Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.6.2
6.6.2 Arbeidsovereenkomst geëindigd voor de ontbindingsdatum
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS360679:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Bodewes & Vestering 2011; Dempsey 2012.
Zie § 6.3.1. Vgl. Broersma & Pfennings 2011.
HR 1 april 2011, JAR 2011/112 (Flynth/Stoffels).
Zie o.a. HR 21 maart 1997, JAR 1997/88; Hof Arnhem 25 januari 2011, JIN 2011, 129; Hof Amsterdam 24 augustus 2006, JAR 2006/302.
Vgl. concl. A-G Vranken bij HR 21 maart 1997, JAR 1997/88; Rood 1997, p. 187-188; Broersma & Pfennings 2011; Kohne 2014, p. 178-180.
Hof Den Haag 8 januari 1998, JAR 1998/53.
Rb. Zutphen 20 maart 2007, RAR 2007/155.
Vgl. ook Ktr. Utrecht 2 maart 2011, JAR 2011/102 en Ktr. Hilversum 29 augustus 2012, RAR 2012/152, met betrekking tot een in een beëindigingsovereenkomst afgesproken beëindigingsvergoeding. Volgens de kantonrechter doet het feit dat de arbeidsovereenkomst vlak voor de overeengekomen beëindiging is geëindigd door het overlijden van de werknemer, niets af aan de betalingsverplichting van de werkgever. In gelijke zin Ktr. Amsterdam 16 april 2010, JAR 2010/131, met betrekking tot ontslag op staande voet van de werknemer voor de overeengekomen beëindigingsdatum.
HR 21 maart 1997, JAR 1997/88 (Rolf/Stichting Informatica).
Vgl. HR 1 april 2011, JAR 2011/112 (Flynth/Stoffels); HR 27 januari 1989, NJ 1989, 588 (Jamin/Geels).
Rb. Almelo 13 september 2010, JAR 2010/245. Vgl. het oordeel van de Rechtbank Assen 20 april 1995, KG 1995, 209, in de zaak leidend tot HR 21 maart 1997, JAR 1997/88 (Rolf/Stichting Informatica).
Vgl. Broersma & Pfennings 2011.
Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2013, JIN 2013/170.
Vgl. Kohne 2014, p. 179-180; annotatie P.L.M. Schneider bij Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2013, JIN 2013/170. Overigens betoogt Kohne niettemin dat de erven van de overleden werknemer geen aanspraak kunnen maken op de ontbindingsvergoeding, omdat de persoonlijke aard van de ontbindingsvergoeding zich tegen vererving zou verzetten: Kohne 2014, p. 180-181.
In de ontbindingspraktijk wordt wel gepoogd de executie van de ontbindingsbeschikking te schorsen op een andere grond dan hierboven besproken, namelijk op de grond dat de arbeidsovereenkomst reeds op andere wijze is geëindigd voor de ontbindingsdatum.1
Het is bekend dat voor de vraag of het rechtsmiddelenverbod van art. 7:685 lid 11 BW doorbroken kan worden op de grond dat de kantonrechter een niet (meer) bestaande arbeidsovereenkomst heeft ontbonden en derhalve buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW is getreden, beslissend is of op het tijdstip van de ontbindingsbeschikking de arbeidsovereenkomst nog bestond.2 Niet relevant daarvoor is het in de ontbindingsbeschikking vermelde tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. De Hoge Raad overweegt in de beschikking Flynth/Stoffels:
‘dat zich, zoals hier het geval is, na een rechterlijke uitspraak feiten of omstandigheden voordoen waardoor deze uitspraak geheel of gedeeltelijk geen effect meer kan sorteren ten aanzien van de rechtsbetrekking tussen de partijen die de uitspraak heeft willen regelen, is in vele gevallen mogelijk, maar is geen grond om het aanwenden van een rechtsmiddel tegen die uitspraak toe te staan dat is uitgesloten door de wettelijke bepaling die aan de beslissing in die uitspraak ten grondslag ligt’.3
Is de arbeidsovereenkomst na de ontbindingsbeschikking, maar nog voor de ontbindingsdatum, op andere wijze geëindigd, bijvoorbeeld door overlijden van de werknemer, ontslag op staande voet of een ‘normale’ opzegging van de werknemer, dan is geen hoger beroep mogelijk.4
In dergelijke gevallen wordt door werkgevers wel gepoogd om door middel van een executiegeschil de executie van de ontbindingsvergoeding door de werknemer of de erven te schorsen.5
Genoemd kan allereerst worden de uitspraak van het hof Den Haag van 8 januari 1998.6 In deze zaak had de werkgever de werknemer na de ontbindingsbeschikking, maar vóór de ontbindingsdatum, op staande voet ontslagen. De werkgever vordert de staking van de executie van de ontbindingsbeschikking. Het hof stelt voorop dat de beschikking van de kantonrechter niet berust op een juridische of feitelijke misslag. Het ontslag op staande voet heeft zich immers pas voorgedaan na de ontbindingsbeschikking. Bovendien is het hof van oordeel dat het ontslag op staande voet niet een zodanige omstandigheid vormt dat de werknemer door tot executie van de beschikking over te gaan zo zeer in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid dat hij misbruik van bevoegdheid maakt.
Bij de rechtbank Zutphen doet zich in 2007 eenzelfde soort zaak voor.7 Ook daar is de werknemer na de ontbindingsbeschikking, maar vóór de ontbindingsdatum, door de werkgever op staande voet ontslagen. De rechtbank neemt ook hier aan dat het executeren van de ontbindingsvergoeding door de werknemer geen misbruik van bevoegdheid oplevert. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat een ontbindingsbeschikking niet slechts rechtskracht heeft, indien de arbeidsovereenkomst op het in de beschikking bepaalde tijdstip van ontbinding nog bestaat. Gezien dat uitgangspunt brengt het enkele feit dat in rechte kan komen vast te staan, dat het aan gedaagde gegeven ontslag op staande voet terecht is gegeven nog niet met zich mee dat de werknemer, door thans tot executie van de ontbindingsbeschikking over te gaan, zo zeer handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid, dat zijn handelwijze als misbruik van bevoegdheid dient te worden gekwalificeerd, aldus de rechtbank.8
Het voorgaande stemt overeen met het uitgangspunt van de Hoge Raad in het arrest Rolf/Stichting Informatica.9 Ook in de casus die aan dit arrest ten grondslag ligt is de werknemer na de ontbindingsbeschikking, maar vóór de ontbindingsdatum, op staande voet ontslagen. De werkgever heeft vervolgens een verbod om de ontbindingsbeschikking te executeren gevorderd. Het hof heeft de vordering afgewezen. Op het beroep in cassatie overweegt de Hoge Raad dat het rechtsmiddel ten onrechte tot uitgangspunt neemt dat aan een ontbindingsbeschikking slechts rechtsgevolg toekomt, indien de arbeidsovereenkomst op het in de beschikking bepaalde tijdstip van ontbinding nog steeds bestaat. Deze opvatting is onverenigbaar met het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen, aldus de Hoge Raad.10
De rechtbank Almelo gaat niettemin in zijn beslissing van 13 september 2010 lijnrecht in tegen voormeld uitgangspunt.11 In casu was de arbeidsovereenkomst met de werknemer bij beschikking van 31 augustus 2009 ontbonden per 1 april 2010. De werknemer overleed echter op 30 december 2009. De rechtbank oordeelt dat de executie van de ontbindingsbeschikking door de erven misbruik van bevoegdheid oplevert. De ontbindingsbeschikking beoogt namelijk mede de gevolgen van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te regelen. Volgens de rechtbank is de ontbinding uitgesproken onder de stilzwijgende voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst op de beoogde ontbindingsdatum nog bestond. Door het overlijden van de werknemer is de rechtskracht aan de ontbindingsbeschikking komen te ontvallen, aldus de rechtbank.12 Het hof sluit zich in het naar aanleiding van deze zaak ingestelde hoger beroep bij de overwegingen van de rechtbank aan.13 Volgens het hof is de door de kantonrechter toegewezen ontbindingsvergoeding onlosmakelijk verbonden met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2010. Door het overlijden van de werknemer op 30 december 2009 kan logischerwijze geen sprake meer zijn van ontbinding van de arbeidsovereenkomst en kunnen de erven van de werknemer ook geen aanspraak maken op de ontbindingsvergoeding, aldus het hof. Het hof lijkt hier niet op het juiste spoor te zitten; de uitspraak is niet in overeenstemming met het uitgangspunt van de Hoge Raad.14