Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/2.14
2.14 De procedure in Straatsburg
mr. A.J.P Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P Schild
- JCDI
JCDI:ADS382824:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
De procedure in Straatsburg wordt handzaam beschreven in het boekje Procederen over mensenrechten: Barkhuysen, Van Emmerik & Rieter 2008.
EHRM 10 maart 2004, appl. nr. 56672/00 (Senator Lines GmbH). Ten aanzien van de vraag of er sprake is van een effective remedy om op te komen tegen een inbreuk op een grondrecht (art. 13 EVRM) stelt het EHRM zich sinds EHRM 6 september 1978, appl. nr. 5029/71 (Klass e.a. t. Duitsland) op het standpunt dat niet behoeft te worden aangetoond dat daadwerkelijk sprake is van een inbreuk, maar dat voldoende is dat er een ‘claim’ bestaat dat een grondrecht is geschonden. In EHRM 25 maart 1983, appl. nr. 947/72 (Silver e.a. t. Verenigd Koninkrijk), § 113, is de eis dat een ‘claim’ dient te bestaan aangescherpt naar de eis dat het dient te gaan om een ‘arguable claim’. Zie over deze ontwikkeling uitvoerig Barkhuysen 1998, p. 44-71.
EHRM 9 december 1994, appl. nr. 13092/87 & 13984/88, NJ 1996, 374, m.nt. Alkema (Holy Monasteries t. Griekenland), § 55: “In cases arising from individual petitions made under Article 25 the Court’s task is not to review the relevant legislation in the abstract; it must as far as possible examine the issues raised by the case before it (…)”.
Vgl. EHRM 12 april 2011, appl. nr. 16161/08 (Hoare t. Verenigd Koninkrijk): “62. The Court considers that this complaint is essentially of a“fourth instance”nature relating to the House of Lords’interpretation and application of law to the facts of the case. In this connection, the Court recalls that, insofar as a complaint may be understood to concern the assessment of evidence or the outcome of proceedings before the domestic courts, it is not its function to deal with errors of fact or law allegedly committed by these courts unless and in so far as they may have infringed rights and freedoms protected by the Convention (García Ruiz v. Spain [GC], no. 30544/96, § 28, ECHR 1999-I).”
Zie bijv. EHRM 29 maart 2011, appl. nr. 33949/05, EHRC 2011, 99 m.nt. Tjepkema & De Jong (Potomska & Potomski t. Polen), zie verder Van Dijk, Van Hoof, Van Rijn & Zwaak 2006, p. 192.
Art. 46 lid 2 EVRM.
Zie het factsheet met betrekking tot het 14de protocol, te raadplegen op <www.echr.coe.int>.
Barkhuysen, Van Emmerik & Rieter 2008, p. 33.
Het EHRM heeft direct per datum inwerkingtreding – op 1 juni 2010 – gebruik gemaakt van deze nieuwe mogelijkheid: EHRM 1 juni 2010, nr. 36659/04 (Ionescu t. Roemenie). De heer Ionescu had een busmaatschappij aangeklaagd vanwege het niet waarmaken van de in een advertentie beloofde comfort tijdens zijn busreis van Boekarest naar Madrid (o.a. het gemis aan airconditioning in de bus). Hij vorderde een schadevergoeding van 90 euro. De Roemeense rechter (tot in hoogste instantie) wees de eis af. Ionescu klaagde bij het EHRM onder meer dat hij tijdens de procedure in Roemenië ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld tot het leveren van bewijs, waarmee sprake was van een schending van art. 6 EVRM. Het EHRM verklaarde deze klacht niet ontvankelijk vanwege het ontbreken van een significant disadvantage.
In een brief van 5 maart 2012, kenmerk 5726575/12/6 heeft de Minster van Veiligheid & Justitie de Voorzitter van de Eerste Kamer, over de werkvoorraad als volgt bericht: “ De werklast van het Hof is sinds de zomer 2011 voor het eerst gekrompen met een paar duizend zaken. De reden hiervoor is grotendeels gelegen in (a) het op stoom komen van de alleenzittende rechter, op 1 juni 2010 ingevoerd door Protocol 14 om als enkelvoudige rechter dit soort ongegronde klachten af te doen; (b) de oprichting in de griffie van een speciale filtering unit, waardoor een soort lopende band proces van afdoening van eenvoudige zaken op gang is gekomen; en (c) het feit dat de griffie kan rekenen op tijdelijke detacheringen van zo’n 40 à 45 juristen uit de lidstaten. Op basis van deze nieuwste ontwikkelingen geeft de griffie van het Hof aan dat men verwacht eind 2015 de werkvoorraad van momenteel 90.000 kennelijk niet-ontvankelijke zaken geheel weggewerkt te kunnen hebben, mits de capaciteit van de griffie tijdelijk wordt uitgebreid. Om die reden is het vinden van een oplossing voor een filtermechanisme niet meer de grootste prioriteit voor Nederland.”
De procedure bij het EHRM is in het kort als volgt.1 Een verzoekschrift met een klacht kan worden ingediend door een natuurlijk persoon, een groep van personen, alsmede een niet-gouvernementele organisatie.2 Voor de ontvankelijkheid van een klacht is vereist dat eerst de beschikbare nationale (gewone) rechtsmiddelen zijn uitgeput.3 Dit vereiste brengt mee dat een klacht over een schending van een door het EVRM beschermd recht eerst bij de nationale rechtelijke instanties aan de orde dient te worden gesteld. Een klacht dient binnen zes maanden na de definitieve nationale beslissing te worden ingediend (art. 35 lid 1 EVRM). De klacht moet een concrete schending van één van de door het EVRM beschermde rechten als grondslag hebben.4 Wetgeving kan niet in abstracto worden beoordeeld.5 Het EHRM toetst of het oordeel van de nationale hoogste rechter in het licht van de omstandigheden van het geval de toets der kritiek kan doorstaan. Een feitelijke herbeoordeling van het geschil kan van het EHRM niet worden gevergd.6 Indien het EHRM vaststelt dat er een schending van het EVRM (of één van de Protocollen daarbij) heeft plaatsgevonden, kan het EHRM een billijke genoegdoening toekennen aan de benadeelde.7 Het EHRM is bereid gebleken ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen en een klacht gegrond te oordelen op een andere grond dan die was aangevoerd.8
Tot het moment van invoering van het 11de protocol in 1998 beoordeelde de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens de ontvankelijkheid van klachten. Wanneer een klacht ontvankelijk werd geoordeeld en geen schikking kon worden bereikt, maakte de Commissie een report waarin de feiten van de zaak werden weergegeven en een (niet bindend) oordeel over de zaak werd gegeven. Zowel de Commissie als de aangeklaagde staat konden de zaak vervolgens voor een definitieve (en bindende) beslissing voordragen bij het EHRM. Zaken die niet werden voorgedragen aan het EHRM werden beslist door het Comité van de Raad van Ministers.
Sinds de invoering van het 11de protocol bestaat de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens niet meer. Haar taken zijn ondergebracht bij het EHRM. De taak van het Comité van de Raad van Ministers is beperkt tot het houden van toezicht op de naleving van de uitspraken van het EHRM.9
In juni 2010 heeft de werkwijze van het EHRM weer een belangrijke wijziging ondergaan, die het directe gevolg is van de explosieve groei van de werkvoorraad in de laatste tien jaar. Deze groei is onder meer veroorzaakt door de toetreding van de voormalige Oostbloklanden eind vorige eeuw. Vanaf de eeuwwisseling begonnen de klachten uit deze landen het EHRM te bereiken.
De sterke toename van het aantal zaken heeft ertoe geleid dat eind 2009 reeds een achterstand bestond in de behandeling van zaken van ongeveer honderdtwintigduizend.10 Om deze sterke groei in het aantal zaken het hoofd te kunnen bieden heeft het Comité van de Raad van Ministers van de Raad van Europa in mei 2004 het 14de Protocol aangenomen. De inwerkingtreding hiervan is lang verhinderd door Rusland. Pas in januari 2010 werd het 14de Protocol door Rusland geratificeerd. Het is per 1 juni 2010 in werking getreden.
Sinds de inwerkingtreding van het 14de Protocol per 1 juni 2010 is een unusrechter (daarbij geassisteerd door een assistent-rapporteur) in evidente gevallen bevoegd klachten niet ontvankelijk te verklaren of van de rol te schrappen. Tegen deze beslissing staat geen beroep open. Wijst de (unus)rechter de zaak niet af, dan verwijst hij de zaak naar een comité van drie rechters (een Comité) of naar een kamer van zeven rechters (een Kamer). Het is de bedoeling dat de Kamers zaken zullen beslissen die nog niet kunnen worden beslist op grond van vaste jurisprudentie.11
De beslissingen van een Comité zijn definitief. Tegen de uitspraken van Kamers staat “in uitzonderlijke gevallen”, aldus art. 43 lid 1 EVRM, intern appel open bij de Grand Chamber. Binnen drie maanden na de datum van de uitspraak kan elke betrokken partij vragen de zaak naar de Grand Chamber te verwijzen. Een college van vijf rechters van de Grand Chamber aanvaardt het verzoek indien de zaak aanleiding geeft tot een ernstige vraag betreffende de interpretatie of toepassing van het Verdrag of de Protocollen daarbij, dan wel een ernstige kwestie van algemeen belang, aldus art. 43 lid 2 EVRM. De Grand Chamber beoordeelt een zaak met zeventien rechters. Alle rechters van het EHRM rouleren voor een bepaalde tijd naar de Grand Chamber.
Met de inwerkingtreding van het 14de Protocol per 1 juni 2010 is ook een nieuwe ontvankelijkheidsvoorwaarde van kracht geworden. Aan art. 35 EVRM is een nieuwe bepaling toegevoegd (een nieuw lid 3) dat eist dat de klager door de (beweerdelijke) verdragsschending een significant disadvantage heeft geleden. Het EHRM mag een klacht op deze grond niet-ontvankelijk verklaren tenzij de eerbiediging van de Verdragsrechten noopt tot nader onderzoek of de nationale rechter de zaak niet naar behoren heeft behandeld.12Met de inwerkingtreding van het 14de protocol lijkt het lek nu enigszins te zijn gedicht en het risico dat het EHRM zal verdrinken in het aantal zaken voorlopig gekeerd.13