Vgl. art. 119 lid 3 Fw: indien er behoefte bestaat aan verdaging der vergadering, wordt deze binnen acht dagen, op het door de rechter-commissaris aan te wijzen tijdstip, zonder nadere oproeping, voortgezet. Zie over verdaging van de verificatievergadering Wessels, Insolventierecht V 2014/5075 en R.D. Vriesendorp, Insolventierecht 2013/266.
HR, 03-11-2017, nr. 17/02858
ECLI:NL:HR:2017:2808, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-11-2017
- Zaaknummer
17/02858
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2808, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑11‑2017; (Cassatie)
In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBROT:2017:5305, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:892, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:892, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2808, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑06‑2017
- Vindplaatsen
AR 2017/5744
JOR 2018/50 met annotatie van mr. C.R. Zijderveld
INS-Updates.nl 2017-0332
JOR 2018/50 met annotatie van mr. C.R. Zijderveld
Uitspraak 03‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Verzet ex art. 184 Fw. Mogelijkheid terugkomen van beschikking RC ex art. 67 Fw omtrent erkenning en betwisting. Verwijzing naar o.m. HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2728, NJ 1999/467. Terugwijzing i.v.m. kosten; vgl. o.m. HR 11 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1537, NJ 1995/115.
Partij(en)
3 november 2017
Eerste Kamer
17/02858
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [verzoekster 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [verzoekster 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [verzoekster 3] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: mr. F.M. Dekker,
t e g e n
mr. G.A. KROL,in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] B.V.,kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als[verzoeksters] c.s. en verweerder als de Curator.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/13/1114 F van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank hebben [verzoeksters] c.s. beroep in cassatie ingesteld.Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De zaak is voor partijen mondeling toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep met verwijzing van het geding ter verdere behandeling en beslissing naar de rechtbank Rotterdam zoals door de curator verzocht.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1. Deze komen op het volgende neer.
( i) [A] B.V. is in staat van faillissement verklaard met benoeming van de Curator als zodanig.
(ii) Op 4 september 2015 is een verificatievergadering gehouden in het faillissement. Volgens het proces-verbaal van die vergadering heeft [betrokkene 1] “(als bestuurder van [verzoeksters] B.V.) als middellijk bestuurder van gefailleerde” een vordering van een schuldeiser, [B] B.V. (hierna: [B] ), (ten dele) betwist.
(iii) Op 17 september 2015 heeft een voortgezette verificatievergadering plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal daarvan heeft de rechter-commissaris op die vergadering de vorderingen die voorkwamen op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, waaronder de hiervoor onder (ii) genoemde vordering van [B] , overgebracht naar de lijst van erkende schuldeisers.
(iv) [verzoeksters] heeft de rechter-commissaris bericht dat zij op 4 september 2015 heeft bedoeld om als schuldeiser van de gefailleerde – en niet als middellijk bestuurder van de gefailleerde – de vordering van [B] te betwisten, en verzocht, kort gezegd, de beslissing omtrent die vordering alsnog overeenkomstig art. 122 lid 1 Fw te verwijzen naar een renvooiprocedure.
( v) Hierop heeft de rechter-commissaris laten weten dat het proces-verbaal wat hem betreft een juiste weergave bevat van hetgeen tijdens de verificatievergadering is besproken, en dat hij daarom geen aanleiding ziet voor heropening van de verificatievergadering (ten behoeve van de verzochte verwijzing).
3.2
In deze verzetprocedure komen [verzoeksters] c.s. op de voet van art. 184 Fw op tegen de door de rechter-commissaris goedgekeurde slotuitdelingslijst in het faillissement. Zij hebben, voor zover in cassatie van belang, de vordering van [B] betwist en met betrekking tot die vordering correctie van de lijst verlangd.
3.3
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat buiten de verificatievergadering en de renvooiprocedure geen ruimte bestaat voor betwisting van vorderingen in faillissement en dat de betwisting van de vordering van [B] dus bij de verificatievergadering aan de orde had moeten komen.
3.4.1
Het middel voert aan dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de betwisting van de vordering van [B] op de verificatievergadering van 4 september 2015 door [verzoeksters] als schuldeiser van de gefailleerde. De rechtbank had de zaak, gelet op die betwisting, alsnog moeten verwijzen naar de renvooiprocedure. Het middel verwijst hiertoe naar HR 14 mei 1928, NJ 1928, p. 1680.
3.4.2
Niet blijkt dat [verzoeksters] c.s. aan hun verzet bij de rechtbank ten grondslag hebben gelegd dat op de verificatievergadering van 4 september 2015 de vordering van [B] is betwist door [verzoeksters] als schuldeiser van de gefailleerde. Nu dit een stelling van feitelijke aard betreft, kan deze niet voor het eerst in cassatie worden aangevoerd. Het middel kan reeds om die reden niet tot cassatie leiden.
3.4.3
Opmerking verdient dat het middel bovendien eraan voorbijziet dat de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde beslissing van de rechter-commissaris om de vordering van [B] op de lijst van erkende schuldeisers te plaatsen, een beschikking is als bedoeld in art. 67 lid 1 Fw, waartegen [verzoeksters] c.s., indien zij zich daarmee niet konden verenigen, hadden dienen op te komen door hoger beroep in te stellen als bedoeld in die bepaling (vgl.HR 27 augustus 1943, NJ 1943/680, en HR 20 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6561, NJ 1980/156). In de verzetprocedure van art. 184 e.v. Fw kan niet van een dergelijke beslissing worden teruggekomen (vgl. onder meer HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2728, NJ 1999/467). In HR 14 mei 1928, NJ 1928, p. 1680 valt geen andere beslissing te lezen.
3.5
Hoewel het beroep moet worden verworpen, dient de zaak te worden teruggewezen naar de rechtbank. Aannemelijk is immers dat dit cassatieberoep de algemene faillissementskosten heeft doen toenemen. Het zou onbillijk zijn als dit op de uitdelingslijst niet tot uitdrukking zou komen (vgl. HR 28 juni 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8972, NJ 1985/887, en HR 11 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1537, NJ 1995/115). Na verwijzing zal de rechtbank daarom voor zover nodig de uitdelingslijst wat betreft de algemene faillissementskosten opnieuw moeten vaststellen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
wijst de zaak terug naar de rechtbank met het oog op het hiervoor onder 3.5 overwogene;
veroordeelt [verzoeksters] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Curator begroot op € 71,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 3 november 2017.
Conclusie 01‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Verzet ex art. 184 Fw. Mogelijkheid terugkomen van beschikking RC ex art. 67 Fw omtrent erkenning en betwisting. Verwijzing naar o.m. HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2728, NJ 1999/467. Terugwijzing i.v.m. kosten; vgl. o.m. HR 11 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1537, NJ 1995/115.
Partij(en)
Zaaknr: 17/02858
mr. E.B. Rank-Berenschot
Zitting: 1 september 2017
Conclusie inzake:
1. [verzoekster 1] B.V.,
2. [verzoekster 2] B.V.,
3. [verzoekster 3] B.V.,
verzoeksters tot cassatie,
adv.: mr. F.M. Dekker
tegen
Mr. G.A. Krol, in haar hoedanigheid van curator
in het faillissement van [A] B.V.,
belanghebbende,
adv.: mr. S.M. Kingma
Deze faillissementszaak betreft het verzet van thans verzoeksters tot cassatie (hierna: [verzoekster 1] , [verzoekster 2] en [verzoekster 3] ) tegen de slotuitdelingslijst in het faillissement van [A] B.V. (art. 184 Fw). De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard. In cassatie wordt betoogd dat de rechtbank, met gegrondverklaring van het verzet, een volgens verzoeksters tijdens de verificatievergadering door hen betwiste maar door de rechter-commissaris in het proces-verbaal naar de lijst van erkende schuldvorderingen overgebrachte vordering alsnog naar de renvooiprocedure had moeten verwijzen.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In de bestreden beschikking ontbreekt een feitenvaststelling. In cassatie kan mijns inziens van de volgende feiten worden uitgegaan:
(i) [A] B.V. is in staat van faillissement verklaard. Curator is mr. G.A. Krol.
(ii) Op 4 september 2015 is in dit faillissement een verificatievergadering gehouden. Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
“Na uitroeping van de zaak verschijnen:
(...)
- [betrokkene 1] , middellijk bestuurder van gefailleerde (...),
- mr. M.L. Veldhuijzen, advocaat van [betrokkene 1] (...),
(...)
[betrokkene 1] betwist (als bestuurder van [verzoekster 1] B.V.) als schuldeiser de bonusvordering van [B] B.V. van € 22.500,--, nu aan deze bonus geen daartoe vereist aandeelhoudersbesluit ten grondslag ligt.
(...)
[betrokkene 1] betwist (als bestuurder van [verzoekster 1] B.V.) als middellijk bestuurder van gefailleerde de door [B] B.V. ingediende concurrente vordering van € 7.436,96 voor een bedrag van € 2.412,44, aangezien laatstgenoemd bedrag reeds op 24 juli 2013 naar de rekening van [B] B.V. werd overgemaakt. (...)
De rechter-commissaris beproeft ten aanzien van de betwistingen een schikking. In dit kader geeft de rechter-commissaris partijen in overweging (...). Teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich te beraden over een en ander (...) schorst de rechter-commissaris de vergadering en deelt zij mee dat deze pro forma wordt voortgezet op 11 september 2015. (...)”1.
(iii) Het proces-verbaal van de voortgezette verificatievergadering, gehouden op 11 september 2015, vermeldt onder meer:
“De rechter-commissaris houdt, naar aanleiding van een telefonisch aanhoudingsverzoek van de curator, de verificatievergadering aan tot 17 september 2015 te 13.00 uur.”
(iv) Het proces-verbaal van de voortgezette verificatievergadering, gehouden op 17 september 2015, vermeldt onder meer:
“Na uitroeping van de zaak verschijnt niemand.
(...)
De rechter-commissaris neemt kennis van de brief met bijlagen van de curator van 17 september 2015, waarbij de curator heeft verklaard dat zij de crediteurenlijst heeft aangepast in die zin dat de concurrente vordering van [B] B.V. ad € 22.500,-- (...) [is] vermeerderd met een bedrag aan btw van € 4.725,--. (...)
Nu de rechter-commissaris partijen niet heeft kunnen verenigen verwijst zij
(...)
- de betwisting door [betrokkene 1] (als bestuurder van [verzoekster 1] B.V.), als schuldeiser, van de concurrente vordering van [B] B.V. van € 27.225,-- (ter zake de bonus)
naar de terechtzitting van de rechtbank van woensdag 4 november 2015 te 10.00 uur.
De rechter-commissaris brengt vervolgens de vorderingen die thans voorkomen op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, over naar de lijst van erkende schuldeisers, die aan dit proces-verbaal is gehecht.
De rechter-commissaris sluit de verificatievergadering.”
(v) De aan het proces-verbaal van 17 september 2015 gehechte lijst van erkende concurrente schuldvorderingen vermeldt onder meer een vordering van [B] B.V. ad € 7.436,96.
(vi) Een brief van 16 oktober 20152.van mr. M.L. Veldhuijzen aan de rechter-commissaris luidt onder meer:
“Thans komt mij onder ogen de tekst van een proces-verbaal van een kennelijk op 17 september 2015 inhoudelijk voortgezette verificatievergadering waarvoor ik geen oproeping heb ontvangen. (...)
In dit verband heb ik aan u de volgende verzoeken:
1. (...) Graag verzoek ik u de verificatievergadering te heropenen en in elk geval deze beide posten als betwistingen te willen aanmerken en naar een rol voor renvooiprocedure te willen sturen. Nu is alleen de betwisting van het bedrag van € 22.500,- terzake bonusvordering naar de rol gestuurd voor renvooiprocedure.
(...)
P.S. Overigens las ik in het proces-verbaal van de verificatievergadering van 4 september 2015 dat u wel degelijk kennis hebt genomen van de betwisting van de vordering van € 7.436,96. Alleen werd die vordering tijdens de kennelijk voortgezette verificatievergadering van 17 september 2015 abusievelijk niet voor het voeren van een renvooiprocedure naar de rol verwezen.”
(vii) Een brief van 27 oktober 2015 van de rechtbank aan mr. Veldhuijzen luidt onder meer:
“Nu [betrokkene 1] de vordering van [B] B.V. van € 7.436,96 gedeeltelijk heeft betwist in zijn hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van gefailleerde, vindt geen verwijzing naar de renvooiprocedure plaats. Ik verwijs u hiertoe naar artikel 126 lid 1 Faillissementswet. Heropening van de verificatievergadering is derhalve niet aan de orde.”
(viii) Een faxbericht van 30 oktober 2015 van mr. Veldhuijzen aan de rechter-commissaris luidt onder meer:
“(...) Mij blijkt dat kennelijk abusievelijk is aangenomen dat de ene betwisting van [verzoekster 1] B.V. zou zijn gedaan in de hoedanigheid van crediteur (tegen de vordering van [B] B.V. van € 27.225,-) en dat de andere betwisting tegen de concurrente vordering van € 7.436,96 zou zijn geschied uitsluitend in de hoedanigheid van middellijk bestuurder van de gefailleerde. Hoe dit misverstand heeft kunnen ontstaan, is mij onduidelijk, maar noch client noch ondergetekende hebben ter verificatievergadering enig verschil willen maken in de betwistingen van de vorderingen van [B] B.V. Beide betwistingen zijn gedaan als medecrediteur met het oogmerk verwijzing naar een renvooiprocedure.
Graag verzoek ik u derhalve alsnog ook de gedeeltelijke betwisting van de vordering van [B] B.V. ad € 7.436,96 te willen verwijzen naar de renvooiprocedure in een te heropenen verificatievergadering. (...)”
(ix) Een brief van 3 november 2015 van de rechtbank aan mr. Veldhuijzen vermeldt onder meer:
“Naar aanleiding van uw faxbericht van 30 oktober 2015 bericht ik u dat wat de rechter-commissaris betreft het proces-verbaal een juiste weergave is van hetgeen tijdens de verificatievergadering is besproken. De rechter-commissaris ziet daarom geen aanleiding om de vergadering te heropenen teneinde het proces-verbaal aan te passen.”
1.2
De door de rechter-commissaris goedgekeurde slotuitdelingslijst in het faillissement van [A] B.V. heeft met ingang van 27 maart 2017 gedurende 10 dagen ter griffie van de rechtbank Rotterdam ter inzage gelegen.
1.3
Bij op 6 april 2017 ter griffie van de rechtbank ingekomen bezwaarschrift is [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) namens [verzoekster 1] en [verzoekster 2] in verzet gekomen tegen de gedeponeerde uitdelingslijst. Hij heeft – onder meer en voor zover in cassatie van belang – de vordering van [B] B.V. ad € 7.436,96 betwist (bezwaarschrift p. 1, post 4)3.en op dit punt correctie geëist (p. 6).
1.4
Bij op 6 april 2017 ter griffie ingekomen bezwaarschrift is mr. J.W. Landman namens [verzoekster 3] in verzet gekomen tegen de gedeponeerde uitdelingslijst, onder meer ter betwisting (“opnieuw”, zie bezwaarschrift p. 2) van de vordering van [B] B.V. ad € 7.436,96.4.
1.5
Op 20 april 2017 heeft de rechtbank het verweer van de curator ontvangen.
1.6
De rechtbank heeft de bezwaarschriften behandeld ter zitting van 21 april 2017. Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
“Rechter: (...) Er worden opnieuw vorderingen betwist. Daartoe zijn de verificatievergadering en de renvooiprocedure. Over het proces-verbaal heeft u een brief aan de rechter-commissaris geschreven, dat [betrokkene 1] ten onrechte als bestuurder is aangemerkt en niet als schuldeiser. (...)”
1.7
Ter zitting is een schriftelijke reactie van [betrokkene 1] van 21 april 2017 overgelegd. De rechter-commissaris heeft de rechtbank geadviseerd het verzet ongegrond te verklaren.
1.8
Bij beschikking van 6 juni 2017 heeft de rechtbank Rotterdam het verzet ongegrond verklaard en het verzoek van de curator om [verzoekster 3] , [verzoekster 1] en [verzoekster 2] in de kosten te veroordelen afgewezen.
1.9
Bij verzoekschrift tot cassatie ex art. 187 Fw, ingekomen op 14 juni 2017, hebben [verzoekster 1] , [verzoekster 2] en [verzoekster 3] tijdig5.beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2017. Het verzoek is behandeld ter zitting van de Hoge Raad van 3 juli 2017. Namens verzoeksters tot cassatie is de zaak mondeling toegelicht door mr. F.M. Dekker. Namens de curator is verweer gevoerd door mr. S.M. Kingma, strekkende tot verwerping van het cassatieberoep, terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank Rotterdam voor het vaststellen van een aangepaste uitdelingslijst en veroordeling van verzoeksters in de kosten van het cassatieberoep.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel is gericht tegen de ongegrondverklaring van het verzet tegen de plaatsing op de uitdelingslijst van de vordering van [B] B.V. ad € 7.436,96 op grond van de volgende overweging:
“3. (...) Ten aanzien van de opnieuw betwiste vorderingen is de rechtbank van oordeel dat daarvoor buiten het kader van de verificatievergadering en renvooiprocedure geen ruimte bestaat, zodat de rechtbank aan die betwisting voorbij zal gaan.”
2.2
Onder nr. 14 van het cassatieverzoekschrift klaagt het middel dat de rechtbank ten onrechte het verzet met deze overweging ongegrond heeft verklaard. Nu de vordering in de verificatieprocedure door [verzoekster 1] , bij monde van [betrokkene 1] , als schuldeiser van de gefailleerde is betwist, had de rechter-commissaris ook die vordering naar de renvooiprocedure moeten verwijzen. De rechtbank had dit verzuim van de rechter-commissaris in deze verzetprocedure moeten herstellen door conform HR 14 mei 1928, NJ 1928, p. 1680 m.nt. E.M.M alsnog te doen wat in de verificatievergadering had behoren te geschieden, namelijk de vordering van [B] van € 7.436,96 naar de renvooiprocedure verwijzen. Door dat niet te doen heeft de rechtbank het recht geschonden, althans een onbegrijpelijke beslissing gegeven.
Volgens nr. 15 van het cassatieverzoekschrift is onjuist en/of onbegrijpelijk het oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van de vordering van [B] van € 7.436,96 sprake is van een opnieuw betwiste vordering, voor welke betwisting buiten het kader van de verificatievergadering en renvooiprocedure geen ruimte bestaat. De rechtbank miskent dat ten aanzien van deze specifieke vordering nu juist ten onrechte geen verwijzing naar de renvooiprocedure heeft plaatsgevonden, omdat de rechter-commissaris abusievelijk heeft aangenomen dat de bedoelde vordering door [betrokkene 1] in de verificatievergadering werd betwist als (middellijk) bestuurder van de gefailleerde, terwijl [betrokkene 1] die juist betwistte als bestuurder van [verzoekster 1] , zijnde een schuldeiser van de gefailleerde, zoals [betrokkene 1] ook de vordering van [B] van (inclusief BTW) € 27.225,- namens [verzoekster 1] als schuldeiser betwistte.
2.3
Het cassatieberoep dient mijns inziens te worden verworpen op grond van het volgende.
2.4
Met de curator6.ben ik van mening dat het middel gebaseerd is op ontoelaatbare nova in cassatie. Kennisneming van de bezwaarschriften van 6 april 2017 leert dat de vordering van [B] B.V. ad € 7.436,96 uitsluitend op materiële gronden wordt betwist (zie bezwaarschrift [betrokkene 1] , p. 3, ad 4 (‘spookfactuur’); zie bezwaarschrift mr. Landman, p. 2-4), welke betwisting uitmondt in de eis om de uitdelingslijst op dit punt te corrigeren (bezwaarschrift [betrokkene 1] , p. 6). Anders dan de toelichting op het middel wil doen voorkomen (cassatieverzoekschrift nr. 21), hebben opposanten niet (kenbaar) aan hun verzet ten grondslag gelegd het betoog dat in het proces-verbaal van de verificatievergadering ten onrechte is opgenomen dat [betrokkene 1] de vordering van [B] heeft betwist in hoedanigheid van middellijk bestuurder van de gefailleerde, dat de rechter-commissaris de vordering ten onrechte niet naar de renvooiprocedure heeft verwezen en dat de rechtbank de vordering alsnog naar de renvooiprocedure moet verwijzen. Dit wordt naar mijn mening niet anders door de enkele verwijzing in het proces-verbaal van de zitting van 21 april 2017 naar de brief van mr. Veldhuijzen van 30 oktober 2015 (p-v aangehaald hiervoor onder 1.6) en de overlegging ter zitting van een stuk van [betrokkene 1] d.d. 21 april 2017 waarin hij, na de vordering inhoudelijk te hebben bestreden en te hebben geconcludeerd dat deze dient te worden afgewezen, “overigens” nog opmerkt dat hij als crediteur ter verificatievergadering aanwezig was.7.
2.5
Ook anderszins treft het middel geen doel. Art. 121 lid 4 Fw bepaalt dat een in het proces-verbaal van de verificatievergadering opgetekende erkenning van een vordering in het faillissement kracht van gewijsde zaak heeft en de curator alleen op grond van bedrog vernietiging daarvan kan vorderen.8.9.Gelet op dit rechtsgevolg moet het overbrengen van een vordering naar de lijst van erkende vorderingen als een beschikking van de rechter-commissaris in de zin van art. 67 Fw worden beschouwd, waartegen (gedurende 5 dagen) hoger beroep op de rechtbank open staat.10.Langs deze weg kan worden opgekomen tegen de weigering of het verzuim van de rechter-commissaris om te verwijzen naar de renvooiprocedure11., naar ik meen niet alleen op de grond dat een als betwist aangemerkte vordering ten onrechte niet naar de renvooiprocedure is verwezen, maar ook op de grond dat een door een crediteur betwiste vordering ten onrechte niet als zodanig is aangemerkt. Wordt van dit rechtsmiddel geen gebruik gemaakt, dan kan volgens vaste rechtspraak, gegeven de kracht van gewijsde zaak, niet alsnog langs de weg van verzet tegen de uitdelingslijst tegen de erkende vordering worden opgekomen.12.Gelet op deze rechtspraak en de daarin genoemde ratio meen ik dat de beslissing van Uw Raad van 14 mei 1928, NJ 1928, p. 1680, m.nt. E.M.M., waarop het middel zich beroept, als achterhaald moet worden beschouwd.13.Verzoeksters, die geen hoger beroep tegen de verificatiebeslissing hebben ingesteld, kunnen derhalve niet via de onderhavige verzetprocedure alsnog de geverifieerde vordering van [B] betwisten. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat voor betwisting van de vordering in deze procedure geen ruimte bestaat.
2.6
De curator heeft onder verwijzing naar HR 28 juni 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8972, NJ 1985/887 m.nt. W.C.L. van der Grinten en HR 11 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1537, NJ 1995/115 verzocht de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Rotterdam, opdat de uitdelingslijst opnieuw kan worden vastgesteld met inachtneming van de toegenomen algemene faillissementskosten. Gelet op de aangehaalde uitspraken concludeer ik tot verwerping van het cassatieberoep met terugwijzing van het geding naar de rechtbank Rotterdam.
2.7
Hoewel art. 186 lid 3 Fw lijkt te indiceren dat voor een kostenveroordeling in een verzetprocedure, anders dan in het in dat artikellid genoemde geval, geen plaats is,14.heeft Uw Raad in voornoemde beschikkingen daartoe wel ruimte gezien voor wat betreft de cassatieprocedure.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met verwijzing van het geding ter verdere behandeling en beslissing naar de rechtbank Rotterdam zoals door de curator verzocht.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑09‑2017
De onder (vi) tot en met (ix) aangehaalde (fax)brieven bevinden zich uitsluitend in het procesdossier van verzoeksters tot cassatie. De verwijzingen naar die brieven in het cassatieverzoekschrift zijn door de curator niet betwist.
Vgl. de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:5305, p. 3.
Vgl. beschikking van de rechtbank, p. 2.
Vgl. pleitaantekeningen mr. Kingma, nr. 9.
Reactie op het verweerschrift van [betrokkene 2] , p. 5-6 (onder ‘Factuur [B] ’). Zie ook p. 3 (onder ‘Eerdere bezwaren’).
Vgl. Wessels, Insolventierecht V 2014/5164 e.v.. Vgl. over de in het proces-verbaal van verificatievergadering vastgelegde erkenning HR 29 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:759, NJ 2016/278, JOR 2016/177 m.nt. J.J. van Hees.
Daarnaast bestaat onder omstandigheden de mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken het proces-verbaal te verbeteren (art. 137 lid 2 Fw). Vgl. Wessels, Insolventierecht V 2014/5102 en 5169. Volgens HR 19 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8529, NJ 2011/403 m.nt. FMJV ziet de procedure van art. 137 lid 2 Fw op het herstel van kennelijke fouten in het proces-verbaal van de verificatievergadering die zich voor eenvoudig herstel lenen, en kan zij niet ertoe dienen om alsnog vorderingen te verifiëren die op de verificatievergadering niet zijn geverifieerd.
HR 27 augustus 1943, NJ 1943/680; HR 20 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6561, NJ 1980/156. Zie ook Verstijlen, T&C Insolventierecht 2016, art. 67 Fw, aant. 2; Wessels, Insolventierecht V 2014/5110, en GS Faillissementswet (Heemrood-van Dijk), art. 121 Fw, aant. 5.5, 7.1 en 10.
HR 25 januari 1935, NJ 1935, p. 1633; HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2728, NJ 1999/467 m.nt. PvS. Zie ook Wessels, Insolventierecht V 2014/5110; Polak/Pannevis, Insolventierecht 2014, par. 9.3.1; GS Faillissementswet (Heemrood-van Dijk), art. 121 Fw, aant. 10 en (Van Galen), art. 184, aant. 4; SDU Commentaar Faillissementswet (Van Gangelen, Gispen, Warren), art. 184, aant. C.1, en F.M.J. Verstijlen in zijn noot onder HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1404, NJ 2014/416, sub 4 en 7.
Het geval in HR 14 mei 1928, NJ 1928, p. 1680 e.v., m.nt. E.M.M. is voorts niet vergelijkbaar nu in dat geval vaststond dat op de verificatievergadering de preferentie van de vordering werd betwist en de rechter-commissaris vervolgens ten onrechte niet naar de renvooiprocedure had verwezen. Annotator Meijers werpt de vraag op of de opposant niet de weg van art. 67 Fw had moeten bewandelen.
Beroepschrift 14‑06‑2017
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE EX ARTIKEL 187 FW
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geven te kennen:
- 1.
[verzoekster 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], hierna: ‘[verzoekster 1]’,
- 2.
[verzoekster 2] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], hierna: ‘[verzoekster 2]’,
- 3.
[verzoekster 3] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], hierna: ‘[verzoekster 3]’, voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te (2514 EA) 's‑Gravenhage aan het Lange Voorhout 3 ten kantore van de advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. F.M. Dekker, die door hen zijn aangewezen om hen in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen en als zodanig dit verzoekschrift ondertekent en indient.
Gerekwestreerde is
de besloten vennootschap [A] B.V., hierna: ‘de gefailleerde’, insolventienummer C/10/13/1114 F, van welke vennootschap de curator is: mr. G.A. Krol, hierna: ‘de curator’, kantoorhoudende te Rotterdam, aan het Beursplein 37 (3011 AA)
Met dit verzoekschrift wordt beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 6 juni 2017 onder zaaknummer/insolventienummer C/10/13/1114 F gegeven tussen verzoeksters tot cassatie als opposanten tegen de uitdelingslijsten die op 27 maart 2017 ter griffie zijn neergelegd in dit faillissement.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen doordat het Hof heeft overwogen en beslist als vervat in de ten deze bestreden beschikking, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende — in onderlinge samenhang te lezen — redenen:
Inleiding
1.
In het faillissement van gefailleerde heeft op 4 september 2015 de verificatievergadering plaatsgevonden. [verzoekster 1] heeft toen bij monde van haar bestuurder de heer [betrokkene 1], hierna: ‘[betrokkene 1]’, (onder andere) de door [B] B.V. (hierna: ‘[B]’) ingediende vorderingen ad € 7.436,96 en € 22.500,- (te vermeerderen met € 4.725,-- aan BTW) betwist. Deze betwistingen zijn vermeld in het proces-verbaal van de verificatievergadering.
2.
Omdat de vergadering langer duurde dan was gepland en er mogelijk nog overeenstemming zou worden bereikt tussen [betrokkene 1], [verzoekster 1], de aandeelhouder van [B], de heer [betrokkene 2], hierna: ‘[betrokkene 2]’, is door de rechter-commissaris bepaald dat de vergadering op 11 september 2015 pro forma zou worden voortgezet.
3.
Blijkens de ontvangen processen-verbaal is de verificatievergadering pro forma voortgezet op 11 september en vervolgens op 17 september 2015 om 13:00 uur daadwerkelijk voortgezet. Blijkens het proces-verbaal van 17 september 2015 is na uitroeping van de zaak niemand verschenen.
4.
Er heeft voor deze voortzetting geen oproeping van de crediteuren bij brief of anderszins plaatsgevonden.
5.
De rechter-commissaris heeft vervolgens de door de curator betwiste vordering van [verzoekster 3] en de door [verzoekster 1] betwiste vordering van [B] van (inclusief BTW) € 27.225,-- naar de terechtzitting van de rechtbank van 4 november 2015 te 10:00 uur verwezen.
6.
De rechter-commissaris heeft niet de door [verzoekster 1] betwiste vordering van [B] van € 7.436,96 naar een renvooiprocedure verwezen (en daarvoor dus ook geen datum bepaald).
7.
De toenmalige advocaat van [verzoekster 1], mr. Veldhuijzen, heeft op 16 oktober 2015 de rechter-commissaris nog per brief verzocht om ook deze vordering naar een renvooidatum te verwijzen en daarvoor de verificatievergadering te heropenen, maar daarop is op 27 oktober 2015 door een medewerker van de griffie geantwoord dat geen verwijzing hoefde plaats te vinden, omdat sprake was een betwisting door een (middellijk) bestuurder van de gefailleerde, zodat gelet op het bepaalde in artikel 126 lid 1 Fw, kort gezegd dat een betwisting door de gefailleerde zonder gevolg blijft voor de verdere afwikkeling van het faillissement, geen verwijzing hoefde plaats te vinden.
8.
Mr. Veldhuijzen heeft op 30 oktober 2015 aan de rechter-commissaris bericht dat de betreffende betwisting door mr. [betrokkene 1] niet was gedaan als (middellijk) bestuurder van de gefailleerde, zoals is vermeld in het proces-verbaal van de verificatievergadering, maar als bestuurder van de schuldeiser [verzoekster 1], zoals ook de vordering van [B] van (inclusief BTW) € 27.225,-- door [betrokkene 1] als bestuurder van de schuldeiser [verzoekster 1] was gedaan, en nogmaals om heropening van de verificatievergadering en verwijzing naar een renvooiprocedure verzocht.
9.
Daarop heeft de griffie mr. Veldhuijzen op 3 november 2015 bericht dat het proces-verbaal wat de rechter-commissaris betreft een juiste weergave is van hetgeen tijdens de verificatievergadering is besproken en dat hij daarom geen aanleiding ziet de vergadering te heropenen.
Verzet tegen de uitdelingslijst
10.
Op 27 maart 2017 is de uitdelingslijst ter griffie neergelegd. [verzoekster 1], [verzoekster 2] en [verzoekster 3] hebben tegen diverse op de uitdelingslijst opgenomen vorderingen bezwaar gemaakt, waaronder tegen de hiervoor vermelde vordering van [B] van € 7.436,96. Deze vordering betreft vordering 4 uit het bezwaarschrift van [verzoekster 1] van 6 april 2017.
11.
Nadat de bezwaren ter zitting van 21 april 2017 zijn behandeld, heeft de rechtbank op 6 juni 2017 uitspraak gedaan. Van de zitting van 21 april 2017 is een proces-verbaal opgemaakt.
12.
De rechtbank heeft ten aanzien van de bezwaren van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] onder meer overwogen:
‘Ten aanzien van de opnieuw betwiste vorderingen is de rechtbank van oordeel dat daarvoor buiten het kader van de verificatievergadering en renvooiprocedure geen ruimte bestaat, zodat de rechtbank aan die betwisting voorbij zal gaan.’
13.
Vervolgens heeft de rechtbank het verzet van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] ongegrond verklaard.
Klachten
14.
Ten onrechte heeft de rechtbank het verzet met de hierboven onder 12 weergegeven overweging ongegrond verklaard, althans voor zover het verzet zich richtte tegen de plaatsing op de uitdelingslijst van de vordering van [B] van € 7.436,96. Nu die vordering in de verificatieprocedure door [verzoekster 1], bij monde van [betrokkene 1], als schuldeiser van de gefailleerde is betwist, had de rechter-commissaris ook die vordering naar de renvooiprocedure moeten verwijzen. De rechtbank had dit verzuim van de rechter-commissaris in deze verzetprocedure moeten herstellen door conform HR 14 mei 1928, NJ 1928, 1680 m.nt. E.M.M alsnog te doen wat in de verificatievergadering had behoren te geschieden, namelijk de vordering van [B] van € 7.436,96 naar de renvooiprocedure verwijzen. Door dat niet te doen heeft de rechtbank het recht geschonden, althans een onbegrijpelijke beslissing gegeven.
15.
Onjuist en/of onbegrijpelijk is het oordeel van de rechtbank in de hierboven onder 12 weergegeven overweging, dat ten aanzien van de vordering van [B] van € 7.436,96 sprake is van een opnieuw betwiste vordering, voor welke betwisting buiten het kader van de verificatievergadering en renvooiprocedure geen ruimte bestaat. De rechtbank miskent dat ten aanzien van deze specifieke vordering nu juist ten onrechte geen verwijzing naar de renvooiprocedure heeft plaatsgevonden, omdat de rechter-commissaris abusievelijk heeft aangenomen dat de bedoelde vordering door [betrokkene 1] in de verificatievergadering werd betwist als (middellijk) bestuurder van de gefailleerde, terwijl [betrokkene 1] die juist betwistte als bestuurder van [verzoekster 1], zijnde een schuldeiser van de gefailleerde, zoals [betrokkene 1] ook de vordering van [B] van (inclusief BTW) € 27.225,-- namens [verzoekster 1] als schuldeiser betwistte.
Toelichting
16.
[verzoekster 1] heeft in de verificatievergadering, bij monde van haar bestuurder [betrokkene 1], de vordering van [B] van € 7.436,96 betwist, terwijl zij schuldeiser was in het faillissement van de gefailleerde. Dat [verzoekster 1] tevens bestuurder van de gefailleerde was, doet daar niet aan af. Zij is in de verificatievergadering, bij monde van [betrokkene 1], niet als bestuurder van de gefailleerde opgetreden maar als schuldeiser.
17.
In het proces-verbaal van de verificatievergadering is ten onrechte opgenomen dat [betrokkene 1] tijdens de verificatievergadering de vordering van [B] van € 7.436,96 heeft betwist in hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van de gefailleerde. [betrokkene 1] trad evenwel op als bestuurder van [verzoekster 1], zijnde een schuldeiser van de gefailleerde. Mr. Veldhuijzen heeft met de hierboven onder 8 vermelde brief van 30 oktober 2015 de rechter-commissaris op deze fout gewezen. Deze brief is de rechtbank bekend. In het proces-verbaal van de zitting van 21 april 2017 is hier op pagina 2 immers naar verwezen:
‘Er worden opnieuw vorderingen betwist. Daartoe zijn de verificatievergadering en de renvooiprocedure. Over het proces-verbaal heeft u een brief aan de rechter-commissaris geschreven, dat [betrokkene 1] ten onrechte als bestuurder is aangemerkt en niet als schuldeiser.’
18.
De brief van mr. Veldhuijzen waar de rechtbank naar verwijst, betreft de reactie op de hierboven onder 7 vermelde brief van de griffie van 27 oktober 2015, waarin is medegedeeld dat de vordering van [B] van € 7.436,96 niet naar de renvooiprocedure is verwezen, omdat die vordering zou zijn betwist door [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van de gefailleerde. Mr. Veldhuijzen heeft in de door de rechtbank in het proces-verbaal genoemde brief van 30 oktober 2015 laten weten dat dit op een misverstand berust en dat [betrokkene 1] de vordering van [B] van € 7.436,96 heeft betwist in hoedanigheid van bestuurder van [verzoekster 1], een schuldeiser van de gefailleerde, net zoals [betrokkene 1] ook de vordering van [B] van (inclusief BTW) € 27.225,-- in hoedanigheid van bestuurder van [verzoekster 1] betwistte. Op deze grond is door mr. Veldhuijzen in de bewuste brief nogmaals verzocht (ook) de betwisting van de vordering van [B] van € 7.436,96 naar de renvooiprocedure te verwijzen. Aan dit verzoek is ten onrechte geen gehoor gegeven.
19.
Tijdens de zitting van 21 april 2017 — tijdens welke zitting overigens als griffier optrad A. Vervoorn, de griffiemedewerker die de hierboven onder 7 en 9 genoemde brieven schreef — was [betrokkene 1] niet aanwezig. Wel was namens [verzoekster 1], waarvan [betrokkene 1] bestuurder is, aanwezig advocaat mr. Landman. Mr. Landman heeft tijdens die zitting een stuk van [betrokkene 1] overhandigd, waarin staat wat [betrokkene 1] tijdens de zitting had willen zeggen (zie proces-verbaal van de zitting van 21 april 2017, p. 4). In dat stuk is door [betrokkene 1] uiteengezet waarom de vordering van [B] van € 7.436,96 in zijn ogen niet juist is. Vervolgens is door hem gesteld:
‘Overigens is dit bezwaar op de verificatievergadering in 2015 ook al op tafel geweest. In een besloten vervolgvergadering is toen besloten dat ik dit ter tafel bracht als bestuurder en niet als crediteur. Een vreemde zaak aangezien ik als crediteur op die vergadering was.’
20.
Dat [betrokkene 1] namens schuldeiser [verzoekster 1] en niet als (middellijk) bestuurder van de gefailleerde op de verificatievergadering aanwezig was, volgt ook uit het feit dat hij (ook) de vordering van [B] van (inclusief BTW) € 27.225,-- namens [verzoekster 1] en niet namens de gefailleerde heeft betwist, om welke reden die vordering door de rechter-commissaris wel naar de renvooiprocedure is verwezen. In het proces-verbaal van de verificatievergadering is op pagina 2 hierover het volgende opgenomen:
‘[betrokkene 1] betwist (als bestuurder van [verzoekster 1] B.V.) als schuldeiser de bonusvordering van [B] B.V. van € 22.500,--, nu aan deze bonus geen daartoe vereist aandeelhoudersbesluit ten grondslag ligt.’
21.
Gelet op het vorenstaande had het de rechtbank duidelijk moeten zijn dat [verzoekster 1] zich in de verzetprocedure op het standpunt stelde dat de rechter-commissaris ten onrechte heeft aangenomen dat de vordering van [B] van € 7.436,96 in de verificatievergadering door [betrokkene 1] in hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van de gefailleerde was betwist in plaats van als bestuurder van [verzoekster 1], en dus als schuldeiser van de gefailleerde, zodat de vordering van [B] van € 7.436,96 destijds ten onrechte niet naar de renvooiprocedure is verwezen. Voor zover de rechtbank het betoog van [verzoekster 1] niet aldus heeft opgevat, berust dat op een onbegrijpelijke lezing van de gedingstukken.
22.
De rechtbank had het verzuim van de rechter-commissaris moeten herstellen door alsnog te doen wat de rechter-commissaris had behoren te doen, namelijk het verzet gegrond verklaren en de vordering van [B] van € 7.436,96 naar de renvooiprocedure verwijzen. Dat de rechtbank daartoe bevoegd is, volgt uit HR 14 mei 1928, NJ 1928, 1680 m.nt. E.M.M. In die procedure constateerde de rechtbank tijdens een verzet tegen de uitdelingslijst dat de preferentie van een op die lijst opgenomen vordering was betwist, terwijl ter zake geen renvooiprocedure was gevoerd. De rechtbank herstelde dit verzuim van de rechter-commissaris door het verzet gegrond te verklaren en de opposant en de schuldeiser alsnog naar de renvooiprocedure te verwijzen. De Hoge Raad accordeerde deze handelwijze van de rechtbank. De rechtbank had in deze procedure dezelfde route moeten kiezen. Door dat niet te doen heeft de rechtbank een onjuist en/of onbegrijpelijk oordeel gegeven.
Redenen waarom:
Verzoekers uw Raad verzoeken de bestreden beschikking van de Rechtbank Rotterdam te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als uw Raad geraden acht; kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 14 juni 2017
F.M. Dekker