Tussen waarheid en onzekerheid
Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/2.4.4:2.4.4 Onderzoeksbevoegdheden van de rechter
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/2.4.4
2.4.4 Onderzoeksbevoegdheden van de rechter
Documentgegevens:
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS598726:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Parlementaire geschiedenis herziening burgerlijk procesrecht (2002) p. 6.
Zie over de zittingspraktijk van de comparitie na antwoord in termen van doelbereik en rechtvaardigheid', Janneke van der Linden (2010) en over de wettelijke regeling van de comparitie na antwoord N.H. Margetson (2007). Zie over de communicatie tussen partijen en de rechter op zittingen, Pieter Ippel en Susanne Heeger-Hertter (2006). Vergelijk ook A.T. Marseille (2009), over de zitting bij de bestuursrechter.
Zoals gesteld wordt door A.F.M. Brenninkmeijer (2006) p. 4.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Een belangrijk element in de realisatie van de waarheidsvinding is, naast alle hiervoor behandelde plichten van partijen of derden, de actieve rol die de rechter heeft in de procedure. De civiele rechter is niet lijdelijk, maar bemoeit zich actief met het geschil. Met name ten behoeve van de waarheidsvinding heeft de rechter daartoe verschillende bevoegdheden gekregen om in te breken op de zeggenschap die partijen hebben over wat zij in de procedure naar voren brengen.1 Deze bevoegdheden versterken dus de hiervoor behandelde spontane mededelingsplichten van partijen.
Te noemen is allereerst art. 22 Rv, dat evenals de waarheidsplicht in de wet is opgenomen bij de Algemene voorschriften voor procedures, dat de rechter de bevoegdheid geeft om in elke stand van zaken partijen te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde bescheiden over te leggen. Belangrijk is ook de bevoegdheid van de rechter om in elke stand van de procedure een comparitie van partijen te gelasten (art. 88 Rv).2 De comparitie van partijen is bij uitstek de plaats waar de rechter aan waarheidsvinding kan doen, op basis van de rechtstreeks van partijen mondeling te verkrijgen informatie.
De actieve rol van de rechter bij de feitengaring blijkt verder uit de mogelijkheid die zij heeft om ambtshalve een getuigenverhoor (art. 166 Rv), een deskundigenbericht (art. 194 Rv) of een gerechtelijke plaatsopneming te gelasten (art. 201 Rv).
Gezien de veelheid aan onderzoeksbevoegdheden van de rechter bij het feiten-onderzoek, kan niet meer worden volgehouden dat 'de rechter vanwege de autonomie van partijen niet op eigen gezag achter de waarheid aan mag gaan' .3Dit mag de rechter juist wel — en de rechter moet het ook, om zoveel mogelijk recht te doen op basis van een volledig en met de werkelijkheid overeenstemmend feitencomplex. Dit is ook gewenst door de wetgever, maar wordt in de literatuur bepaald niet algemeen onderschreven. Hierop zal uitvoerig worden ingegaan in hoofdstuk 3.