Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.4.1.5
4.4.1.5 Tussentijdse verzoeken om opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
De verdachte dient uiterlijk drie dagen na de betekening beroep in de stellen (artikel 87, tweede lid Sv). In dit verband heeft de Hoge Raad bevestigd dat het gerechtshof tevens bevoegd is de voorlopige hechtenis te schorsen wanneer het op grond van art. 87, tweede lid Sv in hoger beroep oordeelt omtrent de afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Zie: HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:255, NJ 2015, 196, rov. 2.4.1.
Kamerstukken II 2003-2004, 29 253, nr. 3, p. 5.
De verdachte dient uiterlijk drie dagen na de betekening beroep in de stellen (artikel 87, tweede lid Sv).
“Het is het goede recht van de verdachte om, telkens opnieuw, tussentijds aan de rechtbank opheffing van de voorlopige hechtenis te verzoeken”, aldus de wetgever. Zie: Kamerstukken II 1972, 9994, nr. 8, p. 9. Zie ook: HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:256, NJ 2015, 197.
Gedurende de voorlopige hechtenis kan de verdachte meermaals om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis verzoeken. Indien een verdachte voor de eerste maal om opheffing verzoekt, wordt hij door de rechter-commissaris of raadkamer van de rechtbank gehoord, tenzij onmiddellijk tot inwilliging van het verzoek wordt besloten (art. 69, tweede lid Sv). De verdachte die om opheffing van de voorlopige hechtenis heeft verzocht, kan tegen een afwijzende beslissing op dat verzoek eenmaal appel instellen bij het gerechtshof, doch slechts indien de verdachte niet reeds in hoger beroep is gekomen tegen een afwijzing van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis (art. 87, tweede lid Sv).1 Op het hoger beroep wordt zo spoedig mogelijk beslist (art. 87, derde lid Sv).
Een voorlopig gehechte verdachte kan ook herhaaldelijk verzoeken om schorsing van de voorlopige hechtenis (art. 80, eerste lid, eerste volzin Sv). De beslissingen over de schorsing van de voorlopige hechtenis worden genomen door de rechter die bevoegd is de voorlopige hechtenis te bevelen of op te heffen, dan wel over het verlengen van de duur daarvan te beslissen (art. 86, eerste lid Sv). Dit zal – afhankelijk van de fase van de procedure – de rechter-commissaris of de raadkamer zijn. Een verzoek tot schorsing dient met redenen te zijn omkleed (art. 80, eerste lid, tweede volzin Sv). De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld op het schorsingsverzoek te worden gehoord, behalve indien het verzoek niet met redenen is omkleed, dan wel als de verdachte reeds eerder op een verzoek tot schorsing is gehoord (art. 80, vierde lid Sv).2 In het geval het verzoek tot schorsing wordt afgewezen, kan de verdachte tegen deze afwijzing eenmaal appel instellen bij het gerechtshof, doch slechts indien de verdachte niet reeds in hoger beroep is gekomen tegen een afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis (art. 87, tweede lid Sv).3 Wordt het verzoek tot schorsing toegewezen of besluit de rechter-commissaris of raadkamer ambtshalve tot schorsing, dan staat voor de officier van justitie uiterlijk veertien dagen daarna hoger beroep open bij de rechtbank of het gerechtshof (art. 87, eerste lid Sv). Wel is de schorsingsbeslissing dadelijk uitvoerbaar (art. 86, vijfde lid Sv). Op het hoger beroep wordt zo spoedig mogelijk beslist (art. 87, derde lid Sv).
Aldus wordt het aantal opheffings- en schorsingsverzoeken dat de voorlopig gehechte verdachte kan indienen niet door de wet begrensd.4 Wel wordt de verdachte op grond van artikel 69, tweede lid Sv en artikel 80, vierde lid Sv maximaal tweemaal de gelegenheid geboden om op een tussentijds verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis te worden gehoord door de rechter-commissaris of de raadkamer: eenmaal op een verzoek tot opheffing en eenmaal op een verzoek tot schorsing. Daarnaast wordt de verdachte ook gehoord tijdens de voorgeleiding bij de rechter-commissaris en tijdens raadkamerzittingen, waar wordt beslist over een vordering tot inbewaringstelling of gevangenhouding. Tijdens deze zittingen heeft de verdachte – en zijn advocaat – de gelegenheid om te pleiten voor afwijzing van de vordering en/of om een onderbouwd schorsingsverzoek te doen. In de wetsgeschiedenis wordt geconcludeerd dat hiermee is voorzien in een “toereikende toegang tot de rechter, terwijl tevens mogelijkheden worden gecreëerd om werkbelasting voortkomend uit kansloze, op zeer korte termijn herhaalde opheffings- en schorsingsverzoeken te beperken”.5