Ontleend aan rov. 2.1 en verder van de bestreden beschikking.
HR, 13-06-2014, nr. 13/05774
ECLI:NL:HR:2014:1404
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-06-2014
- Zaaknummer
13/05774
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Vermogensrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1404, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑06‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:330, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:330, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1404, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑11‑2013
- Wetingang
art. 137 Faillissementswet
- Vindplaatsen
NJ 2014/416 met annotatie van F.M.J. Verstijlen
JOR 2014/308 met annotatie van mr. H. de Coninck-Smolders
JOR 2014/308 met annotatie van mr. H. de Coninck-Smolders
Uitspraak 13‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Vereenvoudigde afwikkeling; geen verificatievergadering (art. 137a Fw). Verzet tegen uitdelingslijst; art. 137e Fw. Kan het verzet ertoe strekken beroep te doen op recht van voorrang waarop niet eerder beroep is gedaan? Is vereenvoudigde afwikkeling op één lijn te stellen met HR 9 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2728, NJ 1999/467?
Partij(en)
13 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 13/05774
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.M. Essed,
t e g e n
mr. H.M. EIJKING, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] B.V.,
kantoorhoudende te Naarden,
BELANGHEBBENDE in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de curator.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak met het insolventienummer C/13/11/488-F van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2013 en 13 november 2013.
De beschikking van de rechtbank van 13 november 2013 is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank van 13 november 2013 heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verzoeker] heeft op 9 september 2012 bij de curator in het faillissement van [A] B.V. een vordering ingediend van € 66.760,--. Hij heeft daarbij vermeld dat zijn vordering verband houdt met door of namens hem in privé betaalde belastingschulden van deze vennootschap.
(ii) Bij beschikking van 19 augustus 2013 heeft de (waarnemend) rechter-commissaris op de voet van art. 137a Fw bepaald dat de behandeling van concurrente vorderingen achterwege blijft en dat geen verificatievergadering wordt gehouden.
(iii) Op 9 september 2013 is de (slot)uitdelingslijst in het faillissement van genoemde vennootschap ter griffie neergelegd.
(iv) [verzoeker] is op 19 september 2013 op de voet van art. 137e Fw in verzet gekomen tegen de uitdelingslijst. Hij heeft kort gezegd aangevoerd dat in de uitdelingslijst ten onrechte geen bedrag is opgenomen voor de betaling van zijn vordering en dat hij, gelet op de hiervoor onder (i) bedoelde betalingen, op grond van art. 57 Invorderingswet 1990 is gesubrogeerd in het in art. 21 van die wet bedoelde voorrecht van de fiscus.
3.2
De rechtbank heeft [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“2.8 (…) De tekst van artikel 137e Fw is vrijwel letterlijk hetzelfde als de tekst van artikel 184 Fw. Dat wijst erop dat de wetgever geen onderscheid in de behandeling van het verzet voor ogen heeft gestaan. Aan de andere kant heeft te gelden dat in de situatie van artikel 137e Fw geen sprake is van een verificatievergadering, zodat ook geen proces-verbaal als bedoeld in artikel 121 Fw wordt opgemaakt, dat kracht van gewijsde krijgt.
Uit [de hiervoor aangehaalde beschikking van 9 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2728, NJ 1999/467] kan wel worden afgeleid dat de Hoge Raad de mogelijkheid om alsnog een beroep op een voorrang te doen heeft willen beperken. Weliswaar is er geen verificatievergadering geweest waarop over de voorrang ten gronde is beslist, maar bij indiening van zijn vordering heeft [verzoeker] ook geen voorrang ingeroepen en ook later heeft hij, tot de indiening van het verzet, geen beroep op voorrang gedaan. In die omstandigheden dient op overeenkomstige wijze als het geval is bij een verzet ex artikel 184 Fw te worden beslist dat een verzet tegen de uitdelingslijst ex artikel 137e Fw er niet toe kan strekken alsnog een beroep te doen op een recht op voorrang, waarop eerder geen beroep is gedaan.”
3.3.1
Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het in art. 137e Fw bedoelde verzet niet ertoe kan strekken een beroep te doen op een recht van voorrang waarop niet eerder een beroep is gedaan, en [verzoeker] op die grond niet-ontvankelijk te verklaren. De klacht is terecht voorgesteld.
3.3.2
Ingevolge art. 137e Fw kan een schuldeiser in verzet komen tegen de uitdelingslijst die is opgemaakt in het kader van een vereenvoudigde afwikkeling van het faillissement (art. 137a-137g Fw). Behoudens omstandigheden waarvan in het onderhavige geval geen sprake is, is bij de vereenvoudigde afwikkeling uitgangspunt dat geen verificatievergadering plaatsvindt. Een schuldeiser heeft dan ook geen mogelijkheid zich ter gelegenheid van zodanige vergadering op een recht van voorrang te beroepen. Evenmin kan een bevoorrechte vordering in een van zodanige vergadering op te maken proces-verbaal met kracht van gewijsde worden erkend of, in geval van betwisting van de voorrang, daarover eerder dan bij wege van verzet tegen de uitdelingslijst een beslissing van de rechter worden verkregen (vgl. art. 121-122 Fw).
In dit systeem van vereenvoudigde afwikkeling past dat het aan de curator is om na te gaan welke vorderingen bevoorrecht zijn of zijn gedekt door pand, hypotheek of retentierecht, en daarover in geval van geschil in overleg te treden met de desbetreffende schuldeiser (art. 137b Fw).
3.3.3
Uit hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen volgt dat bij de vereenvoudigde afwikkeling van een faillissement waarin geen verificatievergadering is gehouden, geen sprake is van een situatie die op één lijn kan worden gesteld met die van de door de rechtbank genoemde beschikking van de Hoge Raad van 9 oktober 1998. Voorts vindt de opvatting van de rechtbank dat de schuldeiser die meent een recht van voorrang te hebben, zich daarop bij de indiening van zijn vordering bij de curator moet beroepen, mede gelet op het bepaalde in art. 137b Fw, geen steun in de wet. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte [verzoeker] de mogelijkheid onthouden om bij wege van verzet tegen de uitdelingslijst aanspraak te maken op voorrang, op de grond dat hij van zijn aanspraak op voorrang geen melding heeft gemaakt bij de indiening van zijn vordering.
3.4
Het hiervoor overwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat onderdeel 2 geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2013;
verwijst de zaak naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, M.V. Polak en T.H. Tanja - van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 13 juni 2014.
Conclusie 11‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Vereenvoudigde afwikkeling; geen verificatievergadering (art. 137a Fw). Verzet tegen uitdelingslijst; art. 137e Fw. Kan het verzet ertoe strekken beroep te doen op recht van voorrang waarop niet eerder beroep is gedaan? Is vereenvoudigde afwikkeling op één lijn te stellen met HR 9 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2728, NJ 1999/467?
Partij(en)
13/05774
mr. Timmerman
Zitting 11 april 2014
Conclusie inzake:
[verzoeker]
verzoeker tot cassatie
tegen
mr. H.M. Eijking qq
VERSTEK
Het probleem
Insolventie-(proces)recht. Ingevolge art. 121 lid 4 Fw heeft de in het proces-verbaal van de verificatievergadering opgetekende erkenning van een vordering met recht van voorrang kracht van gewijsde. Een schuldeiser van een geverifieerde en erkende vordering, die verzuimd heeft ter verificatievergadering aanspraak te maken op een recht van voorrang, kan dat verzuim niet bij wege van verzet tegen de uitdelingslijst goedmaken. Verzet leidt dan tot niet-ontvankelijkheid (artikel 184 Fw). In het onderhavige geval gaat het om een vereenvoudigde afwikkeling van een faillissement. Het verzet tegen de uitdelingslijst is gegrond op artikel 137e, lid 1 Fw en strekt ertoe om een recht van voorrang waarop bij de indiening van de vordering geen beroep is gedaan alsnog erkend te krijgen. De rechtbank overweegt dat de tekst van beide wetsartikelen (art. 184 Fw en art. 137e, lid 1 Fw) vrijwel hetzelfde is. Dat wijst erop dat de wetgever geen onderscheid voor ogen heeft gestaan. Maar in de situatie van artikel 137e Fw vindt er geen verificatievergadering, zodat ook geen procesverbaal als bedoeld in artikel 121 Fw wordt opgemaakt. Weliswaar is er in het onderhavige geval geen verificatievergadering geweest, waarop over de voorrang ten gronde is beslist, maar bij indiening van zijn vordering heeft de schuldeiser [verzoeker] ook geen voorrang ingeroepen en ook later heeft hij tot de indiening van het verzet geen beroep op voorrang gedaan. In die omstandigheden dient volgens de rechtbank te worden beslist tot niet-ontvankelijkheid. Het middel bepleit een andere opvatting: wel ontvankelijkheid.
1. Feiten1.en procesverloop
1.1
[verzoeker] heeft bij email van 9 september 2012 aan de curator een vordering in het faillissement ingediend van € 66.760.00. De tekst van de email luidt, voor zover van belang:
“Hierbij wil ik graag mijn persoonlijke vordering op [A] B.V. indienen ter hoogte van 66.760,- euro. Dit bedrag bestaat uit stortingen vanaf mijn privé bankrekening naar de bankrekening van [A] B.V. op de volgende data; 25-05-2011, 26-05-2011 en 29-05-2011. Tevens zijn belastingaanslagen van [A] B.V., betaald vanaf de privé bankrekening van mijn partner [betrokkene] op datum 1-05-2011. [..]"
1.2
In zijn verzetschrift heeft [verzoeker] aangevoerd dat in de slotuitdelingslijst ten onrechte geen bedrag voor de betaling van zijn vordering is opgenomen. Daartoe voert [verzoeker] aan dat de betalingen die hij via de rekening van de failliet, via betaling vanaf de rekening van zijn echtgenote en (al dan niet door middel van verrekening) op grond van de tussen hem en de fiscus gesloten vaststellingsovereenkomst heeft voldaan of nog moet voldoen aan de belastingdienst, door hem zijn voldaan in de hoedanigheid van aansprakelijke voor de belastingschuld van de failliet, op grond van artikel 36 Invorderingswet 1990. Op grond van artikel 57 Invorderingswet 1990 is hij daarom gesubrogeerd in het voorrecht van de fiscus ex artikel 21 Invorderingswet 1990, aldus [verzoeker].
1.3
De curator heeft (primair) aangevoerd dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzet. De rechtbank heeft [verzoeker] in zijn verzet vervolgens niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat oordeel heeft [verzoeker] tijdig en regelmatig2.cassatieberoep ingesteld. De curator heeft in cassatie geen verweer gevoerd.
2. Beoordeling
Belang bij het cassatieberoep
2.1
Uit artikel 57 van de Invorderingswet 1990 (Iw 1990) volgt dat de aansprakelijke, die een deel van de belastingschuld van een ander heeft voldaan, bij zijn verhaal op de belastingschuldige of de mede-aansprakelijke subrogeert in het fiscale voorrecht3.. Wezeman geeft een kritische beschouwing over dit wetsartikel4.en betoogt dat de regel alleen toepassing moet vinden, indien een bestuurder de belastingschuld heeft gedelgd en verhaal zoekt op de belastingschuldige rechtspersoon en niet in gevallen waarin het gaat om verhaal op een niet-aansprakelijke bestuurder of een aan de solvens betaalde bijdrage5.. Degene die heeft bijgedragen aan de belastingschuld zonder daarvoor door de fiscus aansprakelijk te zijn gesteld, heeft volgens Raaijmakers dezelfde positie bij een aansprakelijkheid naar wettelijke maatstaven als de (daadwerkelijk) aansprakelijk gestelde6.. Art. 57 Iw 1990 maakt dit volgens Raaijmakers duidelijk door te kiezen voor de term ‘aansprakelijke’ en niet voor de term ‘aansprakelijkgestelde’ zoals in andere artikelen wel gebeurt7..
2.2
Het behoeft geen betoog dat subrogatie in de bijzondere bevoegdheden van de fiscus is uitgesloten. Art. 57 Iw ziet dan ook ‘uitsluitend’ op de preferentie en dus niet op de bevoegdheid tot invordering per dwangbevel8.. Door de gelijke rangorde van de gesubrogeerde en de fiscus zal er volgens Raaijmakers een ponds-pondsgewijze verdeling moeten volgen als er nog belastingschulden zijn; ondanks de betaling van de aansprakelijke9.. Ik zie er van af om nog verder te problematiseren of [verzoeker] (en/of zijn vrouw) wel een ‘aansprakelijke’ is zoals in 57 Iw wordt bedoeld10.. Dat zou te los komen te staan van het middel en bovendien een feitelijk onderzoek vergen waarvoor geen plaats is in cassatie11.. Volgens mij kan in ieder geval niet gezegd worden dat het inhoudelijke betoog van [verzoeker] over subrogatie zozeer in de lucht hangt dat er geen belang is bij zijn cassatieberoep omtrent de ontvankelijkheid van zijn verzet. Ik meen dan ook dat het cassatieberoep behandeling behoeft.
Bestreden overwegingen
2.3
Het middel bevat twee onderdelen. Het beroep is gericht tegen de volgende overwegingen:
2.5
De curator heeft zijn beroep op de niet-ontvankelijkheid onderbouwd met verwijzing naar aantekening 3 bij artikel 184 Fw in Tekst & Commentaar Insolventierecht. De betreffende aantekening luidt, voor zover thans van belang: [...] Verzet is evenmin toegestaan om alsnog ter zake van een als concurrent geverifieerde vordering een voorrangsrecht te verkrijgen, [...]"
2.6
Namens [verzoeker] is aangevoerd dat de betreffende passage geen toepassing vindt op het onderhavige geval, omdat het verzet van [verzoeker] niet is gegrond op artikel 184 Fw, maar op artikel 137e Fw.
2.7
De aangehaalde passage uit Tekst & Commentaar is ontleend aan een arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 1998, NJ 1999, 467. dat voor zover hier van belang luidt: "[...] Ingevolge het bepaalde bij art. 121 lid 4 F. heeft de in het proces-verbaal van de verificatievergadering opgetekende erkenning van een vordering met recht van voorrang kracht van gewijsde, hetgeen meebrengt dat niet met goed gevolg bij wege van verzet tegen de uitdelingslijst tegen het erkende recht van voorrang kan worden opgekomen (HR 25 januari 1935, NJ 1935, 1633). Evenmin kan een schuldeiser van een geverifieerde en erkende vordering, die verzuimd heeft ter verificatievergadering aanspraak te maken op een recht van voorrang, bij wege van verzet tegen de uitdelingslijst dat verzuim goedmaken (HR 24 juni 1960, NJ 1960,453). [...]”
2.8
Juist is de stelling van [verzoeker] dat de betreffende jurisprudentie betrekking heeft op een verzet gegrond op artikel 184 Fw en dat zijn verzet is gegrond op artikel 137e Fw. De tekst van artikel 137e Fw is vrijwel letterlijk hetzelfde als de tekst van artikel 184 Fw. Dat wijst er op dat de wetgever geen onderscheid in de behandeling van het verzet voor ogen heeft gestaan. Aan de andere kant heeft te gelden dat in de situatie van artikel 137e Fw geen sprake is van een verificatievergadering, zodat ook geen procesverbaal als bedoeld in artikel 121 Fw wordt opgemaakt, dat kracht van gewijsde krijgt. Uit het hiervoor aangehaalde arrest kan wel worden afgeleid dat de Hoge Raad de mogelijkheid om alsnog een beroep op een voorrang te doen heeft willen beperken. Weliswaar is er geen verificatievergadering geweest waarop over de voorrang ten gronde is beslist, maar bij indiening van zijn vordering heeft [verzoeker] ook geen voorrang ingeroepen en ook later heeft hij tot de indiening van het verzet, geen beroep op voorrang gedaan. In die omstandigheden dient op overeenkomstige wijze als het geval is bij een verzet ex artikel 184 Fw te worden beslist dat een verzet tegen de uitdelingslijst ex artikel 137e Fw er niet toe kan strekken alsnog een beroep te doen op een recht op voorrang, waarop eerder geen beroep is gedaan.
2.9
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat [verzoeker] in zijn verzet niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Onderdeel 1: Verzet ex art. 137e Fw kan er toe strekken een beroep te doen op een recht van voorrang
2.4
Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het verzet ex art. 137e Fw er niet toe kan strekken om een beroep te doen op een recht van voorrang, waarop niet eerder een beroep is gedaan. Anders dan de rechtbank kan uit HR 2 oktober 1998, NJ 1999, 467, Alsag/curatoren (m.nt. Van Schilfgaarde) niet worden afgeleid dat de mogelijkheid om bij wege van verzet een beroep op voorrang te doen voor de verzetprocedure ex art. 137e Fw is beperkt. De rechtbank ziet over het hoofd dat, wanneer geen gelegenheid heeft bestaan om tijdens een verificatieprocedure een vraag van preferentie aan de orde te stellen, een daarop gericht betoog in het kader van het verzet ex art. 137e Fw aan de orde kan komen. Het onderdeel betoogt daartoe dat het verzet ex art. 137e Fw - anders dan het verzet ex art. 184 Fw – plaatsvindt in het kader van de vereenvoudigde afwikkeling van het faillissement, in de zin van de vijfde afdeling A Fw (art. 137a-137g Fw). Kenmerkend voor deze procedure tot vereenvoudigde afwikkeling is dat niet bij wijze van uitgangspunt een verificatievergadering plaatsvindt. Onder omstandigheden kan er wel een verificatievergadering worden gehouden (art. 137g Fw), of kan ér een renvooiprocedure volgen (art. 137b Fw). Dergelijke complicaties hebben zich in de onderhavige zaak niet voorgedaan. Het initiatief voor een eventuele discussie over de omvang of rang van een gepretendeerde vordering, ligt bij de curator (vgl. art. 137b Fw). Voorafgaand aan de nederlegging van de (slot)uitdelingslijst, bestaat er voor een crediteur niet noodzakelijkerwijs enige gelegenheid waarbij deze met de curator in discussie treedt over de aan zijn vordering verbonden preferentie. De afwezigheid van een (noodzakelijkerwijs te houden) verificatievergadering vormt derhalve een beslissend verschil tussen de verzetprocedure ex 137e Fw en het verzet dat ex art. 184 Fw bij de "normale" afwikkeling van een faillissement kan rijzen.
2.5
Het standpunt wordt gedeeld door Heemrood-van Dijk. Zij betoogt dat aannemelijk is dat het verzet van art. 137e Fw - anders dan het verzet van de artikelen 184 Fw en volgende - er mede toe kan strekken een op de lijst als erkend geplaatste vordering te betwisten nu bij een ‘normale’ afwikkeling de betwisting van vorderingen plaatsvindt tijdens de verificatievergadering. Volgens Heemrood-van Dijk is voor de vereenvoudigde afwikkeling bij gebreke van een verificatievergadering de betwisting verlegd naar de verzetprocedure12..
2.6
Dat standpunt lijkt in overeenstemming te zijn met hetgeen in de MvT, p.3/4 bij het Wetsvoorstel 27.199 tot invoering van de vereenvoudigde afwikkeling te lezen is. Ik wijs vooral op de laatste twee zinnen van het citaat:
“Zulks kan in de eerste plaats worden gerealiseerd door die afwikkeling van het faillissement –behoudens de afwikkeling van vorderingen waaraan een goederenrechtelijk (zekerheids)recht is verbonden – te beperken tot de afwikkeling van vorderingen waaraan een voorrang is verbonden, indien aannemelijk is dat het actief van de boedel slechts toereikend is voor de algehele of gedeeltelijke voldoening van deze vorderingen. In de tweede plaats wordt de beoogde vereenvoudiging nagestreefd door de bepaling dat in voornoemde situatie geen verificatievergadering zal worden gehouden”. ….“Anders dan het huidige artikel 16 Fw, wordt niet voorgeschreven dat een commissie van schuldeisers en de failliet moeten worden gehoord. Immers, daardoor zou veel van de winst verloren gaan die wordt geboekt doordat geen verificatievergadering plaatsvindt. …Om deze reden is ernaar gezocht de belangen van schuldeisers op een andere wijze te waarborgen. …Voorts kunnen alle schuldeisers, dus ook concurrente, verzet doen tegen de gedeponeerde uitdelingslijst”.
2.7
In 137b Fw is bepaald dat de curator bij een vereenvoudigde afwikkeling zelf nagaat welke vorderingen bevoorrecht zijn, terwijl niet voorgeschreven is dat de curator die vorderingen onmiddellijk op een lijst plaatst13.. Ik merk op dat bij een vereenvoudigde afwikkeling ‘indiening’ van vorderingen waaraan voorrang is verbonden zelfs in het geheel niet plaats hoeft te vinden, willen zij voor uitkering in aanmerking komen. De wetgever heeft ervoor gekozen dat de curator niet-ingediende vorderingen onder omstandigheden zelf op de uitdelingslijst kan plaatsen en als het ware ‘zelf’ kan betwisten14.. Het indienen van vorderingen staat in een vereenvoudigde procedure minder centraal dan in een normale faillissementsprocedure. In het onderhavige geval had [verzoeker] aan de curator gemeld dat zijn vordering bestond uit belastingaanslagen van [verzoeker] BV, die betaald waren door hem zelf en vanaf de privé bankrekening van zijn partner en beroept hij zich pas later uitdrukkelijk op de preferentie, die daaruit zou volgen. Juist omdat de wetgever bij de vereenvoudigde afwikkeling van een faillissement bewust de bescherming van schuldeisers van de verificatievergadering heeft verplaatst naar het verzet tegen de uitdelingslijst, meen ik dat de desbetreffende schuldeiser zich in het stadium van het verzet tegen de uitdelingslijst alsnog op zijn voorrang moet kunnen beroepen. [verzoeker] mocht er in de systematiek van de vereenvoudigde afwikkeling van een faillissement van uitgaan dat de curator zich over zijn recht van voorrang uit eigen hoofde zou uitlaten. In de vereenvoudigde afwikkeling dient de curator, zoals we hebben gezien, zich actief op te stellen. Onderdeel 1 dient m.i. te slagen.
Onderdeel 2: Begrijpelijkheid oordeel voor zover gebaseerd op ‘niet-benutten’ van eerdere mogelijkheid
2.8
Onderdeel 2 klaagt dat voor zover de rechtbank haar niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] (mede) heeft gebaseerd op de overweging in rov. 2.8 dat [verzoeker] bij indiening van zijn vordering geen voorrang heeft ingeroepen en dat ook later, tot de indiening van het verzet, niet heeft gedaan dat oordeel onjuist is dan wel onbegrijpelijk. Dit oordeel zou onjuist zijn voor zover de rechtbank daarin tot uitdrukking brengt dat, wanneer niet reeds bij indiening van de vordering, of in een later stadium - eigener beweging - jegens de curator een beroep op voorrang wordt gedaan, die omstandigheid eraan in de weg staat dat een beroep op die voorrang bij wege van het verzet ex art. 137e Fw wordt gedaan. Een dergelijke eis vindt geen steun in het recht. Voor zover de rechtbank ervan is uitgegaan dat [verzoeker], voorafgaand aan de indiening van zijn verzet, een gelegenheid, bestemd voor het aan de orde stellen van de door hem gestelde voorrang, niet zou hebben benut, dan is ook dat oordeel onjuist en/of onbegrijpelijk, omdat de rechtbank miskent dat het regime van de onderhavige vereenvoudigde afwikkeling een dergelijke gelegenheid niet kent.
2.9
Dit onderdeel behoeft geen behandeling, nu onderdeel 1 m.i. dient te slagen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑04‑2014
Vergelijk 137e en 187 Fw.
Artikel 57 Iw: “De aansprakelijke die in de belasting heeft bijgedragen, is bij zijn verhaal op de belastingschuldige of de mede-aansprakelijke uitsluitend gesubrogeerd in het voorrecht van ’s Rijks schatkist overeenkomstig artikel 21. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de belastingschuldige en de aansprakelijke die in de belasting heeft bijgedragen indien artikel 54 toepassing heeft gevonden”.
Wezeman, ‘Regres en subrogatie in de nieuwe Invorderingswet rijksbelastingen, WPNR 58999, p. 1 e.v.
Wezeman, ‘Regres en subrogatie in de nieuwe Invorderingswet rijksbelastingen, WPNR 58999, p. 3.
Raaijmakers 2007, Aansprakelijkheid in belastingzaken, p. 103. Vergelijk Raaijmakers 2013, Cursus Belastingrecht FBR 10.6.2.
Raaijmakers 2007, Aansprakelijkheid in belastingzaken, p. 103-104.
Raaijmakers 2007, Aansprakelijkheid in belastingzaken, p. 103. Vergelijk Raaijmakers 2013, Cursus Belastingrecht FBR 10.6.2.
[verzoeker] betoogde dat hij als bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is op grond van artikel 36 Invorderingswet. Lid 1 van dat wetsartikel luidt: “Hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting, de omzetbelasting, de accijns, de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak, de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen en de kansspelbelasting verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat volledig rechtsbevoegd is, voor zover het aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen: ieder van de bestuurders overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.” In cassatie kan volgens mij niet als uitgangspunt gelden dat [verzoeker] zich niet op dit artikel zou kunnen beroepen.
Vetter/Tekstra/Wattel/de Wit 2012, Invordering van belastingen, p. 40-41 wijzen er op dat de ene echtgenoot niet aansprakelijk is voor de belastingschulden van de ander, maar dat er wel verhaal mogelijk is op gemeenschappelijk vermogen. Artikel 2.17 IB 2001 en 32 & 44 Iw introduceren bovendien een fiscaalrechtelijke ‘huwelijkse aansprakelijkheid’. Ik kan op deze aspecten van de zaak niet al te veel ingaan nu mij bijvoorbeeld feitelijk van belang lijkt of [verzoeker] in gemeenschap van goederen is gehuwd. Ik moet in het midden laten of de vrouw van [verzoeker] eveneens een hier bedoelde ‘aansprakelijke’ is. Wie dat aan wil nemen, kan zich overigens nog afvragen of de huwelijksgemeenschap in dit verband zo ver strekt dat de vrouw van [verzoeker] zelf in het geheel niet mee hoeft te procederen om met succes de preferentie van haar vordering aan de orde te kunnen stellen.
Kamerstukken II, 1999-2000, 27 199, nr. 3 (MvT), p. 3, p. 6.
Kamerstukken II, 1999-2000, 27 199, nr. 3 (MvT), p. 3, p. 6.
Beroepschrift 21‑11‑2013
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft te kennen:
De heer [verzoeker], wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de [adres], voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te (2514 EA) 's‑Gravenhage aan het Lange Voorhout 3 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. M.A.M. Essed, die door hem is aangewezen om hem in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen en als zodanig dit verzoekschrift ondertekent en indient.
Met dit verzoekschrift stelt de heer [verzoeker] beroep in cassatie in tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, sector civiel recht, van 13 november 2013 onder insolventienummer C/13/11/488-F, gegeven naar aanleiding van het namens [verzoeker] gedane verzet ex art. 137e Fw, in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V.
Belanghebbende is MR. H.M. EIJKING, in zijn hoedanigheid van curator van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V., statutair gevestigd te [vestigingsplaats]. De curator houdt kantoor te (1410 EA) Naarden aan het Arsenaal nr. 66. De curator heeft verweer gevoerd tegen het verzet van de heer [verzoeker] tegen de slotuitdelingslijst.
Inleiding
1.
Dit cassatieberoep betreft de vraag of de voorrang van een vordering ook aan de orde kan worden gesteld in het kader van een verzet tegen de (slot)uitdelingslijst in een faillissement dat vereenvoudigd wordt afgewikkeld (en waarin geen verificatievergadering heeft plaatsgevonden).
2.
De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord, en de heer [verzoeker] (hierna: ‘[verzoeker]’), die zich in de verzetprocedure op een aan zijn vordering verbonden voorrecht beroept, in zijn verzet niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaren is de rechtbank bijgevolg niet toegekomen. [verzoeker] houdt deze beslissing voor onjuist en komt daar in dit cassatieberoep tegen op.
Uitgangspunten
3.
Bij vonnis van 23 augustus 2011 heeft de rechtbank Amsterdam de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V., statutair gevestigd te Huizen, in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. H.M. Eijking tot curator (hierna: de ‘curator’). Bij onherroepelijk geworden arrest van 27 september 2011 heeft het hof te Amsterdam dit vonnis bekrachtigd.
4.
Blijkens de bestreden beschikking van 13 november 2013 wordt dit faillissement vereenvoudigd afgewikkeld in de zin van de artikelen 137a – 137g Fw.
5.
[verzoeker] heeft op 9 september 2012 aan de curator zijn vordering van € 66.760,- in het faillissement van [A] B.V. ingediend, en daarbij aangegeven dat bedrag verband houdt met namens hem in privé betaalde belastingschulden van [A] B.V.1.
6.
De beschikking noch de overige gedingstukken geven er blijk van dat de curator voorafgaand aan de nederlegging van de slotuitdelingslijst op 9 september 2013 is nagegaan of aan [verzoeker] vordering een voorrang verbonden is, noch dat zij zich met elkaar ten aanzien van [verzoeker] vordering hebben verstaan, noch dat tussen hen een geschil is gerezen in de zin van art. 137 b Fw. In cassatie dient derhalve tot uitgangspunt te worden genomen dat geen materieel overleg omtrent de vordering van [verzoeker] heeft plaatsgevonden, voorafgaand aan de onderhavige verzetprocedure.
7.
Zoals onder het regime van de vereenvoudigde afwikkeling regel is, heeft blijkens de beschikking in deze onderhavige zaak geen verificatievergadering plaatsgevonden, en is(/kon) aangaande de vordering van [verzoeker] evenmin een renvooiprocedure (worden) gevoerd.
8.
Op 9 september 2013 is de op 19 augustus 2013 door de rechter-commissaris goedgekeurde slotuitdelingslijst ter griffie nedergelegd. Daarin is geen voorziening voor de betaling van de vordering van [verzoeker] opgenomen.
9.
Bij bezwaarschrift van 19 september 2013 is [verzoeker] in verzet gekomen tegen de slotuitdelingslijst.
Hij heeft zijn verzet — kort gezegd — gegrond op het standpunt dat hij een regresvordering op de failliet heeft wegens de betaling van diens belastingschulden. Aan die vordering is, ingevolge art. 21 en 57 Invorderingswet 1990, een voorrecht verbonden. Met de aan dit voorrecht verbonden voorrang is in de slotuitdelingslijst geen rekening gehouden. Was dat wel gebeurd, dan had dat tot gevolg moeten hebben dat hem enige uitkering uit het faillissement toekomt.2.
10.
De rechtbank heeft dit betoog niet inhoudelijk beoordeeld, maar [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet, omdat naar haar oordeel een verzet ex art. 137e Fw niet ertoe kan strekken ‘alsnog’ een beroep te doen op een recht van voorrang, waarop eerder geen beroep is gedaan (rov. 2.8).
11.
Tegen deze beslissing voert [verzoeker] aan het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist als vervat in de ten deze bestreden beschikking, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende — in onderlinge samenhang te lezen — redenen:
Middelonderdelen
Inleiding
12.
De klachten van [verzoeker] richten zich tegen het oordeel van de rechtbank in de rov. 2.8–2.9 van haar beschikking, alsmede tegen het dictum.
13.
De rechtbank baseert haar beslissing in rov. 2.8 om [verzoeker] in zijn verzet niet-ontvankelijk te verklaren op de overwegingen dat:
- (a)
- (b)
aan de andere kant er in de situatie van art. 137 e Fw geen sprake is van een verificatievergadering of een kracht van gewijsde bezittend proces-verbaal daarvan;
- (c)
uit het arrest HR 9 oktober 1998, NJ 1999,467 kan worden afgeleid dat de Hoge Raad de mogelijkheid om alsnog een beroep op voorrang te doen heeft willen beperken;
- (d)
er weliswaar geen verificatievergadering is geweest, maar [verzoeker] bij indiening, noch voorafgaand aan het verzet, een beroep op voorrang heeft gedaan.
Deze overwegingen (waarvan met name: (a), (c)-(d)) brengen de rechtbank tot de conclusie dat onder deze omstandigheden hetzelfde geldt als voor het verzet ex art. 184 Fw, zodat het onderhavige verzet ex art. 137 e Fw niet ertoe kan strekken alsnog een beroep te doen op een recht van voorrang, waarop niet eerder een beroep is gedaan.
Onderdeel 1
Klacht
14.
De rechtbank heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, door te oordelen dat het verzet ex art. 137e Fw er niet toe kan strekken een beroep te doen op een recht van voorrang, waarop niet eerder een beroep is gedaan, en [verzoeker] op die grond niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank miskent dat er in een situatie als de onderhavige wel degelijk de mogelijkheid bestaat om in het kader van het verzet van art. 137e Fw een beroep te doen op aan een vordering verbonden voorrang.
Anders dan de rechtbank overweegt, kan uit HR 9 oktober 1998, NJ 1999, 467, Alsag/curatoren (m.nt. Van Schilfgaarde) niet worden afgeleid dat Uw Raad de mogelijkheid om bij wege van verzet een beroep op voorrang te doen, voor de verzetprocedure ex art. 137e Fw heeft beperkt. De rechtbank ziet eraan voorbij dat wanneer geen gelegenheid heeft bestaan om tijdens een verificatieprocedure een vraag van preferentie aan de orde te stellen, een daarop gericht betoog in het kader van het verzet ex art. 137e Fw, indien daaraan geen verificatievergadering vooraf is gegaan, nog aan de orde kan worden gesteld. Althans ziet de rechtbank over het hoofd dat in een geval als het onderhavige, dat zich erdoor karakteriseert dat geen verificatievergadering is gehouden, geen renvooiprocedure (ter zake de vordering van [verzoeker]) is/kon worden gevolgd, en evenmin enige andere (door de rechtbank vastgestelde) discussie tussen de curator en [verzoeker] over de aan de vordering verbonden voorrang is gevoerd, er rechtens niets aan in de weg staat dat [verzoeker] voor het eerst bij wege van verzet een beroep doet op een recht van voorrang.
Toelichting
15.
Het verzet ex art. 137e Fw vindt — anders dan het verzet ex art. 184 Fw — plaats in het kader van de vereenvoudigde afwikkeling van het faillissement, in de zin van de vijfde afdeling A Fw (art. 137a–137g Fw). Kenmerkend voor deze procedure tot vereenvoudigde afwikkeling, is dat niet bij wijze van uitgangspunt een verificatievergadering plaatsvindt.3. Het initiatief voor een eventuele discussie over de omvang of rang van een gepretendeerde vordering, ligt bij de curator (vgl. art. 137b Fw).
Voorafgaand aan de nederlegging van de (slot)uitdelingslijst, bestaat er voor een crediteur derhalve niet noodzakelijkerwijs enige gelegenheid waarbij deze met de curator in discussie treedt over de aan zijn vordering verbonden preferentie.
16.
De afwezigheid van een (noodzakelijkerwijs te houden) verificatievergadering vormt derhalve een beslissend verschil tussen de verzetprocedure ex 137e Fw en het verzet dat ex art. 184 Fw bij de ‘normale’ afwikkeling van een faillissement kan rijzen. Uit HR 9 oktober 1998, NJ 1999, 467, Alsag/curatoren (m.nt. Van Schilfgaarde) moet worden afgeleid dat een beroep op aan een vordering verbonden voorrang niet kan worden gedaan in het kader van een verzet ex art. 184 Fw, omdat de mogelijkheid bestond zulks ter verificatievergadering te doen.4. Het oordeel van Uw Raad in die zaak, dat een op achterstelling toegespitste discussie daartegen wel degelijk ook in het kader van verzet kan rijzen, indien die vraag niet op de verificatievergadering aan de orde is gesteld, onderstreept dat voor de vraag naar de welke onderwerpen in het kader van het verzet aan de orde kunnen worden gesteld, de mogelijkheid om daaromtrent ter verificatievergadering over in discussie te treden, bepalend is.
17.
Bij een vereenvoudigde afwikkeling van het faillissement, waar, zoals in het onderhavige geval, geen verificatievergadering is gehouden (noch een renvooiprocedure is/kon worden gevoerd), staat er dan ook geen enkele rechtsregel aan in de weg dat bij gelegenheid van verzet tegen de slotuitdelingslijst aanspraak wordt gemaakt op een aan de vordering verbonden voorrang.
Vgl. R.R.M. de Moor en W. Schoorlemmer, Vereenvoudigde afwikkeling van faillissementen, 2005, nr. 88:
‘Een belangrijk verschil tussen het verzet tegen de uitdelingslijst na verificatievergadering zoals geregeld in artikel 184 en het verzet zoals voorzien binnen de procedure tot vereenvoudigde afwikkeling is daarin gelegen, dat de verzetprocedure bij de vereenvoudigde afwikkeling daarnaast de mogelijkheid biedt om de vordering van de voor uitdeling in aanmerking komende crediteuren respectievelijk de daaraan verbonden voorrang of voorrechten te betwisten. Vindt bij de ‘normale’ afwikkeling de betwisting plaats ter verificatievergadering; bij de vereenvoudigde afwikkeling is dit, nu een verificatievergadering ontbreekt, verlegd naar de verzetprocedure.’
Vgl. ook Wessels, Insolventierecht V, derde druk, 2011, nr. 5260–5262, alsmede (impliciet) MvT, Kamerstukken II, 1999–2000, 27 199, nr. 3, p. 7.
Vgl. ook R.J. van Galen, ‘Vereenvoudigde afwikkeling van faillissementen’, Ondernemingsrecht 2002, p. 291 e.V., die nr. 5 van mening lijkt zijn dat discussie over omvang en preferentie bij het verzet ex art. 137e Fw mogelijk moet zijn.
Onderdeel 2
18.
Voor zover de rechtbank haar niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] (mede) heeft gebaseerd op de overweging in rov. 2.8, dat [verzoeker] bij indiening van zijn vordering geen voorrang heeft ingeroepen en dat ook later, tot de indiening van het verzet, niet heeft gedaan, is dat oordeel onjuist dan wel onbegrijpelijk.
Dit oordeel is onjuist, voor zover de rechtbank daarin tot uitdrukking brengt dat, wanneer niet reeds bij indiening van de vordering, of in een later stadium — eigener beweging — jegens de curator een beroep op voorrang wordt gedaan, die omstandigheid eraan in de weg staat dat een beroep op die voorrang bij wege van het verzet ex art. 137e Fw wordt gedaan. Een dergelijke eis vindt geen steun in het recht.
19.
Voor zover de rechtbank ervan is uitgegaan dat [verzoeker], voorafgaand aan de indiening van zijn verzet, een gelegenheid, bestemd voor het aan de orde stellen van de door hem gestelde voorrang, niet zou hebben benut, dan is ook dat oordeel onjuist en/of onbegrijpelijk, omdat de rechtbank miskent dat het regime van de onderhavige vereenvoudigde afwikkeling een dergelijke gelegenheid niet kent.
Redenen waarom:
Verzoeker uw Raad verzoekt de bestreden beschikking van de rechtbank te Amsterdam te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als uw Raad geraden acht; kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 21 november 2013
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 21‑11‑2013
Zie Bezwaarschrift zijdens [verzoeker] van 19 september 2013, bijlage 1.
Vgl. rov. 2.2 van de beschikking; Bezwaarschrift van 19 september 2013, p. 1–2; Pleitnota mr. Jagersma zijdens [verzoeker] d.d. 6 november 2013, m.n. nrs. 25–36.
In het hier niet aan de orde zijnde geval dat de aan een vordering verbonden voorrang ter verificatievergadering is erkend, staat de kracht van gewijsde van de erkenning die in het proces-verbaal van deze vergadering is opgetekend, eraan in de weg dat op een later moment (bij verzet), deze voorrang nogmaals aan de orde wordt gesteld; vgl. Alsag/curatoren rov. 3.4.