Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/708
Herziening, belastingfraude. Feitelijk leiding geven aan opzettelijk (namens B.V.) onjuiste aangiften omzetbelasting doen (art. 69 AWR). Aangevoerd wordt dat sprake is van een gegeven a.b.i. art. 457 lid 1 sub c Sv, nu uit de bij aanvraag gevoegde documenten blijkt dat hof ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht standpunt van aanvrager dat suppletieaangiften voor omzetbelasting in bezit van Belastingdienst zijn gekomen, nu aanvrager deze bij brief aan Belastingdienst heeft toegestuurd. In weerwil van hetgeen in aanvraag wordt gesteld, bevatten niet alle daarbij gevoegde stukken een gegeven dat bij onderzoek op tz. aan rechter niet bekend was. In aanvraag tot herziening is conclusie getrokken dat als vaststaand moet worden aangenomen dat hof ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat suppletieaangiften zoals deze als bijlagen in dossier zijn opgenomen, afkomstig zijn van derdenonderzoek bij B.V. Hetgeen daartoe in aanvraag is aangevoerd doet niet ernstig vermoeden a.b.i. art. 457 lid 1 sub c Sv rijzen. Daarbij is van belang dat, zonder nadere motivering, die in aanvraag ontbreekt, niet valt in te zien hoe de bij aanvraag gevoegde gegevens afdoen aan betekenis van de door hof bij zijn oordeel over standpunt van aanvrager ook betrokken vaststellingen dat i) verzend- of ontvangstbevestiging van suppletieaangiften ontbreekt, ii) aanvrager over indienen van suppletieaangiften verschillend en onderling tegenstrijdig heeft verklaard en (iii) ambtenaren van Belastingdienst hebben verklaard dat zij stukken van B.V. hebben ontvangen. Gelet daarop en tegen achtergrond van ’s hofs uitvoerig gemotiveerde oordeel over standpunt van aanvrager, is in aanvraag niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hof tot (partiële) niet-ontvankelijkverklaring van OM in vervolging zou zijn gekomen als het op de hoogte was geweest van de bij aanvraag gevoegde gegevens. De in aanvraag aan getrokken conclusie verbonden gevolg dat hof ‘mogelijk — gezien wijze waarop uitgangspunt t.a.v. suppletie-aangiften heeft doorgewerkt in ’s-Hofs overtuiging — tot (integrale) vrijspraak’ van aanvrager t.z.v. tlgd. zou zijn gekomen, is mede gelet op de door hof gebruikte bewijsvoering te speculatief om tot herziening te kunnen leiden. Afwijzing aanvraag.
HR 15-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:942
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15 juni 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, J. Wortel, E.S.G.N.A.I. van de Griend
- Zaaknummer
20/01799 H
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Omzetbelasting / Algemeen
Bijzonder strafrecht / Fiscaal strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:942, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑06‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:428, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2021
Essentie
Herziening, belastingfraude. Feitelijk leiding geven aan opzettelijk (namens B.V.) onjuiste aangiften omzetbelasting doen (art. 69 AWR). Aangevoerd wordt dat sprake is van een gegeven a.b.i. art. 457 lid 1 sub c Sv, nu uit de bij aanvraag gevoegde documenten blijkt dat hof ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht standpunt van aanvrager dat suppletieaangiften voor omzetbelasting in bezit van Belastingdienst zijn gekomen, nu aanvrager deze bij brief aan Belastingdienst heeft toegestuurd. In weerwil van hetgeen in aanvraag wordt gesteld, bevatten niet alle daarbij gevoegde stukken een gegeven dat bij onderzoek op tz. aan rechter niet bekend ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.