Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/692
Aanwezig hebben van cocaïne (art. 2 onder C Opiumwet) en voorbereidingshandelingen m.b.t. handel in cocaïne (art. 10a lid 1 onder 3° Opiumwet). Cautie ex art. 29 lid 2 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 6 november 2018, NJ 2019/309 m.b.t. redelijk vermoeden van schuld en verhoorsituatie. Oordeel hof dat aan verdachte niet de in art. 29 lid 2 Sv bedoelde mededeling hoefde te worden gedaan voorafgaand aan de door opsporingsambtenaren gestelde vragen 'of hij spullen bij zich had welke hij niet bij zich mocht hebben' en 'of hij verdovende middelen bij zich had', is niet onjuist omdat deze vragen niet gaan over betrokkenheid van verdachte bij strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt. Omstandigheid dat opsporingsambtenaren de verdachte daarbij meenden te herkennen als een hun ambtshalve bekende drugsgebruiker of -dealer maakt dit niet anders.
HR 15-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:853
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15 juni 2021
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, Y. Buruma, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
19/05739
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:853, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑06‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:386, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2021
Essentie
Aanwezig hebben van cocaïne (art. 2 onder C Opiumwet) en voorbereidingshandelingen m.b.t. handel in cocaïne (art. 10a lid 1 onder 3° Opiumwet). Cautie ex art. 29 lid 2 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 6 november 2018, NJ 2019/309 m.b.t. redelijk vermoeden van schuld en verhoorsituatie. Oordeel hof dat aan verdachte niet de in art. 29 lid 2 Sv bedoelde mededeling hoefde te worden gedaan voorafgaand aan de door opsporingsambtenaren gestelde vragen 'of hij spullen bij zich had welke hij niet bij zich mocht hebben' en 'of hij ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.