RvdW 2021/692:Aanwezig hebben van cocaïne (art. 2 onder C Opiumwet) en voorbereidingshandelingen m.b.t. handel in cocaïne (art. 10a lid 1 onder 3° Opiumwet). Cautie ex art. 29 lid 2 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 6 november 2018, NJ 2019/309 m.b.t. redelijk vermoeden van schuld en verhoorsituatie. Oordeel hof dat aan verdachte niet de in art. 29 lid 2 Sv bedoelde mededeling hoefde te worden gedaan voorafgaand aan de door opsporingsambtenaren gestelde vragen 'of hij spullen bij zich had welke hij niet bij zich mocht hebben' en 'of hij verdovende middelen bij zich had', is niet onjuist omdat deze vragen niet gaan over betrokkenheid van verdachte bij strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt. Omstandigheid dat opsporingsambtenaren de verdachte daarbij meenden te herkennen als een hun ambtshalve bekende drugsgebruiker of -dealer maakt dit niet anders.