdracht van loonbelasting, die op de werkgever rust. Een werkgever behoort uit hoofde van die verplichting immers van dergelijke informatie op de hoogte te zijn. Ook is van belang of en in hoeverre de werknemer nadelige gevolgen kan ondervinden van onbekendheid met bedoelde informatie. In het licht van de in het middel genoemde, hiervoor in 3.1 onder (i)-(iii) weergegeven – vaststaande – omstandigheden, heeft het hof met zijn oordeel dat op KLM geen waarschuwings- of informatieplicht jegens de vliegers rustte, dan ook ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.3
Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 mei 2022;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt KLM in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [werknemer 1] en [werknemer 2] begroot op € 480,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien KLM deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, H.M. Wattendorff en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 22 september 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑09‑2023
Gerechtshof Amsterdam 24 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1569.
Conclusie 02‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Was werkgever op grond van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) gehouden om in het buitenland wonende werknemers te waarschuwen voor, dan wel te informeren over een wijziging van een belastingverdrag, waardoor zij belastingplichtig werden in Nederland?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03169
Zitting 2 juni 2023
CONCLUSIE
R.H. de Bock
In de zaak
1. [Werknemer I]
2. [Werknemer II]
advocaat: J.P. van den Berg
tegen
Koninklijke Luchtvaartmaatschappij KLM N.V.
advocaat: W.H. van Hemel
Eisers tot cassatie worden hierna afzonderlijk aangeduid als Werknemer I en Werknemer II en gezamenlijk als Werknemers. Verweerster in cassatie wordt hierna aangeduid als KLM.
1. Inleiding en samenvatting
Deze zaak gaat over de vraag of KLM op grond van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) gehouden was om Werknemers, twee in Zwitserland woonachtige piloten (met de Zwitserse nationaliteit), te waarschuwen voor, dan wel te informeren over een wijziging in 2012 van een tussen Nederland en Zwitserland gesloten belastingverdrag. Dit verdrag had tot gevolg dat met ingang van 1 januari 2012 Werknemers in Nederland loon- en inkomstenbelasting verschuldigd waren over het loon dat KLM hen betaalde. Op basis van vrijstellingsverklaringen die in 1991 door de Belastingdienst waren afgegeven, heeft KLM jarenlang geen loonbelasting ingehouden op de salarissen van Werknemers, ook niet nadat KLM op de hoogte raakte van de hiervoor genoemde verdragswijziging. KLM heeft Werknemers evenmin op de hoogte gesteld van de verdragswijziging of hen gewaarschuwd voor de mogelijke fiscale gevolgen daarvan. Nadat de Belastingdienst in 2017 en 2018 forse navorderingsaanslagen inkomstenbelasting heeft opgelegd aan Werknemers, hebben Werknemers KLM aansprakelijk gesteld voor de schade. De kantonrechter heeft de vorderingen van Werknemers gedeeltelijk toegewezen; de aansprakelijkheid van KLM is ex aequo et bono vastgesteld op 50%. In hoger beroep wijst het hof de vorderingen alsnog volledig af. In cassatie wordt met verschillende klachten opgekomen tegen dit oordeel. Mijns inziens kan het arrest niet in stand blijven.
2. Feiten
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan, grotendeels ontleend aan het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 20201., rov. 1.1-1.10, en het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 mei 20222., rov. 2.1-2.7.3.
2.1
Werknemer I is sinds 1 augustus 1990 in dienst van KLM als verkeersvlieger.
2.2
Werknemer II is op 1 maart 1991 in dienst getreden van KLM als verkeersvlieger.
2.3
Werknemers hebben beiden de Zwitserse nationaliteit. Zij waren vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst woonachtig in Zwitserland.
2.4
Omdat Werknemers in Zwitserland woonachtig en belastingplichtig waren, heeft de Belastingdienst in 1991 voor beiden een vrijstellingsverklaring afgegeven ter voorkoming van dubbele belasting. KLM heeft nadien (tot 2018) geen loonbelasting ingehouden op de door haar aan Werknemers betaalde bruto salarissen.
2.5
Per 1 januari 2012 is het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland gewijzigd. Op grond van de verdragswijziging heeft de Belastingdienst in 2017 en 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren vanaf 2012 aan Werknemer I (in totaal € 1,1 miljoen) en Werknemer II (€ 600.000) opgelegd. Werknemers hebben tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. De invorderingsprocedure is geschorst hangende de beslissing op bezwaar.
2.6
Het bezwaar van Werknemers is ongegrond verklaard. Werknemers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten. Bij uitspraak van 22 februari 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep grotendeels ongegrond verklaard.4.
2.7
Aan KLM zijn geen naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd.
2.8
Per 1 januari 2018 houdt KLM loonbelasting in op het salaris van Werknemer I. Werknemer II is per 1 juli 2016 wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd uit dienst getreden.
3. Procesverloop
3.1
Bij exploot van 25 maart 2019 hebben Werknemers KLM gedagvaard voor de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. Werknemers hebben onder meer gevorderd dat KLM bij uitvoer bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot (primair) betaling van de bedragen die zij op grond van de opgelegde of nog op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2017 (Werknemer I) respectievelijk 2012 tot en met 2016 (Werknemer II) aan de Belastingdienst moeten betalen over het door hen ontvangen loon, te vermeerderen met de wettelijke rente, dan wel (subsidiair) tot vergoeding van de als gevolg van de opgelegde c.q. op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting geleden schade, te vermeerderen met wettelijke rente, eventueel nader op te maken bij staat.5.
3.2
Aan hun vordering hebben Werknemers primair ten grondslag gelegd dat zij met KLM bij hun indiensttreding een loonafspraak hebben gemaakt die inhoudt dat het overeengekomen loon een nettoloonaanspraak betrof en zij daarover geen inkomstenbelasting verschuldigd zouden zijn. Subsidiair hebben Werknemers zich op het standpunt gesteld dat KLM heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap, door hen niet tijdig te waarschuwen voor de gevolgen van de verdragswijziging en door ten onrechte vanaf 2012 geen loonbelasting op hun loon in te houden. Zij stellen dat zij door deze gang van zaken ernstig zijn benadeeld en in financiële problemen zijn geraakt, waarvoor KLM aansprakelijk is.6.
3.3
KLM heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen.
3.4
De kantonrechter heeft bij vonnis van 2 oktober 2020 de vorderingen van Werknemers gedeeltelijk toegewezen.7.Het primaire standpunt van Werknemers is door de kantonrechter verworpen, omdat niet is komen vast te staan dat de door hen gestelde netto loonafspraak tot stand is gekomen (rov. 6). De subsidiaire grondslag is wel gehonoreerd. Volgens de kantonrechter had KLM op grond van goed werkgeverschap een zelfstandige zorgplicht om Werknemers te waarschuwen voor de verdragswijziging en de (mogelijke) gevolgen daarvan en is KLM deze waarschuwingsplicht niet nagekomen. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat KLM aansprakelijk is voor 50% van de door Werknemers geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en heeft KLM veroordeeld in de kosten van het geding.
3.5
Aan deze beslissing heeft de kantonrechter onder meer het volgende ten grondslag gelegd:
- KLM had jegens Werknemers een zelfstandige zorgplicht hen te waarschuwen voor de verdragswijziging (rov. 7.2).
a. KLM is een grote, professionele werkgever met een eigen fiscale afdeling en vele in het buitenland wonende werknemers.
b. KLM had kunnen weten dat de (financiële) gevolgen voor Werknemers groot konden zijn.
c. KLM wist, althans had in redelijkheid moeten begrijpen, dat het gunstige fiscale klimaat voor Werknemers een belangrijke reden was om bij KLM in dienst te treden en in dienst te blijven.
d. Niet voor niks heeft KLM Werknemers bij hun indiensttreding uitdrukkelijk gewezen op de gunstige fiscale mogelijkheden en heeft zij hen aangeraden een vrijstellingsverklaring aan te vragen.
e. Dit bracht met zich dat van KLM verwacht mocht worden dat zij Werknemers uit eigen beweging zou melden dat de fiscale vrijstelling als gevolg van de verdragswijziging (mogelijk) ging vervallen.
f. Werknemers hadden er aldus op mogen rekenen dat KLM hen tenminste op een ingrijpende wijziging zou attenderen. Aan het voorgaande doet niet af dat Werknemers zich in de loop der jaren ook hebben laten bijstaan door belastingdeskundigen.
- Voor zover KLM heeft betoogd dat zij pas in 2017 wist van de verdragswijziging in 2012, en dus Werknemers niet tijdig kón waarschuwen, gaat dit betoog niet op. Voldoende aannemelijk is dat KLM wél wist van de verdragswijziging, maar de gevolgen daarvan anders heeft geïnterpreteerd. Dit blijkt uit hetgeen is verklaard in de conclusie van antwoord en de verklaring van de ter zitting aanwezige fiscalist van KLM. Daaruit valt af te leiden dat KLM dacht – anders dan de Belastingdienst – dat Werknemers vanaf 2012 vrijgesteld bleven van het betalen van inkomstenbelasting in Nederland. Nu de gevolgen van belastingplicht in Nederland voor Werknemers zeer groot konden zijn, had KLM het niet mogen laten bij een eigen uitleg, maar had zij Werknemers tijdig in kennis moeten stellen van de mogelijke gevolgen van de wijziging, teneinde hen zelfstandig in staat te stellen de risico’s te (laten) beoordelen en daarop te anticiperen (rov. 7.3).
- Opmerkelijk is in dit verband dat KLM niet heeft betwist dat zij op wetgevingsniveau contacten had met de overheid over belastingaangelegenheden. Waarom zij het standpunt van de Belastingdienst over de gevolgen van de verdragswijziging niet heeft opgevraagd, is onduidelijk gebleven. Ook is opvallend dat de Belastingdienst onder Werknemers heeft ingevorderd, en niet onder KLM (bedoeld zal zijn: nagevorderd van de werknemers en niet nageheven van de werkgever; A-G). Volgens Werknemers is dit uitzonderlijk, hetgeen door KLM niet is betwist. Dat hieraan een afspraak tussen de Belastingdienst en KLM ten grondslag ligt, is evenwel niet voldoende onderbouwd, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan (rov. 7.4).
3.6
KLM heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Werknemers hebben verweer gevoerd in principaal appel en tevens incidenteel appel ingesteld.
3.7
Bij arrest van 24 mei 2022 heeft het hof in het principaal en incidenteel appel het vonnis van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Werknemers alsnog afgewezen, met veroordeling van hen in de kosten van het geding in beide instanties.8.
3.8
Evenals de kantonrechter verwerpt het hof het betoog van Werknemers dat sprake is van een nettoloonafspraak. Ook het in hoger beroep ingenomen (nadere) standpunt van Werknemers dat de nettoloonafspraak bij indiensttreding impliceert dat KLM na de verdragswijziging (het hof spreekt over ‘wetswijziging’) aansprakelijk wordt voor de door Werknemers te lijden schade omdat zij niet met Werknemers in overleg is getreden over het oplossen van de na de verdragswijziging ontstane situatie, is door het hof verworpen (rov. 3.2.1-3.2.5). Het hof heeft voorts geoordeeld, kort samengevat, dat de werknemer een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de nakoming van zijn fiscale verplichtingen en voor kennisneming van de daarvoor relevante informatie. De zorgplicht van KLM als werkgeefster reikt niet zover dat zij op dit punt een adviserende taak heeft. Het hof oordeelt dat de fiscale gevolgen van de verdragswijziging volledig dienen worden toegerekend aan Werknemers zelf (rov. 3.3.1-3.11).
3.9
Werknemers hebben (tijdig9.) cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. KLM heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. KLM heeft haar standpunt schriftelijk doen toelichten. Werknemers hebben van repliek gediend. KLM heeft afgezien van het indienen van dupliek.
4. Bespreking van het cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel komt met acht onderdelen, aangeduid met de letters a tot en met h, op tegen de rov. 3.3.1 tot en met 3.10 van het bestreden arrest.
4.2
Onderdeel a bevat de enige rechtsklacht van het middel. Het onderdeel bepleit de rechtsopvatting dat de norm van goed werkgeverschap meebrengt dat:
- een werkgever zoals KLM (dat wil zeggen: een grote, professionele werkgever met een eigen fiscale afdeling en vele in het buitenland wonende werknemers),
- wanneer sprake is van een wets- of verdragswijziging die mogelijk tot gevolg heeft dat sommige van haar werknemers, anders dan voorheen, inkomstenbelasting in Nederland verschuldigd zijn, en de werkgever, anders dan voorheen, loonbelasting op het loon van deze werknemers dient in te houden,
- de zorgplicht heeft de desbetreffende werknemers hiervoor te waarschuwen,
- althans de betreffende werknemers in ieder geval in kennis behoort te stellen van de betreffende wets- of verdragswijziging.
Volgens het onderdeel geldt deze zorgplicht in ieder geval als de werkgever van de betreffende wets- of verdragswijziging op de hoogte is, zoals in het onderhavige zaak aan de orde is. Aangevoerd wordt dat vaststaat dat KLM in 2012 op de hoogte was van de verdragswijziging en dat zij Werknemers niet van de verdragswijziging in kennis heeft gesteld en evenmin heeft gewaarschuwd voor de mogelijke fiscale gevolgen van de verdragswijziging.
Het onderdeel stelt dat het hof deze zorgplicht heeft miskend, met name in rov. 3.3.1, 3.3.3, 3.3.4, 3.4.2, 3.4.3, 3.5, 3.7 en 3.9, en heeft miskend dat hieraan niet kan afdoen dat de werknemers een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de nakoming van hun fiscale verplichtingen en voor kennisneming van alle daarvoor relevante informatie.
4.3
Bij de bespreking van deze klacht is het volgende voorop te stellen. De norm van het goed werkgeverschap (en goed werknemerschap) is neergelegd in art. 7:611 BW. Dit artikel bepaalt dat de werkgever verplicht is zich als een goed werkgever te gedragen.
4.4
Uit de parlementaire geschiedenis van art. 7:611 BW volgt dat het artikel op zichzelf niet beoogt een andere norm te formuleren dan de algemene privaatrechtelijke normen van redelijkheid en billijkheid.10.Art. 7:611 BW bevat dus in feite een nadere concretisering van art. 6:2 BW en art. 6:248 BW voor de arbeidsverhouding.11.De wetgever achtte het opnemen van een speciale bepaling in titel 7.10 van Boek 7 BW niettemin waardevol om tot uitdrukking te brengen dat de bepaling niet alleen ziet op de bedoelingen van partijen onderling, maar ook op de voor het arbeidsrecht relevante verhoudingen en ontwikkelingen. De norm van goed werkgeverschap biedt aldus de mogelijkheid om rekening te houden met ontwikkelingen in rechtsopvattingen.12.Met een specifieke norm voor het arbeidsrecht wordt beter aangesloten bij de eigen aard en terminologie van het arbeidsrecht en zal het voor de partijen bij de arbeidsovereenkomst gemakkelijker levend recht zijn, zo is te lezen in de memorie van toelichting.13.De norm heeft daarmee een ‘dynamisch rechtscheppend’ karakter.14.
4.5
De norm van goed werkgeverschap wordt ingekleurd door art. 3:12 BW. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt verder dat de vraag of de werkgever zich al dan niet heeft gehouden aan de verplichting zich te gedragen als een goed werkgever, in volle omvang is onderworpen aan toetsing door de rechter. Bij deze toetsing dient niet alleen rekening te worden gehouden met de aard van de dienstbetrekking en van de overeengekomen arbeid alsmede met de overige omstandigheden van het geval, maar ook met de beoordelingsvrijheid die de werkgever, gezien de aard van zijn bedrijf en van de daarin te verrichten werkzaamheden, ten aanzien van de organisatie en inrichting van die werkzaamheden toekomt.15.
4.6
Uit de norm van goed werkgeverschap is in de loop der jaren door de rechter een veelheid aan specifieke normen afgeleid. Zo kan worden gedacht aan de normering van de instructiebevoegdheid van de werkgever, de normering van (de aan- of afwezigheid van) de verplichting tot tewerkstelling, de zorg- en preventieplicht van de werkgever ter voorkoming van arbeidsongevallen, de verzekeringsplicht van de werkgever, de plicht tot het aanbieden van een arbeidsovereenkomst en mogelijke postcontractuele verplichtingen van de werkgever.16.
4.7
De norm van goed werkgeverschap geeft in bepaalde situaties een grondslag voor het aannemen van een informatieplicht – en soms zelfs een waarschuwingsplicht – van de werkgever jegens de werknemer.17.Van een goed werkgever mag bijvoorbeeld worden verwacht dat hij zijn werknemers deugdelijk informeert wanneer hij hen vraagt in te stemmen met een wijziging van arbeidsvoorwaarden (die een verslechtering meebrengt voor de rechtspositie van de werknemer).18.Zo is in de rechtspraak aangenomen dat de werkgever bij een (ingrijpende) wijziging van een pensioenregeling op grond van goed werkgeverschap de plicht heeft om de werknemer voorafgaand juist en in voldoende mate te informeren over de inhoud van die wijziging, alsmede de gevolgen die de wijziging voor de individuele werknemer kan hebben.19.Onder omstandigheden kan zelfs van de werkgever worden gevergd dat hij zijn werknemers waarschuwt voor de risico’s die aan de wijziging van de pensioenregeling zijn verbonden.20.Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt voorts in gevallen waarin sprake is van overgang van onderneming, dat de werkgever, mede gelet op de eisen van goed werkgeverschap, zijn werknemers voldoende opening van zaken en duidelijkheid over de te maken keuzes moet verschaffen, en volledige voorlichting moet geven over hun rechtspositie, om te waarborgen dat werknemers hun eventuele beslissing om afstand te doen van de hun door art. 7:663 BW geboden bescherming, volledig geïnformeerd kunnen nemen.21.
4.8
Het onderdeel werpt de vraag op of de eisen van goed werkgeverschap meebrengen dat een grote, professionele werkgever zoals KLM, met een eigen fiscale afdeling en veel in het buitenland wonende werknemers, jegens werknemers een waarschuwings- of informatieverplichting heeft met betrekking tot wets- of verdragswijzigingen die mogelijk tot gevolg hebben dat voor die werknemers – anders dan voorheen – inkomsten- en loonbelasting moet worden geheven in Nederland. Een vergelijkbare zaak is – voor zover ik weet – niet eerder aan de orde gesteld in de gepubliceerde rechtspraak.22.
4.9
Van een goed werkgever mag in bijzondere gevallen worden verwacht dat hij zijn in het buitenland wonende werknemers waarschuwt voor, althans die werknemers in ieder geval in kennis stelt van, een verdragswijziging die tot gevolg heeft dat in Nederland loonbelasting wordt geheven. Wat een werknemer in dit kader mag verwachten van de werkgever, houdt mede verband met de verplichtingen die de werkgever heeft als inhoudingsplichtige voor de loonbelasting als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Ik licht dat toe.
4.10
De werkgever is als inhoudingsplichtige verplicht om loonbelasting in te houden op het loon van een werknemer in de zin van de Wet LB 1964 en op aangifte af te dragen (art. 6 lid 1 jo art. 27 Wet LB 1964). Loonbelasting heeft tot doel om als voorheffing op de inkomstenbelasting loon uit dienstbetrekking te belasten. De werknemer, die belastingplichtig is voor de loonbelasting, kan de door de werkgever ingehouden loonbelasting vervolgens verrekenen met zijn of haar inkomstenbelasting.23.Dit systeem, waarin de werkgevers zorgdragen voor de inning van loonbelasting ten laste van de werknemer en voor de kosten daarvan, heeft grote voordelen voor de werknemers, die geen fiscale administratie hoeven te voeren, geen voorlopige aanslagen krijgen en veelal ook geen definitieve aanslag (‘pay as you go’; zie hieronder) en ook voor de Belastingdienst, die daardoor minder administratie en minder debiteurenrisico heeft.
4.11
Het doel van het inhouden van loonbelasting is de voorheffing zodanig te laten aansluiten bij de definitieve heffing, dat voor die gevallen waarin het totale inkomen geheel of nagenoeg geheel uit loon bestaat, het opleggen van een aanslag inkomstenbelasting achterwege kan blijven.
4.12
Hiermee strekt het systeem van voorheffing ook ten voordele van de werknemer, zoals bleek: de werknemer kan zich niet rijker kan rekenen dan hij is, doordat de heffing al aan de bron van het inkomen plaatsvindt. Een onverwachte latere aanslag inkomstenbelasting doet meer ‘pijn’, omdat de werknemer – als geen accurate voorlopig aanslag opgelegd is kunnen worden – op een (veel) later moment een deel van reeds ontvangen loonbetalingen alsnog moet voldoen aan de Belastingdienst, mogelijk met rente.24.Het systeem van voorheffing dient dus niet alleen het belang van de Belastingdienst, maar óók dat van de werknemer.
4.13
De werkgever is, zoals gezegd, als inhoudingsplichtige wettelijk verplicht om loonbelasting in te houden op het loon van de werknemer (art. 27 lid 2 Wet LB 1964). De werkgever moet in dat kader alle relevante (wijzigingen in) wet- en regelgeving nauwlettend bijhouden en naleven. Op de werkgever rust als inhoudingsplichtige namelijk een scala aan verplichtingen.25.Zo is de inhoudingsplichtige administratieplichtig (art. 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: AWR). De inhoudingsplichtige moet een loonadministratie voeren, waarbij een loonstaat moet worden aangelegd en bijgehouden (art. 28 Wet LB 1964). De inhoudingsplichtige is verplicht bij de werknemer de gegevens op te vragen die voor de heffing van de loonbelasting van belang kunnen zijn (art. 28 Wet LB 1964). Tegenover de verplichtingen die op de inhoudingsplichtige rusten, staan verplichtingen van de werknemer die het mogelijk moeten maken voor de inhoudingsplichtige om diens verplichtingen na te komen.26.Zo moet de werknemer de inhoudingsplichtige een aantal persoonlijke gegevens verstrekken (art. 29 Wet LB 1964). In dat kader is ook de woonplaats van belang: de werknemer moet zijn woonplaats en, ingeval hij niet in Nederland woont, zijn woonland en regio aan de werkgever verstrekken (art. 7.9 lid 1 sub e Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011). De inhoudingsplichtige moet deze gegevens ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is geëindigd bewaren (art. 7.9 lid 2 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011). Ook § 2.3.1 van het Handboek Loonheffingen 2023 specificeert dat de inhoudingsplichtige de woonplaats, en woonland en regio als de werknemer niet in Nederland woont, van de werknemer moet krijgen.27.Uit § 2.3.3 van het Handboek Loonheffingen 2023 volgt dat de inhoudingsplichtige de woonplaats van de werknemer moet controleren en administreren.
4.14
In een internationale situatie is het voor de vraag of loonbelasting moet worden geheven van belang om vast te stellen waar de werknemer woont.28.De hoofdregel van art. 2 lid 1 Wet LB 1964 is dat als werknemer in de zin van de loonbelasting wordt aangemerkt (onder andere) de natuurlijk persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Deze hoofdregel geldt ingevolge het derde, vierde en vijfde lid van art. 2 Wet LB 1964 onder bepaalde voorwaarden niet voor in het buitenland wonende personen die in dienstbetrekking staan tot een inhoudingsplichtige. De plaats waar de dienstbetrekking (geheel of ten dele) wordt vervuld, de heffing van belasting over het loon in het woonland van de werknemer evenals internationale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting waarbij Nederland partij is, spelen in dit verband een rol.29.
4.15
Als de inhoudingsplichtige (de werkgever dus) niet, niet tijdig of onjuist aangifte loonbelasting doet, is sprake van een verzuim (art. 67b lid 2 AWR). Daarop is een verzuimboete gesteld. Hetzelfde geldt voor de werknemer die niet, niet tijdig of onjuist aangifte inkomstenbelasting doet (art. 67b lid 1 AWR).
4.16
Zoals gezegd is het uitgangspunt van de loonbelasting dat het een bronbelasting is die wordt geheven bij wijze van voorheffing. Maar als een werknemer alleen arbeidsinkomsten heeft en verder geen aftrekposten in de inkomstenbelasting (bijvoorbeeld in verband met hypotheekrente betaald voor de eerste eigen woning) dan zal de loonbelasting meestal tegelijk ook eindheffing zijn.30.Hierdoor, zo schrijft Mertens, “is de loonbelasting voor grote groepen belastingplichtigen feitelijk niet meer dan een inkomstenbelasting die wordt geheven door inhouding op het loon”.31.
4.17
Als door de werkgever fouten worden gemaakt bij de voorheffing, kan dat grote financiële gevolgen hebben voor zowel de werkgever als de werknemer. Deze kunnen alsnog een forse rekening gepresenteerd krijgen voor de (jarenlang) onbetaalde loonbelasting. In de regel wordt in dat geval een naheffing (in de vorm van een eindheffing) aan de inhoudingsplichtige opgelegd, dus aan de werkgever (art. 20 lid 2 AWR). Gecorrigeerd wordt dan dus in de sfeer van de loonheffing. Slechts bij uitzondering wordt deze opgelegd aan de werknemer.32.
4.18
De werkgever kan de Belastingdienst op grond van art. 31 lid 1 sub 1 Wet LB 1964 verzoeken om een verhaalbare naheffingsaanslag en deze op de betrokken werknemers verhalen. Werkgevers zien daar vaak vanaf, vanwege praktische of juridische redenen.33.Het gevolg is dat de loonbelasting voor rekening van de inhoudingsplichtige komt.34.De fiscus kan er ook voor kiezen om de te weinig betaalde loonbelasting van de werknemer na te heffen via een naheffingsaanslag loonbelasting (art. 20 lid 2 AWR) of de loonbelasting over te slaan en rechtstreeks een (navorderings)aanslag inkomstenbelasting aan de werknemer op te leggen als hij meent dat de te lage heffing een gevolg is van het niet-naleven van de belastingwet door de werknemer. Bij de keuze tussen een naheffing loonbelasting of een aanslag of navordering inkomstenbelasting dient de fiscus rekening te houden met de beginselen van behoorlijk bestuur.35.Daarnaast kan de fiscus onder meer een bestuurlijke boete opleggen aan de inhoudingsplichtige (zie art. 67b lid 2 AWR en art. 67f AWR). Ook de belastingplichtige kan een boete krijgen.
4.19
Het voorgaande leidt tot het volgende. Van een werkgever wordt op grond van publiekrechtelijke normen verwacht dat hij, als inhoudingsplichtige, bekend is met de woonplaats van zijn werknemers, ook als die in het buitenland gelegen is. Ook moet de werkgever bijhouden of sprake is van (wijzigingen in) internationale verdragen die van belang zijn voor de heffing van loonbelasting in Nederland op het loon van haar in het buitenland woonachtige werknemers. De vraag is of dit ook consequenties heeft in de arbeidsrechtelijke verhouding van de werkgever met zijn werknemers. Als uitgangspunt zou ik menen dat dit niet het geval is: de verplichtingen die op de werkgever rusten, ontslaan de werknemer niet van diens eigen verplichting om de fiscale wet- en regelgeving na te leven. Dat geldt ook als de werknemer niet bekend was met (wijzigingen in) die wet- of regelgeving; de werknemer heeft een eigen verantwoordelijkheid om te onderzoeken en bij te houden welke fiscale verplichtingen op hem rusten. Een algemene waarschuwings- of informatieplicht van de werkgever jegens zijn werknemer met betrekking tot wijzigingen in fiscale wet- of regelgeving zou ik dan ook niet willen aannemen.
4.20
In bijzondere gevallen kan dit echter anders liggen. Daarvoor lijkt mij dan niet alleen vereist dat de werkgever in een concreet geval bekend is met een verdrags- of wetswijziging in de sfeer van de loonbelasting, maar óók dat de werkgever wist, althans redelijkerwijs behoorde te weten, dat die wijziging tot gevolg heeft dat voor een of meerdere van zijn werknemers – in tegenstelling tot voorheen het geval was – in Nederland loonbelasting verschuldigd is. In zo’n geval kan van een goed werkgever worden verwacht dat hij de werknemers die het aangaat, voor dit gevolg van een verdrags- of wetswijziging waarschuwt dan wel hen daarover informeert. Indien ten onrechte jarenlang geen loonbelasting wordt ingehouden, kan dit immers niet alleen leiden tot een naheffing bij de werkgever als inhoudingsplichtige, maar ook tot een verhaalsvordering van de werkgever op de werknemer, of tot een aanslag inkomstenbelasting dan wel navordering inkomstenbelasting van de Belastingdienst. Dat kan een werknemer in ernstige financiële problemen brengen. Dit is een voor de werkgever kenbaar belang van de werknemer, waarmee hij als goed werkgever dan ook rekening behoort te houden
4.21
Alleen wetenschap van een verdrags- of wetswijziging die mogelijk leidt tot loonheffing in Nederland is dus niet voldoende voor het aannemen van een waarschuwings- of informatieplicht. Er geldt ook een normatieve component: het weten of redelijkerwijs behoren te weten dat de verdragswijziging leidt tot loonheffing in Nederland. Hierbij kan mede van belang zijn of sprake is van een grote, professionele werkgever, met een eigen fiscale afdeling en veel in het buitenland wonende werknemers; in zo’n geval zal eerder kunnen worden aangenomen dat de werkgever redelijkerwijs behoorde te weten dat een hem bekende wets- of verdragswijziging, anders dan voorheen, leidt tot loonheffing in Nederland.
4.22
Nu onderdeel a ervan uitgaat dat (wetenschap van) een verdragswijziging die mogelijk tot gevolg heeft dat de werkgever – anders dan voorheen – loonbelasting moet inhouden op het loon van de werknemers voldoende is voor het aannemen van een op goed werkgeverschap gebaseerde waarschuwings- of informatieplicht, kan deze rechtsklacht niet slagen.
4.23
Onderdeel b klaagt als eerste dat onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd is de overweging van het hof in de derde zin van rov. 3.3.1, dat KLM onweersproken heeft gesteld dat KLM geen waarschuwingsplicht heeft die verder gaat dan werknemers te informeren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor fiscaal advies en zelf hun fiscaal advies moeten inwinnen. Het onderdeel wijst erop dat Werknemers dit juist uitdrukkelijk hebben weersproken door te stellen dat KLM als goed werkgever de zorgplicht had hen te waarschuwen/informeren voor/over de verdragswijziging.
4.24
Het hof heeft in rov. 3.3.1, derde zin, het volgende overwogen (het hof duidt Werknemers aan als de vliegers):
“KLM heeft onweersproken gesteld dat zij zich nimmer tot taak heeft gesteld of als een verplichting jegens de vliegers en haar andere werknemers heeft aanvaard, om al haar in zeer veel landen belastingplichtige werknemers van passend fiscaal advies te voorzien, dan wel dat zij een meer algemene waarschuwingsplicht heeft die verder gaat dan werknemers te informeren dat zij zelf hiervoor verantwoordelijk zijn en zelf hun fiscaal advies (al dan niet) moeten inwinnen.”
4.25
Bij lezing van deze overweging kan inderdaad de indruk ontstaan dat naar het oordeel van het hof KLM niet alleen onweersproken heeft gesteld dat zij zich nimmer tot taak heeft gesteld of als een verplichting jegens Werknemers en haar andere werknemers heeft aanvaard om al haar in zeer veel landen belastingplichtige werknemers van passend advies te voorzien, maar óók onweersproken heeft gesteld dat zij geen36.algemene waarschuwingsplicht heeft die verder gaat dan werknemers te informeren dat zij zelf verantwoordelijk zijn om fiscaal advies in te winnen. Het is echter niet aannemelijk dat het hof heeft bedoeld dat ook de laatst genoemde stelling onweersproken is gelaten door Werknemers.37.In de verdere overwegingen van het arrest is het hof immers wel degelijk nader ingegaan op de vraag of goed werkgeverschap meebrengt dat KLM een waarschuwingsplicht had die verder strekt dan het informeren van werknemers dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het inwinnen van fiscaal advies. Het hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.
4.26
Deze klacht van onderdeel b faalt dan ook bij gebrek aan feitelijke grondslag.
4.27
Onderdeel b stelt verder aan de orde dat Werknemers hebben aangevoerd dat de verplichting van KLM tot het inhouden van loonbelasting weliswaar een verplichting betreft van KLM ten opzichte van de Belastingdienst, maar dat deze verplichting niet los kan worden gezien van de arbeidsrechtelijke verhouding tussen werkgever en werknemer, waarin KLM (vanuit haar rol en taak als inhoudingsplichtige) als goed werkgever dient op te treden. Het onderdeel klaagt dat het hof geen enkele aandacht heeft besteed aan deze essentiële stellingen van Werknemers, waarmee rov. 3.3.1, 3.3.3, 3.3.4, 3.4.2, 3.4.3, 3.5, 3.7 en 3.9 onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zijn.
4.28
Het hof motiveert zijn oordeel dat geen sprake is van de door Werknemers gestelde, op goed werkgeverschap gebaseerde, zorgplicht van KLM om hen te waarschuwen voor c.q. te informeren over de verdragswijziging, onder meer door te verwijzen naar de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer voor de nakoming van zijn fiscale verplichtingen en voor de kennisneming van de daarvoor relevante informatie (zie o.a. rov. 3.3.3, 3.3.4, 3.5 en 3.7). Daarnaast overweegt het hof dat KLM weliswaar vanaf de verdragswijziging jarenlang de Wet LB 1964 onjuist heeft toegepast door inhouding van loonbelasting achterwege te laten, maar dat niet aannemelijk is dat KLM daartoe opzettelijk, wetende dat zij na de verdragswijziging loonbelasting moest inhouden, is overgegaan (rov. 3.4.1). Volgens het hof is KLM voor dit fiscaal onjuiste nalaten verantwoordelijk in haar verhouding tot de Belastingdienst, maar strekt de zorgplicht van KLM niet zo ver dat verplichtingen in de sfeer van de inkomstenbelasting in de verschillende woonlanden van haar werknemers (of zelfs in Nederland als werkland) tot een adviserende taak van KLM als werkgeefster dient te leiden (rov. 3.4.2). Bovendien strekt de verplichting tot voorheffing van loonbelasting volgens het hof niet primair tot bescherming van de belangen van Werknemers en leidt schending van die verplichting niet voetstoots tot aanspraken van de werknemers wegens het ontbreken van het relativiteitsvereiste (rov. 3.4.3).
4.29
Hiermee heeft het hof niet in voldoende mate gerespondeerd op de essentiële stelling van Werknemers, dat de verplichting van KLM tot het inhouden van loonbelasting op grond van de Wet LB 1964 niet los valt te zien van de arbeidsrechtelijke verhouding tussen de werkgever en de werknemer.38.Het hof is niet expliciet ingegaan – ook niet in rov. 3.3.1 (zie hierna de bespreking van onderdeel c) – op de vraag of (en zo ja, in hoeverre) de wettelijke verplichting die KLM op grond van art. 27 Wet LB 1964 heeft om loonbelasting in te houden op het loon van haar werknemers, meebrengt dat van KLM als goed werkgever mag worden verwacht dat zij de daarvoor relevante ontwikkelingen in (internationale) wet- en regelgeving bijhoudt en haar werknemers informeert als sprake is van een wijziging daarin. Zoals hiervoor is vermeld (onder 4.19-4.20), geldt weliswaar geen algemene waarschuwings- of informatieplicht van de werkgever jegens zijn werknemers met betrekking tot een verdrags- of wetswijziging die tot gevolg heeft dat, anders dan voorheen, loonbelasting in Nederland verschuldigd is, maar kan dit onder bijzondere omstandigheden anders liggen. Indien de werkgever namelijk bekend is met een wijziging van fiscale wet- en regelgeving, en de werkgever bovendien wist, althans redelijkerwijs behoorde te weten, dat die wijziging tot gevolg heeft dat, anders dan voorheen, loonbelasting in Nederland verschuldigd is, volgt uit de norm van goed werkgeverschap dat hij de werknemers die het aangaat waarschuwt voor dan wel informeert over de wijziging. Onderdeel b slaagt dan ook in zoverre.
4.30
Onderdeel c richt in de eerste plaats een motiveringsklacht tegen de overweging van het hof in rov. 3.3.1, dat KLM terecht vooropstelt dat de fiscale situatie, meer in het bijzonder de gevolgen van fiscale wetswijziging, niet alleen in veel landen divers is, zodat van KLM reeds hierom niet verwacht mag worden – ook niet uit hoofde van goed werkgeverschap – dat zij dat allemaal bijhoudt en haar werknemers daarover tijdig informeert. Volgens het onderdeel is deze overweging onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd omdat:
- vaststaat dat KLM van de verdragswijziging op de hoogte was;
- van KLM juist wel verwacht mag worden zij de (de gevolgen van) fiscale wetswijzigingen bijhoudt in verband met haar verplichting om loonbelasting in te houden (in ieder geval indien en voor zover deze wetswijziging relevant is voor haar verplichting om loonbelasting in te houden);
- KLM zelf heeft gesteld dat zij elke maand opnieuw probeert om zo nauwkeurig mogelijk op een juiste manier de verschuldigde loonbelasting in te houden op het salaris van har werknemers en die taak heel serieus neemt;
- KLM zelf ook heeft gesteld dat zij verdragswijzigingen en regelgeving op fiscaal gebied zo goed mogelijk bijhoudt.
Hieraan kunnen volgens het onderdeel niet afdoen de overwegingen van het hof in rov. 3.3.1 dat:
- KLM terecht aanvoert dat de fiscale gevolgen in de sfeer van de inkomstenbelasting voor haar niet overzienbaar zijn omdat deze in belangrijke mate samenhangen met privéaangelegenheden van haar werknemers die haar als werkgeefster niet aangaan; en dat
- KLM daarbij heeft opgemerkt dat het merendeel van haar werknemers in Nederland woonachtig is en dat, waar dat niet het geval is, dit een privékwestie is die haar niet aangaat.
Ook deze overwegingen van het hof in rov. 3.3.1 en de overwegingen van dezelfde strekking in rov. 3.3.3 zijn daarom onvoldoende begrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd, aldus onderdeel c.
4.31
In cassatie staat vast dat KLM op de hoogte was van de verdragswijziging (de overwegingen in rov. 3.4.1 die daarop betrekking hebben zijn in cassatie niet bestreden). Nu deze verdragswijziging bekend was bij KLM, valt niet in te zien waarom in deze zaak ter zake doet dat van KLM – zoals het hof heeft overwogen in rov. 3.3.1 – niet verwacht mag worden dat zij de ‘fiscale situatie’ in ‘zeer veel landen’ waar haar werknemers belastingplichtig zijn ‘allemaal’ bijhoudt. Het gaat in deze zaak immers juist níet om een verdragswijziging die door KLM over het hoofd is gezien. In zoverre is deze overweging dan ook onbegrijpelijk.
4.32
Voor zover het hof met deze overweging heeft bedoeld dat van KLM niet verwacht mag worden dat zij de fiscale gevolgen van een dergelijke verdragswijziging kan overzien, is het oordeel van het hof eveneens onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, mede in het licht van de stellingen van Werknemers ten aanzien van de verplichtingen die KLM heeft als inhoudingsplichtige op grond van de Wet LB 1964 (zie onderdeel b). Weliswaar is het juist dat fiscale gevolgen voor een werknemer in de sfeer van de inkomstenbelasting in belangrijke mate samenvallen met diens privéaangelegenheden die KLM als werkgeefster niet aangaan (denk bijvoorbeeld aan de gezinssamenstelling, huis, hypotheek, etc.) en dat ook de eindheffing inkomstenbelasting een privéaangelegenheid betreft, zoals het hof in rov. 3.3.1 en 3.3.3 overweegt. De vraag of loonbelasting verschuldigd is, is echter geen privéaangelegenheid, maar een kwestie die KLM bij uitstek aangaat omdat zij op grond van art. 27 lid 2 Wet LB 1964 verplicht is om loonbelasting in te houden op het moment dat het loon wordt genoten (zie onder 4.10 en 4.13-4.14). Tegen deze achtergrond is de aanname van het hof dat de woonplaats van haar werknemers ‘een privékwestie’ is, ook niet juist.
4.33
KLM heeft bovendien ook zelf gesteld dat zij met het oog op haar taak als inhoudingsplichtige verdragswijzigingen en regelgeving op fiscaal gebied bijhoudt.39.In dat licht is het, althans zonder nadere motivering die ontbreekt, onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat van KLM niet verwacht mag worden dat zij de fiscale gevolgen van wetswijzigingen allemaal bijhoudt. In zoverre treffen de klachten van onderdeel c doel.
4.34
Volledigheidshalve is nog het volgende op te merken over de wijziging van de fiscale situatie waar het hier om gaat. Vanaf 2012 geldt een nieuw belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland.40.Art. 15 lid 3 van het Verdrag heeft specifiek betrekking op inkomsten genoten uit dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd. De bepaling luidt als volgt:
“Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.”
4.35
Uit deze bepaling volgt, zo overwoog de rechtbank Zeeland-West-Brabant in haar fiscale uitspraak, dat inkomsten worden belast in de verdragsluitende staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Voor Werknemers is dat Nederland, de plaats waar de werkelijke leiding van KLM is gelegen.41.
4.36
Onderdeel d richt motiveringsklachten tegen rov. 3.3.2, waarin het hof het volgende heeft overwogen:
“KLM wijst er daarbij terecht op dat de aanvraag (en het verkrijgen) van een vrijstellingsverklaring een aangelegenheid is geweest die geheel voor rekening van de desbetreffende werknemers - de vliegers incluis - kwam. Zonder de afgifte van die door de werknemer aan te vragen en te verkrijgen vrijstellingsverklaring zou KLM nimmer tot het achterwege laten van inhouding van loonbelasting zijn overgegaan. Dit blijkt ook reeds uit hetgeen hiervoor onder 3.2.1 is vastgesteld. Tussen partijen staat ook vast dat de belastingdienst bij de afgifte van een vrijstellingsverklaring een voorbehoud maakt voor wets- en dus ook verdragswijziging. Op de betekenis van dit voorbehoud wordt hierna nog nader ingegaan.”
4.37
Het onderdeel klaagt dat uit deze overwegingen niet duidelijk wordt waarom een en ander zou afdoen aan de zorgplicht van KLM om Werknemers te waarschuwen voor c.q. te informeren over de verdragswijziging. Daarnaast klaagt het onderdeel dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van Werknemers dat de Belastingdienst bij de afgifte van een vrijstellingsverklaring een voorbehoud heeft gemaakt voor wets- en dus ook verdragswijziging en dat dit voorbehoud zich bij uitstek richtte op KLM als inhoudingsplichtige van de loonbelasting.
4.38
Deze klachten slagen niet. In de vrijstellingsverklaringen van 23 juli 1991 resp. 21 augustus 199142.heeft de Belastingdienst verklaard dat KLM met ingang van 1 juli 1991 respectievelijk 1 maart 1991 mag afzien van inhouding van loonbelasting op het salaris van Werknemer I respectievelijk Werknemer II onder de voorwaarde dat zij inwoners zijn van Zwitserland. De verklaringen zijn dus gericht aan (de belastingconsulent van) Werknemers en zijn op hun verzoek verstrekt. Het hof heeft dan ook terecht geoordeeld dat de vrijstellingsverklaringen geen betekenis hebben voor een eventuele zorgplicht van KLM jegens Werknemers.
4.39
De onderdelen e tot en met h bevatten grotendeels op de voorgaande onderdelen voortbouwende klachten tegen rov. 3.3.4, 3.4.2, 3.4.3, 3.5, 3.7 en 3.9 van het bestreden arrest. Nu de onderdelen b en c overwegend doel treffen, slagen in zoverre ook deze klachten.
4.40
Onderdeel f omvat daarnaast nog een zelfstandige motiveringsklacht tegen rov. 3.4.2. Het onderdeel bestrijdt de overweging van het hof dat de kantonrechter een zorgplicht van KLM voor de fiscale situatie van al haar werknemers – Werknemers incluis – heeft aangenomen, stellende dat deze overweging onvoldoende begrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is, nu de kantonrechter slechts een zorgplicht van KLM jegens Werknemers heeft aangenomen om hen te waarschuwen voor de verdragswijziging.
4.41
Ook deze klacht slaagt. De kantonrechter heeft blijkens rov. 7.2 van zijn vonnis van 2 oktober 2022 slechts geoordeeld dat KLM jegens Werknemers een zelfstandige zorgplicht had hen te waarschuwen voor de verdragswijziging. Uit het vonnis valt niet af te leiden dat de kantonrechter van oordeel was dat KLM een zorgplicht heeft voor de ‘fiscale situatie van al haar werknemers’, zoals het hof heeft overwogen.
4.42
De slotsom luidt dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
5. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑06‑2023
Ktr. Rb. Amsterdam 2 oktober 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:7613.
Hof Amsterdam 24 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1569, JAR 2022/189.
In rov. 2.1 van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 mei 2022 is vermeld dat de vastgestelde feiten in het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep niet in geschil zijn en ook voor het hof als uitgangspunt dienen.
Rb. Zeeland-West-Brabant 22 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1018, NTFR 2023/715 m.nt. C.C. Maree. Deze uitspraak heeft betrekking op Werknemer II. Uit de vermelding van meerdere zaaknummers in de kop van de uitspraak en de overweging dat de zaak ter zitting is behandeld tezamen met andere zaken leid ik af dat de rechtbank in het beroep van Werknemer I eenzelfde beslissing heeft genomen. De rechtbank oordeelt onder meer dat Nederland (exclusief) heffingsrecht heeft over de looninkomsten en dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep tegen de opgelegde vergrijpboete is wel gegrond verklaard, omdat Werknemer II zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat Nederland geen exclusief heffingsrecht had.
Zie rov. 2 van het vonnis van de kantonrechter voor een volledige weergave van de vordering.
Zie rov. 3-4 van het vonnis van de kantonrechter.
Ktr. Rb. Amsterdam 2 oktober 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:7613.
Hof Amsterdam 24 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1569, JAR 2022/189.
De procesinleiding is op 24 augustus 2022 ingediend in het webportaal van de Hoge Raad.
Zie ook HR 8 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1322, NJ 1994/704 m.nt. P.A. Stein (Agfa/Schoolderman); HR 5 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2866, NJ 1999/644 m.nt. P.A. Stein (Tulkens/FNV) en HR 30 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2312, JAR 2004/68 m.nt. M.S.A. Vegter (Parallel Entry/KLM).
Zie ook G.J.J. Heerma van Voss, Goed werkgeverschap als bron van vernieuwing van het arbeidsrecht (Geschriften van de Vereniging voor arbeidsrecht nr. 17), Alphen aan den Rijn: Tjeenk Willink 1993, p. 20; J. Kloostra (voorheen: F.G. Laagland), Arbeidsovereenkomst, art. 7:611 BW, aant. 2.2 (online, actueel t/m 31-10-2022).
Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nr. 3, p. 15 (MvT).
Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nr. 3, p. 15 (MvT).
Zie E. Verhulp, T&C Arbeidsrecht, art. 7:611 BW, aant. 1 (online, actueel t/m 15-02-2023). Zie ook mijn conclusie onder 19.2 voor HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734 (Xella).
HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1032, NJ 1993/667 m.nt. P.A. Stein (Haaglanden-Nuts/Hofman), rov. 4.1; HR 31 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0257, NJ 1991/679, rov. 3.2. Zie hierover ook Asser/Heerma van Voss 7-V 2020/57: “De toetsing van het gedrag van de werkgever dient volledig plaats te vinden, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval én met de beoordelingsvrijheid van de werkgever (…)”.
Zie mijn conclusie onder 19.3 voor HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734 (Xella), met verwijzingen.
De werkgever heeft ook wettelijke informatieplichten, zoals art. 7:655 BW.
Vgl. o.a. W.H.A.C.M. Bouwens, R.A.A. Duk en D.M.A. Bij de Vaate, Van der Grinten. Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2020, p. 69; J.J.M. de Laat, ‘Goed-werkgeverschap en informatieverplichtingen’, in: TAP 2023/50, p. 18; S.F.H. Jellinghaus, Harmonisatie van arbeidsvoorwaarden, in het bijzonder na een fusie of overname (Monografieën Sociaal Recht nr. 30), Deventer: Kluwer 2003, p. 164.
Vgl. Hof Den Haag 16 februari 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:231, rov. 4 (Grindacc). De Hoge Raad heeft het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep verworpen met toepassing van art. 81 RO (HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2227). Vgl. ook HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2921, NJ 1999/509 (Kuypers II) en HR 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3570, PJ 2010/69 m.nt. A.G. van Marwijk Kooy ([…] /CZ). Zie over de informatieplicht van de werkgever bij pensioen ook B. Degelink, ‘Zorgplicht van de werkgever bij pensioen’, in: TPV 2021/3, p. 15-20.
Vgl. Hof Den Haag 16 februari 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:231, rov. 4 (Grindacc).
Zie HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4043, NJ 2011/154 m.nt. E. Verhulp, JAR 2009/183 m.nt. E. Knipschild (Bos/Pax). Vgl. ook HR 26 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4492, JAR 2007/285 m.nt. R.M. Beltzer, SR 2008/4 m.nt. M.D. Ruizeveld, JIN 2008/63 m.nt. Zondag (Rabobank/Globe).
Een heel ander geval betrof de zaak die aan de orde was in Hof Den Haag 12 januari 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ9812. In deze zaak was aan de werkgever een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd wegens het gedurende vier jaar ten onrechte niet inhouden van loonbelasting. De werkgever probeerde de betaalde naheffing loonbelasting te verhalen op de werknemer. Het hof wees deze vordering van de werkgever af, omdat de werkgever zich niet als goed werkgever had gedragen. De werkgever had namelijk afgezien van het doorzetten van haar bezwaar tegen het besluit van de fiscus en niet alles in het werk gesteld om het optreden van dubbele belasting voor de werknemer te voorkomen. Het verhalen van de betaalde loonbelasting op de werknemer was naar het oordeel van het hof onder die omstandigheden onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
A.L. Mertens, Het beginsel van de minste pijn. Een inleiding tot de loonheffingen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2022, p. XIII.
A.L. Mertens, Het beginsel van de minste pijn. Een inleiding tot de loonheffingen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2022, p. 13.
A.L. Mertens, Het beginsel van de minste pijn. Een inleiding tot de loonheffingen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2022, par. 6.3.1.
A.L. Mertens, Het beginsel van de minste pijn. Een inleiding tot de loonheffingen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2022, par. 6.3.2.
Het Handboek Loonheffingen is te raadplegen via de website van de Belastingdienst https://download.belastingdienst.nl/belastingdienst/docs/handboek-loonheffingen-lh0221t32fd.pdf.
Ingevolge art. 7.9 lid 1 sub e Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 moet de werknemer vóór de datum van aanvang van de werkzaamheden aan de inhoudingsplichtige schriftelijk inlichtingen verstrekken over zijn woonplaats en, ingeval hij niet in Nederland woont, zijn woonland en regio. Zie ook § 2.3 van het Handboek Loonheffingen 2023, te raadplegen via de website van de Belastingdienst https://download.belastingdienst.nl/belastingdienst/docs/handboek-loonheffingen-lh0221t32fd.pdf.
Zie hierover nader o.a. A.L. Mertens, Het beginsel van de minste pijn. Een inleiding tot de loonheffingen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2022, p. 290-293; Vakstudie Loonbelasting en Premieheffingen, art. 2 Wet LB 1964, aant. 1.8.2 (online, actueel t/m 4-4-2023).
A.L. Mertens, Het beginsel van de minste pijn. Een inleiding tot de loonheffingen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2022, p. 13.
A.L. Mertens, Het beginsel van de minste pijn. Een inleiding tot de loonheffingen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2022, p. 13.
A.L. Mertens, Het beginsel van de minste pijn. Een inleiding tot de loonheffingen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2022, p. 236. Zie ook H.C. Verploegh, L.C.E. Jentink en K. Taouil, Loonheffingen, Fiscale studieserie, Zestiende druk, Editie 2022, par. 18.3.2. Volgens Werknemers is het dan ook bepaald opmerkelijk dat de Belastingdienst in de onderhavige zaak de correctie (uitsluitend) op het bord van Werknemers heeft gelegd. Zie ook het vonnis van de kantonrechter, rov. 7.4.
A.L. Mertens, Het beginsel van de minste pijn. Een inleiding tot de loonheffingen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2022, p. 14-15. Vgl. ook C.A.H. Bikkers, ‘Het verhalen van nageheven loonbelasting op de werknemer’, in: TFB 2019/39, p. 20, 22; J.G.C. Raaijmakers, ‘Verhalen van loonbelasting’, in: B&B 2019/177.
A.L. Mertens, Het beginsel van de minste pijn. Een inleiding tot de loonheffingen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2022, p. 14.
A.L. Mertens, Het beginsel van de minste pijn. Een inleiding tot de loonheffingen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2022, p. 249. In de fiscale procedure hebben Werknemers zich zonder succes beroepen op strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zo blijkt uit rov. 4.18 van de fiscale rechterlijke uitspraak: “De onderhavige inkomsten hadden in beginsel in de heffing van zowel de loonbelasting als de inkomstenbelasting in aanmerking kunnen worden genomen. Er waren noch naheffingsaanslagen loonbelasting, noch aanslagen inkomstenbelasting opgelegd. In dat geval staat het de inspecteur vrij te kiezen tussen het opleggen van een (navorderings)aanslag in de inkomstenbelasting en het naheffen van loonbelasting. Er bestaat geen (beleids)regel die de inspecteur verplichtte om een naheffingsaanslag in de loonbelasting op te leggen in plaats van een (navorderings)aanslag in de inkomstenbelasting. Dit is slechts anders indien de door de inspecteur gemaakte keuze in strijd komt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2002:AE7506 en HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6063, V-N 2008/15.8). Dat deze uitzondering zich in het onderhavige geval voordoet, is niet gebleken. Ook overigens valt niet in te zien hoe de inspecteur bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen in strijd heeft gehandeld met de bepalingen van afdeling 3.2 Awb (zorgvuldigheid en belangenafweging).” Zie Rb. Zeeland-West-Brabant 22 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1018, NTFR 2023/715 m.nt. C.C. Maree.
In de geciteerde overweging staat in plaats van het woord ‘geen’, het woord ‘een’. Evenals de steller van het middel en KLM (zie de schriftelijke toelichting onder punt 40), ga ik ervan uit dat dit een kennelijke schrijffout is.
Zie ook KLM in haar schriftelijke toelichting onder de punten 41-45.
Zie voor de vindplaatsen van deze stelling o.a. de memorie van antwoord onder 52-54, 60-61 en 64-66.
Zie de memorie van grieven onder 75.
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, gesloten op 26 februari 2010, Trb. 2010, 98. Zie ook de fiscale uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1018, NTFR 2023/715 m.nt. C.C. Maree. Het verdrag is nadien nog gewijzigd bij Protocol van 12 juni 2019 (Trb. 2019, 94).
Rb. Zeeland-West-Brabant 22 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1018, NTFR 2023/715 m.nt. C.C. Maree, rov. 4.10-4.14.
De verklaringen zijn door Werknemers als producties E3 en E23 bij de dagvaarding in het geding gebracht.
Beroepschrift 05‑10‑2022
PROCESINLEIDING CASSATIE
In de zaak van
eisers tot cassatie:
- 1.
[werknemer 1], wonende te [woonplaats] (Italië),
- 2.
[werknemer 2], wonende te [woonplaats] (Zwitersland),
beiden voor deze zaak woonplaats kiezende te (2516 BE) Den Haag aan de Binckhorstlaan 36 (Bink36, unit M5 23), ten kantore van mr. J.P. van den Berg, die deze zaak als advocaat bij de Hoge Raad voor hen behandelt;
tegen
verweerster in cassatie:
de naamloze vennootschap KONINKLIJKE LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ KLM N.V., gevestigd te Amstelveen, in de vorige instantie woonplaats gekozen hebbende ten kantore van mr. P.G. Vestering aan het Beethovenplein 10 te (1077 WM) Amsterdam.
Oproep verweerster
Verweerster in cassatie wordt opgeroepen om ten laatste op 5 oktober 2022, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen bij de Hoge Raad (die als bevoegde rechter van de zaak kennisneemt). De enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad behandelt de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op de vrijdagen zoals vermeld in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10.00 uur.
Bestreden arrest
Eisers tot cassatie stellen cassatieberoep in tegen het arrest gewezen op 24 mei 2022 door het gerechtshof Amsterdam, in de zaak met zaaknummer 200.292.736/01 tussen verweerster in cassatie als appellante in principaal appel tevens incidenteel geïntimeerde en eisers tot cassatie als geïntimeerden in principaal appel tevens incidenteel appellanten.
Eisers tot cassatie kunnen zich niet verenigen met voornoemd arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 mei 2022 en voeren daartegen het volgende middel aan.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, door te overwegen en op grond daarvan recht te doen, zoals in het arrest van het hof is omschreven, zulks ten onrechte om de navolgende, zo nodig in onderling verband in aanmerking te nemen redenen.
Inleiding
1.
Bij de beoordeling van de hierna volgende klachten dient van de volgende vaststellingen/oordelen van het hof te worden uitgegaan.
- —
[werknemer 1] en [werknemer 2] zijn als verkeersvlieger in 1990, respectievelijk 1991, krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden van KLM.1.
- —
Omdat zij in Zwitserland woonachtig en belastingplichtig waren heeft de belastingdienst in 1991 voor beiden een vrijstellingsverklaring afgegeven ter voorkoming van dubbele belasting. KLM heeft nadien (tot 2018) geen loonbelasting ingehouden op de door haar aan [werknemer 1] en [werknemer 2] betaalde bruto salarissen.2.
- —
Per 1 januari 2012 is het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland gewijzigd, waarna KLM tot 2018 evenals voorheen geen loonbelasting heeft ingehouden.3.
- —
Op grond van de verdragswijziging heeft de belastingdienst navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren vanaf 2012 aan [werknemer 1] (in totaal € 1,1 miljoen) en [werknemer 2] (in totaal € 600.000) opgelegd. Aan KLM zijn geen naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd.4.
- —
Per 1 januari 2018 houdt KLM loonbelasting in op het salaris van [werknemer 1].5.
- —
[werknemer 2] is per 1 juli 2016 met pensioen gegaan en uit dienst getreden.6.
- —
Tussen partijen staat vast dat de belastingdienst bij de afgifte van een vrijstellingsverklaring een voorbehoud maakt voor wets- en dus ook verdragswijziging.7.
- —
KLM heeft vanaf de verdragswijziging jarenlang de Wet op de loonbelasting onjuist toegepast door inhouding van loonbelasting achterwege te laten. KLM heeft zelf niet tijdig ingezien dat zij daartoe gehouden was.8.
- —
KLM heeft dienaangaande opgemerkt dat zij weliswaar enige kennis had over deze verdragswijziging, maar dat zij niet wist of en in hoeverre deze wijziging tot een aanpassing diende te leiden.9.
- —
Er is sprake van fiscaal onjuist nalaten van KLM.10.
2.
Ook dient bij de beoordeling van de hierna volgende klachten van de volgende onbestreden vaststellingen/oordelen van de kantonrechter in diens vonnis van 2 oktober 2020 te worden uitgegaan.
- —
KLM is een grote professionele werkgever met een eigen fiscale afdeling en vele in het buitenland wonende werknemers.11.
- —
KLM had kunnen weten dat de (financiële) gevolgen voor [werknemer 1] en [werknemer 2] groot konden zijn.12.
3.
Verder dient bij de beoordeling van de hierna volgende klachten van de volgende stellingen van KLM te worden uitgegaan.
- —
KLM probeert elke maand opnieuw zo nauwkeurig mogelijk op een juiste manier de verschuldigde loonbelasting in te houden op het salaris van haar werknemers en neemt die taak heel serieus.13.
- —
In deze zaak hebben vanaf 2012 alle betrokken partijen iets niet goed gedaan ten opzichte van de Nederlandse Belastingdienst. Als gevolg van de verdragswijziging had KLM vanaf 2012 ten opzichte van de Belastingdienst een inhoudingsplicht voor de loonbelasting.14.
- —
Eind 2017 ontving KLM de eerste berichten c.q. vragen van de Belastingdienst over de verplichting van [werknemer 1] c.s. om toch in Nederland loonbelasting te betalen. KLM heeft de Belastingdienst daarop laten weten dat zij er tot dan toe van uit ging dat de verdragswijziging in 2012 geen verandering had gebracht in de situatie van [werknemer 1] c.s., dus zij voor zover KLM wist niet in Nederland belastingplichtig waren geworden. Toen bleek dat de Belastingdienst er een andere uitleg van de wijziging op nahield, heeft KLM [werknemer 1] spoedig op de hoogte gebracht van het feit dat KLM voortaan zekerheidshalve belasting zou gaan inhouden.15.
- —
KLM, althans haar fiscalist, heeft in 2012 wel oppervlakkig kennisgenomen van de wijziging in het Belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland, maar realiseerde zich niet dat deze verdragswijziging mogelijk implicaties zou hebben voor vliegers zoals [werknemer 1] en [werknemer 2]. Bij nauwgezette bestudering van het verdrag en de wisselwerking met de Wet LB had dat toen duidelijk kunnen worden, maar KLM heeft zich hier destijds niet verder in verdiept, hierover vragen gesteld of [werknemer 1] of [werknemer 2] hierop gewezen, omdat KLM zich niet van de mogelijke implicaties bewust was.16.
- —
Als KLM wel onderkend had dat mogelijk sprake was van een wijziging van het betreffende belastingverdrag die relevant was voor de fiscale positie van [werknemer 2] en [werknemer 1], dan is aannemelijk dat een HR-medewerker van KLM zou hebben bedacht om [werknemer 1] en [werknemer 2] hierover te informeren, en had KLM ook zelf vanwege haar inhoudingsplicht actie genomen.17.
4.
Ook dient ervan te worden uitgegaan dat [werknemer 1] en [werknemer 2] zich tussen indiensttreding en het ontdekken van het probleem niet hebben laten adviseren en bijstaan door (fiscaal) deskundige adviseurs, zoals zij hebben gesteld.18. Nu het hof de juistheid van deze — door KLM betwiste — stelling in het midden heeft gelaten19., dient van de juistheid van deze stelling — bij wijze van hypothetisch feitelijke grondslag — in cassatie te worden uitgegaan.
Klachten
De overwegingen en beslissingen van het hof in rov. 3.3.1 t/m 3.10 zijn onjuist en/of onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
- a.
Omdat deze overwegingen en beslissingen, met name die onder rov. 3.3.1, 3.3.3, 3.3.4, 3.4.2, 3.4.3, 3.5, 3.7 en 3.9, getuigen van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft hiermee miskend dat een werkgever als KLM (een grote, professionele werkgever met een eigen fiscale afdeling en vele in het buitenland wonende werknemers), als sprake is van een wets- of verdragswijziging die mogelijk tot gevolg heeft dat sommige van haar werknemers ([werknemer 1] en [werknemer 2]), anders dan voorheen, inkomstenbelasting in Nederland verschuldigd zijn en de werkgever, anders dan voorheen, loonbelasting op het loon van deze werknemers dient in te houden, zij (op grond van artikel 7:611 BW) als goed werkgever de zorgplicht heeft haar betreffende werknemers hiervoor te waarschuwen, althans haar betreffende werknemers in ieder geval in kennis te stellen van de betreffende wets- of verdragswijziging20., waaraan niet af kan doen dat de betreffende werknemers een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de nakoming van hun fiscale verplichtingen en kennisneming van alle daarvoor relevante informatie. Dit geldt in ieder geval als de werkgever van de betreffende wets- of verdragswijziging op de hoogte is. Vaststaat dat KLM van de verdragswijziging in 2012 op de hoogte was.21. Vasstaat ook dat KLM [werknemer 1] en [werknemer 2] niet van de verdragswijziging in kennis heeft gesteld en [werknemer 1] en [werknemer 2] niet heeft gewaarschuwd voor de mogelijke fiscale gevolgen van de verdragswijziging.
- b.
En/of omdat de overweging van het hof in rov. 3.3.1 dat KLM onweersproken heeft gesteld dat zij zich nimmer tot taak heeft gesteld of als een verplichting jegens de vliegers en haar andere werknemers heeft aanvaard, om al haar in zeer veel landen belastingplichtige werknemers van passend fiscaal advies te voorzien, dan wel dat zij een meer algemene waarschuwingsplicht heeft die verder gaat dan werknemers te informeren dat zij zelf hiervoor verantwoordelijk zijn en zelf hun fiscaal advies (al dan niet) moeten inwinnen, onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd is, nu [werknemer 1] en [werknemer 2] juist uitdrukkelijk hebben weersproken dat KLM geen waarschuwingsplicht heeft die verder gaat dan werknemers te informeren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor fiscaal advies en zelf hun fiscaal advies moeten inwinnen en hebben gesteld dat KLM als goed werkgever de zorgplicht had hen te waarschuwen/informeren voor/over de verdragswijziging22.. Daarbij hebben [werknemer 1] en [werknemer 2] gesteld dat de verplichting van KLM tot het inhouden van loonbelasting weliswaar een verplichting van KLM is ten opzichte van de belastingdienst, maar dat deze verplichting niet los kan worden gezien van de arbeidsrechtelijke verhouding tussen werkgever en werknemer, waarin KLM (vanuit haar rol en taak als inhoudingsplichtige) als goed werkgever dient op te treden.23. Aan deze essentiële stellingen van [werknemer 1] en [werknemer 2] heeft het hof geen enkele aandacht besteed, waarmee de overwegingen en beslissingen van het hof in rov. 3.3.1, 3.3.3, 3.3.4, 3.4.2, 3.4.3, 3.5, 3.7 en 3.9 onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zijn.
- c.
En/of omdat de overwegingen van het hof in rov. 3.3.1 dat KLM terecht voorop stelt dat de fiscale situatie, meer in het bijzonder de gevolgen van fiscale wetswijziging niet alleen in veel landen divers is, zodat van KLM reeds hierom niet verwacht mag worden — ook niet uit hoofde van goed werkgeverschap — dat zij dat allemaal bijhoudt en haar werknemers daarover tijdig informeert, onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zijn, nu vaststaat dat KLM van de verdragswijziging op de hoogte was24., van KLM juist wel verwacht mag worden dat zij (de gevolgen van) fiscale wetswijzigingen bijhoudt in verband met haar verplichting om loonbelasting in te houden (in ieder geval indien en voor zover deze wetswijzigingen relevant voor haar verplichting om loonbelasting in te houden, hetgeen — naar vaststaat — met de verdragswijziging het geval was25.), KLM zelf heeft gesteld dat zij elke maand opnieuw probeert zo nauwkeurig mogelijk op een juiste manier de verschuldigde loonbelasting in te houden op het salaris van haar werknemers en die taak heel serieus neemt26. en KLM zelf ook heeft gesteld dat zij verdragswijzigingen en regelgeving op fiscaal gebied zo goed mogelijk bijhoudt27.. Hieraan kunnen niet afdoen de overwegingen van het hof in rov. 3.3.1 dat KLM terecht aanvoert dat de fiscale gevolgen in de sfeer van de inkomstenbelasting voor haar niet overzienbaar zijn omdat deze in belangrijke mate samenhangen met privé-aangelegenheden van haar werknemers die haar als werkgeefster niet aangaan en dat KLM daarbij heeft opgemerkt dat het merendeel van haar werknemers in Nederland woonachtig is en dat, waar dit niet het geval is, dit een privé-kwestie is die haar niet aangaat. Hetzelfde geldt voor de overwegingen van het hof in rov. 3.3.3 (die eenzelfde strekking hebben als laatstgenoemde overwegingen in rov. 3.3.1). Daarmee zijn deze overwegingen (laatstgenoemde overwegingen in rov. 3.3.1 en de overwegingen in rov. 3.3.3) ook onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
- d.
En/of omdat de overwegingen van het hof in rov. 3.3.2 onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zijn, nu uit deze overwegingen niet duidelijk wordt waarom een en ander zou afdoen aan de zorgplicht van KLM om [werknemer 1] en [werknemer 2] te waarschuwen/informeren voor/over de verdragswijziging. Dit geldt temeer gelet op de overweging van het hof dat tussen partijen vaststaat dat de belastingdienst bij de afgifte van een vrijstellingsverklaring een voorbehoud maakt voor wets- en dus ook verdragswijziging. Het hof is daarbij niet ingegaan op de stelling van [werknemer 1] en [werknemer 2] dat dit voorbehoud zich bij uitstek richtte op KLM als inhoudingsplichtige van de loonbelasting28.. Ook om deze reden zijn de overwegingen van het hof in rov. 3.3.2 onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
- e.
En/of omdat de overwegingen van het hof in rov. 3.3.4 onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zijn. Dit volgt uit de klachten b t/m d.
- f.
En/of omdat de overwegingen van het hof in rov. 3.4.2 onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zijn. Dit volgt uit de klachten b en c. Bovendien is de overweging van het hof dat de kantonrechter een zorgplicht van KLM voor de fiscale situatie van al haar werknemers — de vliegers incluis — heeft aangenomen onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd, nu de kantonrechter slechts een zorgplicht van KLM jegens [werknemer 1] en [werknemer 2] hen te waarschuwen voor de verdragswijziging heeft aangenomen29..
- g.
En/of omdat de overwegingen van het hof in rov. 3.4.3 onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zijn. Dit volgt uit klacht b.
- h.
En/of omdat de overwegingen van het hof in rov. 3.5, 3.7 en 3.9 onvoldoende begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zijn. Dit volgt uit de voorgaande klachten.
Mitsdien
het de Hoge Raad moge behagen op grond van vorenstaand middel het arrest waartegen dit is gericht, te vernietigen, met zodanige verdere uitspraak als de Hoge Raad juist zal achten;
kosten rechtens.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 05‑10‑2022
Zie rov. 2.2.
Zie rov. 2.3.
Zie rov. 2.4.
Zie rov. 2.5.
Zie rov. 2.6.
Zie rov. 2.7.
Zie rov. 3.3.2.
Zie rov. 3.4.1.
Zie rov. 3.4.1.
Zie rov. 3.4.2.
Zie rov. 7.2; Zie ook memorie van grieven d.d. 25 mei 2021 onder 75.
Zie rov. 7.2; zie ook rov. 7.3.
Zie spreekaantekeningen namens KLM d.d. 25 september 2019 onder 6 en akte na comparitie d.d. 31 januari 2020 onder 23. Zie ook memorie van antwoord in incidenteel appel d.d. 12 oktober 2021 onder 12.
Zie akte na comparitie d.d. 31 januari 2020 onder 5; zie ook onder 24.
Zie conclusie van antwoord d.d. 14 juni 2019 onder 53d; zie ook rov. 7.3 van het vonnis van kantonrechter d.d. 2 oktober 2020.
Zie memorie van grieven d.d. 25 mei 2021 onder 39. Zie ook de memorie onder 72 en nadere akte d.d. 26 juni 2020 onder 1e en 6.
Zie memorie van grieven d.d. 25 mei 2021 onder 72. Zie ook nadere akte d.d. 26 juni 2020 onder 6 en memorie van antwoord in incidenteel appel d.d. 12 oktober 2021 onder 12.
Zie (onder andere) memorie d.d. 3 augustus 2021 onder 10 en 93.
Zie rov. 3.6.
Zie het door [werknemer 1] en [werknemer 2] dienaangaande gestelde (vindplaatsen vermeld in noot 22).
Zie hiervoor onder Inleiding onder 1 (voorlaatste gedachtestreepje) en onder 3 (derde en vierde gedachtestreepje).
Zie memorie d.d. 3 augustus 2021 onder 52 t/m 54 en 64 t/m 66. Zie ook de memorie onder 91 en inleidende dagvaarding onder 1, 20, 21, 41, 45 t/m 47, 49, 52, 53, 70 en 71; spreekaantekeningen mr. Hennis d.d. 25 september 2019 onder 16 en 17; akte na comparitie d.d. 20 december 2019 onder 7 en 15; akte uitlating producties d.d. 13 maart 2020 onder 18 t/m 20, 24, 25 en 30 (zie ook memorie d.d. 3 augustus 2021 onder 2).
Zie ook memorie d.d. 3 augustus 2021 onder 60 en 61.
Zie hiervoor onder Inleiding onder 1 (voorlaatste gedachtestreepje) en onder 3 (derde en vierde gedachtestreepje).
Zie hiervoor onder Inleiding onder 1 (laatste drie gedachtestreepjes) en onder 3 (tweede gedachte streepje).
Zie hiervoor onderlinleiding onder 3 (eerste gedachtestreepje).
Zie memorie van grieven d.d. 25 mei 2021 onder 75.
Zie memorie d.d. 3 augustus 2021 onder 62 en 68. Zie ook inleidende dagvaarding onder 23 slot. Zie ook memorie van antwoord in incidenteel appel d.d. 12 oktober 2021 onder 13.
Zie rov. 7 en 8 van het vonnis van de kantonrechter d.d. 2 oktober 2020.