De feiten zijn ontleend aan de beschikking van het hof Amsterdam van 3 november 2009 onder 2.2 tot en met 2.9.
HR, 27-05-2011, nr. 10/00560
ECLI:NL:HR:2011:BQ0010
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-05-2011
- Zaaknummer
10/00560
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BQ0010
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
Arbeidsrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ0010, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑05‑2011; (Cassatie)
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHDHA:2014:3989
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ0010
ECLI:NL:PHR:2011:BQ0010, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 04‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ0010
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑02‑2010
- Vindplaatsen
JAR 2011/172 met annotatie van mr. dr. E. Koot-van der Putte
AR-Updates.nl 2011-0429
Brightmine 2012-392226
VAAN-AR-Updates.nl 2011-0429
Uitspraak 27‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Uitleg CAO. Vraag welke van twee CAO’s van toepassing is. Aannemelijk is dat CAO’s aldus geformuleerd zijn dat overlapping van werkingssfeer daarvan zoveel mogelijk wordt voorkomen. Beleidsregels van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, neergelegd in het toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaringen CAO-bepalingen (laatstelijk Stcrt. 2010, nr. 13489).
27 mei 2011
Eerste Kamer
10/00560
EE/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. STICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK,
2. STICHTING VERVROEGD UITTREDEN METAAL EN TECHNIEK,
3. STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR HET METAALBEWERKINGSBEDRIJF,
4. STICHTING SOCIAAL FONDS METAAL EN TECHNIEK,
alle gevestigd te 's-Gravenhage,
5. N.V. SCHADEVERZEKERING METAAL EN TECHNISCHE BEDRIJFSTAKKEN,
6. STICHTING WERKGELEGENHEIDSFONDS METAAL EN TECHNISCHE BEDRIJFSTAKKEN,
7. MN SERVICES N.V.,
alle gevestigd te Rijswijk,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
1. BAM GELEIDERAIL B.V.,
gevestigd te Bunnik,
2. CORDARES DIENSTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Eiseressen tot cassatie zullen hierna ook worden aangeduid als de Fondsen en MNS, verweersters in cassatie als BAM en Cordares.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak CV 04-29837 van de kantonrechter te Amsterdam van 20 juli 2005 en 4 oktober 2006;
b. het arrest in de zaak 106.006.347/01 (rolnummer 07/00255) van het gerechtshof te Amsterdam van 3 november 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben de Fondsen en MNS beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
BAM en Cordares hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Fondsen en MNS toegelicht door mr. J.P. Heering en mr. G.R. den Dekker, advocaten bij de Hoge Raad, en voor BAM en Cordares door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
Namens de Fondsen en MNS is door mr. G.R. den Dekker voornoemd bij brief van 18 maart 2011 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In dit geding gaat het om de vraag of BAM valt onder de werkingssfeer van de Bedrijfstak (CAO en Pensioen) Regelingen in de Bouw, dan wel onder die van de Bedrijfstak (CAO en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek.
Bij de beantwoording van die vraag kan in cassatie van het volgende worden uitgegaan.
(i) BAM maakt haar bedrijf van het ontwerpen en uitvoeren van werken op het gebied van geleiderails (in het dagelijks spraakgebruik vangrails) en verkeersmaatregelen, met de bijbehorende werken aan de infrastructuur.
(ii) BAM meent dat haar werkzaamheden vallen onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf (hierna: Bouw-CAO) en de daarmee samenhangende pensioenregelingen. BAM voldoet de op grond van die regelingen verschuldigde premies aan Cordares.
(iii) De Fondsen en MNS stellen zich op het standpunt dat de door BAM verrichte werkzaamheden vallen onder de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf (hierna: Metaal-CAO) en dat BAM premies en bijdragen via MNS aan de Fondsen dient te voldoen. MNS heeft BAM daartoe ook gesommeerd.
(iv) De relevante werkingssfeerbepalingen voor het bouwbedrijf zijn de volgende:
- art. 2 ("Werkingssfeer") lid 1 ("Bouwbedrijven"), aanhef en onder A, letter p, van de Bouw-CAO :
"De bepalingen van deze CAO zijn - met inachtneming van (...) de beperkingen omschreven in lid 4 van dit artikel - van toepassing op:
A. alle werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie voor derden op het gebied van:
(...)
p. het verrichten van civieltechnische werkzaamheden zoals beschreven in Bijlage 3."
- in Bijlage 3 bij de Bouw-CAO is bepaald dat de volgende activiteiten worden beschouwd als civieltechnische werkzaamheden in de zin van art. 2 lid 1 onder p:
"(...) de aanleg, montage, onderhoud en sloop van verkeersveiligheidbevorderende voorzieningen en geluidweringen."
- art. 2 lid 4 van de Bouw-CAO:
"Ondernemingen (nevenbedrijven werkzaam op bouwplaatsen) waarop deze overeenkomst niet van toepassing is.
A. Niet als bouwbedrijf in de zin van lid 1 van dit artikel worden beschouwd ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor derden op het gebied van:
(...)
10. staalskeletbouw en het uitvoeren van werken (bruggen enz.) geheel of nagenoeg geheel in staal."
(v) De relevante werkingssfeerbepalingen voor het metaalbedrijf zijn de volgende:
- in de ministeriële beschikking van 31 december 1969, die laatstelijk is gewijzigd bij beschikking van 18 november 1999 (Stcrt. 1999, nr. 226) en is gebaseerd op art. 2 lid 1 van de Wet verplichte deelneming in het bedrijfspensioenfonds, wordt inzake de deelneming in de Stichting Bedrijfspensioenfonds als ook in de bedrijfstak-CAO's voor de Metaal en Techniek als niet-limitatieve opsomming voor metaalbewerkingswerkzaamheden gegeven:
"(...) het be- en/of verwerken van metalen (...) waaronder onder meer wordt verstaan: het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, (...) herstellen, lassen, monteren, onderhouden, (...) samenstellen, (...) slopen,(...) vervaardigen van metaal (...) of van metalen voorwerpen (...), alles in de ruimste zin van het woord, zoals (...) bouten, (...) bruggen, (...) rolhekken, (...) schuif- en sierhekken, (...)."
- art. 77 lid 1 van de Metaal-CAO :
"Deze overeenkomst geldt voor de werkgevers in de bedrijfstak en werknemers in de tak van het be- en/of verwerken van metaal, waaronder onder meer wordt verstaan: a. het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, (...) herstellen, lassen, monteren, onderhouden, (...) samenstellen, (...) slopen, (...) vervaardigen van metaal (...) of van metalen voorwerpen, alles in de ruimste zin van het woord, zoals (...) bouten, (...) bruggen, (...) rolhekken, (...) schuif- en sierhekken, (...)."
(vi) De hiervoor onder (iv) en (v) genoemde werkingssfeerbepalingen zijn recht in de zin van art. 79 RO.
3.2 De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat de activiteiten van BAM onder de werkingssfeer van de Bouw-CAO en de aan de bouw gerelateerde bedrijfstakregelingen vallen en dat Cordares de instantie is om de pensioenregeling en aanverwante CAO-regelingen voor BAM uit te voeren.
Het hof heeft de Fondsen en MNS niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen Cordares, omdat Cordares in eerste aanleg medegedaagde was van MNS en de Fondsen gevoegde partij waren aan de zijde van MNS (rov. 3.4). Voorts heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd. Kort samengevat oordeelde het hof daartoe dat de werkzaamheden die BAM in hoofdzaak verricht, zowel onder de werkingssfeerbepalingen van de bedrijfstak bouw als onder die van de bedrijfstak metaalbewerking zijn te brengen (rov. 3.5). Die werkzaamheden zien in de kern niet zozeer op het bewerken van metaal als wel op het tot stand brengen van werken ter bevordering van de verkeersveiligheid, ook indien die werken veelal of altijd van metaal zijn, zodat de werkzaamheden van BAM beter aansluiten bij de werkingssfeer van de Bouw-CAO dan bij die van de Metaal-CAO (rov. 3.6). Volgens het hof is de uitzonderingsbepaling van art. 2 lid 4 Bouw-CAO niet van toepassing, omdat deze bepaling kennelijk ziet op de vervaardiging als zodanig van staalconstructies, terwijl de werkzaamheden van BAM daarop niet overwegend betrekking hebben (rov. 3.9).
3.3 De onderdelen 3 - 8 van het middel betreffen de kern van het geschil, namelijk of (het hof terecht heeft beslist dat) BAM onder de werkingssfeer van de bedrijfstakregelingen voor het bouwbedrijf valt. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.
3.4.1 Met zijn (impliciete) oordeel dat geleiderails (vangrails) aangemerkt moeten worden als "verkeersveiligheidbevorderende voorzieningen" als bedoeld in Bijlage 3 bij de Bouw-CAO, heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Gelet daarop is het hof ook terecht ervan uitgegaan dat de werkzaamheden van BAM - in hoofdzaak bestaande in het ontwerpen en uitvoeren van werken op het gebied van geleiderails, met de bijbehorende werken aan de infrastructuur - zijn te beschouwen als "de aanleg, montage, onderhoud en sloop van verkeersveiligheidbevorderende voorzieningen" als bedoeld in Bijlage 3, en derhalve volgens art. 2 lid 1 Bouw-CAO in beginsel - behoudens het bepaalde in art. 2 lid 4 - onder de werkingssfeer van die CAO vallen.
3.4.2 Het oordeel van het hof in rov. 3.9 dat de uitsluitingsbepaling van art. 2 lid 4 Bouw-CAO (alleen) ziet op de vervaardiging als zodanig van staalconstructies, geeft evenwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De tekst van deze bepaling - die in het licht van de gehele tekst van de CAO (waarop overigens een kenbare toelichting ontbreekt) in beginsel van doorslaggevende betekenis is - spreekt immers niet alleen van "productie" maar ook van "dienstverlening" voor derden op het gebied van "het uitvoeren van werken (...) in staal". Deze bewoordingen geven geen aanleiding de uitsluitingsbepaling te beperken tot ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op de vervaardiging als zodanig van staalconstructies. De bewoordingen brengen mee dat ook ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op het uitvoeren van werken met betrekking tot stalen voorwerpen, van de werkingssfeer van de Bouw-CAO zijn uitgesloten.
Het voorgaande strookt ook met de omstandigheid dat (zoals het hof, in cassatie onbestreden, heeft vastgesteld) laatstbedoelde ondernemingen in ieder geval onder de (ruime) omschrijving van de werkingssfeer van de Metaal-CAO vallen (zie hiervoor in 3.1 onder (v)), terwijl aannemelijk is dat beide CAO's aldus zijn geformuleerd dat een overlapping van de werkingssfeer daarvan zoveel mogelijk wordt voorkomen. In dat verband komt mede betekenis toe aan het feit dat werkingssfeerbepalingen van een CAO die overlappen met dergelijke bepalingen van een andere CAO, blijkens de beleidsregels van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, neergelegd in het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen (laatstelijk Stcrt. 2010, nr. 13489), niet algemeen verbindend worden verklaard, terwijl een overeenkomstig beleid wordt gevoerd voor de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds.
3.4.3 Nu het hof, gelet op het hiervoor in 3.4.2 overwogene, is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, kan zijn daarop gebaseerde oordeel dat BAM onder de werkingssfeer van de Bouw-CAO valt niet in stand blijven. De daarop gerichte klachten van de onderdelen 3 - 5 treffen doel, terwijl de onderdelen 6 - 8 geen behandeling meer behoeven.
3.5 De Fondsen en MNS hebben geen belang bij behandeling van onderdeel 1, dat het oordeel van het hof bestrijdt dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep tegen Cordares. Zij hebben hun door de kantonrechter afgewezen vorderingen (in reconventie) immers uitsluitend gericht tegen BAM, terwijl de door de kantonrechter toegewezen (primaire) vorderingen van BAM in conventie niet (mede) op vordering van Cordares zijn toegewezen, zodat Cordares daaraan jegens de Fondsen en MNS geen rechten kan ontlenen. Daaraan doet niet af dat Cordares inhoudelijk het standpunt van BAM heeft onderschreven en gesteund.
Ook bij behandeling van onderdeel 2 hebben de Fondsen en MNS geen belang, nu de daarin aan de orde gestelde positie van Cordares - als al of niet bevoegde instantie om de bedrijfstakregelingen in de bouw uit te voeren - hen niet aangaat.
De onderdelen 1 en 2 kunnen daarom niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 3 november 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt BAM en Cordares in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Fondsen en MNS begroot op € 571,04 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 27 mei 2011.
Conclusie 04‑03‑2011
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
- 1.
Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek
- 2.
Stichting Vervroegd Uittreden Metaal en Techniek
- 3.
Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf
- 4.
Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek
- 5.
N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken
- 6.
Stichting Werkgelegenheidsfonds Metaal en Technische Bedrijfstakken
- 7.
MN Services N.V.
eiseressen tot cassatie,
(hierna: de Fondsen en MNS)
Tegen
- 1.
BAM Geleiderail B.V.
- 2.
Cordares Diensten B.V. (voorheen SFB Diensten B.V.
verweersters in cassatie,
(hierna: BAM en Cordares)
1. Feiten1.
1.1
BAM maakt haar bedrijf van het ontwerpen en uitvoeren van werken op het gebied van geleiderails (in het dagelijks spraakgebruik vangrails) en verkeersmaatregelen met de bijbehorende werken aan de infrastructuur.
1.2
BAM meent dat haar werkzaamheden vallen onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf en de daarmee samenhangende pensioenregelingen. BAM voldoet de verschuldigde premies aan Cordares.
1.3
De Fondsen en MNS stellen zich op het standpunt dat de door BAM verrichte werkzaamheden vallen onder de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf en dat BAM premies en bijdragen via MNS aan de Fondsen dient te voldoen. MNS heeft BAM daartoe ook gesommeerd.
1.4
In art. 2 lid 1 aanhef, sub A en onder p van de CAO voor het Bouwbedrijf is bepaald:
‘De bepalingen van deze CAO zijn (…) van toepassing op alle werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen waarvan het bedrijf gericht is op productie voor derden op het gebied van civieltechnische werkzaamheden zoals beschreven in Bijlage 3.’
1.5
In Bijlage 3 bij genoemde CAO is bepaald dat de volgende activiteiten civieltechnische activiteiten in de zin van art. 2 lid 1 sub A en onder p zijn:
‘(…) de aanleg, montage, onderhoud en sloop van verkeersveiligheidbevorderende voorzieningen en geluidsweringen.’
1.6
In art. 2 lid 4 aanhef, sub A en onder 10 zijn van toepassing van genoemde CAO uitgesloten:
‘(…) ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor derden op het gebied van staalskeletbouw en het uitvoeren van werken (bruggen enz.) geheel of nagenoeg in staal.’
1.7
In de ministeriële beschikking van 31 december 1969 die laatstelijk is gewijzigd bij beschikking van 18 november 1999 en is gebaseerd op art. 2 lid 1 van de Wet verplichte deelneming in het bedrijfspensioenfonds wordt inzake de deelneming in de Stichting Bedrijfspensioenfonds als ook in de bedrijfstak-CAO's voor de Metaal en Techniek als niet-limitatieve opsomming voor metaalbewerkingswerkzaamheden gegeven:
‘(…) het be- en/of verwerken van metalen waaronder onder meer wordt verstaan: het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, herstellen, lassen, monteren, onderhouden, samenstellen, slopen, vervaardigen van metaal of van metalen voorwerpen, alles in de ruimste zin van het woord.’
1.8
Art. 77 lid 1 van de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf luidt:
‘Deze overeenkomst geldt voor de werkgevers in de bedrijfstak en werknemers in de tak van het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, herstellen, lassen, monteren onderhouden, samenstellen, slopen, vervaardigen van metaal of van metalen voorwerpen, alles in de ruimste zin van het woord.’
1.9
De rechtsvoorgangster van BAM was in de periode van 1981 tot 2001 aangesloten bij de bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid. Met ingang van 1 januari 2001 ressorteert die rechtsvoorgangster onder de sector Bouw krachtens een beslissing van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen.
2. Procesverloop
2.1
Bij dagvaardingen van 7 oktober 2004 en 12 oktober 2004 heeft BAM MNS en Cordares gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. Na wijziging van eis bij repliek heeft BAM gevorderd voor recht te verklaren dat haar activiteiten onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf vallen en Cordares de instantie is om de pensioenregeling voor BAM uit te voeren. Subsidiair vordert BAM voor recht te verklaren dat de activiteiten van BAM vanaf de datum van het vonnis onder de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf ressorteren en MNS de pensioenregeling en aanverwante CAO-regelingen voor BAM uitvoert.
2.2
Bij vonnis van 20 juli 2005 heeft de kantonrechter toegestaan dat de Fondsen zich aan de zijde van MNS voegen.
2.3
BAM heeft aangevoerd dat haar werkzaamheden civieltechnische werkzaamheden als omschreven in Bijlage 3 bij de CAO voor het Bouwbedrijf zijn en ingevolge art. 2 lid 1 aanhef, sub A onder p van die CAO onder de pensioen- en CAO-regelingen voor de Bouwsector vallen. BAM valt niet onder de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf omdat haar werkzaamheden van wegbeveiliging niet worden vermeld in de gedetailleerde en limitatieve opsomming van art. 77 van die CAO. Ook al zou het (de)monteren van (metalen) wegbeveiligingen kunnen worden gerangschikt onder dit artikel, dan kan dit niet tot een ander oordeel leiden omdat deze werkzaamheden een relatief klein deel (20%) van het totale pakket van werkzaamheden van BAM uitmaken. BAM voert ook andere werkzaamheden uit, zoals het treffen van verkeersmaatregelen, het plaatsen van barrières op autosnelwegen, het verlagen en egaliseren van bermen en het verrichten van heiwerk uit. BAM vervaardigt niet zelf de geleiderails maar betrekt die van derden. Zij bewerkt de elementen ook niet verder dan dat zij deze 4 meter lange elementen op maat maakt. Bovendien komt geen beslissende betekenis toe aan het feit dat de geleiderails (nog in overwegende mate) van metaal zijn, omdat het de opdrachtgever van BAM (Rijkswaterstaat) gaat om het totaalproduct, waarbij de geleiderail van metaal, maar — steeds meer — ook van beton of kunststof is en ter plaatse met zand of water wordt gevuld.
2.4
MNS en de Fondsen hebben verweer gevoerd tegen de vordering van BAM en vorderen in reconventie te verklaren voor recht dat de werkzaamheden van BAM met ingang van 1 januari 2001 onder de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf vallen.
2.5
MNS en de Fondsen hebben aangevoerd dat in de CAO Vervroegd Uittreden Metaal en Techniek ‘metaalbewerkingswerkzaamheden’ worden gekwalificeerd als: ‘Het be- en/of verwerken van metalen waaronder onder meer wordt verstaan: het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, herstellen, lassen, monteren, onderhouden, samenstellen, slopen, vervaardigen van metaal of van metalen voorwerpen, alles in de ruimste zin van het woord.’ Uit deze werkingssfeerbepaling volgt dat het aanleggen en/of (de)monteren van geleiderails onder het Metaalbewerkingsbedrijf binnen Metaal en Techniek valt wanneer het gaat om het uitvoeren van werkzaamheden aan metalen geleidingselementen zoals vangrails. De werkzaamheden aan een stalen constructie worden van de bedrijfstakregelingen in de Bouw uitgesloten, zoals blijkt uit art. 2 lid 4 sub A onder 10 van de CAO voor het Bouwbedrijf. Daarin is bepaald dat niet als bouwbedrijf wordt beschouwd de onderneming waarvan het bedrijf is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor derden op het gebied van staalskeletbouw en het uitvoeren van werken (bruggen enzovoorts) geheel of nagenoeg geheel in staal.
2.6
Bij vonnis van 4 oktober 2006 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de activiteiten van BAM onder de CAO voor het Bouwbedrijf vallen en dat Cordares de instantie is om de pensioenregeling en aanverwante CAO-regelingen voor BAM uit te voeren.
2.7
MNS en de Fondsen zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 3 november 2009 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en het hoger beroep tegen Cordares niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft zijn beslissing dat BAM onder de CAO voor het Bouwbedrijf valt als volgt gemotiveerd:
‘3.5.
Het hof neemt als uitgangspunt dat zowel de werkingssfeerbepalingen van de bedrijfstak bouw als die van de bedrijfstak Metaalbewerking ruim zijn omschreven en dat bij de vaststelling van die bepalingen kennelijk niet gestreefd is naar het vermijden van overlappingen. In een geval als het onderhavige is het gevolg daarvan dat het bedrijf van BAM zowel onder de ene als onder de andere werkingssfeerbepaling is te brengen, terwijl vanzelfsprekend slechts een van beide stelsels van regelingen toegepast kan worden. Daarom moet worden bepaald welke omschrijving het beste aansluit op de werkzaamheden van de onderneming. De kantonrechter heeft deze toets terecht aangelegd.
3.6.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de genoemde werkzaamheden in de kern niet zo zeer zien op het bewerken van metaal als wel op het tot stand brengen van werken ter bevordering van de verkeersveiligheid, ook indien die werken veelal of zelfs altijd van metaal zijn. Op grond daarvan sluiten de werkzaamheden van BAM beter aan bij de omschrijving van de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf dan bij die van de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf. De door de Fondsen en MNS bij hun diverse grieven naar voren gebrachte stellingen maken dat om na te noemen redenen niet anders.
(…)
3.9.
Grief 3 betoogt dat de kantonrechter ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat de door BAM uitgeoefende activiteit specifiek wordt vermeld in artikel 2 lid A onder p. jo. Bijlage 3 bij de CAO voor het Bouwbedrijf. De Fondsen en MNS stellen daartoe dat bijlage 3 (op grond waarvan aanleg, montage, onderhoud en sloop van verkeersveiligheid bevorderende voorzieningen onder deze CAO moeten worden gerekend) niet van toepassing is omdat de tekst van art. 2 lid 4 sub a onder 10 van de CAO voor het Bouwbedrijf volgt dat niet als bouwbedrijf wordt beschouwd de onderneming waarvan het bedrijf is gericht op produktie op het gebied van staalskeletbouw en het uitvoeren van werken geheel of nagenoeg geheel in staal. Deze stelling faalt omdat laatstgenoemde bepaling kennelijk ziet op de vervaardiging als zodanig van staalconstructies, terwijl de werkzaamheden van BAM daarop niet overwegend betrekking hebben. Grief 3 wordt afgewezen.’
2.8
De Fondsen en MNS hebben — tijdig2. — cassatieberoep ingesteld. BAM en Cordares hebben in cassatie verweer gevoerd. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten waarna de Fondsen en MNS hebben gerepliceerd en BAM en Cordares hebben gedupliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit acht onderdelen. Onderdeel 1 komt op tegen rov 3.4 waarin het hof heeft overwogen dat het hoger beroep van MNS en de Fondsen tegen Cordares niet-ontvankelijk is nu zij medegedaagde was. Het onderdeel klaagt dat de beslissing van het hof rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk is. De vraag of MNS in haar hoger beroep jegens Cordares ontvankelijk is, is — volgens het onderdeel — afhankelijk van de omstandigheden van het geval die een uitzondering kunnen rechtvaardigen op de hoofdregel dat een hoger beroep tegen een medegedaagde niet-ontvankelijk is.
3.2
Hoger beroep kan in beginsel alleen worden ingesteld tegen de processuele wederpartij in eerste aanleg3.. In de onderhavige zaak heeft dit tot gevolg dat MNS en de Fondsen in het hoger beroep tegen Cordares niet-ontvankelijk zijn. MNS en Cordares zijn in eerste aanleg medegedaagden. Het doel van BAM om zowel MNS als Cordares te dagvaarden was om volledige duidelijkheid te krijgen over de vraag wie bevoegd is om de pensioen- en CAO-regelingen voor haar uit te voeren4.. BAM is met Cordares van mening dat zij onder de CAO voor het Bouwbedrijf valt. BAM heeft Cordares gedagvaard om te verzekeren dat Cordares aan de uitkomst van de procedure gebonden is. MNS en de Fondsen hebben geen met BAM vergelijkbaar belang om Cordares in hoger beroep te betrekken. Het onderdeel faalt.
3.3
Onderdeel 2 komt op tegen rov. 3.7 waarin het hof een beslissing geeft over grief 1. Het hof overweegt dat het oordeel van de kantonrechter dat Cordares voor de met de Fondsen vergelijkbare pensioenfondsen dezelfde functie vervult als MNS in de branche Metaal en Techniek niet impliceert dat Cordares ook bevoegd is om die functie uit te oefenen. Onderdeel 2a klaagt dat het hof heeft miskend dat de met grief 1 aangevallen vaststelling van de kantonrechter doorwerkt in het eindvonnis. De beslissing is dan ook onjuist althans de lezing van de stellingen van MNS en de Fondsen is onbegrijpelijk, nu het de kantonrechter en het hof niet vrijstond de bedoelde verklaring voor recht uit te spreken. Niet de procespartij Cordares verzorgt de uitvoering en administratie van de pensioen- en bedrijfstakregelingen in de bouw, maar Cordares Pensioenen B.V. en Cordares Regelingen B.V. Onderdeel 2b voert aan dat het hof heeft miskend dat de Bedrijfstak (CAO- en pensioen)regelingen in de bouw met bijbehorende statuten en reglementen als dwingend recht moeten worden aangemerkt. Tot slot betoogt onderdeel 2c dat voor zover het hof de overgelegde volmachten mede aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd, geldt dat de volmachten dat oordeel niet kunnen dragen.
3.4
Of BAM Cordares in rechte kan betrekken, speelt in de relatie tussen BAM en Cordares. Kennelijk heeft het hof geen reden gezien zich over deze kwestie verder uit te laten dan in rov. 3.7. Dit is juist nu MNS en de Fondsen in hoger beroep m.i. geen belang hebben bij het verweer dat BAM Cordares ten onrechte in rechte had betrokken. Hoe de positie van Cordares is, betreft in dit geding slechts een weinig relevante nevenkwestie. Het onderdeel faalt.
3.5
Voor de onderdelen 3, 4 en 5 moet vooropgesteld worden dat de CAO voor het Bouwbedrijf en de CAO voor Metaalbewerkingsbedrijf algemeen verbindend zijn verklaard en daarom recht in de zin van art. 79 RO zijn. De uitleg daarvan is een rechtsoordeel dat in cassatie volledig toetsbaar is.
3.6
Onderdeel 3 komt op tegen rov. 3.5 tot en met 3.15. Het onderdeel klaagt dat het hof de werkingssfeerbepalingen van de Bedrijfstak (CAO- en pensioen)regelingen in de Metaal en Techniek en de Bouw onjuist heeft toegepast. De werkingssfeerbepaling Metaal en Techniek gaat uit van een niet limitatieve opsomming van metaalbe- en verwerkingswerkzaamheden, die niet anders kan worden uitgelegd dan dat het aanleggen, althans (de)monteren, construeren, herstellen en onderhouden van stalen geleiderails naar hun aard onder de werkingssfeer van Metaal en Techniek vallen. Anders dan het hof heeft overwogen is BAM niet zowel onder de ene als onder de andere werkingssfeerbepaling te brengen. Art. 2 lid 1 van de CAO voor het Bouwbedrijf neemt tot uitgangspunt dat de daar sub A genoemde werkzaamheden onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf vallen met inachtneming van de definities in art. 1 en de beperking omschreven in lid 4 van artikel 2. Ondernemingen waarvan het bedrijf gericht is op productie, respectievelijk dienstverlening, voor derden op het gebied van staalskeletbouw en het uitvoeren van werken geheel of nagenoeg geheel in staal worden volgens lid 4 niet beschouwd als bouwbedrijf in de zin van art. 2 lid 1. Het aanleggen van stalen geleiderails valt onder ‘het uitvoeren van werken’. BAM valt dus onder de uitzondering van de CAO voor het Bouwbedrijf, die daardoor niet van toepassing is, aldus het onderdeel. Voor zover het hof in rov. 3.6 met de formulering ‘het tot stand brengen van werken ter bevordering van de verkeersveiligheid’ zou doelen op het bepaalde in art. 2 lid 1 onder a sub p jo Bijlage 3 CAO voor het Bouwbedrijf wordt miskend dat de geleiderailwerkzaamheden expliciet door art. 2 lid 4 sub A onder 10 CAO voor het Bouwbedrijf van de werkingssfeer van Bouw worden uitgesloten. De in Bijlage 3 bedoelde civieltechnische werkzaamheden zien op de aanleg van verhardingen, rioleringen en gebouwen, zodat daaronder niet vallen stalen geleiderails. Door metalen constructies als de geleiderails via deze bepaling tot civieltechnische werkzaamheden te bestempelen, miskent het hof de structuur van de regeling en is de beslissing onjuist, aldus het onderdeel.
3.7
In rov. 2.2 heeft het hof vastgesteld dat BAM haar bedrijf maakt van het ontwerpen en uitvoeren van werken op het gebied van vangrail en verkeersmaatregelen met de daarbij behorende werken inzake de infrastructuur. In rov. 3.5 neemt het hof als uitgangspunt dat het bedrijf van BAM zowel onder de werkingssfeerbepaling van de CAO voor het Bouwbedrijf als onder die van het metaalbewerkingsbedrijf is te brengen. Het hof komt tot dit oordeel omdat de werkingssfeerbepaling van de CAO voor het metaalbewerkingsbedrijf inhoudt dat de werknemers die zich bezighouden met het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, herstellen, lassen, monteren, onderhouden, samenstellen, slopen, vervaardigen van metaal of van metalen voorwerpen, alles in de ruimste zin van het woord, onder die CAO vallen. Deze werkingssfeerbepaling is ruim. De werkingssfeerbepaling van de CAO voor het Bouwbedrijf regelt in art. 2 lid 1 sub A en onder p dat de CAO van toepassing is op het gebied van civieltechnische werkzaamheden zoals beschreven in Bijlage 3. Uit Bijlage 3 is af te leiden dat onder civieltechnische activiteiten de aanleg, montage, onderhoud en sloop van de verkeersveiligheid bevorderende voorzieningen en geluidsweringen vallen. Anders dan waar het onderdeel van uitgaat zijn de civieltechnische werkzaamheden niet slechts gericht op verhardingen, rioleringen en gebouwen. De opsomming uit Bijlage 3 is gemaakt om aan te duiden wat onder ‘civieltechnische werkzaamheden’ valt ter onderscheiding van de cultuurtechnische werkzaamheden. Bovendien is de opsomming niet uitputtend. Het is algemeen bekend dat een geleiderail veelal uit metaal bestaat. Evident is ook dat deze een voorziening is die de verkeersveiligheid bevordert. Dat het hof tot het oordeel is gekomen dat BAM zowel onder de werkingssfeerbepalingen van de CAO voor het bouwbedrijf als onder die van het metaalbewerkingsbedrijf is te brengen, is m.i. juist. Dat het hof heeft overwogen dat bij het opstellen van die CAO's kennelijk niet is gestreefd naar het vermijden van overlapping is een constatering ten overvloede die er niet aan in de weg staat dat het hof vervolgens in rov. 3.6 en 3.9 op basis van de tekst van de relevante werkingsbepalingen tot het oordeel komt dat BAM onder de CAO voor het Bouwbedrijf valt.
3.8
In rov. 3.6 oordeelt het hof dat de werkzaamheden van BAM niet zo zeer zien op het bewerken van metaal als wel op het tot stand brengen van werken ter bevordering van de verkeersveiligheid met het gevolg dat de werkzaamheden van BAM onder de CAO voor het bouwbedrijf vallen. Hierbij heeft het hof kennelijk groot gewicht toegekend aan het door hem in rov. 2.6 genoemde art. 2 lid 1 sub A en onder p van die CAO jo Bijlage 3 waar met zoveel woorden de aanleg van veiligheidsbevorderende voorzieningen worden genoemd. Het hof spitst zijn oordeel in rov. 3.9 toe waar het de uitzonderingsbepaling van art. 2 lid 4 sub A onder 10 van de CAO voor het Bouwbedrijf uitlegt. Deze bepaling sluit ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie voor derden op het gebied van staalskeletbouw en het uitvoeren van werken (bruggen enzovoorts) geheel of nagenoeg geheel in staal uit van de CAO voor het Bouwbedrijf. Het hof legt ‘het uitvoeren van werken geheel of nagenoeg geheel in staal’ zo uit dat deze woorden betrekking hebben op het vervaardigen van staalconstructies. Dat is m.i. een juiste uitleg. BAM vervaardigt — zo vat ik het oordeel van het hof uit rov. 3.9 in eigen woorden samen — de rail niet, maar plaatst de door een ander geproduceerde rail langs snelwegen en verricht nog diverse andere werkzaamheden die voor zo'n plaatsing nodig zijn. Dit geheel van oordelen van het hof geeft m.i. geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het onderdeel faalt.
3.9
Onderdeel 4 komt op tegen rov. 3.5 en 3.6. Het onderdeel klaagt dat het hof miskent dat bij de uitleg van CAO-bepalingen de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO en een eventuele voor derden kenbare toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis is. Voor de uitlegmaatstaf dient de rechter zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de objectieve betekenis van de bewoordingen van de werkingssfeerbepalingen. Het hof heeft volgens het onderdeel geen tekstuele analyse uitgevoerd ondanks de stellingen van MNS en de Fondsen. Door te bepalen welke omschrijving van de regelingen het beste aansluit op de werkzaamheden van de onderneming, heeft het hof het te hanteren uitlegcriterium miskend.
3.10
Zoals het onderdeel terecht als uitgangspunt neemt, zijn bij de uitleg van CAO-bepalingen de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO en een eventuele, voor derden kenbare toelichting daarop, van doorslaggevende betekenis5.. Bij die uitleg kunnen als objecief kenbare gezichtspunten onder meer worden betrokken de elders in de CAO gebruikte formuleringen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties leiden. Anders dan het onderdeel stelt, heeft het hof dit niet miskend. Een tekstuele uitleg van de werkingssfeerbepalingen van de CAO's leidt tot de conclusie van het hof dat BAM zowel onder de CAO voor het Bouwbedrijf als onder de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf onder te brengen is. Vervolgens heeft het hof gekeken welke tekst het beste aansluit op de werkzaamheden van BAM. In de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf ligt de nadruk van de werkzaamheden op het materiaal waarmee gewerkt wordt, terwijl het in de CAO voor het Bouwbedrijf gaat om bouwwerkzaamheden ongeacht het materiaal. Het hof is in rov. 3.6 van oordeel dat de kernactiviteiten van BAM niet zo zeer betrekking hebben op het bewerken van metaal als wel op het verrichten van meer omvattende werkzaamheden, namelijk het ontwerp en de aanleg van werken ter bevordering van de verkeersveiligheid. Het hof heeft voor dat oordeel m.i. doorslaggevend geacht de bewoordingen van art. 2, lid 1 onder A en onder p van de CAO voor het Bouwbedrijf, bijlage 3 daarbij en art. 77 lid 1 van de CAO voor het metaalbewerkingsbedrijf. Deze bepalingen heeft het hof in rov. 2.5–2.9 geciteerd. Het onderdeel faalt.
3.11
Onderdeel 5 voert aan dat het oordeel van het hof in rov. 3.6 dat de werkzaamheden van BAM beter aansluiten bij de omschrijving van de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf dan bij die van de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf onjuist, althans onbegrijpelijk is. De uitsluitingsbepaling van art. 2 van de CAO voor het Bouwbedrijf sluit meer werkzaamheden die tot de Bedrijfstak van Metaal en Techniek behoren als nevenbedrijf op de bouwplaats van de CAO voor het Bouwbedrijf uit. Ook daaruit dient — aldus het onderdeel — te worden afgeleid dat de werkingssfeerbepalingen van enerzijds de Metaal en Techniek en anderzijds de Bouw een materieel-wettelijk systeem vormen waarbij, anders dan het hof beslist, geen sprake is van overlappende werkingssferen.
3.12
Zoals hierboven is aangegeven, staat in de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf het materiaal centraal waarmee gewerkt wordt, terwijl dat in de CAO voor het Bouwbedrijf niet het geval is. Uit art. 2 lid 4 sub A van die CAO blijkt dat ondernemingen die slechts bepaalde materialen verwerken die in de bouw worden gebruikt worden uitgesloten van de CAO voor het Bouwbedrijf. BAM ontwerpt — zo blijkt uit rov. 2.2 — geleiderails voor allerlei snelwegen, plaatst deze en voert de daarbij behorende infrastructuur uit. Het hof kwalificeert deze werkzaamheden van BAM in rov. 3.12 en 3.13 als bouwwerkzaamheden. Bij die werkzaamheden gaat het niet om het vervaardigen zelf van rails van een bepaald materiaal, maar om ruimere werkzaamheden. Dat andere werkzaamheden die tot Metaal en Techniek behoren als nevenbedrijf op de bouwplaats door de CAO voor het Bouwbedrijf uitgesloten worden, doet m.i. niet af aan het oordeel van het hof dat BAM met haar door het hof aangeduide activiteiten onder de CAO voor het bouwbedrijf valt. Het onderdeel faalt dan ook.
3.13
Onderdeel 6 bouwt voort op de onderdelen 3 tot en met 5 en moet het lot daarvan delen.
3.14
Onderdeel 7 betoogt dat het hof voor een aantal beslissingen uitgaat van onjuiste, althans onvolledige, uitgangspunten waardoor één en ander onjuist is, althans onbegrijpelijk is en niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed. Ten eerste zou het hof miskennen dat in rov. 2.8 de eerstgenoemde geciteerde werkingssfeerbepaling onvolledig is weergegeven, nu daarin de voorbeelden ‘bruggen’ en ‘hekken’ niet zijn genoemd. Daarnaast verwijst het hof in de rov. 2.3, 2.4 en 3.3 naar de CAO voor het Bouwbedrijf en de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf. Het hof miskent daarmee dat het gaat om Bedrijfstak (CAO- en pensioen)regelingen in enerzijds de Metaal en Techniek en anderzijds de Bouw. Tot slot is het in rov. 2.8 overwogene en besliste in zoverre onjuist dat de eerste beschikking van de Minister terzake de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek dateert van 1950, terwijl ten tijde van de procedure de laatste is van 2007.
3.15
In de rov. 2.5 tot en met 2.8 heeft het hof de relevante passages uit de CAO bepalingen geciteerd die voor de onderhavige zaak van belang zijn. Kennelijk acht het hof de voorbeelden ‘bruggen’ en ‘hekken’ in de werkingssfeerbepaling van Metaal en Techniek niet relevant. Volgens het hof staat ook niet ter discussie dat BAM ook onder de CAO voor Metaal en Techniek is te brengen, zodat de genoemde voorbeelden niet ter zake doen. Bovendien worden er veel voorbeelden genoemd maar niet ‘geleiderails’. Het voorbeeld ‘bruggen en dergelijke’ acht het hof kennelijk wel van belang voor de vraag wat uitgesloten wordt van de CAO voor het Bouwbedrijf. In zoverre faalt het onderdeel. Het bezwaar tegen de onjuiste verwijzing gaat niet op nu daarover voor het eerst in cassatie geklaagd wordt. Partijen hebben in feitelijke instantie geen onderscheid gemaakt tussen de CAO- en pensioenregelingen. Dat het hof in rov. 2.8 niet de laatste beschikking van de minister aanhaalt doet niets af aan het oordeel van het hof nu de aangehaalde werkingssfeerbepaling de relevante bepaling betreft. Het onderdeel faalt dan ook geheel.
3.16
Voor zover onderdeel 8 voortbouwt op de vorige onderdelen, moet het onderdeel het lot daarvan delen. Daarnaast klaagt het onderdeel dat het onjuist, althans onbegrijpelijk is dat het hof overweegt dat ‘de aansluiting van genoemde rechtsvoorganger bij de CAO voor het Bouwbedrijf in 2001 is hersteld’. Deze rechtsvoorganger heeft voordien nooit in de bedrijfstakregelingen voor de Bouw deelgenomen. Het hof heeft daaraan onvoldoende aandacht besteed, aldus het onderdeel. Ook wordt ten onrechte betekenis toegekend aan de wijziging in de sectorindeling voor de sociale verzekeringen terwijl de betreffende werkingssfeerbepaling voor sector 3 geen bepaling kent waarbij een ‘nevenbedrijf werkzaam op bouwplaatsten’ van haar werkingssfeer wordt uitgesloten, zoals dat wel in de bedrijfstakregelingen het geval is.
3.17
In rov. 2.9 heeft het hof vastgesteld dat de rechtsvoorganger van BAM van 1981–2001 aangesloten was bij de bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid. Vanaf 1 januari 2001 valt de rechtsvoorganger krachtens een beslissing van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen onder de sector Bouw. Tegen deze overweging wordt in cassatie niet opgekomen. Dat het hof in rov. 3.11 vervolgens aangeeft dat de aansluiting van de rechtsvoorganger van BAM bij de CAO vooor het Bouwbedrijf in 2001 is hersteld kan dan ook niet tot cassatie leiden nu het hof zijn oordeel daarop niet heeft gebaseerd. Bovendien overweegt het hof terecht dat de door MNS en de Fondsen gestelde voorgeschiedenis van BAM niet afdoet aan het oordeel of de werkzaamheden van BAM onder de CAO voor het Bouwbedrijf of onder de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf vallen. Ook de sector wijziging heeft het hof niet aan zijn oordeel ten grondslag gelegd, zodat het onderdeel geheel faalt.
4. Conclusie
Deze strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑03‑2011
De cassatiedagvaarding is op 3 februari 2010 uitgebracht.
Zie onder andere: HR 2 december 1983, LJN: AG4704, NJ 1984, 368; HR 21 februari 1992, LJN: ZC0519, NJ 1992, 336; HR 15 maart 1995, LJN: AC4072, NJ 1996, 359 m.nt. MB; HR 2 augustus 2002, LJN: AE2115, NJ 2002, 472; HR 12 juli 2002, LJN: AE1554, NJ 2003, 658.
Inleidende dagvaarding onder 4.
Zie o.a.: HR 20 februari 2004, LJN: AO1427, NJ 2005, 493, m.nt. C.E. du Perron; HR 27 februari 2004, LJN: AN9402; NJ 2005, 498; HR 2 april 2004, LJN: AO3857, NJ 2005, 495; HR 12 januari 2007, LJN: AZ2895, NJ 2007, 47; HR 2 oktober 2009, LJN: BI9633, NJ 2009, 479; HR 19 december 2008, LJN: BG1681, NJ 2009, 27.
Beroepschrift 03‑02‑2010
Heden de --- derde --- februari tweeduizendtien;
ten verzoeke van
- 1.
de stichting
STICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK,
gevestigd te 's‑Gravenhage,
- 2.
de stichting
STICHTING VERVROEGD UITTREDEN METAAL EN TECHNIEK,
gevestigd te 's‑Gravenhage,
- 3.
de stichting
STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR HET METAALBEWERKINGSBEDRIJF,
gevestigd te 's‑Gravenhage,
- 4.
de stichting
STICHTING SOCIAAL FONDS METAAL EN TECHNIEK,
gevestigd te 's‑Gravenhage,
- 5.
de naamloze vennootschap
N.V. SCHADEVERZEKERING METAAL EN TECHNISCHE BEDRIJFSTAKKEN,
gevestigd te Rijswijk,
- 6.
de stichting
STICHTING WERKGELEGENHEIDSFONDS METAAL EN TECHNISCHE BEDRIJFSTAKKEN,
gevestigd te Rijswijk,
- 7.
de naamloze vennootschap
MN SERVICES N.V.,
gevestigd te Rijswijk,
allen voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Parkstraat 107 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr E. Grabandt, die door mijn rekwiranten is aangewezen om hen in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen;
[Heb ik, mr. FLORIS AERNOUT RIPPEN, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Overschiestraat 180-II;]
AANGEZEGD AAN
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BAM GELEIDERAIL B.V., gevestigd te Bunnik, in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de haar laatstelijk vertegenwoordigende advocaat mr E.J.A. Vilé, kantoorhoudende te Utrecht aan de Newtonlaan 203 (CMS Derks Star Busmann), aldaar aan dat gekozen domicilie mijn exploot doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan enz.
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CORDARES DIENSTEN B.V., gevestigd te Amsterdam, in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de haar laatstelijk vertegenwoordigende advocaat mr B.J.H. Crans, kantoorhoudende te Amsterdam aan de Claude Debussylaan 80 (De Brauw Blackstone Westbroek), aldaar aan dat gekozen domicilie mijn exploot doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan [mevrouw C. Frohn, aldaar werkzaam;]
Dat mijn rekwiranten beroep in cassatie instellen tegen het op 3 november 2009 door het Gerechtshof te Amsterdam, derde meervoudige burgerlijke kamer, onder zaaknummer 106.006.347/01 (rolnummer 07/00255) gewezen arrest tussen mijn rekwiranten als appellanten en de gerekwireerden voornoemd als geïntimeerden;
Vervolgens heb ik, deurwaarder, de gerekwireerden voornoemd
GEDAGVAARD
om op vrijdag de negentiende februari tweeduizendtien, des voormiddags te 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, welke terechtzitting zal worden gehouden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
zulks met aanzegging dat indien tenminste één van de gerekwireerden in het geding in cassatie verschijnt, doch niet alle gerekwireerden op de voorgeschreven wijze in het geding in cassatie verschijnen en indien ten aanzien van de niet-verschenen gerekwireerde de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, tegen de niet-verschenen gerekwireerde verstek zal worden verleend, en dat tussen eisers tot cassatie en de wel verschenen gerekwireerde zal worden voortgeprocedeerd, waarna tussen alle partijen één arrest zal worden gewezen dat als een arrest op tegenspraak zal worden beschouwd;
zulks teneinde tegen het aangevallen arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden arrest, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, zo nodig in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Inleiding
In cassatie dient (deels veronderstellenderwijs), nu het Hof terzake geen andersluidende beslissingen heeft gegeven, van de navolgende feiten en omstandigheden te worden uitgegaan:
- •
BAM Geleiderail is een binnen de BAM-groep gespecialiseerde rechtspersoon die in hoofdzaak stalen geleiderailconstructies aanlegt, demonteert, herstelt en onderhoudt (mvg sub 4 tot en met 7 en schriftelijk pleidooi sub 6.1; vgl. ook schriftelijk pleidooi in hoger beroep zijdens Cordares, blz. 3, sub 5);
- •
BAM Geleiderail is op grond van (niet door haar betwiste) normering ertoe gehouden geleiderails in de vorm van een stalen constructie aan te leggen (mvg sub 2g tot en met m en 7);
- •
het is een feit van algemene bekendheid dat geleiderailconstructies van staal zijn;
- •
in (bijvoorbeeld) 2006 waren voor BAM Geleiderail 25 van de door haar uitgevoerde 28 projecten geleiderailprojecten (prod. 2 bij mva; akte uitlating producties 13 maart 2008, blz. 5);
- •
14 van de 27 werknemers van BAM Geleiderail vervullen de functie van ‘geleiderailmonteur’, derhalve de meerderheid (prod. 5 bij mva; akte uitlating producties 13 maart 2008, blz. 6 en 7);
- •
de aard van de werkzaamheden die BWB in 2001 (Brouwers Wegbeveiliging B.V., de rechtsvoorgangster van BAM Geleiderail) verrichtte, is door of sinds de overname van BWB door BAM Geleiderail niet gewijzigd;
- •
de rechtsvoorgangster van BAM Geleiderail, BWB voornoemd, heeft gedurende de periode 1981–2001 verplicht deelgenomen in de privaatrechtelijke bedrijfstak (CAO en Pensioen) regelingen van de Metaal en Techniek;
- •
BWB voornoemd was gedurende die periode van 20 jaar ook voor de publiekrechtelijke sectorregelingen voor de sociale verzekeringen ingedeeld in sector 12, te weten de Metaal en Technische Bedrijfstakken;
- •
de werkingsfeer van de privaatrechtelijke bedrijfstakregelingen voor de Bouwnijverheid dient te worden onderscheiden van de werkingsfeer van de publiekrechtelijke sectorregelingen voor Bouwnijverheid, te weten sector 3 welke (in tegenstelling tot de privaatrechtelijke werkingsfeer) geen nevenbedrijf werkzaam op bouwplaatsen van haar werkingsfeer uitsluit;
- •
een geleiderailproject kan uitsluitend worden uitgevoerd op basis van een schriftelijke opdracht/overeenkomst conform gedateerde documenten/tekeningen die geautoriseerd zijn door (in dit geval) Rijkswaterstaat (Nationale Beoordelingsrichtlijn, als prod. 5a overgelegd bij mvg; zie van die prod. § 2.2.1 en 2.2.2).
Klachten
1.
's Hofs in r.o. 3.4 vervatte beslissing is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed. De vraag of MNS in haar hoger beroep jegens Cordares ontvankelijk is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, althans kunnen de omstandigheden van het geval een uitzondering rechtvaardigen op de hoofdregel dat een hoger beroep tegen een medegedaagde niet-ontvankelijk is. In de onderhavige kwestie heeft BAM Geleiderail in eerste aanleg MNS en Cordares (destijds SFB Diensten B.V.) gedagvaard teneinde — kort gezegd — duidelijkheid te verkrijgen ten aanzien van de vraag of de activiteiten van BAM Geleiderail onder de werkingsfeer van de Bedrijfstak (CAO en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek vallen of onder zodanige regelingen in de Bouw. Ten aanzien van de beantwoording van die vraag verdedigden MNS en Cordares tegenover elkaar staande standpunten. Die omstandigheid heeft BAM Geleiderail er (mede) toe gebracht beide rechtspersonen te dagvaarden, teneinde te verzekeren dat beide rechtspersonen gehouden zouden zijn het vonnis te eerbiedigen (vgl. inleidende dagvaarding sub 3). Onder dergelijke omstandigheden strookt het met de goede procesorde dat tegen de door de rechter in eerste aanleg gegeven uitspraak (waarbij BAM Geleiderail — en dus Cordares! — in overwegende mate in het gelijk is gesteld) de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij MNS hoger beroep kon instellen, mede tegen de in eerste aanleg opgetreden medegedaagde Cordares (die immers een standpunt verdedigde dat diametraal tegenover dat van MNS stond). Een en ander geldt a fortiori voor de Fondsen die zich (aldus de kantonrechter) in eerste aanleg hebben ‘gevoegd’ aan de zijde van MNS en toestemming hebben gekregen reconventionele vorderingen (houdende een verklaring voor recht met ingang van 1 januari 2001) tegen BAM Geleiderail (en ingaand tegen het belang van Cordares) in te stellen. Het in dit onderdeel verdedigde strookt voorts met het belang een uitspraak te verkrijgen waarin (bij de feiten en omstandigheden van dit geval) alle betrokken, in eerste aanleg procespartij zijnde, partijen zijn gebonden, terwijl een en ander voorts dát belang heeft dat de mogelijkheid van tegenstrijdige uitspraken wordt uitgesloten, althans zoveel mogelijk wordt voorkomen.
2.
's Hofs in r.o. 3.7 vervatte beslissing op grief 1 is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.
- a.
Het Hof heeft miskend dat de met grief 1 aangevallen vaststelling van de kantonrechter in zijn vonnis van 20 juli 2005 op blz. 3 (‘SFBD vervult in opdracht van met de Fondsen vergelijkbare pensioenfondsen een dergelijke functie in het bouwbedrijf als MNS in de Metaal en Techniek vervult’) doorwerkt in het eindvonnis van 4 oktober 2006 waarin de kantonrechter de onder I door BAM Geleiderail gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar acht (vgl. r.o. 20 en dictum in conventie sub I) en voor recht verklaart ‘dat de activiteiten van BAM onder de werkingsfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf en/of de aan de bouw gerelateerde bedrijfstakregelingen vallen en SFBD de aangewezen instantie is om de pensioenregeling en aanverwante CAO-regelingen voor BAM te administreren en uit te voeren’. Aldus is de beslissing onjuist, althans is de lezing van de stellingen van MNS en de Fondsen onbegrijpelijk, nu het kantonrechter en Hof niet vrijstond de bedoelde verklaring voor recht uit te spreken, nu niet de procespartij Cordares (zijnde Cordares Diensten B.V.) de uitvoering en administratie van de pensioen- en bedrijfstakregelingen in de bouw verzorgt, maar dat Cordares Pensioenen B.V. en Cordares CAO Regelingen B.V. zijn (vgl. mvg sub 18, en erkenning van Cordares in haar mva sub 18; vgl. ook schriftelijk pleidooi in hoger beroep zijdens de Fondsen en MNS sub 10m op blz. 51, met noot 178 voor de van toepassing zijnde regelingen waaruit het één en ander voortvloeit).
- b.
Althans heeft het Hof miskend dat de Bedrijfstak (CAO en pensioen) regelingen in de bouw met bijbehorende statuten en reglementen (waarin de bevoegdheid tot administreren en uitvoeren is geregeld) als dwingend recht moeten worden aangemerkt, weshalve ook de als prod. 1 bij mva zijdens Cordares overgelegde volmachten een bevoegdheid tot administreren en uitvoeren niet kunnen vestigen.
- c.
Indien het Hof al (het blijkt niet) de betreffende overgelegde volmachten (mede) aan zijn oordeel ten grondslag zou hebben gelegd, is zulks evenzeer onjuist, althans onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed, zulks om meerdere redenen:
- •
een (proces)volmacht met een cessie ter incasso van de Bedrijfstak Fondsen in de Bouwnijverheid aan Cordares is zonder zin omdat het in deze zaak gaat om de vraag of Cordares dan wel MNS bevoegd is de respectievelijke bedrijfstakregelingen te administreren en uit te voeren;
- •
de overgelegde volmachten vermelden niets over de bevoegdheid tot administreren en uitvoeren;
- •
indien de volmachten aldus zouden moeten worden begrepen dat wel beoogd is een bevoegdheid tot administreren en uitvoeren aan Cordares te verlenen, zijn die volmachten in strijd met dwingend recht, zijnde de bedrijfstakregelingen binnen de bouw, waarin Cordares Pensioenen B.V. en Cordares CAO Regelingen B.V. worden aangewezen als administrateur en uitvoerder, weshalve die volmachten daarom zonder rechtsgevolg dienen te blijven;
- •
Cordares heeft in de onderhavige procedure geen vorderingen tegen BAM Geleiderail ingesteld, weshalve daarmee onverenigbaar is het bestaan van een cessie ter incasso waarop de toegewezen verklaring voor recht sub I (vgl hiervoor sub a) zou kunnen worden gebaseerd.
(zie hierover akte houdende uitlating producties 13 maart 2008 van de Fondsen en MNS sub 2, en — naast voornoemde overige vindplaatsen in hoger beroep — het schriftelijk pleidooi zijdens de Fondsen en MNS sub 7).
3.
Het Hof heeft ten onrechte, en mitsdien in strijd met het recht, althans onbegrijpelijkerwijs en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed, overwogen en beslist als het heeft gedaan in de r.o. 3.5 en 3.6, met nadere uitwerking in de r.o. 3.7 tot en met 3.15 naar aanleiding van de zijdens de Fondsen en MNS naar voren gebrachte afzonderlijke grieven. De kernklacht is dat het Hof de werkingsfeerbepalingen in de Bedrijfstak (CAO en Pensioen) Regelingen in enerzijds de Metaal en Techniek en anderzijds de Bouw (vgl. r.o. 2.5 tot en met 2.8) onjuist heeft toegepast (waarbij aangetekend zij dat de aan de orde zijnde regelingen recht zijn in de zin van artikel 79 R.O.), althans dat het Hof de beslissing in het licht van de door de Fondsen en MNS aangevoerde stellingen onvoldoende heeft gemotiveerd, althans onbegrijpelijkerwijs heeft uitgelegd.
Het zijdens de Fondsen en MNS betoogde ten aanzien van voornoemde werkingsfeerbepalingen (cva/e sub 6 en 7; cvd/r sub 4 tot en met 9; mvg sub 8, 13 tot en met 15; schriftelijk pleidooi sub 2n, 2w, 2x, 2y) houdt onder meer in dat de werkingsfeerbepalingen voor de Fondsen in de Metaal en Techniek uitgaan van de navolgende niet limitatieve opsomming van metaalbe- en/of metaalverwerkingswerkzaamheden: ‘Het … onder meer … aanleggen, … construeren, demonteren … herstellen … monteren … samenstellen … van metaal … staal… alles in de ruimste zin van het woord zoals … bruggen … hekken’ (zie prod. 6 en 7 bij incidentele conclusie van 19 januari 2005 en § 8 van de mvg van 9 augustus 2007).
Bovengenoemde werkingsfeerbepalingen kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat het aanleggen, althans (de)monteren, construeren, herstellen en onderhouden van stalen (al dan niet tijdelijke) geleiderails naar de aard onder de werkingsfeer van het metaalbewerkingsbedrijf binnen de Metaal en Techniek valt.
Anders dan het Hof heeft overwogen is het niet zo dat de werkingsfeerbepalingen van de bedrijfstak Bouw en die van de bedrijfstak Metaal en Techniek (het Hof heeft het over metaalbewerking) ruim zijn omschreven omdat bij de vaststelling van die bepalingen niet gestreefd is naar het vermijden van overlappingen. Evenmin is juist dat het bedrijf van BAM Geleiderail zowel onder de ene als onder de andere werksfeerbepaling is te brengen. Hier miskent het Hof de genoemde werkingsfeerbepaling voor de Fondsen in de Metaal en Techniek, en ook de werkingsfeerbepaling van de Bedrijfstak Bouw.
Dat van overlapping sprake zou zijn in die zin dat het bedrijf van BAM Geleiderail zowel onder de ene als onder de andere werkingssfeerbepaling is te brengen (r.o. 3.5), is (dan ook) onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd. Dit spreekt ook wanneer (anders dan het Hof heeft gedaan) de werkingsfeerbepaling van de Bedrijfstak Bouw wordt bezien (cva/e sub 2, 6 en 8; cvd/r sub 9; mvg sub 13 en 15; schriftelijk pleidooi sub 2w tot en met 2y; zie prod. 4 bij incidentele conclusie van 19 januari 2005 en § 10 van de mvg van 9 augustus 2007). Er is op gewezen dat artikel 2 lid 1 van de Bouw CAO (in een latere versie artikel 89) tot uitgangspunt neemt dat de sub A genoemde werkzaamheden onder de werkingsfeer van de Bouw CAO vallen, echter met inachtneming van de definities genoemd in artikel 1 van de Bouw CAO en van de beperking omschreven in lid 4 van artikel 2. Daar waar blijkens genoemd lid 4 niet als bouwbedrijf in de zin van lid 1 van artikel 2 van de Bouw CAO worden beschouwd ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie, respectievelijk dienstverlening, voor derden op het gebied van (onder meer; sub 10) staalskeletbouw en het uitvoeren van werken (bruggen enz.) geheel of nagenoeg geheel in staal, is onjuist dat BAM Geleiderail als bouwbedrijf in de zin van artikel 2 lid 1, aanhef en sub a wordt aangeduid. Voor zover het Hof in r.o. 3.9 overweegt dat genoemde bepaling van artikel 2 lid 4 sub A onder 10 Bouw CAO ‘kennelijk ziet op de vervaardiging als zodanig van staalconstructies’, is dat onjuist, nu voor die opvatting geen steun valt te vinden en onder het ‘uitvoeren van werken (bruggen enz.) geheel of nagenoeg geheel in staal’ mede moet worden begrepen het aanleggen c.q. construeren van stalen geleiderails, terwijl daarenboven als zodanig vervaardigen ook dient te worden aangemerkt het assembleren, monteren en samenstellen uit van derden betrokken onderdelen (vgl. schriftelijk pleidooi zijdens de Fondsen en MNS, blz. 45).
Voor zover het Hof in r.o. 3.6 met de formulering ‘het tot stand brengen van werken ter bevordering van de verkeersveiligheid’ zou doelen op het bepaalde in artikel 2 lid 1 onder a sub p jo. bijlage 3 Bouw CAO (in een latere versie artikel 89 respectievelijk bijlage 14) wordt allereerst miskend dat de geleiderailwerkzaamheden reeds expliciet door artikel 2 lid 4 sub A onder 10 Bouw CAO van de werkingsfeer van de bedrijfstakregelingen binnen de bouw worden uitgesloten (zie schriftelijk pleidooi sub 2x), maar miskent het Hof daarenboven dat de in bijlage 3 bedoelde civieltechnische werkzaamheden zien op de aanleg van verhardingen, rioleringen (met uitzondering van huis- en bedrijfsriolering) en gebouwen en dat mitsdien daaronder niet vallen stalen constructies, weshalve de verwijzing naar ‘verkeersveiligheidbevorderende voorzieningen’ reeds daarom niet ziet op stalen geleiderails (het gaat hier daarentegen om ZOAB, betonnen trottoirbanden, betonnen straatgoten, betonnen kantstroken, betonnen stootbanden, betonnen bloembakken, betonnen verkeersdrempels en betonnen rotondes). Door metalen constructies als de geleiderails via deze bepaling tot civieltechnische werkzaamheden te bestempelen, miskent het Hof de structuur van de regeling, en is ook overigens de beslissing onjuist.
Juiste toepassing van de bedrijfstakregeling in de Metaal en Techniek, respectievelijk in de Bouw, en de daarin vervatte kwalitatieve criteria, leiden dan ook tot de conclusie dat 's Hofs beslissing onjuist is.
4.
In de r.o. 3.5 en 3.6 miskent het Hof ook dat bij de uitleg van CAO-bepalingen de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO en een eventuele voor derden kenbare toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis is. Weliswaar komt het daarbij niet aan op een strikt grammaticale uitleg, maar op het vaststellen van de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO-bepaling (en de toelichting) is gesteld (en kunnen bij die uitleg als objectief kenbare gezichtspunten onder meer worden betrokken de elders in de CAO gebruikte formulering en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties, zouden leiden) maar zulks rechtvaardigt niet, althans niet zonder nadere motivering die ontbreekt, de door het Hof gegeven beslissing, dit in het licht van de door de Fondsen en MNS verdedigde uitlegging van de werkingsfeerbepalingen (als in onderdeel 3 uiteengezet). Een en ander wordt niet anders door de in r.o. 3.5 en 3.6 opgenomen (onjuiste) overweging dat de werkzaamheden van BAM Geleiderail beter aansluiten bij de omschrijving van de werkingsfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf dan bij die voor de CAO van het Metaalbewerkingsbedrijf (r.o. 3.6), respectievelijk dat moet worden bepaald welke omschrijving (van de regelingen) het beste aansluit op de werkzaamheden van de onderneming (r.o. 3.5). Aldus wordt het te hanteren uitlegcriterium miskend.
5.
Onjuist (althans onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed) is 's Hofs oordeel (r.o. 3.6) dat de werkzaamheden van BAM Geleiderail beter aansluiten bij de omschrijving van de werkingsfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf dan bij die van de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf. Enige (afdoende) motivering voor dat oordeel geeft het Hof niet, hetgeen de beslissing temeer onjuist maakt. Daarbij heeft, naast het hiervoor in onderdeel 3 aangevoerde, nog te gelden dat de uitsluitingsbepaling van de CAO voor het Bouwbedrijf (artikel 2, met in een latere versie artikel 89) nog meer werkzaamheden die tot de Bedrijfstak (CAO en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek behoren (meer precies het technisch installatiebedrijf) als nevenbedrijf op de bouwplaats van de werkingsfeer van de Bedrijfstakregelingen binnen de bouw uitsluiten (zie bijvoorbeeld artikel 89 lid 1, aanhef jo. lid 4 sub A onder 13, 14 en 15 CAO voor het Bouwbedrijf). Ook hieruit dient te worden afgeleid dat de werkingsfeerbepalingen van enerzijds de Metaal en Techniek en anderzijds de Bouw een materieel-wettelijk systeem vormen waarbij, anders dan het Hof overweegt en beslist, geen sprake is van overlappende werkingsferen.
6.
Bij gegrondbevinding van één of meer van de in de onderdelen 3 tot en met 5 aangevoerde klachten kan ook hetgeen overigens het Hof heeft overwogen en beslist niet in stand blijven, nu die beslissingen voortbouwen op hetgeen het Hof eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld het in r.o. 3.12 overwogene en besliste ten aanzien van de toepassing van de NEN-normen, de door getuigen afgelegde verklaringen, de vermelding op de website van BAM Geleiderails, de aard van de werkzaamheden van BAM Geleiderail en het aanbod van de Fondsen en MNS om bewijs bij te brengen dat het merendeel van de werknemers van BAM Geleiderail betrokken zijn bij metaalbewerkingswerkzaamheden, waarbij het Hof verwijst naar het in r.o. 3.6 gegeven oordeel; zie voorts het in r.o. 3.13 overwogene en besliste omtrent het gebruikte materiaal).
7.
Ten aanzien van een aantal beslissingen gaat het Hof uit van onjuiste, althans onvolledige, uitgangspunten, weshalve één en ander onjuist is, althans onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed, en mitsdien één en ander bijdraagt aan het overigens onjuiste oordeel van het Hof:
- •
ten onrechte miskent het Hof in r.o. 2.8 dat de eerstgenoemde geciteerde werkingsfeerbepaling onvolledig is weergegeven, nu daarin de voorbeelden ‘bruggen’ en ‘hekken’ niet zijn weergegeven (waarvan de relevantie mede is dat in r.o. 2.7 bij de uitsluitingsbepaling van artikel 2 lid 4 aanhef sub A en onder 10 van de Bouw CAO als voorbeeld ‘bruggen (enz.)’ wel worden genoemd);
- •
in de r.o. 2.3, 2.4 en 3.3 verwijst het Hof naar de CAO voor het Bouwbedrijf en de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf; aldus wordt miskend dat het gaat om de Bedrijfstak (CAO en Pensioen) Regelingen in enerzijds de Metaal en Techniek en anderzijds de Bouw;
- •
het in r.o. 2.8 overwogene en besliste is in zoverre onjuist dat de eerste beschikking van de Minister terzake de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek dateert van 1950, terwijl ten tijde van de procedure de laatste is van 2007 (en thans van 2010).
8.
Het in r.o. 3.11 overwogene en besliste kan dan geen stand houden indien één of meer van de in de onderdelen 3 tot en met 7 aangevoerde klachten gegrond wordt/worden bevonden. Daarenboven is echter onjuist, althans onbegrijpelijk, dat het Hof overweegt ‘dat de aansluiting van genoemde rechtsvoorganger bij de CAO voor het Bouwbedrijf in 2001 is hersteld’. Deze rechtsvoorganger heeft voordien nimmer in de bedrijfstakregelingen voor de Bouw deelgenomen; in de periode 1981–2001 heeft de rechtsvoorgangster van BAM Geleiderail (zelfs) deelgenomen zowel in de privaatrechtelijke bedrijfstakregelingen van de Metaal en Techniek als in de publiekrechtelijke sectorregelingen voor de sociale verzekeringen in de Metaal en Technische bedrijfstakken (hetgeen het sociaal verzekeringsrechtelijke equivalent is van de Metaal en Techniek). Ten onrechte besteedt het Hof aan één en ander geen, dan wel onvoldoende, aandacht. Ten onrechte wordt betekenis toegekend aan de (al dan niet terechte) wijziging in de sectorindeling voor de sociale verzekeringen (van sector 12, metaal en technisch bedrijfstakken naar sector 3, de bouwnijverheid) terwijl de betreffende werkingsfeerbepaling voor sector 3 geen bepaling kent waarbij een ‘nevenbedrijf werkzaam op bouwplaatsen’ van haar werkingsfeer wordt uitgesloten, zoals dat wel in de bedrijfstakregelingen het geval is (vgl. schriftelijk pleidooi in hoger beroep blz. 14/15).
MITSDIEN de Hoge Raad op grond van dit middel het aangevallen arrest zal vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten; kosten rechtens.
[De kosten dezes zijn | € | 73.89 |
vermeerderd met de btw | € | 14.04 |
€ | 87.93] |
[De schuldeiser kan de berekende btw niet verrekenen in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968.]