Deze zaak hangt samen met 12/05399 ([medeverdachte]), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 04-11-2014, nr. 12/04418
ECLI:NL:HR:2014:3084, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-11-2014
- Zaaknummer
12/04418
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3084, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1142, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:1142, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3084, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0456
Uitspraak 04‑11‑2014
Inhoudsindicatie
BTW-carrousel. Slagende bewijsklachten bedrieglijke bankbreuk en witwassen (criminele herkomst). CAG: anders.
Partij(en)
4 november 2014
Strafkamer
nr. 12/04418
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van (de Hoge Raad begrijpt:) het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 27 juni 2012, nummer 21/004627-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Verbruggen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste tot en met het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het zesde middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer over de motivering van het in de zaak met parketnummer 16/994001-07 onder 4 bewezenverklaarde.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is in voormelde zaak onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 23 september 2005 tot en met 26 januari 2007 in Nederland, telkens terwijl ten aanzien van verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 25 februari 2004 (04/188 R) de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing was ter bedrieglijke verkorting van de rechten die zijn schuldeiser(s) jegens de boedel kunnen doen gelden, en terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 31 juli 2006 (04/188 R) failliet is verklaard ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), lasten heeft verdicht en baten niet heeft verantwoord, hebbende hij, verdachte,
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over gelden op een bankrekening bij de Bank Sabadell te Spanje (rekeningnummer [001]) en voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over gelden op een bankrekening bij de la Caixa Bank te Spanje (rekening nummer(s) [002] en [003]) en
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat er vanaf genoemde bankrekeningen gelden zijn overgemaakt naar bankrekening(en) en/of de Master Card en/of de Visa Card welke op naam was/waren gesteld van [betrokkene 1]."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"19. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering (D-197 van dossier 34521, 34952 en 34953), te weten een definitieve toepassing schuldsanering van de rechtbank Utrecht d.d. 25 februari 2004, voor zover inhoudende:
De rechtbank spreekt de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1965.
20. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-1-1, pagina 4), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had de beschikking over gelden die op de rekening van [A] zijn gestort.
21. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-l-10, pagina 6), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 2] heeft [betrokkene 1] en mij geld geleend. Ik denk dat ik in 2006 in totaal circa € 60.000 van hem heb gekregen. Dit geld is deels overgemaakt naar de bankrekening van [A] bij La Caixa en een ander deel is overgemaakt naar Andorra.
22. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (Tweede aanvullend proces-verbaal, G-3-1), voor zover inhoudende als verklaring van M. Verhoeff curator, zakelijk weergegeven:
Ik wist niet dat [verdachte] kon beschikken over bankrekeningen in het buitenland. Bij deze wens ik aangifte te doen van bedrieglijke bankbreuk."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van het bewezenverklaarde voorts het volgende overwogen:
"Op 25 februari 2004 is ten aanzien van verdachte de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard (D-197).
Verdachte heeft verklaard dat hij de beschikking had over gelden die op de rekening van [A] zijn gestort (V1-1).
Voorts heeft verdachte verklaard dat de curator niet wist dat hij facturen had gezonden vanuit [A] in Spanje en ook niet dat hij over de gelden van [A] kon beschikken (V1-2).
In het dossier bevindt zich een afschrift van een Postbankrekening van [betrokkene 1] en een stortingsbewijs, waaruit blijkt dat verdachte op 15 september 2009 € 3.000,− op deze rekening heeft gestort (D-145).
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dat geld contant in zijn zak had zitten en dat hij dat kort daarvoor contant had opgenomen bij zijn bank in Andorra. Verdachte denkt in totaal in 2006 € 60.000,− van [betrokkene 2] te hebben gekregen. Dat geld is deels overgemaakt naar de bankrekening van [A] bij La Caixa en een ander deel is overgemaakt naar Andorra.
Bewindvoerder M. Verhoef heeft tegen verdachte aangifte gedaan van bedrieglijke bankbreuk. Zij heeft verklaard dat zij niet wist dat verdachte kon beschikken over bankrekeningen in het buitenland (G3-1).
Op grond van deze bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd."
3.3.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat de verdachte de beschikking had over "gelden op een bankrekening bij de Bank Sabadell te Spanje (rekeningnummer [001])" noch dat vanaf genoemde bankrekening en de bankrekening bij de La Caixa Bank te Spanje "gelden zijn overgemaakt" naar bankrekening(en) en/of de Master Card en/of de Visa Card welke op naam was/waren gesteld van [betrokkene 1].
3.4.
Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het zevende middel
4.1.
Het middel klaagt onder meer over de motivering van het in de zaak met parketnummer 16/994001-07 onder 5 bewezenverklaarde.
4.2.
Ten laste van de verdachte is in voormelde zaak onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 23 september 2005 tot en met 26 januari 2007 in Nederland en/of in Spanje een geldbedrag voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag − onmiddellijk of middellijk − afkomstig was uit enig misdrijf."
4.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"19. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering (D-197 van dossier 34521, 34952 en 34953), te weten een definitieve toepassing schuldsanering van de rechtbank Utrecht d.d. 25 februari 2004, voor zover inhoudende:
De rechtbank spreekt de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1965.
20. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-1-1, pagina 4), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had de beschikking over gelden die op de rekening van [A] zijn gestort.
21. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-l-10, pagina 6), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 2] heeft [betrokkene 1] en mij geld geleend. Ik denk dat ik in 2006 in totaal circa € 60.000 van hem heb gekregen. Dit geld is deels overgemaakt naar de bankrekening van [A] bij La Caixa en een ander deel is overgemaakt naar Andorra.
22. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (Tweede aanvullend proces-verbaal, G-3-1), voor zover inhoudende als verklaring van M. Verhoeff curator, zakelijk weergegeven:
Ik wist niet dat [verdachte] kon beschikken over bankrekeningen in het buitenland. Bij deze wens ik aangifte te doen van bedrieglijke bankbreuk."
4.4.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
4.5.
In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 16/994001-07 onder 4 en onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014.
Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
BTW-carrousel. Slagende bewijsklachten bedrieglijke bankbreuk en witwassen (criminele herkomst). CAG: anders.
Nr. 12/04418
Mr. Vegter
Zitting 8 april 2014
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof Arnhem heeft bij arrest van 27 juni 2012 de verdachte ter zake van parketnummer 16-993111-05 onder 1 en parketnummer 16-994001-07 onder 1, 2 en 6 telkens “medeplegen van meermalen gepleegd, valsheid in geschrift”, ten aanzien van parketnummer 16-993111-05 onder 2 en parketnummer 16-994001-07 onder 3 telkens “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, wegens parketnummer 16-993111-05 onder 3 en parketnummer 16-994001-07 onder 4 telkens “bedrieglijke bankbreuk” en ten aanzien van parketnummer 16-994001-07 onder 5. “witwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de verbeurdverklaring uitgesproken van inbeslaggenomen voorwerpen, zoals in het arrest omschreven.
2. Verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. A. Verbruggen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende acht middelen van cassatie.
3. Waar het over gaat
3.1.
Het gaat in de onderhavige zaak om het volgende. Aan verdachte wordt onder meer verweten dat hij schijntransacties heeft opgezet door het maken van valse facturen, terwijl er geen sprake was van een koopovereenkomst, noch van een intentie tot levering van goederen. Het enige doel van de facturen zou zijn het plegen van BTW-fraude. Het fiscale nadeel zou hierbij zijn gelegen in het Verenigd Koninkrijk. De BTW-fraude waar het in deze zaak om gaat wordt ook wel aangeduid als BTW-carrouselfraude.2.Het gaat bij deze vorm van BTW-fraude om een opzet waarbij verschillende vennootschappen in verschillende landen betrokken zijn. In casu gaat het om de verkoop van Computer Processing Units (hierna: CPU’s). Bij een doos met CPU’s is de inhoud zeer kwetsbaar en verliest bij opening zijn waarde, bijvoorbeeld CPU’s die stofvrij zijn verpakt. Dozen blijven hierdoor veelal ongeopend. Er vindt een aankoop van CPU's plaats vanuit een andere EU-lidstaat. Het gaat daarbij om een aankoop tegen het intracommunautaire 0% tarief voor de BTW. De goederen worden vervolgens aan een binnenlandse partij verkocht waarbij BTW in rekening wordt gebracht. De importeur is gehouden de aldus ontvangen BTW af te dragen, maar blijft daarbij in gebreke. De importeur wordt ook wel aangeduid als de ploffer. De koper van de goederen verkoopt de goederen vervolgens en kan de BTW verrekenen of terugvragen. De goederen worden vervolgens veelal geëxporteerd, soms naar een land buiten de EU, zodanig dat de verkoper geen BTW in rekening hoeft te brengen.
Om de winst te vergroten kunnen dezelfde goederen meermalen een ronde maken. Vaak worden verschillende tussenschakels in verschillende landen gebruikt om zo de kans op ontdekking te verkleinen. Deze tussenschakels worden ook wel aangeduid als buffers. De winst, dat wil zeggen de niet afgedragen, maar wel teruggevorderde, BTW, wordt over de schakels verdeeld. Ook kan er sprake zijn van facturen zonder dat er enige levering van goederen plaatsvindt. Er wordt dan een fictieve handelsstroom gecreëerd.
3.2.
In de zaak met parketnummer 16-994001-07 werden er – kort gezegd – op één dag dozen met CPU’s gekocht en verkocht door bedrijven in Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. De goederen begonnen bij [P] in België en werden aan het einde van de dag weer teruggekocht door [P]. De partij die begon met het overboeken van het geld kreeg op zeer korte termijn (een uur tot enkele uren later) zijn geld weer terug. Het geld heeft dan een ronde gemaakt langs alle bankrekeningen van alle betrokken kopers en verkopers. Alle betrokkenen hielden rekeningen aan bij een wisselkantoor dat in staat was om zeer snel betalingen van de ene naar de andere rekening te maken. Naar alle waarschijnlijkheid zijn de goederen daadwerkelijk getransporteerd en opgeslagen. Voordat de goederen aan hun ronde langs de bedrijven begonnen stond al vast wat de prijs was die ieder van de betrokkenen zou betalen en ontvangen.
3.3.
In de zaak met parketnummer 16-993111-05 werden de CPU’s veelal ingekocht van buitenlandse leveranciers en werden aan een buitenlandse afnemer verkocht. De opslag geschiedde in Nederland of het Verenigd Koninkrijk. De dozen gingen vaak meerdere keren rond.
4. Bewezenverklaring en bewijsoverweging
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Parketnummer 16-993111-05:
Feit 1:
hij in de periode van maart 2004 tot en met juli 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtsperso(o)n(en) telkens een of meer facturen, te weten
(Zaak 1 en O-PV)
facturen blijkens de opdruk afkomstig van [B] B.V. en gericht aan [C] (Spanje) (bijlage bij Zaak 1 D-5 en D-23 en D-24 en D-41 en bijlage bij O-PV D-33 en D-57) en [D] (Luxemburg) (bijlage bij zaak 1 D-8 en D-13 en D-16 en D-17 en D-32 en D-34 en bijlage bij O-PV D-46 en D-120 en D-144 en D-145 en D-166) en [E] (Frankrijk) (bijlage bij zaak 1 D-40) en
(Zaak 2 en O-PV)
facturen blijkens de opdruk afkomstig van [F] B.V. en [F] en gericht aan [C] (Spanje) (onder meer bijlage bij Zaak 2 D-4 en D-24 en D-41 en D-53 en D-70 en D-86 en bijlage bij O-PV D-17 en D-40 en D-131 en [G] (Verenigd Koninkrijk) (bijlage bij Zaak 2 D-12 en D-14 en D-15 en D-29 en D-45) en [D] (Luxemburg) (bijlage bij Zaak 2 D-63 en bijlage bij O-PV D-38) en [H] Ltd (Verenigd Koninkrijk) (bijlage bij zaak 2 D-60 en D-102) en [I] SL (Spanje) (bijlage bij O-PV D-4 en D-5) en
(Zaak 3 en O-PV)
facturen blijkens de opdruk afkomstig van [J] en gericht aan [K] (Estland) (bijlage bij Zaak 3 D-5 en D-47 en D-78 en D-82 en D-85 en D-96 en D-102) en [C] (Spanje) (bijlage bij Zaak 3 D-37 en D-44 en D-64 en D-67 en D-112 en D-118 en D-121 en bijlage bij O-PV D-85 en D-107 en D-116 en D-139) en [G] (Verenigd Koninkrijk) (onder meer bijlage bij Zaak 3 D-24 en D-58 en D-71 en D-88 en D-109 en bijlage bij O-PV D-101 en D-126) en [D] (Luxemburg) (bijlage bij Zaak 3 D-53) en/of [L] (Duitsland) (bijlage bij Zaak 3 D-106) en
(Zaak 4 en O-PV)
facturen blijkens de opdruk afkomstig van [M] B.V. en gericht aan [C] (Spanje) (bijlage bij Zaak 4 D-5 en D-9 en D-32) en [D] (Luxemburg) (bijlage bij Zaak 4 D-15 en D-21 en D-28 en D-38 en D-41 en D-44 en D-49) en [E] (Frankrijk)
(bijlage bij Zaak 3 D-53 en D-76),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde facturen de suggestie gewekt dat telkens sprake is van een koopovereenkomst tussen verkoper en koper aan welke facturen geen reële overeenkomsten tot levering van goederen ten grondslag hebben gelegen en het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen door levering van de verkoper aan de koper en dat de vereiste wilsovereenkomst voor rechtsgeldige overeenkomst heeft ontbroken, maar dat de betreffende schijntransacties slechts tot doel hadden BTW-fraude mogelijk te maken, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 2:
hij in de periode van maart 2004 tot en met juli 2005 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie welke werd gevormd door verdachte en:
- [medeverdachte] en
andere natuurlijke personen en rechtspersonen
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het plegen van het valselijk opmaken van geschriften, te weten facturen en purchase orders en release orders bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen.
Feit 3:
hij in de periode van februari 2004 tot en met juli 2005 te Utrecht, in Nederland, terwijl ten aanzien van verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 25 februari 2004 de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten die zijn schuldeisers jegens de boedel konden doen gelden, lasten heeft verdicht en baten niet heeft verantwoord, immers heeft hij, verdachte, kwitanties betreffende huurbetalingen (D-191 en/of D-192) aan de bewindvoerder overgelegd terwijl deze huurpenningen niet verschuldigd waren en heeft hij verzwegen aan de bewindvoerder dat hij inkomsten uit eigen arbeid heeft verworven bij [A] B.V. en [J] B.V., van welke inkomsten nu de suggestie is gewekt dat die door [betrokkene 1] zijn verworven en aan [betrokkene 1] zijn uitbetaald (D-184 en/of D-185) terwijl deze voornoemde [betrokkene 1] geen arbeid heeft verricht.
Parketnummer 16-994001-07:
Feit 1 :
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007 te Utrecht, althans in Nederland en/of in Spanje en/of in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk, telkens tezamen en in vereniging met anderen, geschriften, te weten:
- een purchase Order (bijlage D-1a) en
- twee verkoopfacturen (bijlage D-1 b en D-2a)
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid met
betrekking tot bovenbedoelde Purchase Order en facturen de suggestie gewekt dat
- sprake is van een koopovereenkomst tussen een verkoper (No. 1 [N] Ltd of [O]) en (een) koper ([O] of [P] N.V.)
- terwijl aan die Purchase Order en/of factu(u)r(en) geen reële overeenkomst(en) tot levering van goederen ten grondslag heeft/hebben gelegen en
- het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen door levering van de verkoper aan de koper en
- de vereiste wilsovereenstemming voor rechtsgeldige overeenkomst(en) heeft/hebben ontbroken, maar dat de betreffende (schijn)transactie(s) slechts tot doel hadden BTW-fraude mogelijk te maken,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 2:
hij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 december 2006 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, geschriften, te weten
- een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (bijlage D-59) en
- loonstroken (bijlage D-62 tot en met D-71),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde arbeidsovereenkomst en die loonstroken
- doen voorkomen dat er tussen hem, verdachte, en [Q] een reële arbeidsovereenkomst was gesloten (mede) op grond waarvan, verdachte, werkzaamheden op aanwijzing van de werkgever (te weten [Q]) diende te verrichten en
- op die loonstroken vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden dat er in
periode 4 tot en met periode 13 sprake was van netto te betalen salaris en van een functie als administratief medewerker,
terwijl er in werkelijkheid door verdachte geen werkzaamheden ten behoeve van die werkgever zijn verricht en er in werkelijkheid in die perioden geen sprake was van gewerkte dagen en uren enan salaris en van een functie als administratief medewerker, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 3:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007 in Nederland en/of in Spanje en/of in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en:
- M. Chr. ([medeverdachte]) Heijmeriks en
- [betrokkene 2] en
andere natuurlijke personen en rechtspersonen
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het plegen van het valselijk opmaken van geschriften, te weten facturen bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 4:
hij in de periode van 23 september 2005 tot en met 26 januari 2007 in Nederland, telkens terwijl ten aanzien van verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 25 februari 2004 (04/188 R) de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing was ter bedrieglijke verkorting van de rechten die zijn schuldeiser(s) jegens de boedel kunnen doen gelden, en terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 31 juli 2006 (04/188 R) failliet is verklaard ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), lasten heeft verdicht en baten niet heeft verantwoord, hebbende hij, verdachte,
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over gelden op een bankrekening bij de Bank Sabadeli te Spanje (rekeningnummer [001]) en voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over gelden op een bankrekening bij de la Caixa Bank te Spanje (rekening nummer(s) [002] en [003]) en
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat er vanaf genoemde bankrekeningen gelden zijn overgemaakt naar bankrekening(en) en/of de Master Card en/of de Visa Card welke op naam was/waren gesteld van M. [betrokkene 1];
Feit 5:
hij in de periode van 23 september 2005 tot en met 26 januari 2007 in Nederland en/of in Spanje een geldbedrag voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Feit 6:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007 in Nederland en/of in Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, geschriften, te weten facturen:
- een factuur d.d. 01 maart 2006 van [A] gericht aan [betrokkene 4] (bijlage D-18) en
- een factuur d.d. 01 juni 2006 van [A] gericht aan [betrokkene 4] (bijlage D-17) en
- een factuur d.d. 28 april 2006 van [A] gericht aan [R] (bijlage D-3a) en
- een factuur d.d. 28 april 2006 van [A] gericht aan [O] (bijlage D-4a),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt , immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar valselijk en/of in strijd met de waarheid via die facturen aan die [betrokkene 4] en aan die [R] en [O] bedragen in rekening gebracht voor "Consultancy fee" en/of "Consultancy Fee april 2006", terwijl er in werkelijkheid geen "consultancy" werkzaamheden door hem, verdachte, waren verricht, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.”
4.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 1 van parketnummer 16-994001-07
Aan verdachte wordt verweten dat hij, gezamenlijk en in vereniging met anderen, geschriften valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken. Het gaat daarbij om een drietal documenten:
- en aankooporder van [O], een Deense onderneming, waarbij deze 1260 CPU's van het type SL7Z9 koopt van No. 1 [N] Ltd. Deze verkoper is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. De order is gedateerd 28 april 2006.
- Een factuur van No. 1 [N] Ltd. gericht aan [O] met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 12 mei 2006.
- Een factuur van [O] gericht aan [P] N.V. (een Belgische vennootschap, hierna te noemen [P]) met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 22 mei 2006.
In alle drie voornoemde documenten gaat het om transacties waarmee 1260 CPU’s gemoeid zijn van steeds hetzelfde type. Het openbaar ministerie heeft gesteld dat voornoemde documenten ten onrechte de suggestie wekken dat sprake was van verkoopovereenkomsten met betrekking tot CPU's, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was. Volgens het openbaar ministerie was sprake van schijntransacties met als enig doel het mogelijk maken van BTW-fraude.
Voor een weergave van de soort BTW-fraude waar het in de/e zaak om gaat, verwijst het hof naar hetgeen hieromtrent later in dit arrest wordt overwogen onder feit 1 van parketnummer 16/993111-05.
Ten aanzien van het bewijs overweegt het hof als volgt. Een mobiele telefoon van verdachte is vanaf 10 april 2006 getapt. Op 30 mei 2006 is door de officier van justitie een bevel gegeven om ook een mobiele telefoon van medeverdachte (en broer van verdachte) [medeverdachte] te tappen. Uit de getapte telefoongesprekken van verdachte en van zijn broer in de periode 15 tot en met 19 mei 2006, ontstaat een beeld van een transactie in CPU's. Het hof acht in het bijzonder de volgende passages van belang.
Een gesprek van 15 mei 2006 tussen [medeverdachte] en [verdachte]. [verdachte]: "Maar hij vroeg mij hoeveel eh ... bedrijven zitten er tussen degenen aan wie we verkopen en de uiteindelijke importeur weer in Engeland. (...) ja, maar kijk, hij wil dan weten hoeveel plekken er nog na [P] komen." [medeverdachte]: "Dat is rond, dat zijn wij hier en dan gaal het naar de importer."
[verdachte]: "Twee bujfers. Oké dat wil die minimaal hebben, dan is het goed."
Een gesprek van 15 mei 2006 tussen [verdachte] en een onbekende man, in het Engels. [verdachte]: "Zitten er op zijn minst twee bedrijven tussen, misschien zelfs drie, maar minstens twee voordat het weer naar de importeur gaal (..) en dan zijn we veilig (...)."
Een gesprek van 16 mei 2006 tussen [medeverdachte] en [verdachte]. [medeverdachte]: "Als dat Spaanse bedrijf de importer levert dan gaat het naar de exporter toe en de exporter verkoopt die stock toch. Aan wie verkoopt hij die stock? Hij verkoopt die stock aan [betrokkene 5]. Nou [betrokkene 5] moet hem betalen."
[verdachte]: "Precies, die ontvangt toch zijn geld terug van [P]?" [medeverdachte]: "Precies, maar omdat hij het de eerste keer voorfinanciert (...)."
[verdachte]: "Hoe lang is dat geld weg dan? Het is toch een transactie op een uur? " [medeverdachte]: "Ja, het is een uur weg."
[medeverdachte] is tijdens zijn verhoren met hiervoor aangehaalde gesprekken geconfronteerd. Hij heeft verklaard dat hij vooraf wist dat er sprake zou zijn van carrouselfraude bij de aankoop van CPU's via de lijn [O], [P] en [S]. Hij wist dat er een fraude werd opgezet van dagelijks tussen 5 en 10 dozen CPU's, die zouden rondgaan. CPU's worden over het algemeen verhandeld in dozen waarbij elke doos een uniek serienummer heeft. De prijzen en dus ook de winst van deze transacties waren tevoren vastgesteld. Uiteindelijk, aldus [medeverdachte], zijn er maar eenmaal dozen verkocht omdat [P] dezelfde dozen terugkreeg van [O]. Op die manier zou het volgens een vertegenwoordiger van [P] wel erg zichtbaar zijn dat carrouselfraude werd gepleegd.
[medeverdachte] is op 29 januari 2007 op deze verklaring teruggekomen. Hij heeft toen, en ook op de zitting van 6 maart 2008, onder meer verklaard dat hij nergens van op de hoogte was en dat er geen sprake was van carrouselfraude omdat er maar één transactie is geweest. Voor carrouselfraude is volgens [medeverdachte] noodzakelijk dat goederen met hetzelfde serienummer meerdere malen rondgaan. Het hof zal hierna op deze punten terugkomen.
Zowel [verdachte] als [medeverdachte] heeft verklaard dat de documenten genoemd in de tenlastelegging betrekking hebben op de transactie die besproken wordt in de getapte telefoongesprekken van 15 mei 2006 tot en met 19 mei 2006. Uit die telefoongesprekken volgt naar het oordeel van het hof dat het de bedoeling was dat vijf dozen CPU's verkocht werden door [P] en uiteindelijk, diezelfde dag, weer door [P] teruggekocht werden. De dozen zijn in de loop van deze transactie gekocht en verkocht door bedrijven in Spanje ([S]), het Verenigd Koninkrijk (No. 1 [N] Ltd.) en Denemarken ([O]). Dit alles gebeurde op één dag. [medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat de goederen zijn begonnen bij [P] in België. Ze waren gekocht door [S], waar [medeverdachte] toen werkte, en verkocht aan een importeur in het Verenigd Koninkrijk. Die laatste wilde volgens [medeverdachte] de goederen kwijt en [medeverdachte] heeft, op zijn verzoek, bemiddeld bij de verkoop aan [O]. [medeverdachte] ontkent iets te weten van een transactie tussen [O] en [P]. Deze verklaring van [medeverdachte] valt niet te rijmen met de getapte gesprekken. In het gesprek van 15 mei 2006 zegt [verdachte]: "Hij koopt van Engeland en verkoopt aan België". [verdachte] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de enige die hij kende [O] was en dat hij alleen vragen gesteld heeft namens [O]. Het hof concludeert daaruit dat [verdachte] in het getapte gesprek met "hij" op [betrokkene 2], de vertegenwoordiger van [O], gedoeld moet hebben. Voorts blijkt uit het getapte gesprek van 16 mei 2006 dat [betrokkene 5] (ook een vertegenwoordiger van [O]) moet betalen aan de exporteur, maar zijn geld terug ontvangt van [P]. Het hof concludeert derhalve dat als onderdeel van deze transactie goederen door [O] aan [P] verkocht zijn. Of dat nu de eerste of de laatste transactie in de reeks was, doet niet terzake. Uit deze constatering volgt immers dat de CPU's een volle ronde hebben gemaakt. Na de transacties waren zij weer in handen van de eerste verkoper ([O] of [P]).
[medeverdachte] heeft op 27 januari 2007 verklaard dat [P] exact dezelfde dozen terugkreeg als ze eerder had verkocht. Dat was niet de bedoeling. Dit was de reden dat het bij een eenmalige transactie is gebleven. [medeverdachte] heeft zijn verklaring later ingetrokken, maar het hof gaat wel uit van de juistheid van deze verklaring. Deze verklaring past namelijk, anders dan zijn latere verklaringen, exact op de getapte gesprekken. Ook sluit de verklaring van [medeverdachte] van 27 januari 2007 aan op zijn eerdere verklaring van 26 januari 2007. [medeverdachte] verklaarde toen ook dat het de bedoeling was dat dagelijks 10 dozen verkocht zouden worden en dat dit niet doorging omdat [O] dezelfde goederen andermaal wilde verkopen aan [P]. Dat wilden zowel [P] als [S] niet. Het hof begrijpt dat ergens in de keten de dozen CPU's hadden moeten worden vervangen door andere dozen (dozen met andere identificatie nummers) met daarin exact dezelfde types en aantallen CPU's. Dit blijkt ook uit een getapt telefoongesprek van 16 mei 2006 waarin [medeverdachte] tegen [verdachte] zegt: "Wat belangrijk is, dat ook bij [P], als die vijf boxen levert dan moet ie... vijf andere boxen teruggeven dat is ...logisch hé. Niet dezelfde, dat snap je natuurlijk wel."
Uit de getapte telefoongesprekken en de verklaringen van [medeverdachte], blijkt dat het niet de bedoeling was dat het bij deze transactie zou blijven. Zo belt [medeverdachte] met [verdachte] op 17 mei 2006 en stelt: "Morgen 5 en dan vanaf vrijdag elke dag 10". Het was dus de bedoeling dat dagelijks tussen de 5 en 10 dozen CPU's door deze partijen aan elkaar verkocht en geleverd zouden worden. Uit de getapte telefoongesprekken is duidelijk geworden dat het de bedoeling was dat de partij die begon met het overboeken van geld (zogenaamd om zijn inkoop te betalen), op zeer korte termijn (een uur tot enkele uren later) zijn geld weer terug zou hebben. Het geld zou op dat moment een ronde langs de bankrekeningen van alle betrokken kopers en verkopers hebben gemaakt. Alle betrokkenen hielden rekeningen aan bij een wisselkantoor (in de taps is gesproken over Voltrex) dat in staat was om zeer snel betalingen van de ene naar de andere rekening over te maken. Het heeft er alle schijn van dat de goederen daadwerkelijk zijn getransporteerd en opgeslagen.
Voordat de goederen aan hun ronde langs de betrokken bedrijven begonnen stond al vast wat de prijs was die ieder van de betrokkenen zou betalen en zou ontvangen. Het hof wijst in dat verband op het getapte gesprek van 17 mei 2006 waarin [medeverdachte] tegen [verdachte] zegt: "Het is allemaal rond, alles, prijzen alles", alsmede, op de gesprekken van 16 mei 2006 waarin gesproken wordt over het bedrag dat de betrokkenen naar aanleiding van de transactie zouden ontvangen. Deze transactie roept veel vraagtekens op. Wat is het zakelijk belang van deze transactie? Waarom maakt een bedrijf kosten (transport, opslag, inspectie en betaling alsmede administratieve kosten) om goederen op deze manier te kopen en verkopen? [verdachte] heeft, onder meer, verklaard dat het hier gaat om daghandel. Deze handel zou bestaan bij gratie van de steeds wisselende prijzen van CPU's. Die steeds wisselende prijzen maken volgens verdachte ook dat het hier gaat om snelle transacties. De goederen kunnen dus meermalen per dag van eigenaar wisselen. Deze verklaring gaat hier niet op. Bij deze transactie stonden de prijzen die iedere schakel zou ontvangen en betalen immers al tevoren vast. Wat is de reden voor de betrokken bedrijven om deze goederen door Europa te sturen, hoe is het mogelijk dat op deze manier resultaat wordt behaald? Het hof komt tot de conclusie dat deze transactie nadrukkelijk om uitleg vraagt. Die uitleg is niet gekomen.
Met betrekking tot het resultaat van deze transactie wijst het hof er op dat deze transactie voor de betrokkenen winstgevend was. Uit de getapte gesprekken komt ten aanzien van de opbrengst het volgende naar voren:
[betrokkene 2]: "Ik wil mijn 1,75 hebben en wat jij daar bovenop kunt krijgen, dat is voor jou. 1,75 is wat ik normaal gesproken krijg alleen voor het laten lopen van het geld."
[verdachte]: "Ik heb die andere vent gevraagd om akkoord te gaan met twee, waarvan een half voor ons en anderhalf voor hem."
[verdachte]: "En hoeveel marge zit ertussen?" [medeverdachte]: "Zes procent" (...) [verdachte]: "Hoeveel gaat [P] dan erop pakken? " [medeverdachte]: "Die pakt het minst...die pakt gewoon een pond."...
"Wij pakken een pond".
Hoe het mogelijk is dat bij een transactie als de onderhavige dergelijke marges worden gerealiseerd, is een vraag die onbeantwoord is gebleven.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat een transactie zoals hiervoor beschreven maar één doel kan dienen: BTW-fraude. Verdachte heeft aangegeven dat voordat van BTW-fraude gesproken kan worden eerst duidelijk moet zijn dat een van de betrokken partijen heeft verzuimd BTW af te dragen. Verdachte heeft gesteld dat – zakelijk weergegeven - aangezien niet kan worden vastgesteld dat er geen BTW is afgedragen, niet geconcludeerd kan worden dat er BTW-fraude is gepleegd. Dat is niet de vraag die voorligt.
Het hof dient te beoordelen of de genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt, of deze documenten zijn opgemaakt ten einde BTW-fraude mogelijk te maken. Of die BTW-fraude daadwerkelijk is gepleegd hoeft derhalve niet te worden vastgesteld.
Met de rechtbank komt het hof op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen tot de conclusie dat de in de tenlastelegging genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt. De documenten zijn niet opgemaakt met het oogmerk om een koop- en verkoopovereenkomst vast te leggen omdat tussen de betrokken partijen niet de wilsovereenstemming bestond om een rechtsgeldige koop- en verkoopovereenkomst aan te gaan. Het gaat hier om schijntransacties met als doel het mogelijk maken van BTW-fraude.”
5. Bespreking van de middelen
6.1.
Het eerste middel ziet op de door het Hof bij tussenarrest gegeven beslissing tot afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9].
6.2.
Bij appelschriftuur van 5 oktober 2010 heeft de verdediging verzocht tot het horen van de in het middel genoemde getuigen.
6.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2010 houdt het volgende in:
“De raadsvrouw licht haar op 5 oktober 2010 aan het hof toegezonden appelschriftuur toe.
De raadvrouw verklaart daarbij:
Ten aanzien van de getuige [betrokkene 1].
[betrokkene 1] dient gehoord te worden omdat de rechtbank in het vonnis aangeeft veel waarde te hechten aan haar verklaring dat zij geen werkzaamheden heeft verricht voor [A]. De verdediging wenst haar te horen over de vraag of haar verklaring alleen betrekking heeft op haar werkzaamheden voor [A] Nederland. Volgens cliënt heeft zij namelijk wel werkzaamheden verricht voor [A] Spanje.
Ten aanzien van de getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9].
Client ontkent dat hij gebruik heeft gemaakt van schijntransacties. Het is daarom noodzakelijk om de bestuurders van de in de feiten 1 en 3 van de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07 genoemde ondernemingen te horen. Ik heb niet van alle bestuurders de volledige personalia in de dossiers kunnen vinden.
[betrokkene 2] heeft zich bij de verhoren in eerste aanleg beroepen op zijn zwijgrecht in verband met een nog tegen hem lopende strafzaak. Ik mag aannemen dat deze strafzaak inmiddels is afgedaan waardoor [betrokkene 2] geen beroep meer kan doen op zijn verschoningsrecht.
Van [betrokkene 6] heb ik alleen de voornaam. Volgens mijn cliënt bestaat [P] N.V. nog en moeten zijn personalia te achterhalen zijn. Ik ben bereid om dit te proberen, maar aan de andere kant is het het OM die deze namen in de tenlastelegging heeft opgenomen. Ik zou graag zien dat het hof, bij toewijzen van het horen van de getuigen, aan de advocaat-generaal de inspanningsverplichting oplegt om de personalia van die getuigen te achterhalen.
Van [betrokkene 8] heb ik van cliënt begrepen dat dit mogelijk [betrokkene 10] zou kunnen zijn. Zijn naam wordt genoemd op bijlage D-5a van het proces-verbaal met dossiernummer 39775. [betrokkene 9] zou [betrokkene 9] kunnen zijn wiens naam wordt genoemd in bijlage D-5d van voornoemd proces-verbaal.
Ten aanzien van de getuige [betrokkene 11] heeft mijn cliënt redenen om te twijfelen aan diens verklaring die inhoudt dat [betrokkene 11] aan mijn cliënt zou hebben aangegeven dat er sprake zou zijn van BTW-fraude.
Ten aanzien van de getuige [betrokkene 4].
Het verzoek tot het horen van deze getuige kan komen te vervallen omdat [betrokkene 4] geen natuurlijk persoon is maar een bedrijf blijkt te zijn. Binnen dit bedrijf is de eerder genoemde [betrokkene 8] actief.
De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat cliënt onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht binnen [betrokkene 4]. Daarover wenst de verdediging [betrokkene 8] of [betrokkene 12] te horen. Dat verhoor dient dan ook betrekking te hebben op feit 6.
Ten aanzien van de telefoontaps.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3 op de dagvaarding met parketnummer 16-94001-07 zijn de telefoontaps als kern van het bewijs aangevoerd. Maar met deze tapgesprekken is iets opmerkelijks aan de hand. In het proces-verbaal met dossiernummer 39775 staat vermeld dat er over de periode van 2 oktober 2006 tot en met 8 december 2006 geen telecommunicatie vanaf de mobiele telefoon van cliënt heeft plaatsgevonden. Uit de telefoongesprekken die zijn getapt vanaf de mobiele telefoon van [betrokkene 11] blijkt dat er in die betrokken periode wel telefooncommunicatie met de mobiele telefoon van mijn cliënt heeft plaatsgevonden. Ik heb daarover al vragen gesteld bij de behandeling in eerst aanleg. Ik kreeg als antwoord: 'Wat er niet is, is er niet'. Daarom wil de verdediging naast de leider van het onderzoek [betrokkene 13] ook de personen van de FIOD horen die over het tappen van de telefoonlijnen gaan. Ik verwijs daartoe in het bijzonder naar bijlage T06/27 van het proces-verbaal waarin melding wordt gemaakt dat er geen telecommunicatie heeft plaatsgevonden. Dit soort meldingen loopt door tot de periode van 8 december 2006. Ik vergelijk dat met de telefoontap T07/33 waarin wel melding wordt gemaakt van telecommunicatie. De ambtenaren van de FIOD die zich in die periode met de opnamen van de gesprekken hebben bezig gehouden zijn [betrokkene 14] en [betrokkene 15]. U houdt mij voor dat [betrokkene 13] door de rechter-commissaris is gehoord en dat hij daarbij heeft verklaard dat er geen telefoongesprekken hebben plaatsgevonden. Dit heeft [betrokkene 13] verklaard naar aanleiding van de dagvaarding met parketnummer 16-9933111-05. Mijn verzoek betreft de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07.
(…)”
6.4.
Het door het Hof gewezen tussenarrest van 20 oktober 2010 houdt onder het opschrift "Verzoek tot het horen van getuigen" het volgende in:
“De verdediging heeft bij appelschriftuur van 5 oktober 2010 verzocht de navolgende getuigen, op gronden als in de appelschriftuur omschreven, te horen:
Ten aanzien van feit 3 van dagvaarding met parketnummer 16/993111-05:
- [betrokkene 1], echtgenote van verdachte.
Ten aanzien van feit 1 en 3 van de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07:
- [betrokkene 2], bestuurder van [O], gevestigd te Denemarken;
- [betrokkene 6], bestuurder van [P] N.V.;
- [betrokkene 7], bestuurder van [S] S.L;
- [betrokkene 8];
- [betrokkene 9];
- [betrokkene 11].
Ten aanzien van feit 6 op de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07:
- [betrokkene 4].
Ten aanzien van de getapte telefoongesprekken:
- [betrokkene 13], ambtenaar bij de FIOD.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw de verzoeken in zoverre aangepast dat het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 4] komt te vervallen omdat deze getuige een bedrijf betreft. Binnen dit bedrijf is de hiervoor genoemde getuige [betrokkene 8] werkzaam. Verzocht wordt om deze getuige naast feit 1 en 3 op de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07 ook ten aanzien van feit 6 op deze dagvaarding te horen.
Voorts heeft de raadsvrouw haar verzoek inzake het horen van [betrokkene 13] uitgebreid met het verzoek om ook de ambtenaren van de FIOD-ECD die betrokken waren bij het aftappen van de telefooncommunicatie, waarbij met name wordt verwezen naar bijlagen T06/27 en T07/33 van het proces-verbaal met dossiernummer 39775, te horen. De raadsvrouw heeft zich er niet tegen verzet indien volstaan wordt met het laten opmaken door [betrokkene 13] van een aanvullend proces-verbaal.
Tenslotte heeft de raadsvrouw verzocht om over verdachte een reclasseringsrapport te laten uitbrengen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] kan worden toegewezen en dat van de noodzaak van het horen van de getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8], [betrokkene 9] en [betrokkene 11] niet is gebleken zodat de verzoeken in zoverre dienen te worden afgewezen.
Ten aanzien van het horen van [betrokkene 13] stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat aan [betrokkene 13] kan worden verzocht een aanvullend proces-verbaal op te stellen waarbij door [betrokkene 13] te rade kan worden gegaan bij de verbalisanten die de taps hebben verricht.
De advocaat-generaal verzet zich niet tegen het uitbrengen van een reclasseringsrapport.
Het oordeel van het hof
De rechtbank Utrecht heeft in de onderhavige zaak op 3 november 2008 vonnis gewezen. Op 17 november 2008 is namens verdachte hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Nu de raadsvrouw eerst per appelschriftuur van 5 oktober 2010 bovengenoemde verzoeken heeft gedaan, dienen deze verzoeken te worden getoetst aan het noodzaakcriterium.
Getuige [betrokkene 1] en [betrokkene 11]
Het hof acht het horen van deze getuigen noodzakelijk en zal de desbetreffende verzoeken derhalve toewijzen.
Getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 6]. [betrokkene 7]. [betrokkene 8] en [betrokkene 9].
Het hof ziet thans in deze stand van de procedure, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, geen noodzaak tot het horen van deze getuigen. Het hof houdt de mogelijkheid open om op deze beslissing terug te komen indien de nadere behandeling ter terechtzitting daartoe aanleiding mocht geven, waarbij mede van belang kan zijn hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren wordt gebracht.
Getuige [betrokkene 13]
Het hof acht het noodzakelijk dat door de verbalisant [betrokkene 13] een aanvullend proces-verbaal wordt opgemaakt met betrekking tot de door de raadsvrouwe gestelde onduidelijkheid over het ontbreken van teelcommunicatie over de periode van 2 oktober 2008 tot 8 december 2008. Voor het opstellen van dit aanvullend proces-verbaal dient zonodig informatie te worden ingewonnen bij de verbalisanten die de taps feitelijk hebben verricht en/of uitgewerkt.”
6.5.
Nu de getuigen weliswaar zijn verzocht bij appelschriftuur, maar deze schriftuur niet binnen de termijn van art. 410, eerste lid, Sv is ingekomen wordt de opgave van getuigen niet aangemerkt als een opgave als bedoeld in art. 263, tweede lid, Sv.
6.6.
Het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen is een verzoek in de zin van art. 331, eerste lid, in verbinding met art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken.
6.7.
Het Hof heeft de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van het verzoek tot het horen van de getuigen, terwijl dat oordeel evenmin onbegrijpelijk is gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd.
6.8.
Het middel faalt.
7.1.
Het tweede middel keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het bewezenverklaarde onder 1 van parketnummer 16-993111-05 en onder 1 van parketnummer 16-994001-07. Het middel valt uiteen in drie klachten.
7.2.
De tenlastelegging is bij beide feiten toegesneden op art. 225, eerste lid, Sr. De in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden “geschrift bestemd om tot het bewijs van enig feit te dienen” moeten derhalve worden geacht aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van die bepaling.
7.3.
Art. 225, eerste lid, Sr luidt, voor zover in casu van belang:
“Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt (…), met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken (…), wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met (…).”
7.4.
Onder “geschrift bestemd om tot het bewijs van enig feit te dienen” dient het volgende te worden verstaan. Uit de arresten HR 14 mei 1957, NJ 1957/472 en HR 29 april 1958, NJ 1959/56 volgt dat bewijsbestemming wil zeggen dat aan het geschrift in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend. Als geschriften met bewijsbestemming zijn onder meer aangemerkt een factuur (HR 27 maart 1984, NJ 1984/685, HR 13 mei 1986, NJ 1987/277 en HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ2772) en een offerte cq. rekening (HR 22april 1986, NJ 1987/44). Het valselijk opmaken van een geschrift kan zowel de intellectuele valsheid als de materiële valsheid betreffen. Intellectuele valsheid ziet op het opmaken van een geschrift dat niet de waarheid inhoudt. Materiële valsheid omvat het opmaken van een geschrift waarbij wordt voorgewend dat diegene bevoegd is tot het opmaken.3.In de onderhavige zaak zijn facturen opgemaakt om te worden gebruikt als bewijsmiddel in het zakelijk verkeer waaronder begrepen daarmee verband houdende fiscale aangelegenheden.
7.5.
Volgens de toelichting op de eerste klacht getuigt het oordeel van het Hof dat er sprake was van verrichte schijntransacties van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip “levering” in de zin van het fiscale recht en regelgeving. Voor het aannemen van schijntransacties dient volgens de steller van het middel komen vast te staan dat het aan reële levering in de zin van de belastingwetgeving heeft ontbroken, terwijl het Hof juist heeft overwogen dat er goederen zijn geleverd. Voorts komt de eerste klacht op tegen de motivering van het bewezenverklaarde.
7.6.
In dit verband is van belang te wijzen op enkele relevante bepalingen van de BTW-Richtlijn4..
- art. 14, eerste lid:
“Als ‘levering van goederen’ wordt beschouwd, de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken”.
- art. 31:
“Indien het goed niet wordt verzonden of vervoerd, wordt als plaats van levering aangemerkt de plaats waar het goed zich op het tijdstip van de levering bevindt.”
- art. 32, eerste alinea:
“Ingeval het goed door de leverancier, door de afnemer of door een derde wordt verzonden, wordt als plaats van levering aangemerkt de plaats waar het goed zich op het tijdstip van vertrek van de verzending of het vervoer naar de afnemer plaatsvindt.”
7.7.
In het kader van de voorloper van deze Richtlijn heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in de Halifax-zaak5.geoordeeld dat:
“68. (…) dat volgens vaste rechtspraak de justitiabelen in geval van fraude of misbruik geen beroep op het gemeenschapsrecht kunnen doen (…)
69. De gemeenschapsregeling mag immers niet zo ruim worden toegepast, dat zij misbruiken van ondernemers zou dekken, dat wil zeggen transacties die niet zijn verricht in het kader van normale handelstransacties, maar uitsluitend met het doel om de door het gemeenschapsrecht toegekende voordelen onverschuldigd te verkrijgen (…)
70. Dit beginsel van het verbod van misbruik geldt ook op het gebied van de BTW.
71. De bestrijding van eventuele fraude, belastingontwijking en misbruik is immers een doel dat door de Zesde richtlijn is erkend en wordt gestimuleerd (…)
(…)
74. (…) om te kunnen vaststellen of er op BTW-gebied sprake is van misbruik, [is;PV] kennelijk ten eerste vereist dat de betrokken transacties, in weerwil van de formele toepassing van de voorwaarden die worden opgelegd door de desbetreffende bepalingen van de Zesde richtlijn en de nationale wettelijke regeling tot omzetting van deze richtlijn, ertoe leiden dat in strijd met het door deze bepalingen beoogde doel een belastingvoordeel wordt toegekend.
75. Ten tweede moet uit een geheel van objectieve factoren blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen. (…)”
7.8.
In de zaak van 27 september 2007, C-409/04 (Teleos e.a.) heeft het HvJ EG ter zake van leveranciers van intracommunautaire van BTW vrijgestelde goederen het volgende overwogen:
“65. Verder zou het volgens rechtspraak van het Hof die naar analogie van toepassing is op het hoofdgeding, niet in strijd zijn met het gemeenschapsrecht te eisen dat de leverancier alles doet wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om te zorgen dat hij door de handeling die hij verricht niet betrokken geraakt bij belastingfraude (zie met betrekking tot „carrouselfraude" reeds aangehaalde arresten Federation of Technological Industries e.a., punt 33, alsmede Kittel en Recolta Recycling, punt 51).
66. De omstandigheden dat de leverancier te goeder trouw heeft gehandeld, dat hij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen zijn mogelijkheden ligt en dat zijn betrokkenheid bij fraude uitgesloten is, vormen derhalve belangrijke indicatoren om uit te maken of deze leverancier kan worden verplicht tot nabetaling van de btw.
(…)
68. Bijgevolg moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 28 quater, A, sub a, eerste alinea, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van levering een leverancier die te goeder trouw heeft gehandeld en bewijzen heeft aangeboden waardoor zijn recht op vrijstelling voor een intracommunautaire levering van goederen op het eerste gezicht wordt gestaafd, niet mogen verplichten tot nabetaling van de over deze goederen verschuldigde btw, wanneer die bewijzen vals blijken, zonder dat evenwel is aangetoond dat deze leverancier bij de belastingfraude is betrokken, voor zover hij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen zijn mogelijkheden ligt om te zorgen dat hij door de intracommunautaire levering die hij verricht niet bij dergelijke fraude betrokken geraakt.
(…)
70. Gelet op het antwoord op de eerste twee vragen, moet worden vastgesteld dat, behalve de voorwaarden inzake de hoedanigheid van de belastingplichtigen, de overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken en de fysieke verplaatsing van de goederen van een lidstaat naar een andere, geen andere voorwaarden kunnen worden gesteld om een verrichting als intracommunautaire levering of verwerving van goederen aan te merken.”
7.9.
Het HvJ EU heeft in de zaak R. van 7 december 2010, C-285/09 ten aanzien van BTW-fraude het volgende geoordeeld:
“37. Intracommunautaire goederenleveringen zijn vrijgesteld op grond van artikel 28 quater, A, sub a, eerste alinea, van de Zesde richtlijn, dat deel uitmaakt van de in hoofdstuk XVI bis van deze richtlijn opgenomen overgangsregeling voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten, waarvan de doelstelling erin bestaat de belastingopbrengst te doen toekomen aan de lidstaat waar het eindverbruik van de geleverde goederen plaatsvindt (…).
38. Bij het bij die overgangsregeling ingevoerde mechanisme wordt enerzijds de levering van intracommunautair te verzenden of te vervoeren goederen door de lidstaat van aanvang van deze verzending of dit vervoer vrijgesteld en bestaat daarenboven recht op aftrek of teruggaaf van de in deze lidstaat voldane voorbelasting, en wordt anderzijds de intracommunautaire verwerving door de lidstaat van aankomst belast. Dit mechanisme zorgt aldus voor een duidelijke afbakening van de fiscale soevereiniteit van de betrokken lidstaten (…)
(…)
41. Het Hof heeft deze bepaling aldus uitgelegd dat de intracommunautaire levering pas wordt vrijgesteld wanneer de macht om als eigenaar te beschikken over het goed aan de afnemer is overgedragen en de leverancier aantoont dat dit goed naar een andere lidstaat is verzonden of vervoerd en het goed het grondgebied van de lidstaat van levering ingevolge deze verzending of dit vervoer fysiek heeft verlaten (…)
42. Het Hof heeft verder vastgesteld dat het sinds de afschaffing van de controle aan de grenzen tussen de lidstaten voor de belastingautoriteiten moeilijk is om te verifiëren of de goederen het grondgebied van de betrokken lidstaat al dan niet fysiek hebben verlaten. Als gevolg daarvan controleren de nationale belastingautoriteiten hoofdzakelijk aan de hand van de door de belastingplichtigen verstrekte bewijzen en verklaringen (…).
(…)
47. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat R. in het hoofdgeding aanspraak heeft gemaakt op btw-vrijstelling in omstandigheden waarin de geleverde goederen het Duitse grondgebied weliswaar hadden verlaten, maar de facturen en aangiften die hij ten bewijze van de intracommunautaire transacties aan de belastingautoriteiten had verstrekt, opzettelijk feitelijk onjuist waren. (…)
48. Het overleggen van valse facturen of valse verklaringen en andere manipulaties van bewijs kunnen beletten dat de belasting juist wordt geheven, waardoor de goede werking van het gemeenschappelijke btw-stelsel in het gedrang komt. Dergelijke handelingen zijn des te ernstiger wanneer zij plaatsvinden in het kader van de overgangsregeling voor de belastingheffing op intracommunautaire transacties, welke, zoals in punt 42 van dit arrest in herinnering is gebracht, functioneert op basis van de door de belastingplichtigen verstrekte bewijzen.
49. Derhalve staat het Unierecht niet eraan in de weg dat de lidstaten het opstellen van onregelmatige facturen als belastingfraude beschouwen en in dergelijke gevallen weigeren vrijstelling te verlenen (…).”
7.10.
In de eerste plaats zij het volgende opgemerkt. Het feit dat in fiscale zin objectief van levering moet worden gesproken ook als sprake is van een kunstmatige constructie gericht op fiscaal voordeel, betekent niet dat een beroep daarop immuneert tegen het verwijt van het scheppen van een schijnwerkelijkheid. Er is immers een verschil tussen een legale anti-fiscale constructie en het scheppen van een illegale schijnwerkelijkheid.6.
Ten tweede moet voor een aflevering met recht op toepassing van het fiscale nultarief naast het voldoen aan de vereisten voor een intracommunautaire levering, tevens sprake zijn van een leverancier die te dien aanzien te goeder trouw is. Hoewel in de onderhavige zaak goederen zijn getransporteerd en opgeslagen, waren de deelnemende bedrijven niet te goeder trouw. Zij waren betrokken bij de BTW-fraude en opereerden in samenspraak. De facturen waren opzettelijk feitelijk onjuist. In casu is niet beslissend de juridische uitleg van het begrip “levering” zoals die geldt voor een te goeder trouw afgehandelde intracommunautaire transactie. Het gaat om de vraag of de facturen vals zijn opgemaakt teneinde een schijnwerkelijkheid te scheppen. Het Hof heeft geoordeeld dat dat het geval is. Naar het oordeel van het Hof zijn de documenten valselijk opgemaakt om BTW-fraude mogelijk te maken.
In de zaak met parketnummer 16-994001-07 gaat het om een drietal documenten:
- Een aankooporder van [O], een Deense onderneming, waarbij deze 1260 CPU's van het type SL7Z9 koopt van No. 1 [N] Ltd. Deze verkoper is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. De order is gedateerd 28 april 2006.
- Een factuur van No. 1 [N] Ltd. gericht aan [O] met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 12 mei 2006.
- Een factuur van [O] gericht aan [P] N.V. (een Belgische vennootschap, hierna te noemen [P]) met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 22 mei 2006.
In alle drie voornoemde documenten gaat het om transacties waarmee 1260 CPU’s gemoeid zijn van steeds hetzelfde type. Naar het oordeel van het Hof zijn de documenten niet opgemaakt met het oogmerk om een koop- en verkoopovereenkomst vast te leggen, omdat tussen de betrokken partijen niet de wilsovereenstemming bestond om een rechtsgeldige koop- en verkoopovereenkomst aan te gaan. Het gaat hier om schijntransacties met als doel het mogelijk maken van BTW-fraude.
In de zaak met parketnummer 16-993111-05 gaat het om de volgende facturen:
- Zaak 1 betreft facturen afkomstig van [B]. CPU's worden geleverd in dozen, waarbij elke doos van een uniek serienummer is voorzien. De genoemde facturen van [B] hebben betrekking op transacties waarvan de doosnummers meermalen in de administratie voorkomen. Voorts is geconstateerd dat de prijs waarvoor [B] dozen heeft teruggekocht een aantal malen lager is dan de oorspronkelijke verkoopprijs.
- Zaak 2 betreft facturen afkomstig van [F] waarbij eveneens dubbele doosnummers zijn voorgekomen. Soms zijn de dozen de tweede keer voor een lagere prijs ingekocht dan waarvoor zij eerder waren verkocht.
- Zaak 3 betreft facturen afkomstig van [betrokkene 1]. Ook hier zijn dozen met een uniek doosnummers voor een tweede keer ingekocht. In het dossier bevinden zich verkoopfacturen van [betrokkene 1] aan [C], van [betrokkene 1] aan [K], van [betrokkene 1] aan [P] en van [betrokkene 1] aan [L] waarbij dit het geval is.
- Zaak 4 betreft facturen afkomstig van [M]. Aan de hand van diverse facturen is vastgesteld dat door [M] zowel goederen zijn ingekocht als verkocht. Er zijn CPU's verkocht aan [C] SL in Spanje en aan [D] in Luxemburg. Facturen voor de in- en verkoop van partijen mobiele telefoons zijn gericht aan [C] en [E] in Frankrijk. In alle gevallen zijn de goederen na de invoer in Nederland overgebracht naar opslagbedrijven in het Verenigd Koninkrijk. Eerst nadien volgde een release van de goederen. De plaats van levering was derhalve gelegen in het Verenigd Koninkrijk, zodat op de facturen van [M] Engelse BTW in rekening gebracht had moeten worden.
Het Hof heeft in zijn oordeel aantal omstandigheden betrokken die aanwijzingen opleveren voor BTW-fraude, te weten:
“- de eerste aanwijzing betreft het feit dat een aantal dozen dubbel, of soms zelfs driemaal wordt verkocht. Soms vindt deze verkoop zelfs plaats aan dezelfde afnemer. Bovendien wordt een aantal identieke dozen door verschillende vennootschappen verkocht en vindt de handel steeds plaats binnen een klein circuit van kopers en verkopers;
- een andere aanwijzing die duidt op de aanwezigheid van BTW-fraude betreft het feit dat de prijs in latere transacties met dezelfde doos soms lager is dan de eerdere prijs;
- een volgende aanwijzing betreft het feit dat enkele kopers ([C] SL en [D]) lege hulzen bleken te zijn. Het waren postbusvennootschappen die inmiddels in hun eigen land zijn gedeactiveerd. Dit blijkt uit informatie afkomstig uit respectievelijk Spanje en Luxemburg;
- ook vormt het feit dat de financiële afwikkeling van de transacties niet plaatsvond via een reguliere bank, maar via een wisselkantoor dat geen afschriften verstrekt, een aanwijzing voor BTW-fraude. Alleen het saldo van een transactie kwam op de Nederlandse bankrekening;
- weer een andere aanwijzing wordt gevormd door het feit dat op een aantal dozen eerdere douanestempels zijn aangetroffen. Dit duidt op mogelijke dubbele invoer van buiten de Europese Unie. Zo is vastgesteld dat een aantal CPU-dozen, elk voorzien van een uniek nummer, diverse keren Nederland is binnengebracht. Deze dozen waren deels afkomstig uit Zwitserland en Hong Kong en waren bestemd voor [F]. Later zijn dezelfde dozen Nederland binnengebracht vanuit Dubai;
- een laatste aanwijzing wordt gevormd door het feit dat een aantal betalingen is verricht door anderen dan de kopers (third party payments). Uit onderzoek in de administratie van [betrokkene 1] blijkt dat dit ook bij dit bedrijf is voorgekomen. Zulks geldt eveneens voor het bedrijf [F].”
In het licht van het bovenstaande getuigt het oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk en verder zozeer een kwestie van selectie en waardering van bewijsmateriaal, dat voor een verdere toetsing in cassatie geen plaats is.
7.11.
Voor zover er wordt geklaagd dat het Hof klaarblijkelijk de conclusie trekt dat er onvoldoende bewijs is om een BTW-carrouselfraude vast te stellen, berust het op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Het Hof laat in het midden of de BTW-fraude daadwerkelijk is gepleegd. De vraag die in de strafzaak van belang is of de documenten valselijk zijn opgemaakt om een BTW-fraude mogelijk te maken. Overigens geeft het Hof aan dat er sterke aanwijzingen bestaan die duiden op een BTW-fraude.
7.12.
De tweede klacht is gericht op een onderdeel van de bewezenverklaring, te weten “immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde purchase order en facturen de suggestie gewekt dat telkens sprake is van een koopovereenkomst tussen verkoper en koper aan welke facturen geen reële overeenkomst tot levering van goederen ten grondslag hebben gelegen en het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen door levering van de verkoper aan de koper en dat de vereiste wilsovereenkomst voor rechtsgeldige overeenkomst heeft ontbroken”.
7.13.
De gehele bewezenverklaring is hierboven onder 4.1 weergegeven. Het bestanddeel “valselijk opmaken” behoeft in de tenlastelegging een nadere feitelijke invulling.7.Het onderdeel van de bewezenverklaring waarop de tweede klacht ziet is een nadere uitwerking van het bestanddeel “valselijk opmaken”. Voor zover het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er geen wilsovereenstemming bestond tussen de verzender en geadresseerde van de facturen en evenmin dat er geen reële overeenkomst tot levering was, faalt het. Voor zover er wordt geklaagd dat met of door een geschrift een suggestie wekken die op gespannen voet staat met de waarheid of werkelijkheid niet gelijk gesteld kan worden met inhoud die strijdig is met die waarheid of werkelijkheid, faalt het eveneens. Een factuur vormt niet alleen een bewijsmiddel voor het recht op aftrek, maar betreft ook een belangrijk controlemiddel voor de fiscus.8.In de in casu opgemaakte facturen wordt de suggestie gewekt, of anders gezegd, wordt de indruk gegeven, dat het hier om normale koopovereenkomsten gaat. Die gewekte indruk is in strijd met de waarheid. Gewezen zij in dat verband op de zaak Kittel9.waarin er sprake was van een tweetal handelaren dat zaken had gedaan met ploffers. Een van de twee bedrijven had willens en wetens bijgedragen aan de carrouselfraude van computeronderdelen. Ten aanzien van dit bedrijf oordeelde het HvJ EG dat de nationale rechter het recht op aftrek moet weigeren als de belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelnam aan een transactie die onderdeel vormde van een BTW-fraude. In de zaak met parketnummer 16-99400207 stond voordat de goederen aan hun ronde langs de bedrijven begonnen al vast wat de prijs was die ieder van de betrokken partijen zou betalen en ontvangen. In de zaak met parketnummer 16-993110-05 bleken enkele kopers ([C] SL en [D]) lege hulzen te zijn. Het waren postbusvennootschappen die inmiddels in hun eigen land zijn gedeactiveerd. Bovendien houdt bewijsmiddel 38 onder meer het volgende in:
“Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-l-2), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 16], zakelijk weergegeven:
lk ben directeur van [B] B.V. Allereerst wil ik opmerken dat er geen sprake is van een echte handel door mij. Goederen werden mij toegezonden zonder dat ik deze had besteld. Ik ontving een factuur en eerst daarna moest ik een purchase-order maken. Dit suggereerde dat ik goederen had besteld maar dat was dus niet zo. De factuur suggereerde dat ik goederen had gekocht, maar dat was niet zo. [medeverdachte] belde mij vervolgens op en gaf aan mij door aan wie deze goederen
waren verkocht. Ik had dus ook geen contacten over deze verkoop met anderen dan [medeverdachte]. (…)”
En voorts wil ik in dit verband nog wijzen op bewijsmiddel 47:
“Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-3-5), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
(geconfronteerd met geschriften betreffende drie vermoedelijke carrouseltransacties)
Het is gewoon een draaimolen. Deze dertien transacties zijn pure draaimolens. Ik zie dat het om BTW-carrousels gaat.”
7.14.
De derde klacht ziet op de kwalificatie. Op overeenkomstige gronden als aangegeven bij de bespreking van de eerste klacht en de twee klacht, faalt ook deze klacht.
7.15.
Ik rond de bespreking van dit middel af met nog een meer algemene opmerking. Het Hof heeft zich er bepaald niet gemakkelijk vanaf gemaakt, maar is in afzonderlijke overwegingen uitvoerig ingegaan op de stellingen van de verdediging. Die stellingen van de verdediging miskennen –en dat zou een aanknopingspunt hebben kunnen vormen voor een meer terughoudende reactie van het Hof- dat een veroordeling ter zake van valsheid in geschrift ook begaan kan worden als reeds tevoren vast staat dat de met de valsheid beoogde belastingfraude niet realiseerbaar is. De valsheid staat immers centraal en die valsheid moet gepleegd zijn met het oog op het gebruik van het valse geschrift, maar of na dat gebruik het gewenste effect wordt bereikt doet in de kern niet ter zake. Ook als met de facturen uiteindelijk dus geen BTW-fraude mogelijk is, kan wel degelijk valsheid in geschrift worden gepleegd. Anders gezegd: hier staat door de wijze van tenlastelegging niet de fraude zelf centraal, maar het beoogde gebruik van een vals geschrift. En die facturen waarin staat dat er goederen zijn geleverd zijn in strafrechtelijke zin vals, waarbij bedacht moet worden dat het leveringsbegrip in het strafrecht nu eenmaal een zekere autonome betekenis kan worden toegekend en daarmee niet volledig parallel behoeft te lopen aan datzelfde begrip in het burgerlijk recht of belastingrecht.
7.16.
Het middel faalt in alle onderdelen.
8.1.
Het derde middel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen in de zaak met parketnummer 16-993111-05 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
8.2.
Deze bewezenverklaring berust onder meer op de volgende bewijsvoering:
“32. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (AH-1), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
De BTW-fraude waar het in deze zaak om gaat wordt ook wel aangeduid als BTW-carrouselfraude.
Het gaat bij deze vorm van BTW-fraude om een opzet waarbij verschillende vennootschappen in verschillende landen betrokken zijn. Er vindt een aankoop van goederen (veelal hoogwaardige technologische producten zoals mobiele telefoons of Computer Processing Units (hierna: CPU's)) plaats vanuit een andere EU-lidstaat. Het gaat daarbij om een aankoop tegen het intracommunautaire 0% tarief voor de BTW. De goederen worden vervolgens aan een binnenlandse partij verkocht waarbij BTW in rekening wordt gebracht. De importeur is gehouden de aldus ontvangen BTW af te dragen, maar blijft daarmee in gebreke. De importeur wordt ook wel aangeduid als de ploffer. De koper van de goederen verkoopt de goederen vervolgens en kan de BTW verrekenen of terugvragen. De goederen worden vervolgens veelal geëxporteerd, soms naar een land buiten de EU, zodanig dat de verkoper geen BTW in rekening hoeft te brengen. Om de winst te vergroten kunnen dezelfde goederen meermalen een ronde maken. Vaak worden verschillende tussenschakels in verschillende landen gebruikt om zo de kans op ontdekking te verkleinen. Deze tussenschakels worden ook wel aangeduid als buffers. De winst, dat wil zeggen de niet afgedragen, maar wel teruggevorderde, BTW, wordt over de schakels verdeeld.
33. Het in de wettelijke vorm opgemaakte O-PV, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In het dossier van deze zaak bevinden zich stukken met betrekking tot transacties in met name CPU's. Hierbij zijn betrokken de bedrijven [B] BV (hierna te noemen: [B]), [F] BV (hierna te noemen: [F]), [J] BV (hierna te noemen: [J]) en [M] BV (hierna te noemen: [M]). De CPU's zijn veelal ingekocht van buitenlandse leveranciers en worden aan een buitenlandse afnemer verkocht. Opslag in Nederland, voor zover daarvan sprake was, vond veelal plaats bij het opslagbedrijf World Wide Logistics BV.
Ook werd gebruik gemaakt van het opslagbedrijf Forward Logistics in het Verenigd Koninkrijk. De meeste financiële transacties ten aanzien van de aan- en verkoop van de goederen zijn via geldwisselkantoren in het Verenigd Koninkrijk afgewikkeld. [B], [M], [F] en [J] maakten allemaal gebruik van Worldwide Currencies Ltd. Daarnaast maakten [F] en [J] gebruik van onder andere Film Forex en Voltrex Foreign. Meestal kwam slechts het transactieresultaat terecht op Nederlandse bankrekeningen.
34. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal Zaak l, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 18 april 2005 is bij de douane Schiphol een invoeraangifte gedaan van acht cartons microprocessoren. Geadresseerde was [B] B.V. Op 19 april 2005 zijn de bij de invoeraangifte overgelegde bescheiden door de douane doorgezonden aan de FIOD/ECD te Haarlem. Op 22 april 2005 is door mij een bezoek gebracht aan [B] B.V. te Bodegraven en is door mij gesproken met [betrokkene 16]. De heer [betrokkene 16] heeft aan mijn verzoek gevolg gegeven en heeft een tweetal ordners alsmede een enveloppe inhoudende losse bescheiden vrijwillig ter inzage verstrekt. Aan de hand van de inkoopfacturen kon worden vastgesteld dat CPU's (Intel P4) zijn
ingekocht van:
- [T] (USA);
- [U] (USA);
- [V] (Dubai).
De CPU's zijn verkocht aan:
- [C] SL (Spanje);
- [E] (Frankrijk);
- [D] (Luxemburg).
In alle gevallen zijn de CPU's na de invoer in Nederland overgebracht naar:
- [W] (UK);
- [X] Ltd. (UK).
Eerst als de CPU's in deze opslagplaatsen waren aangekomen volgde een "release" van de goederen. De plaats van levering is derhalve ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968 in Engeland. Op de facturen van [B] B.V. had om die reden Engelse BTW (VAT) in rekening moeten worden gebracht. Door [B] B.V. is in totaal aan derden gefactureerd voor een waarde van £ 6.089.241,40 + $ 883.008,-. Bij Worldwide Currencies Ltd. (UK) is een account aangehouden. Via deze instelling, niet zijnde een bank maar een wisselkantoor, zijn de inkoopfacturen betaald en is het geld van de verkopen ontvangen. Voorts zijn kosten betaald en het netto-resultaat is overgemaakt naar de bankrekening van [B] B.V. bij de ABN AMRO-bank, nr. [004]. Opvallend is dat de betaling van de verkoopfacturen van [B] B.V. aan:
- [C] SL (Spanje);
- [E] (Frankrijk);
- [D] (Luxemburg),
niet door deze bedrijven is gedaan maar door:
- [Y] Ltd.;
- [Z] Ltd.
2.4.1
[005]/[006]
In de administratie van [B] B.V. zijn de volgende bescheiden aangetroffen:
Factuur van 08-03-2005 van [B] aan [C] SL (Spanje) voor een waarde van £ 165.600,- (stuksprijs £ 92,-) (D-5).
Factuur van 30-03-2005 van [B] aan [D] (Luxemburg) voor een waarde van £ 292.248,- (stuksprijs £ 90,20) (D-8). Deze goederen zijn op 29 maart 2005 ten invoer in Nederland aangegeven. Door World Wide Logistics B.V. zijn kosten ter zake in rekening gebracht, waaronder "handling charges" (D-9). Tevens is inspectie gedaan van deze zending door World Wide Logistics B.V., waarvan een "Inspection Sheet" is opgemaakt. Hierop komen o.a. de nummers [006] en [005] voor (D-10). Deze goederen zijn op 29 maart 2005 vervoerd naar Engeland, Allways
Couriers Ltd. (UK) (D-11).
Opmerking verbalisant:
De dozen met de nummers [005] en [006] zijn op 7 maart 2005 vanuit Amerika naar Nederland gekomen en zijn vervolgens overgebracht naar Engeland. Op 29 maart 2005 zijn dezelfde dozen, nu vanuit Dubai, weer naar Nederland gekomen en zijn daarna weer naar Engeland gebracht. Opvallend hierbij is dat [B] de onderwerpelijke dozen op 08 maart 2005 heeft verkocht voor een stuksprijs van £ 92,- en op 27 maart 2005 weer heeft teruggekocht voor £ 89,40.
2.4.2
[007]
- Factuur van 11 maart 2005 van [B] aan [AA] (Luxemburg) voor een waarde van £ 98.960,40 (D-13). Deze goederen zijn op 8 maart 2005 ten invoer in Nederland aangegeven en vervolgens overgebracht naar Engeland.
- Factuur van 13 april 2005 van [V] (Dubai) aan [B] betreffende de levering van 4.680 stuks CPU's voor een waarde van £ 432.432,- (stuksprijs £ 92,40) (D-15). Deze goederen zijn op respectievelijk 15-04-2005 en 19-04-2005 door [B] gefactureerd aan [D] (Luxemburg) voor een waarde van respectievelijk £ 369.468,- (D-16) en £ 67.608,- (D-17). Deze goederen zijn op 14-04-2005 ten invoer in Nederland aangegeven. Door World Wide Logistics B.V. zijn kosten ter zake in rekening gebracht, waaronder "handling charges" (D-18). Tevens is inspectie gedaan van deze zending door World Wide Logistics B.V., waarvan een "Inspection Sheet" is opgemaakt (D-19 en D-20). Hierop komt o.a. het nummer [007] voor (D-20). Deze goederen zijn op 14-04-2005 vervoerd naar Engeland, [W] Ltd. (UK) (D-21).
Opmerking verbalisant:
De doos met het nummer [007] is op of omstreeks 08 maart 2005 vanuit Amerika naar Nederland gekomen en is vervolgens overgebracht naar Engeland. Op 14 april 2005 is dezelfde doos, nu vanuit Dubai, weer naar Nederland gekomen en is daarna weer naar Engeland gebracht.
2.4.3
[008]
- Factuur van 23-02-2005 van [T] (USA) aan [B] betreffende de levering van 7.200 stuks CPU's voor een waarde van $ 1.224.000,- (stuksprijs $ 170,-) (D-22).
- Factuur van 25-02-2005 van [B] aan [C] SL (Spanje) voor een waarde van respectievelijk £ 355.172,40 en £ 290.595,60 (stuksprijs £ 89,69) (D-23 en D-24). Deze goederen zijn op 25 februari 2005 ten invoer in Nederland aangegeven.
Door World Wide Logistics B.V. zijn kosten ter zake in rekening gebracht, waaronder "handling charges" (D-27). Tevens is inspectie gedaan van deze zending door World Wide Logistics B.V., waarvan een "Inspection Sheet" is opgemaakt. Hierop komt o.a. het nummer [008] voor (D-28 en D-29). De goederen zijn op 25 februari 2005 overgebracht naar Engeland, [W] Ltd. UK (D-30). Op respectievelijk 28 februari 2005 en 01 maart 2005 heeft [B] opdracht gegeven aan [W] Ltd. om de goederen vrij te geven ("release") (D-25 en D-26).
- Factuur van 07 april 2005 van [T] (USA) aan [B] betreffende de levering van 2.880 stuks CPU's voor een waarde van $ 485.856,- (stuksprijs $ 168,70) (D-31).
- Facturen van respectievelijk 12 april 2005 en 13 april 2005 van [B] aan [D] (Luxemburg) voor een waarde van respectievelijk £ 129.672,- en £ 129.672,- (stuksprijs £ 90,05) (D-32 en D-34).
Deze goederen zijn op 12 april 2005 ten invoer in Nederland aangegeven.
Opmerking verbalisant:
De doos met het nummer [008] is op of omstreeks 25 februari 2005 vanuit Amerika naar Nederland gekomen en is vervolgens overgebracht naar Engeland. Op 12 februari 2005 is dezelfde doos vanuit Amerika weer naar Nederland gekomen en is daarna weer naar Engeland gebracht.
2.4.4
[009] en [010]
- Factuur van 05 april 2005 van [T] (USA) aan [B] betreffende de levering van 3.600 stuks CPU's voor een waarde van $ 600.696,- (stuksprijs $ 166,86) (D-50).
- Factuur van 07 april 2005 van [B] aan [D] (Luxemburg) voor een waarde van £ 323.280,- (stuksprijs £ 89,80) (D-51).
Deze goederen zijn op 06 april 2005 ten invoer in Nederland aangegeven.
Door World Wide Logistics B.V. (Hoofddorp) zijn kosten ter zake in rekening gebracht, waaronder "handling charges" (D-53).
Tevens is inspectie gedaan van deze zending door World Wide Logistics B.V., waarvan een "Inspection Sheet" is opgemaakt. Hierop komen o.a. de nummers [009] en [010] voor(D-54).
Deze goederen zijn op 06 april 2005 vervoerd naar Engeland, [W] Ltd. (UK) (D-55). Op 08 april 2005 heeft [B] opdracht gegeven aan [W] Ltd. om de goederen vrij te geven ("release") (D-52).
Opmerking verbalisant:
De dozen met de nummers [009] en [010] zijn op 2 maart 2005 vanuit Amerika naar Nederland gekomen en zijn vervolgens overgebracht naar Engeland. Op 6 april 2005 zijn dezelfde dozen vanuit Amerika weer naar Nederland gekomen en zijn daarna weer naar Engeland gebracht.
Opvallend hierbij is dat [B] de onderwerpelijke dozen op 3 maart 2005 heeft verkocht voor een stuksprijs van $ 175,20 en op 05 april 2004 weer heeft teruggekocht voor $ 166,86.
35. Geschriften als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten facturen (blijkens de opdruk afkomstig van [B] B. V. en gericht aan [C] (Spanje) (Zaak 1, bijlagen D-5, D-2 3, D-24, D-41 en O-PV, bijlagen D-33 en D-5 7).
36. Geschriften als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten facturen (blijkens de opdruk afkomstig van [B] B. V. en gericht aan [D] (Luxemburg) (Zaak 1, bijlagen D-8, D-13, D-16, D-17, D-32, D-34 en O-PV, bijlagen D-46, D-120, D-144, D-145, D-166).
37. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een factuur (blijkens de opdruk afkomstig van [B] B. V. en gericht aan [E] (Frankrijk) (Zaak 1, bijlagen D-40).
38. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-l-2), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 16], zakelijk weergegeven:
lk ben directeur van [B] B.V. Allereerst wil ik opmerken dat er geen sprake is van een echte handel door mij. Goederen werden mij toegezonden zonder dat ik deze had besteld. Ik ontving een factuur en eerst daarna moest ik een purchase-order maken. Dit suggereerde dat ik goederen had besteld maar dat was dus niet zo. De factuur suggereerde dat ik goederen had gekocht, maar dat was niet zo. [medeverdachte] belde mij vervolgens op en gaf aan mij door aan wie deze goederen waren verkocht. Ik had dus ook geen contacten over deze verkoop met anderen dan [medeverdachte]. Het kwam ook voor dat [medeverdachte] mij belde en doorgaf dat er een betaling binnen zou komen. Nadat Worldwide Currencies mij had gebeld met de mededeling dat er een bedrag voor mij was ontvangen, maakte ik dan een factuur op. Deze factuur verzond ik niet altijd. De eerste 20 stuks zijn door mij per fax of per post verzonden naar [AA] of UT, maar op een gegeven moment ben ik daar mee gestopt. Ik had er een keer een niet gestuurd en toen hoorde ik er niets van. Ik dacht toen, als ze er een nodig hebben, bellen ze wel. Ik ben nooit gebeld en voor ongeveer de helft van mijn verkoopfacturen heb ik ze daarom ook niet meer verzonden. Met [AA] heb ik nooit contact gehad. Ik ging er van uit dat [medeverdachte] voor mij alle contacten onderhield en de onderhandelingen deed omdat ik overdag daar geen tijd voor had. [medeverdachte] bepaalde ook mijn winstmarge. [medeverdachte] kwam met het idee om het te doen zoals we het hebben gedaan.
39. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-3-5), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
Ik heb [betrokkene 16] geholpen terwijl hij met een deal bezig was. Ik heb hem wel in contact gebracht met UT Placeat, met Imran. Ik heb hem ook in contact gebracht met World Wide Logistics en L&A. De beste vriend van [betrokkene 16] is tevens de beste vriend van [verdachte]. En zo ben ik ook in contact gekomen met [betrokkene 16], via [verdachte] dus.
40. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal Zaak 2, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Vervolgens is onderzoek ingesteld in de administratie van L&A Freight B.V. en daarbij is vastgesteld dat een aantal CPU-dozen, die elk zijn voorzien van een uniek nummer, diverse keren Nederland waren binnengebracht en daarna waren overgebracht naar opslagplaatsen in het Verenigd Koninkrijk. Zo is onder andere vastgesteld dat op 11-04-2005 door L&A Freight B.V. 12 dozen CPU's zijn geïnspecteerd. Deze dozen werden Nederland binnengebracht vanuit deels Zwitserland en Hong Kong en waren bestemd voor [F] in Nederland. Deze dozen zijn op 11-04-2005 overgebracht naar Forward Logistics (UK).
Op 14-04-2005 zijn dezelfde dozen weer Nederland binnengebracht, nu vanuit Dubai.
Gesproken is met de directeur/enig aandeelhouder [betrokkene 17]. Hij heeft de administratie van [F] B.V. vrijwillig ter inzage verstrekt.
Verkoop van CPU's heeft in de onderzochte periode plaatsgevonden aan o.a.:
- [D] (Luxemburg);
- [C] SL (Spanje);
[G] (UK);
[F] Ltd. (UK);
- [H] Ltd. (UK);
- [K] OU (Estland);
- [BB] SIA (Litouwen).
De betaling van de verkoopfacturen van [F] heeft herhaaldelijk plaatsgevonden door andere bedrijven dan aan wie is gefactureerd; zogeheten "Third party payments".
Betalingen door
- [D] (Luxemburg);
- [C] (Spanje);
- [F] Ltd. (UK);
- [H] Ltd. (UK);
- [K] OU (Estland);
- [BB] SIA (Litouwen),
konden niet worden getraceerd.
Op de verkoopfacturen van [F] staat telkens vermeld:
"Please make sure payment is done by your own company. We do not accept third party payments".
Ten aanzien van de handel in CPU's is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Aan de hand van de in de administratie aanwezige unieke doosnummers is een overzicht gemaakt en daarbij is vastgesteld dat bepaalde dozen meerdere keren zijn ingekocht door [F], soms voor een lagere prijs dan waarvoor deze eerder waren verkocht en soms drie maanden later. In nagenoeg alle gevallen werd de betaling van de verkoopfacturen betreffende CPU's gedaan door andere bedrijven dan aan wie is gefactureerd. Het merendeel van de uitgaande facturen betreffende de levering van CPU's is gericht aan [C] SL (Spanje), terwijl het merendeel van de betalingen (via World Wide Currencies) van deze facturen komt van het bedrijf [Z] Ltd. (UK).
41. Geschriften als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten facturen (blijkens de opdruk afkomstig van [F] B. V. en [F] en gericht aan [C] (Spanje) en [G] (Verenigd Koninkrijk) en [D] (Luxemburg) en [H] Ltd (Verenigd Koninkrijk) en [I] SL (Spanje) (Zaak 2, bijlagen D-4, D-24, D-41, D-53, D-70, D-86, D-12, D-14, D-15, D-29, D-45, D-63, D-60, D-102 en O-PV, bijlagen D-17, D-40, D-131, D-4 en D-5).
42. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-4-1), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 17], zakelijk weergegeven:
In maart/april 2004 hebben we, [medeverdachte] en ik, besloten om samen te werken. De werkzaamheden die [F] ging doen, was de handel in CPU's. Bij [F] zijn alleen [medeverdachte] en ik werkzaam. [medeverdachte] is in loondienst bij [F]. [medeverdachte] onderhoudt de contacten en het netwerk van klanten en leveranciers. [verdachte], de broer van [medeverdachte] heeft in 2004 als consultant voor [F] gewerkt. Hij moest dan klanten zoeken, eigenlijk net als [medeverdachte]. [medeverdachte] heeft [verdachte] verteld wat hij moest doen. [verdachte] is voor zichzelf begonnen met een onderneming, [J]. Ik was niet bekend met de handel in CPU's en mobiele telefoons. Dat we daarin gingen handelen was dan ook het idee van [medeverdachte]. Als ik weg ben, doet [medeverdachte] de zaken.
43. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-4-4), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 17], zakelijk weergegeven:
Verbalisanten: Gisteren heeft u het volgende verklaard: (...).
Bij ons ontstaat het volgende beeld. [F] drijft op de bijdrage van [medeverdachte]. Heijmeriks had het idee, de contacten en de ervaringen. U doet alleen de administratieve kanten en bent formeel de directeur van [F]. [H] is volgens internet een recruitment office. Soortgelijk voor [F] Ltd, dit is een Domestic Appliances bedrijf. Geen CPU's in zicht dus. Wij houden u een gedeelte uit de verklaring van [betrokkene 16] voor. [betrokkene 16] verklaart dat hij eigenlijk een administratiekantoor van [medeverdachte] was. (...) Kortom het hele verhaal is [medeverdachte]. Zonder [medeverdachte] geen [F] in CPU-handel. U bent net als [betrokkene 16] een verlengstuk van [medeverdachte]. Wat is daarop uw reactie?
Uw samenvatting van wat ik verklaard heb, is juist. Ik kan nauwelijks geloven dat [medeverdachte] mij op deze manier heeft misbruikt. Ik ben het met u eens dat ik met [F] niet in de CPU-handel zou zijn gekomen als ik niet met [medeverdachte] was gaan praten.
44. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-4-5), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 17], zakelijk weergegeven:
Met betrekking tot de handel in mobiele telefoons moet ik bekennen dat ik daarin een beetje dezelfde rol heb vervuld zoals omschreven in de verklaring van [betrokkene 16] van [B]. Waar de gelijkenis met deze [betrokkene 16] zit, is dat ik alleen maar de papierwinkel deed met betrekking tot deze transacties. [medeverdachte] wekte de indruk de klant en de leverancier gevonden te hebben en klaar is Kees. [medeverdachte] regelde alles dus hij bepaalde ook de marge. Ik heb daar zelf geen enkele invloed op uit kunnen oefenen.
45. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-4-7), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 17], zakelijk weergegeven:
Ik heb de kennis van deze handel van [medeverdachte] gekregen. Ik ben een marionet geweest. [medeverdachte] heeft mij feitelijk bestuurd en ik had het zelf niet eens in de gaten.
46. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-3-1), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam bij [F]. Naast mij werkt alleen [betrokkene 17] bij [F].
47. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-3-5), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
(geconfronteerd met geschriften betreffende drie vermoedelijke carrouseltransacties)
Het is gewoon een draaimolen. Deze dertien transacties zijn pure draaimolens. Ik zie dat het om BTW-carrousels gaat.
48. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal Zaak 3, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 27 juni 2005 is door mij een bezoek gebracht aan [J] B.V. Gesproken is met de mij bekende [verdachte] en hij heeft de administratie van [J] B.V. vrijwillig ter inzage verstrekt. Daarbij is vastgesteld dat een aantal transacties met CPU's zijn gelopen via buitenlandse financiële instellingen. De bescheiden daarvan zijn eerst op 14 juli 2005 ter beschikking van het onderzoek gekomen.
Onder dossiernummer 30181949 staat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken ingeschreven [J] B.V., directeuren:
- [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum]-1969 te [geboorteplaats] (Ecuador),
- [verdachte], geboren op [geboortedatum]-1965 te [geboorteplaats].
Aan de hand van de overgelegde administratie is een overzicht gemaakt van de in- en verkopen over de periode augustus 2004 t/m mei 2005. Er is in deze periode alleen gehandeld in CPU's. Inkopen hebben met name plaatsgevonden bij:
- [CC] AS (Denemarken);
- [DD] AS (Denemarken);
- [EE] ApS (Denemarken);
- [FF] Lda. (Madeira);
- [GG];
- [HH] S.A.M. (Monaco).
Verkopen hebben met name plaatsgevonden aan:
- [G] Ltd. (UK);
- [C] SI. (Spanje);
- [I] SL (Spanje);
- [K] (Estland);
- [BB] SIA (Litouwen).
De betaling van de verkoopfacturen van [J] B.V. heeft herhaaldelijk plaatsgevonden door andere bedrijven dan aan wie is gefactureerd; zogeheten "Third party payments". Betalingen door
[C] SI. (Spanje);
[I] SL (Spanje);
[K] (Estland);
- [BB] SIA (Litouwen),
konden niet worden getraceerd.
Op de verkoopfacturen van [J] B.V. staat telkens vermeld: "Please ensure that payments wilt be done today before 14.00pm/WWC account UK".
2.4
CPU's
In de administratie van [J] B.V. zijn o.a. de navolgende bescheiden aangetroffen:
- Factuur van [CC] AS (Denemarken) aan [J] B.V. van 19-04-2005, nr. [011], betreffende de levering van 945 stuks CPU's (D-1);
- Factuur van [CC] AS (Denemarken) aan [J] B.V. van 19-04-2005, nr. [012], betreffende de levering van 945 stuks CPU's (D-2);
- Inspection sheet van Forward Logistics (UK) van 20-04-2005, nr. [013], vermeldende de doosnummers […] (D-3);
Inspection sheet van Forward Logistics (UK) van 20-04-2005, nr. [014], vermeldende de doosnummers […] (D-4);
Factuur van [J] B.V. aan [K] (Estland) van 20-04-2005, nr. [015], o.a. vermeldende 1.890 stuks CPU's, factuurwaarde £ 171.423,-, stuksprijs £ 90,70 (D-5).
Resumé:
- De prijs daalt in de factuurlijn [betrokkene 1]->[K]->[II] van £ 90,70 naar £ 77,30; [K] zou (op papier althans) een verlies hebben genomen van £ 171.423,- -/- £ 146.097,-= £ 25.326,-.
- [II] Ltd. brengt op de factuur aan [JJ] Ltd. £ 25.732,35 aan VAT in rekening en zal dat bedrag aan de belastingdienst in de UK moeten afdragen. – [II] Ltd. ontvangt slechts £ 1.351,35 en zal om die reden alleen al de verschuldigde VAT niet kunnen afdragen.
- [II] Ltd. zou aan [K] Ou (Estland) ook nog het factuurbedrag van £ 146.097,- moeten betalen.
- [K] Ou (Estland) ontvangt kennelijk helemaal geen geld betreffende deze transactie.
- [betrokkene 1] geeft de goederen vrij (release) aan [G] Ltd., een bedrijf met wie zij in deze helemaal geen zaken heeft gedaan (D-12).
- [betrokkene 1] ontvangt het geld van de factuur aan [K] Ou (Estland) van [G] (D-129).
De goederen hebben de volgende route gevolgd: Denemarken -> UK -> USA -> Nederland.
2.4.2
Carrousel
Aan de hand van de in de administratie aanwezige unieke doosnummers is een overzicht gemaakt en daarbij is vastgesteld dat bepaalde dozen meerdere keren zijn ingekocht door [J] B.V., soms voor een lagere prijs dan waarvoor deze eerder waren verkocht en soms vier maanden later.
49. Geschriften als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten facturen (blijkens de opdruk afkomstig van [J] en gericht aan [K] (Estland) en [C] (Spanje) en [G] (Verenigd Koninkrijk) en [D] (Luxemburg) en [L] (Duitsland)(zaak 3, bijlagen D-5, D-47, D-78, D-82, D-85, D-96, D-102, D-37, D-44, D-64, D-67, D-112, D-118, D-121, D-24, D-58, D-71, D-88, D-109, D-53, D-106 en 0-pv D-85, D-107, D-116, D-139, D-101, D-126.
50. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-2-1), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik werk bij het bedrijf [J] B.V. Dit is het bedrijf van mijn vriendin [betrokkene 1]. Ik heb een jaar geleden in september 2004 zelf de internationale tradingactiviteiten van [J] B.V. opgezet. Deze activiteiten richten zich op de internationale handel in CPU's. Ik handel zelfstandig en ik ben zelf verantwoordelijk.
51. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-2-4), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
(Nadat hem diverse bescheiden zijn getoond, betrekking hebbende op en partij in beslag genomen CPU's die eerder door [J] waren geleverd aan [K] OU in Estland) Nu ik dit zo zie, vind ik dit schandalig. Ik constateer dat het fraude is.
52. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal Zaak 4, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam staat onder dossiernummer 18037964 ingeschreven [M] B.V. Directeur: [betrokkene 18], geboren op [geboortedatum]-1959 te [geboorteplaats]. Enig aandeelhouder (sinds 06-12-2002): [J] B.V.
De CPU's zijn in 2005 verkocht aan:
- [C] SL (Spanje);
- [D] (Luxemburg).
Ook is een aantal partijen mobiele telefoons ingekocht en verkocht. Daarbij zijn de goederen na de invoer in Nederland vervoerd naar Hawk (UK).
Facturatie vond in deze gevallen plaats aan:
- [C] SL (Spanje);
- [E] (Frankrijk).
Bij Worldwide Currencies Ltd. (UK) is een account aangehouden. Via deze instelling, niet zijnde een bank maar een wisselkantoor, zijn de inkoopfacturen betaald en is het geld van de verkopen ontvangen. Voorts zijn kosten betaald en het netto-resultaat is overgemaakt naar de bankrekening van [M] B.V. bij de Rabobank, nr. [016].
Van [betrokkene 18] is op 11-08-2005 een "Statement from 17/03/2005 to 10/08/2005" ontvangen van Worldwide Currencies, First Choice for Currency Exchange.
Opvallend is dat de betaling van de verkoopfacturen van [B] B.V. aan:
- [C] SL (Spanje);
- [E] (Frankrijk);
- [D] (Luxemburg),
niet in alle gevallen door deze bedrijven is gedaan maar hoofdzakelijk door:
- [Y] Ltd.;
- [Z] Ltd.;
- [KK].
53. Geschriften als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten facturen (blijkens de opdruk afkomstig van [M] B. V. en gericht aan [C] (Spanje) en [AA] (Luxemburg) en [E] (Frankrijk) (zaak 4, bijlagen D-5, D-9, D-32, D-15, D-21, D-28, D-38, D-41, D-44, D-49, D-53, D-76.
54. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-6-1), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 18], zakelijk weergegeven:
Ik ben als manager finance in dienst geweest van [LL] gedurende de periode augustus 1996 tot en met februari 2003 en heb in die periode te maken gehad met zowel [verdachte] als [medeverdachte]. [J] B.V. heeft in december 2002 de aandelen van [M] B.V. gekocht met als doel tradingactiviteiten te ontwikkelen. Dit is gebeurd op initiatief van [verdachte]. Ook [medeverdachte] was daarbij betrokken. Zij werden ook de feitelijke spilfiguren in deze zaak. Ikzelf werd door [verdachte] benaderd om als directeur op te treden van [M] B.V. Zowel [verdachte] als [medeverdachte] hebben een hele korte periode op de loonlijst gestaan. [verdachte] vanaf 1 november 2003 tot 30 april 2004 en [medeverdachte] vanaf 1 februari 2004 tot 30 april 2004. Toen heb ik hem ontslagen omdat hij activiteiten voor [F] ging doen. De activiteiten van [M] B.V. betrof het handelen in mobiele telefoons en CPU's. De CPU's werden gekocht in Spanje en werden door de leverancier in Engeland neergezet. Onze klant was altijd een Engels bedrijf. Wij ontvingen op onze Nederlandse bankrekening het geld van onze afnemer en betaalden door aan onze leverancier. De in- en verkoop werd geregeld door [verdachte] en [medeverdachte] en ikzelf deed de administratieve afwikkeling. Alle betalingen in 2005 zijn gelopen via ons account bij Worldwide Currencies. U vraagt mij of ik kan aantonen met wie ik zaken heb gedaan. Dat kan ik niet aangeven want [medeverdachte] heeft deze zaken allemaal geregeld. Van hem heb ik ook een purchase order gekregen van [D] in Luxemburg. Via de fax heb ik in 2005 nooit een purchase order gekregen van [D] in Luxemburg of van [C] SL in Spanje. Van dit laatste bedrijf heb ik zelfs helemaal geen purchase order. Met niemand van deze firma's heb ik ooit contact gehad. Ikzelf heb in persoon nooit gekocht of verkocht; alles is gedaan door [medeverdachte]. [verdachte] heeft er wel bijgezeten als wij het hadden over klanten of geldstromen maar [medeverdachte] was de man die de contacten onderhield met de leveranciers en afnemers. [medeverdachte] gaf ook aan mij door dat er goederen waren verzonden en aan wie ik de verkoopfactuur moest richten. Ook bepaalde hij de verkoopprijs. Het enige dat ik deed was de verkoopfactuur opmaken en versturen. Ook heb ik steeds de purchase-order gemaakt. Dat heb ik steeds gedaan aan de hand van de inkoopfacturen die ik kreeg.
55. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-6-2), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 18], zakelijk weergegeven:
[M] B.V. is eind 2002 opgericht/aangekocht op initiatief van [verdachte] en [medeverdachte] met als doel handelstransacties te gaan doen op het gebied van mobiele telefoons en CPU's. Op 6 december 2003 ben ik directeur geworden van [M] B.V. Dit op verzoek van [verdachte]. In 2004 is er vervolgens een aantal transacties geweest. Die zijn allemaal geregeld door [medeverdachte].
56. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-3-7), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
[M] B.V. is gestart op initiatief van [verdachte], Bas Knoop en mij.”
8.3.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte de valsheid in geschrift tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtsperso(o)n(en) heeft gepleegd, is gelet op hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld, toereikend gemotiveerd. Voor de nauwe en bewuste samenwerking en de rol van verdachte zijn de bewijsmiddelen 39 (de medeverdachte/broer komt via verdachte in contact met World Wide Logistics) , 42 (verdachte werkt als consultant bij [F] en zoekt klanten), 48 en 50 (verdachte is directeur van [J] BV en als zodanig onder meer verantwoordelijk voor de ‘trading’ van CPU’s) , 51 (verdachte geconfronteerd met cruciale geschriften erkent de ‘fraude’ ), 54 en 55 (getuige schetst bepaald een beeld van een actieve verdachte) illustratief. De omstandigheid dat de verdachte blijkens de bewijsmiddelen niet zelf de facturen in kwestie heeft opgemaakt doet daaraan niet af. De omstandigheid dat in de bewezenverklaring de in de tenlastelegging vermelde namen van (rechts)personen zijn geschrapt, doet er niet aan af dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen medeplegen met een of meer rechtsperso(o)n(en) heeft kunnen afleiden.
8.4.
Het middel faalt.
9.1.
Het vierde middel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen in de zaak met parketnummer 16-994001-07 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
9.2.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een aankooporder van [O] (Denemarken) aan No. 1 [N] ltd. (Engeland), d.d. 28 april 2006 (D-la), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Qty: 1260, Description: SL7Z9, Total: 101.871,00
2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een factuur van No. 1 [N] Ltd. Gericht aan [O], d.d. 12 mei 2006 (D-lb), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Qty: 1260, Details: (...) SL7Z9 CPU, Net Amount: 101.871,00
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een factuur van No. 1 [N] ltd. Gericht aan [O], d.d. 12 mei 2006 (D-2a), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Qty: 1260, Description: Intel SL7Z9, Total 105.525
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/21, nummer 169), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
15 mei 2006 van 15.28.32 tot 15.34.01.
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[verdachte]: "Maar hij vroeg mij hoeveel eh ... bedrijven zitten er tussen degenen aan wie we verkopen en de uiteindelijke importeur weer in Engeland. Want hij verkoopt aan België denk ik toch of niet. " [medeverdachte]: "Hij koopt van de exporter, ja? " [verdachte]: "Hij koopt van Engeland. " [medeverdachte]: "Ja. " [verdachte]: "En hij verkoopt aan België? " [medeverdachte]: "[P] dus hij zit helemaal dicht. " [verdachte]: "Ja, maar kijk, hij wil dan weten hoeveel plekken er nog na [P] komen. " [medeverdachte]: "Dat is rond, dat zijn wij hier en dan gaat het naar de importer. " [verdachte]: "Twee buffers. Oké dat wil die minimaal hebben, dan is het goed. "
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 3, Tap-B, nummer 171), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
15 mei 2006 van 16.21.35 tot 16.54.25.
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[verdachte]: "Zitten er op zijn minst twee bedrijven tussen, misschien zelfs drie, maar minstens twee voordat het weer naar de importeur gaat (..) en dan zijn we veilig (...). "
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/22, nummer 188), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
16 mei 2006 van 12.02.59 tot 12.09.18.
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[medeverdachte]: "Als dat Spaanse bedrijf de importer levert dan gaat het naar de exporter toe en de exporter verkoopt die stock toch. Aan wie verkoopt hij die stock? Hij verkoopt die stock aan [betrokkene 5]. Nou [betrokkene 5] moet hem betalen. " [verdachte]: "Precies, die ontvangt toch zijn geld terug van [P]? " [medeverdachte]: "Precies, maar omdat hij het de eerste keer voorfinanciert (...). " [verdachte]: "Hoe lang is dat geld weg dan? Het is toch een transactie op een uur? " [medeverdachte]: "Ja, het is een uur weg. "(...) [verdachte]: "En hoeveel marge zit er tussen? " [medeverdachte]: "Zes procent. " [verdachte]: "Hoeveel gaat [P] dan erop pakken? " [medeverdachte]: "Die pakt het minst...die pakt gewoon een pond. "... "Wij pakken een pond. " [medeverdachte]: "Wat belangrijk is dat 'ie ook bij [P], als die vijf boxen levert dan moet ie ... moet hij 'm vijf andere boxen terug geven dat is... dat is logisch hé. Niet dezelfde, dat snap je natuurlijk he? [verdachte]: "Ja. "
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/23, nummer 253), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
17 mei 2006 van 17.28.44 tot 17.32.28
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[medeverdachte]: " 't Is allemaal rond, alles, prijzen, alles. [betrokkene 5] die heeft eh... zeer intensief contact met de Belgen ook met mij, ook met de exporter. " [verdachte]: Oké. " [medeverdachte]: Morgen vijf en dan vanaf vrijdag elke dag tien. " [verdachte]: "Ok. "
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (Ordner 1, AH-30), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
(Pagina 1)
Aan de hand van opgenomen en afgeluisterd gegevensverkeer is door mij een samenvatting gemaakt van gevoerde telefoongesprekken en verzonden/ontvangen sms-berichten.
(Pagina 3)
16-05-2006, 12.14 uur. Sms van [verdachte] aan vermoedelijk [betrokkene 2].
"Ben nu in gesprek met België. Ik kan deal/lijn sluiten. Kun jij leven met 2GBP. 1,50
voor jou en 50p voor mij? Wil ermee aan de slag. Akkoord? "
16-05-2006, 12.31 uur. [medeverdachte] belt [verdachte].
[verdachte]: "Ik heb die andere vent gevraagd om akkoord te gaan met twee, waarvan een half voor ons en de anderhalf voor hem. " [medeverdachte]: "Ja maar het is belangrijk dat die andere jongens in de UK uitkomen met die prijs he... (...)... dus als wij wat moeten korten dan korten wij maar wat want ik wil dit doorzetten. Want we hebben hier sowieso een pond. "
16-05-2006, 13.41 uur. Vermoedelijk [betrokkene 2] belt [verdachte].
[betrokkene 2]: "Ik wil mijn 1,75 hebben en wat jij daar bovenop kunt krijgen, dat is voor jou. 1,75 is wat ik normaal gesproken krijg alleen voor het laten lopen van het geld. " [verdachte]: "... ik denk dat ze de gewone CPU's gaan doen ". [betrokkene 2]: "Ik heb vandaag net met mijn bankmanager gesproken en zij kan alle rekeningen binnen één week openen (...) en zij zal de administratie voor ons doen van de kant van de bank. Zij heeft daar een mannetje die ons geld zal bewegen. "
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/24, nummer 300), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
18 mei 2006 van 09.32.06 tot 09.38.50.
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[verdachte] wordt gebeld door Engels sprekende NN man. NN man zegt dat de grote baas hem heeft gebeld en dat hij ook naar Denemarken komt. NN man vraagt of [verdachte] de deal kent met Twe (fon) the PayM guy (fon), [verdachte] zegt dat [medeverdachte] hem gisteravond de details, over de marges en andere dingen heeft verteld. [verdachte] zegt dat hij zijn zorgen tegen [medeverdachte] heeft uitgesproken over het gebruik van de Ike-lijn. En dat [medeverdachte] hierna met Ike heeft gesproken dat hij nog één kans krijgt om te zorgen dat het werkt en als dat niet lukt dat zij het dan zullen cancellen. NN man zegt dat hij er problemen mee heeft om zijn geld via Ike te laten lopen. [verdachte] stelt voor om alle banken naar Danske Bank te verhuizen. Zou dat voor iedereen beter zijn. NN man zegt dat zou zeker beter zijn. (...) [verdachte] zegt dat hij zal proberen om de mensen te motiveren om bij NN man een rekening te openen in Denemarken. Het gesprek gaat verder over het aantal boxen dat besteld is en dat NN man geen zin heeft om zijn geld via Ike te laten lopen. [verdachte] zegt nog dat het allemaal gladjes moet verlopen omdat het anders niet dagelijks kan gaan lopen.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/25, nummer 324), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
19 mei 2006 van 12.48.23 tot 12.53.38 uur.
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[verdachte] wordt gebeld door [medeverdachte].
[medeverdachte]: "Nou ik heb een gesprek gehad met [betrokkene 5], alles is goed. " [verdachte]: "Oké. " [medeverdachte]: "Maar ik moest met jou nog effe praten, voor het vertrouwen. Ik heb gezegd nou eh...[betrokkene 6] die released als wij papieren sturen dat het geld er door is. Dan hoeft het geld nog niet binnen te zijn dat doen [betrokkene 6]. " [verdachte]: "Oké. " [medeverdachte]: "Dus dan stuurt hij geld door voor de nieuwe stock. Je moet ook effe bespreken met 'm of die eh...van de vijf boxen is er één niet goed of hij misschien een box om kan ruilen. Maar dat kan ook maandag hoor dat hoeft niet nu. Laten we eerst die vier boxen maar draaien, hé. " [verdachte]: "Oh ja, oké...hij is bij voorbaat, weet je, is hij wat ja ...sceptischer over eh...over eh... " [medeverdachte]: "Ike...jaja, dat weet ik. "
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 3, Tap-C, nummer 370), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
22 mei 2006.
[verdachte] wordt gebeld door Engelssprekende NN.
[verdachte]: "Voor mij is het belangrijk (...) om jou te zien en om [betrokkene 8] en de grote man in Amsterdam te ontmoeten, om er zeker van te zijn dat voor de nieuwe lijnen, met name de Dolchit-lijn, dat dat goed loopt. "
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/33, nummer 442), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
7 juni 2006.
[verdachte] belt uit met [medeverdachte].
[verdachte].' "En als C. gewoon met S. gewoon normale ding op gang houdt. Dan hebben we in ieder geval twee vaste eh... inkomstenbronnen die los staan van eh... andere dingen. " [medeverdachte]: "Ja nee dat is goed jongen. "
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-2-3), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
Ik wist vooraf dat er sprake zou zijn van een carrouselfraude bij de aankoop van CPU's die via de lijn [O], [P] en [S] zijn gelopen. Toen ik gesproken had met Ike, [P] en [betrokkene 2] van [O], en dat was voordat de deal plaatsvond, wist ik dat er sprake zou zijn van het opzetten van een fraude van dagelijks tussen de vijf en tien CPU-dozen die zouden rondgaan. De prijzen en dus ook de winst zijn feitelijk vastgesteld tijdens gesprekken tussen de exporter in de UK, de importer in de UK, [O] en [P]. Het is echter eenmalig geweest omdat ik van [betrokkene 6] van [P] vernam dat hij dezelfde doosnummers terugkreeg van [O]. Hij wilde dat verder niet, volgens mij omdat dan visueel zichtbaar was dat er carrouselfraude werd gepleegd. Ikzelf heb tegen [betrokkene 2] gezegd dat dit wel erg amateuristisch was.
14. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-2-1, pagina 18), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
In januari 2006 ben ik via mijn broer [verdachte] in contact gekomen met een jongen die [betrokkene 19] heette en betrokken was bij het Spaanse bedrijf [S]. [betrokkene 19] zat al in de handel en vroeg mij of ik hem wilde helpen, want hij wilde wel met mijn hulp meer gaan handelen. En ik had natuurlijk mijn contacten. Met name had ik contacten met [betrokkene 6] van [P]. Ik heb vervolgens [betrokkene 6] gesproken en hem verteld dat ik [betrokkene 19] had ontmoet die wel goederen wilde kopen. Vanaf dat moment zijn er contacten geweest tussen [betrokkene 19] en [betrokkene 6] en uiteindelijk heef dit geresulteerd in bepaalde transacties tussen [P] en [S]. Ik heb in die tijd bij [betrokkene 19] thuis gezeten waar hij toen kantoor hield. In totaal heb ik voor de periode februari tot en met mei 2006 circa € 10.000 gehad van [betrokkene 19].
Op een gegeven moment ben ik gebeld door Ike die zei dat hij een exporter had die veel geld had en goederen wilde kopen. Voorwaarde was dat die goederen op dezelfde dag dat deze exporter zijn geld betaalde aan een importer, eigenlijk weer teruggekocht moesten worden. Daar wilde hij een klant voor hebben. Ik heb [verdachte] gevraagd of [O] goederen wilde kopen van een exporter. Hij heeft dat verder geregeld. Vervolgens heb ik [P] in de persoon van [betrokkene 6] gebeld en ik heb gevraagd of hij goederen van [O] wilde kopen. Dat is de deal die u mij heeft voorgehouden. De bedoeling was om dagelijks tien CPU-dozen te laten kopen. Uiteindelijk is dit niet goed gegaan omdat [O] weer dezelfde goederen wilde verkopen aan [P]. [P] en [S] wilden dat niet.”
9.3.
Het Hof heeft in het bestreden arrest voorts nog het volgende overwogen:
“De volgende vraag die voorligt, is of verdachte een zodanige rol bij het opmaken en hanteren van de in de tenlastelegging genoemde documenten heeft gespeeld, dat geconcludeerd kan worden dat hij medepleger is van de valsheid in geschrift.
Verdachte heeft gesteld
(1 ) dat hij niet bij de uitvoering van de transactie betrokken was,
(2) dat hij alleen het contact tussen medeverdachte [medeverdachte] en [betrokkene 2] tot stand heeft gebracht, en
(3) dat het om een eenmalige transactie ging.
Met betrekking tot dat laatste punt verwijst het hof naar de bovenstaande overweging waarin is vastgesteld dat het niet de bedoeling was dat de transactie eenmalig was. Dit heeft medeverdachte [medeverdachte] in het getapte telefoongesprek van 17 mei 2006 aan verdachte verteld. Verdachte was er dus van op de hoogte dat het niet de bedoeling was dat dit een eenmalige transactie was. Ook de andere twee stellingen van verdachte acht het hof niet geloofwaardig. Het hof wijst in dit verband op de getapte gesprekken en in het bijzonder het sms-bericht van verdachte van 16 mei 2006:
"Ben nu in België. Ik kan de deal/lijn sluiten."
Voorts heeft verdachte op 16 mei 2006 gesprekken gevoerd over de opbrengst van de transactie. Ook uit de getapte gesprekken van 18 en 19 mei 2006, wanneer de transactie lijkt te stokken, blijkt van een intensieve bemoeienis van verdachte met de uitvoering van de transactie. Voorts wijst de rechtbank op een telefoongesprek van verdachte met een onbekende, Engels sprekende man, op 15 mei 2006:
"De Belgen zullen het aan Spanje verkopen en Spanje verkoopt het weer aan een ander en dan gaat het naar een importeur. [verdachte] zegt dat hij denkt dat het veilig is en dat iedereen er een sterling marge op kan maken. Ook [medeverdachte] en [betrokkene 19]. NNman vraagt wie koopt er van ons. [verdachte] zegt [P]. [verdachte] zegt dat het een simpele lijn is. "
Uit het samenstel van de getapte gesprekken blijkt dat de rol van verdachte meer is geweest dan het enkel leggen van een contact. Er was sprake van een bewuste samenwerking met anderen teneinde de transactie tot stand te brengen.
Verdachte heeft gesteld dat als hij een significante rol had gespeeld in deze transactie hij wel meer gesprekken met meerdere partijen zou hebben gevoerd. Het hof is van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat hij wel degelijk meer gesprekken heeft gevoerd. Alleen één Nederlands mobiel telefoonnummer van verdachte is in de onderhavige periode getapt. In de getapte gesprekken verwijst verdachte naar telefoongesprekken die niet in de taps terugkomen. Dat wijst er op dat hij in de periode 15 tot en met 19 mei 2006 ook andere telefoonnummers gebruikte. Het hof verwijst bijvoorbeeld naar een gesprek van 15 mei 2006 waarin verdachte stelt dat hij net C. aan de lijn had. Dat gesprek komt in de taps niet terug. Bovenal geldt echter dat de rol van verdachte zoals die oprijst uit de hiervoor genoemde getapte gesprekken, ook zonder dat van enig contact met de overige betrokken partijen sprake zou zijn, ruimschoots voldoende is om te concluderen dat verdachte zich intensief heeft beziggehouden met zowel het opzetten als de uitvoering van de transactie. Duidelijk is dat het de bedoeling was dat verdachte beloond zou worden voor zijn rol in de transactie. In de getapte telefoongesprekken is verschillende malen gesproken over de marge die met de transactie gerealiseerd zou worden en over de verdeling van die marge. Uit dit alles volgt dat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat verdachte, met in ieder geval medeverdachte [medeverdachte], [betrokkene 2], [betrokkene 5] en [betrokkene 6], zich bezig hield met het opzetten en de uitvoering van de transactie. Daarmee is gegeven dat verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, verantwoordelijk gehouden kan worden voor het valselijk opmaken van de in de tenlastelegging genoemde documenten.”
9.4.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte de valsheid in geschrift tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd, is gelet op hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld, toereikend gemotiveerd. De nauwe en bewuste samenwerking komt naar voren uit verschillende bewijsmiddelen. Het is niet onbegrijpelijk dat het Hof de bewijsmiddelen en met name de opgenomen vertrouwelijke communicatie kennelijk zo waardeert dat verdachte een sleutelrol vervult onder meer als schakel tussen zijn broer en anderen. Hij stelt zich van ins en outs van de handel op de hoogte en zorgt daarmee dat er verder kan worden gewerkt, terwijl hij bovendien ook betrokken is bij de bepaling van de mogelijke opbrengst van de handel. De omstandigheid dat de verdachte blijkens de bewijsmiddelen niet zelf de facturen in kwestie heeft opgemaakt doet daaraan niet af. Voorts doet de omstandigheid dat in de bewezenverklaring de in de tenlastelegging vermelde namen van personen zijn geschrapt er niet aan af dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen medeplegen met een of meer ander(en) heeft kunnen afleiden.
9.5.
Het middel faalt.
10.1.
Het vijfde middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
10.2.
Het Hof heeft de bewezenverklaring van feit 2 in de zaak met parketnummer 993111-05 berust op de bewijsmiddelen zoals hierboven weergegeven onder 8.2 en het bewezenverklaarde onder 3 in de zaak met parketnummer 16-994001-07 berust op de bewijsvoering zoals hierboven onder 9.2 is genoemd. Ik zal de klachten voor beide feiten gezamenlijk bespreken.
10.3.
Voor zover de klacht is dat niet duidelijk is met welke (rechts)personen verdachte een criminele organisatie vormde faalt het middel. Immers uit de bewijsvoering volgt niet onbegrijpelijk dat verdachte een criminele organisatie vormde met andere (rechts)personen. In zoverre is deze klacht overigens identiek aan de klacht over de andere medeplegers van valsheid in geschrift. Zie de middelen 3 en 4.
10.4.
Vervolgens wordt in dit kader nog geklaagd (tweede klacht) over het gebruik voor het bewijs van meningen(, gissingen) en gevolgtrekkingen (art. 344 jo 342 Sv). Allereerst gaat het om de zaakkundige bevindingen van opsporingsambtenaren (bewijsmiddel 24) waarin onder meer is gerelateerd dat het gaat om een vorm van BTW-fraude. Primair meen ik dat zaakkundige verbalisanten zulks kunnen waarnemen en voor zover zulks volgens uw Raad anders is (subsidiair) heeft het Hof kennelijk de conclusies van de verbalisanten tot de zijne gemaakt. Dat de constateringen van de verbalisanten in de bewijsmiddelen 32 en 33 tegen de grens van gevolgtrekkingen aan liggen en deze soms wellicht zelfs overschrijden is niet problematisch nu het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk op grond van de bewijsmiddelen tot een zelfde slotsom is gekomen. Bewijsmiddel 43 dat als verklaring van Kwakman inhoudt dat hij oordeelt dat verdachte hem heeft misbruikt en dat hij niet in de handel terecht was gekomen als hij niet met verdachte was gaan praten berust op een ondervinding van de getuige. Dat geldt eveneens voor bewijsmiddel 45 voor zover daarin dezelfde getuige van oordeel is dat hij is misbruikt en dat hij door verdachte feitelijk is bestuurd. De getuige heeft dat kennelijk zo ervaren. Als de medeverdachte tevens broer van verdachte verklaart (bewijsmiddel 47) dat de ‘transacties’ pure draaimolens zijn lijkt mij dat nu echt iets wat je kunt waarnemen, kennelijk zelfs soms al binnen een dag. De draaimolen draait zelfs hard, zou de verdachte nog heel goed hebben kunnen toevoegen! Of hij er zelf ook duizelig van werd, laat ik nu maar in het midden. De constatering van verdachte dat hij de handelwijze schandalig vindt en dat hij constateert dat het fraude is (bewijsmiddel 51) getuigt van inzicht en is strikt genomen overbodig voor het bewijs. Desondanks meen ik wel dat het Hof ook dit onderdeel kon gebruiken voor het bewijs, al was het maar omdat het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk tot hetzelfde oordeel is gekomen. Eerlijk gezegd is niet uit te sluiten dat dit type middelen het accent nog eens extra op de onaanvaardbaarheid van het handelen van verdachte legt!
10.5.
Dan is er nog de (derde) klacht dat er namens verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (art. 359 tweede lid, tweede volzin, Sv) naar voren is gebracht. Ik zie echter in hetgeen naar voren is gebracht niet meer dan vooral een blote ontkenning van de omstandigheid dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie (voor beide feiten). Van een responsieplicht is dus geen sprake.
10.6.
Het is niet onbegrijpelijk dat het Hof het samenwerkingsverband van verdachte met (onder meer) zijn broer als gestructureerd heeft aangemerkt. Beiden hebben enige tijd samengewerkt en vervulden verschillende rollen binnen het verband. Naar buiten toe opereerden zij (soms) samen. Daarmee heeft het Hof kunnen oordelen dat is voldaan aan de centrale eisen voor een criminele organisatie als bedoeld in art. 140 Sr.10.
10.7.
Het middel faalt.
11.1.
Het zesde middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van bedrieglijke bankbreuk (feit 4 parketnummer 16-994001-07).
11.2.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard:
“hij in de periode van 23 september 2005 tot en met 26 januari 2007 in Nederland, telkens terwijl ten aanzien van verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 25 februari 2004 (04/188 R) de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing was ter bedrieglijke verkorting van de rechten die zijn schuldeiser(s) jegens de boedel kunnen doen gelden, en terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 31 juli 2006 (04/188 R) failliet is verklaard ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), lasten heeft verdicht en baten niet heeft verantwoord, hebbende hij, verdachte,
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over gelden op een bankrekening bij de Bank Sabadell te Spanje (rekeningnummer [001]) en voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over gelden op een bankrekening bij de la Caixa Bank te Spanje (rekening nummer(s) [002] en [003]) en
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat er vanaf genoemde bankrekeningen gelden zijn overgemaakt naar bankrekening(en) en/of de Master Card en/of de Visa Card welke op naam was/waren gesteld van [betrokkene 1];”
11.3.
Het arrest bevat de volgende bewijsoverweging:
“Op 25 februari 2004 is ten aanzien van verdachte de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard (D-197).
Verdachte heeft verklaard dat hij de beschikking had over gelden die op de rekening van [A] zijn gestort (Vl-1).
Voorts heeft verdachte verklaard dat de curator niet wist dat hij facturen had gezonden vanuit [A] in Spanje en ook niet dat hij over de gelden van [A] kon beschikken (VI-2).
In het dossier bevindt zich een afschrift van een Postbankrekening van [betrokkene 1] en een stortingsbewijs, waaruit blijkt dat verdachte op 15 september 2009 € 3.000,- op deze rekening heeft gestort (D-145).
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dat geld contant in zijn zak had zitten en dat hij dat kort daarvoor contant had opgenomen bij zijn bank in Andorra. Verdachte denkt in totaal in 2006 € 60.000,- van [betrokkene 2] te hebben gekregen. Dat geld is deels overgemaakt naar de bankrekening van [A] bij La Caixa en een ander deel is overgemaakt naar Andorra.
Bewindvoerder M. Verhoef heeft tegen verdachte aangifte gedaan van bedrieglijke bankbreuk. Zij heeft verklaard dat zij niet wist dat verdachte kon beschikken over bankrekeningen in het buitenland (G3-1).
Op grond van deze bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd.”
11.4.
De steller van het middel heeft gelijk dat de bewijsvoering gebreken vertoont. Uit de bewijsvoering die wordt gevormd door de in de aanvulling gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverweging kan niet volgen dat verdachte de beschikking had over gelden op een bankrekening bij de Bank Sabadell te Spanje onder het in de bewezenverklaring vermelde nummer. De als bewijsmiddel 21 opgenomen verklaring van verdachte houdt onder meer in:
“Dit geld (gedoeld wordt op € 60.000,-;PV) is deels overgemaakt naar de bankrekening
van [A] bij La Caixa en een ander deel is overgemaakt naar Andorra.” Het laatste onderdeel (laatste liggende streepje) van de bewezenverklaring wordt daarmee niet zonder meer gedekt. Deze gebreken in de bewijsmotivering doen mijns inziens in het licht van het geheel aan bewezenverklaarde feiten niet af aan de ernst van het bewezenverklaarde feit 4 zodat cassatie achterwege kan blijven.
11.5.
Het middel treft weliswaar doel, maar tot cassatie behoeft dit niet te leiden.
12.1.
Het zevende middel klaagt over de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit 5 (16-994001-07) als witwassen.
12.2.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsvoering:
“19. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering (D-197 van dossier 34521, 34952 en 34953), te weten een definitieve toepassing schuldsanering van de rechtbank Utrecht d.d. 25 februari 2004, voor zover inhoudende:
De rechtbank spreekt de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van [verdachte] Clemens Heijmeriks, geboren op 16 maart 1965.
20. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-1-1, pagina 4), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had de beschikking over gelden die op de rekening van [A] zijn gestort.
21. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-l-10, pagina 6), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 2] heeft [betrokkene 1] en mij geld geleend. Ik denk dat ik in 2006 in totaal circa € 60.000 van hem heb gekregen. Dit geld is deels overgemaakt naar de bankrekening van [A] bij La Caixa en een ander deel is overgemaakt naar Andorra.
22. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (Tweede aanvullend proces-verbaal, G-3-1), voor zover inhoudende als verklaring van M. Verhoeff curator, zakelijk weergegeven:
lk wist niet dat [verdachte] kon beschikken over bankrekeningen in het buitenland. Bij deze wens ik aangifte te doen van bedrieglijke bankbreuk.”
12.3.
Nu van enige legale herkomst van het geldbedrag niet is gebleken, kon het Hof in het totale verband van deze strafzaak er zonder meer van uit gaan dat het geld van misdrijf afkomstig was. Het Hof heeft kennelijk niet aannemelijk geacht dat verdachte bijvoorbeeld een tegenprestatie heeft verricht, dat een schuld werd ingelost of dat er een titel voor schenking was. Het is daarmee niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft bewezenverklaard dat het geld van misdrijf afkomstig was.
12.4.
Het betreft hier geld uit eigen misdrijf en dat betekent dat voor kwalificatie van het bewezenverklaarde voorhanden hebben als witwassen moet vaststaan dat verdachte handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.11.In het kader van een faillissement rust op verdachte de verplichting de staat van inkomen en vermogen te melden aan de curator.12.Dat is een bijzondere rechtsplicht en het komt mij voor dat wanneer daaraan niet voldaan wordt van verhullen of verbergen (op zijn minst tegenover de curator) kan worden gesproken.
12.5.
Het middel treft geen doel.
13.1.
Het achtste middel klaagt over de begrijpelijkheid van de strafmotivering.
13.2.
De uitvoerige strafmotivering in het arrest bevat onder meer de volgende overweging:
“Verdachte heeft gedurende een periode van bijna 3 jaar verschillende (fraude)delicten gepleegd. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en deelneming aan criminele organisaties, die onder andere BTW-fraudes pleegden. Door deze BTW-fraudes zijn fiscale autoriteiten voor grote bedragen benadeeld en is de integriteit van het internationale handelsverkeer ernstig geschonden. Het handelen van verdachte werkt concurrentievervalsend ten opzichte van ondernemingen die zich wel aan de regels houden.”
13.3.
Het spreekt kennelijk zo voor zich dat de bewezenverklaarde valsheid in geschrift aanzienlijke benadeling van de fiscale autoriteiten kan meebrengen dat het Hof het niet nodig oordeelde dat in het kader van de straftoemeting uitdrukkelijk te overwegen. Juist in het kader van valsheid in geschrift lijkt mij dat potentiele nadeel wezenlijk. Het Hof had daarmee kunnen volstaan en ik vermoed dat de steller van het middel tegen die slotsom geen bezwaar zou hebben ingebracht. Het Hof kent voor de straftoemeting –zij het impliciet- niet alleen aan het potentiele nadeel betekenis toe, maar uitdrukkelijk ook aan het daadwerkelijke nadeel. Het middel acht dat ten aanzien van parketnummer 16-993111-05 en parketnummer 16-994001-07 om verschillende redenen niet begrijpelijk. Ik stel voorop dat de strafmotivering van het Hof niet dwingend zo gelezen behoeft te worden dat voor beide parketnummers geldt dat de valsheid in geschrift daadwerkelijk nadeel heeft meegebracht. Het is voldoende dat het nadeel in het kader van één of meer feiten onder één van beide parketnummers is gerealiseerd.
13.4.
Het Hof heeft kennelijk het nadeel voor zover betreft parketnummer 16-993111-05 (onder meer) gebaseerd op een proces-verbaal van verbalisant [betrokkene 13] van 30 september 2008. Dat proces-verbaal houdt in dat uit telefonische inlichtingen van een medewerker van Customs & Excise is gebleken dat ['MM] niet heeft voldaan aan de fiscale verplichtingen in het Verenigd Koninkrijk. Dat ['MM] zaken met (de bedrijven van) verdachte heeft gedaan wordt niet betwist, maar volgens de steller van het middel is het onbegrijpelijk dat het Hof nu juist heeft geoordeeld dat naar aanleiding van die transacties nadeel is ontstaan. Dit oordeel acht ik mede in het licht van de belastingschuld van ['MM] van meer dan vier miljoen pond niet onbegrijpelijk en zo zeer verweven met omstandigheden van feitelijke aard dat voor verdere beoordeling in cassatie geen ruimte is. Dat ['MM] in de tenlastelegging en in de aanvulling met bewijsmiddelen niet wordt genoemd en dat de Rechtbank in eerste aanleg tot een ander oordeel kwam doet anders dan de steller van het middel meent mijns inziens niet ter zake.
13.5.
Voor wat betreft het ontbreken van enig nadeel in de zaak met parketnummer 16- 994001-07 berust de klacht op een verkeerde lezing van het arrest van het Hof. Het Hof heeft in het kader van de bewezenverklaring naar aanleiding van de stelling van verdachte dat niet kan worden vastgesteld dat er geen BTW is afgedragen onder meer overwogen dat de vraag of er BTW fraude is gepleegd niet de voorliggende vraag is. Voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrift behoeft BTW fraude inderdaad niet te worden bewezen. Iets anders is of door de valsheid in geschrift de fiscale autoriteiten door het niet afgedragen van BTW nadeel is berokkend. Dat mag bij de straftoemeting worden meegenomen, ook als is dat in het kader van de bewezenverklaring irrelevant. Ook in zoverre is de redenering van het Hof dus niet onbegrijpelijk.
13.6.
Het achtste middel faalt.
14. De middelen falen en de middelen 1, 3 t/m 6 en 8 kunnen in ieder geval met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑04‑2014
Zie ook hierover: HvJ EU 11 mei 2006, C-384-04 (Federation of Technological Industries e.a.), rov. 12.
H.J.B. Sackers & P.A.M. Mevis (red.), Fraudedelicten, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 39.
Richtlijn 2006/112 EG (voorheen Richtlijn 77/388 EG (Zesde Richtlijn).
HvJ EG 21 februari 2006, C-255/02. Deels herhaald in HvJ EG 6 juli 2006, C-439/04 en C-440/04 (Kittel en Recolta), rov. 54.
Zie de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot mr. Silvis: HR 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6700, onder punt 42.
F.C. Bakker, Valsheid in geschrift, Arnhem: Gouda Quint 1985, p. 90.
R.A. Wolf, Carrouselfraude : een Europees probleem vanuit Nederlands perspectief; een analyse van fiscale regelgeving en jurisprudentie, Den Haag: SDU 2010, hoofdstuk 2.
HvJ EG 6 juli 2006, C-439/04 en C-440/04 (Axel Kittel tegen Belgische Staat en Belgische Staat tegen Recolta Recycling BVBA).
Zie bijvoorbeeld HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134, NJ 2008/72.
Bijvoorbeeld HR 2 juli 2013:ECLI:NL:HR:2013:121.
Het gaat om een bijzondere rechtsplicht en niet om een algemene verplichting als in HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:BX4605, NJ 2013/264.