Zie rechtsoverweging 1 van het vonnis van de rechtbank Groningen.
HR, 02-04-2004, nr. C02/306HR
ECLI:NL:HR:2004:AO3857
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-04-2004
- Zaaknummer
C02/306HR
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
AO3857
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AO3857, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑04‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO3857
ECLI:NL:HR:2004:AO3857, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑04‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO3857
- Vindplaatsen
Conclusie 02‑04‑2004
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Rolnr. C02/306HR
Mr. L. Timmerman
Zitting 16 januari 2004
conclusie inzake
De besloten vennootschap Arriva Ambulance Groningen B.V.
tegen
[Verweerder]
1. Feiten1. en procesverloop
1.1
Verweerder in cassatie (verder: [verweerder]) is sinds 1 juli 1992 bij een rechtsvoorganger van eiseres tot cassatie (verder: Arriva) in loondienst werkzaam als ambulancechauffeur. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het personeel in de ambulancezorg.
1.2
In de periode 1996 tot en met 1999 zijn achtereenvolgens van toepassing geweest de CAO's aangegaan voor de periodes:
- -
1 januari 1996 tot en met 31 maart 1998 (hierna: de CAO 1996/1998);
- -
1 april 1998 tot en met 31 maart 1999 (hierna: de CAO 1998/1999);
- -
1 april tot en met 31 december 1999 (hierna: de CAO 1999).
1.3
Art. 12 van de CAO 1996/1998 en art. 3.2 van de CAO 1998/1999 luiden - voorzover van belang als volgt:
"Vergoeding arbeid op feestdagen
De werknemer die op een feestdag, niet op zaterdag of zondag vallend, arbeid verricht (...), krijgt de op de feestdag gewerkte uren vergoed.
De werknemer maakt bovendien aanspraak op een vervangende vrije dag (...).
Indien de vrije dag niet (...) wordt toegekend, maakt de werknemer in plaats daarvan aanspraak op een beloning ter grootte van een dagloon vermeerderd met 100%"
1.4
Art. 3.2 van de CAO 1999 luidt als volgt:
"Vergoeding bij dienstdoen op feestdagen
1.
PARATE DIENST
De werknemer die op een doordeweekse feestdag (maandag t/m vrijdag):
- a)
roostervrij is en niet werkt, is op die dag betaald vrij en maakt aanspraak op een onbetaalde vervangende vrije dag (...)
- b)
(...)
- c)
werkt, maakt aanspraak op een compensatiedag èn vergoeding van de gewerkte uren.
(...)
1.5
Uit de artt. 2 sub l juncto 24 CAO 1996/1998, 1.2 sub l juncto 4.4 CAO 1998/1999 en 1.2 sub m juncto 4.4 VAO 1999 volgt dat onder feestdagen begrepen wordt extra vrije dagen met behoud van loon, alsmede dat op een feestdag - behoudens bedrijfsbelang - niet wordt gewerkt.
In de drie CAO's wordt voorzien in een onregelmatigheidstoeslag voor arbeid op - onder andere - feestdagen. Deze is steeds gebaseerd op een toeslag per gewerkt uur op een feestdag.
1.6
In de vanaf 1 januari 2000 geldende CAO is als toelichting op de onder 1.4. voormelde CAO-bepaling opgenomen:
"de vergoeding van gewerkte uren is reeds begrepen in het maand- of periodeloon"
1.7
[Verweerder] heeft bij dagvaarding van 4 april 2000 Arriva gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen en gevorderd te verklaren voor recht dat hij bij werken op een feestdag, niet zijnde een zaterdag of zondag recht heeft op:
"Doorbetaling van het gebruikelijke loon.
Betaling van de op die dag gewerkte uren.
Toekenning van een vervangende vrije dag binnen zes weken vanaf het moment waarop de aanspraak is ontstaan, danwel betaling van het dagloon vermeerderd met 100%, zo de toekenning van de vervangende vrije dag niet binnen de zes weken als hiervoor kan worden gerealiseerd.
Betaling van de in de respectievelijk artikel 17 en artikel 3.7 van de opeenvolgende CAO's genoemde onregelmatigheidstoeslag."
Voorts heeft [verweerder] gevorderd Arriva te veroordelen tot betaling het te weinig betaalde loon over alle sedert 1 januari 1996 gewerkte feestdagen, niet zijnde een zaterdag of zondag vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf elke vervaldag tot aan de datum der algehele betaling, met veroordeling van Arriva in de kosten.
1.8
[Verweerder] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd hij op grond van de CAO recht heeft op betaling van de op een feestdag gewerkte uren naast doorbetaling van het gebruikelijke loon.
De tekst van art. 3.2 CAO 1999 vermeldt letterlijk dat de werknemer, die op een doordeweekse feestdag werkt de op die dag gewerkte uren krijgt vergoed en bovendien recht heeft op een vervangende vrije dag. Wordt hierbij betrokken, dat een feestdag ingevolge art. 1.2 sub L van de CAO een extra vrije dag met behoud van loon is en dat ingevolge art. 4 lid 4 van de CAO op een dergelijke dag behoudens bedrijfsbelang niet wordt gewerkt, dan vloeit een en ander uit onderlinge samenhang bezien voort, dat op een doordeweekse feestdag voor alle werknemers, of zij werken of niet, recht bestaat op doorbetaling van het gebruikelijke functieloon en dat de werknemer die moet werken daarenboven recht heeft op betaling van de daadwerkelijke uren plus een vervangende vrije (betaalde) dag (CvR, nr. 11).
Ook bezien in het licht van de gehele tekst van de CAO is de door [verweerder] voorgestane uitleg van (art. 12 CAO 1996/1998 en) art. 3.2 van de CAO 1998/1999 en de CAO 1999 de juiste, ook al denken CAO partijen daar blijkens een brief van het secretariaat anders over (CvR, nr. 15).
1.9
Arriva heeft verweer gevoerd. Zij heeft gesteld dat uit art. 3.2 onder a van de CAO 1999 blijkt dat indien een werknemer vrij is op een doordeweekse feestdag deze dag "betaald vrij" is. Als de werknemer werkt op een doordeweekse feestdag maakt hij ingevolge art. 3.2 sub c aanspraak op een compensatiedag alsmede op vergoeding van de gewerkte uren. Sub a en sub c mogen volgens Arriva niet worden gekoppeld. Arriva meent dat de tekst van de CAO er geen misverstand over de juiste uitleg laat bestaan, doch dat wanneer deze CAO bepaling bezien moet worden in het licht van de gehele CAO, haar uitleg de juiste is. De uitleg van Arriva past beter bij de tekst en de structuur van de CAO dan die van [verweerder].
Wanneer een werknemer werkt op wat voor anderen een betaalde vrije (feest)dag is, krijgt hij een vervangende betaalde vrije dag bij wijze van compensatie; zo wordt hij in een materieel gelijke positie gebracht met zijn collega die een betaalde vrije (feest)dag genoot. Daarnaast moeten de op de feestdag gewerkte uren voor vergoeding in aanmerking komen, op de grond dat deze uren meetellen in de totale berekening van de arbeidstijd aan het einde van de betalingsperiode/roosterperiode; afhankelijk van de uitkomst wordt de overuurgrens overschreden, is onregelmatigheidstoeslag en eventueel een roostervrije dag verschuldigd, aldus Arriva.
1.10
De CAO-partijen hebben de interpretatieverschillen op een CAO overleg besproken en zij zijn het - aldus Arriva - erover eens dat het in ieder geval nooit de bedoeling is geweest dat "en het gebruikelijke loon op gewerkte feestdagen zou dienen te worden uitbetaald, als ook betaling van de gewerkte uren" (CvA, nr. 14). Arriva heeft overgelegd een brief van 12 juli 2000 waarin "Partijen betrokken bij de CAO Ambulancezorg" bericht dat een werknemer die op een doordeweekse feestdag werkt zowel een compensatiedag als een beloning voor de gewerkte uren ontvangt. "De beloning van voor de gewerkte uren wordt geacht inbegrepen te zijn in het functieloon. (...) In het nieuwe CAO-boekje zal de tekst op dit punt verduidelijkt worden teneinde verdere discussie op dit punt te vermijden", aldus deze brief.
1.11
Arriva heeft ten slotte aangevoerd dat de vordering van [verweerder] op grond van de redelijkheid en billijkheid dient te worden afgewezen; zij zou niet alleen [verweerder] moeten betalen maar eventueel ook andere werknemers. De bedrijfstak als geheel zou evenmin gebaat zijn bij toewijzing van de vordering.
1.12
Bij vonnis van 13 december 2000 heeft de kantonrechter te Groningen de vorderingen toegewezen. De kantonrechter heeft vooropgesteld dat uit o.a. het arrest HR 17 september 1993, NJ 1994, 173 volgt dat bij de vraag wat de betekenis van een CAO-voorschrift is, grammaticale interpretatie - wat staat er letterlijk - toegepast moet worden (rov. 4.1). Uit andere bepalingen van de CAO vloeit al voort dat elke werknemer op een doordeweekse feestdag gewoon zijn salaris doorbetaald krijgt. In art. 12 c.q. art. 3.2 wordt daarnaast, derhalve aanvullend, bepaald dat de werknemer die op een dergelijke feestdag arbeid verricht, de die dag gewerkte uren uitbetaald krijgt, volgens de voor feestdagen geldende bijzondere beloning, alsmede dat hij zijn gemiste vrije dag later mag opnemen (rov. 4.2). Volgens de kantonrechter is de regeling in zekere zin "dubbelop", maar het is zeer wel voorstelbaar dat daartoe in het CAO-overleg besloten is (rov. 4.3).
1.13
Arriva is in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter bij de rechtbank te Groningen. Met haar grieven heeft zij het geschil in volle omvang aan de rechtbank voorgelegd. Arriva heeft onder meer aangevoerd dat wanneer een CAO-bepaling voor meerdere uitleg vatbaar is letterlijke interpretatie niet aangewezen is. In het door de kantonrechter aangehaalde arrest spreekt de Hoge Raad ervan dat aan de tekst van een CAO "in beginsel doorslaggevende betekenis" moet worden toegekend. De woorden "in beginsel" betekenen dat de letterlijke tekst niet tot onaanvaardbare gevolgen mag leiden; ook het gezonde verstand dient leidraad te blijven.
Arriva heeft in dit verband uiteengezet dat wanneer iemand op grond van zijn rooster op een doordeweekse feestdag moet werken, hij dubbel gecompenseerd moet worden: zowel voor het feit dat hij werkt op een dag waarop de meeste mensen niet werken als voor het ongemak van het werken op een niet regulier tijdstip. Hij krijgt dus naast zijn vaste maandsalaris: een compensatiedag en een onregelmatigheidstoeslag (MvG, nr. 15). De door [verweerder] voorgestane uitleg op grond waarvan ook nog betaling van de gewerkte uren plaatsvindt leidt tot een onaanvaardbaar resultaat, aldus Arriva.
1.14
[Verweerder] heeft de grieven weersproken en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
1.15
De rechtbank heeft bij vonnis van 12 juli 2002 het vonnis van de kantonrechter vernietigd voorzover de verklaring voor recht en de veroordeling tot betaling van het te weinig betaalde loon onbeperkt in de tijd voortduren. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat [verweerder] bij werken op een feestdag, niet zijnde een zaterdag of een zondag tot en met 31 december 1999 recht heeft op:
- A.
doorbetaling van het gebruikelijke loon;
- B.
betaling van de op die dag gewerkte uren;
- C.
toekenning van een vervangende vrije dag binnen zes weken vanaf het moment waarop de aanspraak is ontstaan, danwel betaling van het dagloon vermeerderd met 100%, zo de toekenning van de vervangende vrije dag niet binnen de zes weken als hiervoor kan worden gerealiseerd;
- D.
betaling van de in respectievelijk art. 17 en art. 3.7 van de opeenvolgende CAO's genoemde onregelmatigheidstoeslag.
Voorts heeft de rechtbank Arriva veroordeeld om aan [verweerder] het te weinig betaalde loon van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 te voldoen.
1.16
Arriva heeft tijdig2. cassatieberoep ingesteld. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten. Arriva heeft nog gerepliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel is opgebouwd uit twee onderdelen en richt zich tegen de navolgende overwegingen:
"4.1
De rechtbank stelt voorop dat - overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - voor de uitleg van bepalingen in een CAO de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn.
4.2
Tussen partijen is in geschil of de in rechtsoverweging 2 aangehaalde CAO bepalingen zo moeten worden gelezen dat op basis daarvan de werknemer, die volgens dienstrooster werkzaamheden verricht op een doordeweekse feestdag, naast doorbetaling van zijn gebruikelijke loon tevens aanspraak kan maken op een afzonderlijke vergoeding van de op die dag gewerkte uren.
De betreffende artikelen in de CAO's zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig geformuleerd dat deze in grammaticale zin slechts voor één uitleg vatbaar zijn. Mede gelet op de structuur van de CAO en de overige bepalingen daarin kunnen de artikelen 12 CAO 1996/1998 (3.2 CAO 1998/99) en 2 CAO 1996/98 (1.2 juncto 4.4 CAO 1998/1999 en 1999) niet anders worden geduid dan nevengeschikt en mitsdien complementair.
Het feit dat - zoals thans onweersproken is gesteld - de bedoeling van de CAO-partijen hiermee niet overeenstemt, kan aan deze uitleg niet afdoen.
De interpretatie van de CAO zoals deze wordt verdedigd door [verweerder] - en gesanctioneerd door de kantonrechter in het bestreden vonnis - onderschrijft de rechtbank dan ook.
4.3
Niet doorslaggevend acht de rechtbank daarbij dat [verweerder] inmiddels op de hoogte is - en dat ook reeds was bij de aanvang van de procedure - van de bedoeling van de CAO-partijen bij de in deze procedure relevante CAO-bepalingen en/of dat hij lid is van een bij het afsluiten van de CAO's betrokken vakvereniging.
Redengevend voor de door de Hoge Raad voorgestane strikte interpretatieleer is immers dat de individuele werknemer - in dit geval [verweerder] - niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de CAO zodat die CAO, als overeenkomst waaruit derden rechten kunnen ontlenen en op basis waarvan die derden zich ook verbinden, naar objectieve maatstaven en ontdaan van de (niet kenbare) bedoeling van de bij de totstandkoming betrokken partijen behoort te worden uitgelegd.
4.4
Het vorenstaande neemt niet weg dat onder bijzondere omstandigheden van deze letterlijk-grammaticale interpretatieleer kan worden afgeweken wanneer zij in de gegeven omstandigheden leidt tot onaanvaardbare consequenties. Dienaangaande wordt overwogen dat [verweerder], ingeval wordt uitgegaan van de uitleg zoals hiervoor door de rechtbank onderschreven, bij het verrichten van werkzaamheden op een doordeweekse feestdag - naast het gebruikelijke loon en een vervangende vrije dag - het loon over de gewerkte uren vermeerderd met een onregelmatigheidstoeslag ontvangt. De rechtbank acht deze consequentie niet onaanvaardbaar.
De werknemer die niet werkt op een doordeweekse feestdag geniet immers ook een vrije dag en ontvangt tevens loon over die dag. De werknemer die op die feestdag wel werkt, ontvangt aldus "extra" het loon over de gewerkte uren en een onregelmatigheidstoeslag, hetgeen de rechtbank niet onaanvaardbaar ongebruikelijk of onredelijk voorkomt. De omstandigheid dat de CAO-partijen terzake een andere bedoeling voor ogen hadden en werkgever en werknemers de bepalingen respectievelijk hebben uitgevoerd en aanvaard overeenkomstig de door Arriva voorgestane uitleg kan gelet op het voorgaande en in de gegeven omstandigheden niet tot een ander oordeel leiden."
2.2
Onderdeel 1 dat zich richt tegen de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.3 klaagt dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans een onjuiste uitleg heeft gegeven aan genoemde CAO-bepalingen. De rechtbank heeft een onjuiste toepassing gegeven aan de door de Hoge Raad gegeven uitlegregel (HR 17 september 1993, NJ 1994, 173). Met name miskent de rechtbank dat genoemde uitlegregel niet met zich brengt dat bij het bepalen van inhoud en strekking van een CAO-bepaling onder alle omstandigheden alleen gelet mag worden op de letterlijke (grammaticale) betekenis van de bewoordingen, doch dat bij de uitleg ook betekenis kan worden toegekend aan - kort gezegd - kenbare bedoelingen van partijen die bij de totstandkoming van de overeenkomst waren betrokken (HR 28 juni 2002, RvdW 2002, 117). De overweging van de rechtbank in rechtsoverweging 4.2, dat het feit, dat met haar uitleg de bedoeling van de CAO-partijen niet overeenstemt, aan de (geldigheid van) die uitleg niet kan afdoen, rust dan ook op een onjuiste interpretatie van toepassing van genoemde juriprudentiële regel. Dat wreekt zich ook in rechtsoverweging 4.3. Voorts klaagt het onderdeel dat de rechtbank heeft miskend dat genoemde CAO-bepalingen voor meer dan één uitleg vatbaar zijn en zij heeft ten onrechte in het geheel geen rekening gehouden met de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties van de bedoelde CAO-bepalingen zouden leiden (vgl. HR 31 mei 2002, RvdW 2002, 91), aldus het onderdeel. Ten slotte bevat het onderdeel een motiveringsklacht.
2.3
Onderdeel 2 komt op tegen de zojuist geciteerde rechtsoverweging 4.4 en betoogt dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is omdat zij - samengevat weergegeven - is voorbijgegaan aan het betoog van Arriva dat de door [verweerder] verdedigde uitleg van de betrokken CAO-bepaling indruist tegen het systeem dat alle betrokken CAO-partijen steeds voor ogen heeft gestaan, het systeem van vergelijkbare CAO's, de logica, datgene wat in Nederland algemeen als gebruikelijk en billijk wordt ervaren alsmede met het systeem dat Arriva en alle andere ambulancediensten tot nu toe hebben toegepast, nu vaststaat dat de door [verweerder] verdedigde uitleg met zich brengt dat de werknemer voor een doordeweekse feestdag niet met een vergoeding van 250% - conform de uitleg van CAO-partijen - doch maar liefst met een vergoeding van 350% van het dagloon wordt gecompenseerd. Voorts klaagt het onderdeel met twee deelklachten over de motivering van rechtsoverweging 4.4.
Inleiding
2.4
Uitleg van CAO-bepalingen geschiedt volgens de regel die de Hoge Raad heeft geformuleerd in de arresten HR 17 september 1993, NJ 1994, 173 en HR 24 september 1993, NJ 1994, 174. De Hoge Raad stelde in eerstgenoemd arrest voorop dat aan de werknemers en werkgever op wie een CAO van toepassing is in het algemeen geen andere gegevens ter beschikking dan haar tekst en de eventueel daaraan toegevoegde schriftelijke toelichting. Dit brengt mee - zo vervolgt de Hoge Raad - dat voor de uitleg van de bepalingen van een CAO, de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Deze uitlegregel is herhaald in HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473.3. In zijn conclusie voor dit arrest schreef A-G Bakels dat een CAO dient te worden uitgelegd overeenkomstig hetgeen naar objectieve maatstaven uit de bewoordingen daarvan volgt. Daarbij dient te worden gelet op gezichtspunten als (i) de formuleringen die elders in dat stuk worden gebruikt en hetgeen dienaangaande in de bedrijfstak gebruikelijk is, (ii) het wettelijk systeem en (iii) de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Van grammaticale uitleg als exclusieve of eerst, dan wel in beginsel, in aanmerking komende methode behoort geen sprake te zijn: de grammaticale uitleg vindt, als steeds, plaats naast andere uitlegmethoden, aldus Bakels (nrs 2.8 en 2.9).
2.5
In het arrest HR 31 mei 2002, NJ 2003, 110 herhaalde de Hoge Raad de hiervóór weergegeven regel voor uitleg van CAO-bepalingen en voegde daaraan toe dat het daarbij niet aankomt op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voorzover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden, aldus de Hoge Raad (rov. 3.6).4. Vervolgens verduidelijkte de Hoge Raad in HR 28 juni 2002, NJ 2003, 111 dat de uitlegregel niet betekent dat bij het bepalen van inhoud en strekking van een CAO-bepaling onder alle omstandigheden alleen gelet mag worden op de letterlijke (grammaticale) betekenis van de bewoordingen.5. Indien de objectieve bedoeling van de partijen bij de CAO naar objectieve maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen (en eventuele toelichting) kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. In zijn noot onder deze arresten schrijft Heerma van Voss dat in de nu geldende objectieve uitleg in beginsel ook historische, systematische, teleologische en sociologische interpretaties mogelijk zijn; interpretatie in slechts in zoverre beperkt dat voorkennis van partijen uit de onderhandelingen geen rol mogen spelen.6.
De Hoge Raad heeft de zojuist weergegeven uitlegregel herhaald in HR 14 februari 2003, NJ 2003, 301 rov. 3.6 en HR 11 april 2003, NJ 2003, 430. In laatstgenoemd arrest heeft de Hoge Raad nog aangetekend dat niet als regel kan worden aanvaard dat minder duidelijke CAO-teksten dienen te worden uitgelegd in het voordeel van degene wiens positie de CAO beoogt te beschermen.
2.6
Van Slooten en Heerma van Voss hebben naar aanleiding van de arresten van 31 mei 2002 en 28 juni 2002 de regel bij de uitleg van CAO's aldus samengevat dat wel met de bedoeling van partijen rekening mag worden gehouden, zolang deze maar herleidbaar is tot de tekst. Indien die bedoeling immers (ruim opgevat) tot de tekst herleidbaar is, kan er gesproken worden over een objectieve uitleg. Volgens deze schrijvers zijn arbeidsrechtjuristen dankzij deze arresten verlost van de verstikkende grammaticale interpretatiemethode en mag ieder argument bij de uitleg van CAO's weer in stelling worden gebracht, behalve wanneer dat uitsluitend gestoeld kan worden op een niet voor beide partijen kenbare partij bedoeling.7.
2.7
Een uitgebreide analyse van de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de uitleg van een CAO is te vinden in de artikelen van E. Verhulp, De uitleg van CAO-bepalingen, ArA 2003/1, blz. 4 e.v. en van S.F. Sagel, De objectief-tekstuele uitleg van CAO-bepalingen: betekenis en reikwijdte (I), ArbeidsRecht 2003/11, blz. 12 e.v. Verhulp pleit voor uitbreiding van de grammaticale uitlegregel door CAO-bepalingen mede naar hun kennelijke strekking en maatschappelijke betekenis uit te leggen. Sagel komt in zijn artikel tot de conclusie dat het er bij de objectief-tekstuele uitlegmaatstaf om gaat vast te stellen welke betekenis naar objectieve maatstaven - dat wil zeggen: op grond van interpretatiefactoren die op het moment dat de CAO geldt, redelijkerwijs kenbaar zijn voor de aan de CAO voor de aan de CAO onderworpen werknemers en werkgevers - uit de tekst van de CAO volgt. Met interpretatiefactoren die voor de aan de CAO onderworpen werknemers niet kenbaar zijn mag geen rekening worden gehouden (blz. 23 en 24). Hij verwerpt de mening van Loonstra8. dat teksten uit latere CAO's mogen worden gebruikt om tot de correcte, meest objectief redelijke uitleg van een CAO-bepaling te komen (blz. 17).
Met betrekking tot de uitleg van algemeen verbindend verklaarde CAO's wijs ik nog op de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense rolnr. C02/219 (Stichting Pensioenfonds DSM-Chemie/Fox) die aantekent dat bij deze CAO's zich de bijzonderheid voordoet dat deze moeten worden beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO (art. 99 (oud) RO), hetgeen reeds dwingt tot een objectieve uitleg.
2.8
De CAO voor het personeel in de ambulancezorg 1997/1998 is (deels) algemeen verbindend verklaard bij besluit van 27 maart 1997 (Bijvoegsel Stcrt. d.d. 1 april 1997, nr. 62).9. De algemeen verbindend verklaring gold van 3 april 1997 tot en met 31 maart 1998 en omvatte o.a. de artikelen 2 sub l, 12, 17 en 24. De CAO voor de periode 1 april 1998 tot en met 31 maart 1999 alsmede de CAO voor het tijdvak 1 april 1999 tot en met 31 december 1999 zijn niet algemeen verbindend verklaard. Eerstgenoemde CAO is op grond van de AVV-verklaring recht in de zin van art. 79 RO. De gelijkluidende bepalingen uit de twee opvolgende CAO's moeten bij de beoordeling van de juistheid van de uitleg ervan in cassatie als recht in de zin van art. 79 RO worden beschouwd10..
Uitleg: bedoeling
2.9
De rechtbank heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat de bedoeling van de CAO-partijen niet overeenstemt met een uitleg volgens welke een werknemer die op een doordeweekse feestdag werkt - naast loon - aanspraak kan maken op een afzonderlijke vergoeding van de op die dag gewerkte uren (rov. 4.2). Het is volgens de rechtbank niet de bedoeling geweest ook nog de gewerkte uren vergoed te krijgen.
2.10
Anders dan de rechtbank oordeelt kan de bedoeling van de CAO-partijen aan die uitleg wèl afdoen. Deze bedoeling moet echter wel naar objectieve maatstaven volgen uit de bewoordingen van de CAO-bepalingen en van de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting.
2.11
De vraag of CAO-partijen voor ogen heeft gestaan dat een werknemer die op een doordeweekse feestdag werkt zowel loon ontvangt als de gewerkte uren vergoed krijgt, zou eventueel bevestigend beantwoord kunnen worden op grond van de opbouw van de CAO. Voor de duidelijkheid bespreek ik slechts de CAO 1999, maar voor de andere CAO's geldt m.m. hetzelfde. Hoofdstuk 3 (met daarin art. 3.2 dat inzet van het geding is) is getiteld "Vergoedingen, toeslagen en overuren" en volgt op het algemene Hoofdstuk 2 "Aanstelling, functies en lonen", waarin enige bepalingen omtrent inschaling en berekening van loon zijn opgenomen en het algemene Hoofdstuk 1 "algemene bepalingen" waarin in een definitieartikel (art. 1.2, sub m) is opgenomen dat op de in dat artikel omschreven feestdagen loon wordt doorbetaald. De redenering zou dan zijn dat de uitbetaling van gewerkte uren van art. 3.2 een - in een speciale regeling opgenomen - aanvulling vormt op het loon dat sowieso - volgens het definitieartikel - op feestdagen wordt betaald.11. Erg overtuigend is een dergelijke redenering n.m.m. niet. In art. 1.2 ("definities") gaat het veeleer om het bepalen van wat feestdagen zijn dan om de vaststelling dat loon betaald moet worden. Het komt mij weinig aannemelijk over dat aan een definitieartikel een bepaald recht kan worden ontleend. In hoofdstuk 2 gaat het met name om functie-indeling en niet om het betalen van loon. Het volgt uit deze opbouw dan ook bepaald niet dwingend dat partijen in art. 3.2 een aanvulling op het reguliere loon over een feestdag hebben beoogd te regelen. Veel waarschijnlijker is het dat in Hoofdstuk 3 het recht op vergoeding bij uitsluiting is geregeld. Ik merk terzijde op - partijen hebben hier geen punt van gemaakt - dat uit art. 1.2 sub m niet volgt dat (in afwijking van het wettelijk systeem12.) op feestdagen loon moet worden doorbetaald; voor algemeen erkende christelijke feestdagen staat het er eenvoudigweg niet en voor nationale feestdagen zou dit slechts gelden voor dagen die als zodanig door de overheid zijn aangewezen.
2.12
De conclusie is dat er uiteenlopende tekstinterpretaties van de betrokken CAO mogelijk zijn waarbij ik wel aanteken dat ik de uitleg die ertoe leidt dat vergoeding van de op een doordeweekse feestdag gewerkte uren plaatsvindt bovenop betaling van het reguliere loon en ook nog aanspraak gemaakt kan worden op een onregelmatigheidstoeslag zwak vind. Wat is naar objectieve maatstaven de juiste uitleg?
Uitleg: aannemelijkheid rechtsgevolgen
2.13
Zoals hiervoor reeds is aangegeven, kan bij de beantwoording van deze vraag acht worden geslagen op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden13..
2.14
De door de rechtbank gegeven uitleg leidt tot het rechtsgevolg dat [verweerder] - kort gezegd - twee maal salaris krijgt over de gewerkte feestdag: het reguliere loon èn de gewerkte uren van art. 12 (CAO 1996/1998) resp. art. 3.2 CAO (1999). Daarnaast ontvangt hij een vervangende vrije dag en onregelmatigheidstoeslag die is gekoppeld aan het aantal op een feestdag gewerkte uren (art. 17 (CAO 1996/1998) resp. art. 3.7 (CAO 1999)).
2.15
Dit rechtsgevolg is weinig aannemelijk; veeleer ligt voor de hand dat [verweerder] tegenover het werk op de feestdag, waarvoor hij salaris en onregelmatigheidstoeslag ontvangt, een vervangende vrije dag krijgt. Hem komt dan naast salaris, evenals een werknemer die op de feestdag vrij was, enige tijd later een vrije dag toe terwijl het nadeel van werken op de feestdag (terwijl vele werknemers die dag vrij waren) met geld in de vorm van onregelmatigheidstoeslag wordt gecompenseerd. Deze uitleg komt neer op een redelijke en voor een ieder begrijpelijke compensatie voor het werken op een doordeweekse feestdag. Opmerkelijk is bovendien nog dat deze uitleg vanaf 1 januari 2000 met instemming van de vakbond wordt gevolgd.
Onderdeel 1
2.16
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de rechtsklacht van onderdeel 1 terecht is voorgesteld. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.1 weliswaar de door de Hoge Raad voorgeschreven uitlegregel voor CAO's vooropgesteld, maar zij heeft deze n.m.m. onjuist toegepast14.. Zij heeft in rechtsoverweging 4.2 op een te weinig royale wijze invulling gegeven aan de uitleg van een CAO naar objectieve maatstaven en is teveel blijven steken in een woordelijke uitleg van de betrokken CAO. Een te woordelijke uitleg van een CAO is met name bezwaarlijk, wanneer er uiteenlopende interpretaties van de betreffende CAO mogelijk zijn. De rechtbank heeft met name ten onrechte geen rekening gehouden met hetgeen inmiddels wordt genoemd de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden15.. Wanneer zij de betrokken CAO meer naar objectieve maatstaven had uitgelegd, komt het mij aannemelijk voor dat de rechtbank tot de door Arriva bepleite uitleg zou zijn gekomen. Arriva heeft m.i. op een duidelijke wijze in grief 1 en 2 van haar conclusie in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen al te woordelijke uitleg van de betrokken CAO.
2.17
De motiveringsklacht van het onderdeel is eveneens terecht voorgesteld. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.2 (tweede alinea) - kennelijk teneinde toepassing te geven aan de regel dat de bewoordingen in het licht van de gehele tekst van de CAO moeten worden gelezen - verwezen naar de structuur en de overige bepalingen en vervolgens geconcludeerd dat de van toepassing zijnde artikelen "niet anders [kunnen] worden geduid dan nevengeschikt en mitsdien complementair". Uit die overweging volgt onvoldoende duidelijk op grond waarvan de structuur en de overige bepalingen tot dat oordeel zouden moeten leiden. Het oordeel van de rechtbank spreekt niet voor zich, zoals ik hiervoor heb aangegeven.
Onderdeel 2
2.18
Onderdeel 2 bevat een motiveringsklacht. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.4 naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer van Arriva onderzocht of het resultaat waartoe de rechtbank aan de hand van haar uitleg van de aan de orde zijnde CAO-bepalingen is gekomen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6 lid 2 BW). Zij gaat van niet-onaanvaardbaarheid uit waarbij zij onder meer overweegt dat de omstandigheid dat de werknemer die op een doordeweekse feestdag - in tegenstelling tot een collega die vrij is - werkt als "extra" het loon ontvangt over de gewerkte uren en een onregelmatigheidstoeslag niet ongebruikelijk en onredelijk voorkomt. Het middelonderdeel acht deze beslissing onvoldoende gemotiveerd. Ik meen dat het middel doel treft. M.i. heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.4 onvoldoende kenbaar het betoog van Arriva verdisconteerd dat te vinden is in onderdeel 15 van de conclusie van eis in hoger beroep en waarin Arriva op een aantal factoren heeft gewezen die naar haar inzicht de door [verweerder] voorgestane uitleg van de CAO ongebruikelijk en onredelijk doen zijn.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank Groningen en verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑04‑2004
De cassatiedagvaarding is op 10 oktober 2002 uitgebracht.
Zie hierover A. Stege, ArA 2001/1, blz. 45 e.v.
Zie over dit arrest A. Stege, Ondernemingrecht, 2002-11, blz. 346-348.
Vgl. tevens HR 20 december 2002, JAR 2003, 17 rov. 3.5.2.
Zie over het arrest voorts F.B.J. Grapperhaus, Ondernemingsrecht 2002-13, blz. 423-424.
J.M. van Slooten en G.J.J. Heerma van Voss, Kroniek van het sociaal recht, NJB 2002 (afl. 31), blz. 1519.
C.J. Loonstra, Uitleg van CAO-bepalingen: op weg naar een (objectieve) redelijkheidstoets?, ArA 2003/2, blz. 95.
Zie stuknr. 15 in het B-dossier.
Laatstelijk: HR 14 februari 2003, NJ 2003, 301 rov. 3.6. Zie voor overige rechtspraak de cpg van A-G Spier voor het arrest onder 4.15 (noot 16).
Zie de s.t. van mrs. Swelheim en Sagel blz. 8/9.
Volgens art. 1638hh (oud) BW en art. 7:639 BW behoudt de werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon. Een feestdag is echter geen vakantiedag: kamerstukken II 1965-1966, 7168, MvA, blz. 2: 'Algemeen erkende christelijke feestdagen zijn niet als vakantie te beschouwen'.
HR 31 mei 2002, NJ 2003, 110 rov. 3.6 en HR 11 april 2003, NJ 2003, 430 rov. 3.5.
Zie voor een voorbeeld hiervan (Haviltex-maatstaf met juistheid vooropgesteld, maar verkeerd toegepast): HR 12 januari 2001, NJ 2001, 199.
Het arrest van 31 mei 2002 is op 19 juni 2002 - derhalve ruim voor de uitspraakdatum - in de RvdW verschenen.
Uitspraak 02‑04‑2004
Inhoudsindicatie
2 april 2004 Eerste Kamer Nr. C02/306HR JMH/AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: ARRIVA AMBULANCE GRONINGEN B.V., gevestigd te Groningen, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. J.P. Heering, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. A.J. Swelheim. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Partij(en)
2 april 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/306HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ARRIVA AMBULANCE GRONINGEN B.V., gevestigd te Groningen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A.J. Swelheim.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 4 april 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Arriva - gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1.
te verklaren voor recht dat [verweerder] bij werken op een feestdag, niet zijnde een zaterdag of een zondag recht heeft op:
A. doorbetaling van het gebruikelijke loon;
B. betaling van de op die dag gewerkte uren;
C. toekenning van een vervangende vrije dag binnen zes weken vanaf het moment waarop de aanspraak is ontstaan, dan wel betaling van het dagloon vermeerderd met 100%, zo de toekenning van de vervangende vrije dag niet binnen de zes weken als hiervoor kan worden gerealiseerd;
D. betaling van de in respectievelijk art. 17 en art. 3.7 van de opeenvolgende CAO's genoemde onregelmatigheidstoeslag;
- 2.
Arriva te veroordelen aan [verweerder] te betalen het te weinig betaalde loon over alle door hem sedert 1 januari 1996 gewerkte feestdagen, niet zijnde een zaterdag of zondag, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf elke vervaldag tot aan de datum der algehele betaling toe.
Arriva heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 13 december 2000 de vorderingen toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft Arriva hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Groningen.
Bij vonnis van 12 juli 2002 heeft de rechtbank:
- 1.
voormeld vonnis van de kantonrechter vernietigd, voor zover de verklaring voor recht en de veroordeling tot betaling van het te weinig betaalde loon onbeperkt in de tijd mocht voortduren;
en opnieuw rechtdoende:
- 2.
voor recht verklaard dat [verweerder] bij werken op een feestdag, niet zijnde een zaterdag of een zondag tot en met 31 december 1999 recht heeft op:
- A.
doorbetaling van het gebruikelijke loon;
- B.
betaling van de op die dag gewerkte uren;
- C.
toekenning van een vervangende vrije dag binnen zes weken vanaf het moment waarop de aanspraak is ontstaan, dan wel betaling van het dagloon vermeerderd met 100%, zo de toekenning van de vervangende vrije dag niet binnen de zes weken als hiervoor kan worden gerealiseerd;
- D.
betaling van de in respectievelijk art. 17 en art. 3.7 van de opeenvolgende CAO's genoemde onregelmatigheidstoeslag;
- 3.
Arriva veroordeeld aan [verweerder] te betalen het te weinig betaalde loon over alle door hem sedert 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 gewerkte feestdagen, niet zijnde een zaterdag of zondag, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf elke vervaldag tot aan de datum der algehele betaling toe, en
- 4.
het vonnis van de kantonrechter voor het overige bekrachtigd.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft Arriva beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. S.F. Sagel, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank te Groningen en verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling.
De advocaat van [verweerder] heeft bij brief van 29 januari 2004 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
[Verweerder] is sinds 1 juli 1992 bij een rechtsvoorganger van Arriva in loondienst werkzaam als ambulancechauffeur. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het personeel in de ambulancezorg.
- (ii)
In de periode van 1996 tot en met 1999 zijn achtereenvolgens van toepassing geweest de CAO's aangegaan voor de perioden:
- -
1 januari 1996 tot en met 31 maart 1998 (hierna: de CAO 1996/1998);
- -
1 april 1998 tot en met 31 maart 1999 (hierna: de CAO 1998/1999);
- -
1 april tot en met 31 december 1999 (hierna: de CAO 1999).
De CAO 1996/1998 is onder meer wat betreft art. 2, 12, 17 en 24 bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 maart 1997 voor de periode 3 april 1997 tot en met 31 maart 1998 algemeen verbindend verklaard (bijvoegsel Stcrt. nr. 62, 1 april 1997).
- (iii)
Art. 12 van de CAO 1996/1998 en art. 3.2 van de CAO 1998/1999 luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
"Vergoeding van arbeid op feestdagen
De werknemer die op een feestdag, niet op zaterdag of zondag vallend, arbeid verricht (...), krijgt de op de feestdag gewerkte uren vergoed.
De werknemer maakt bovendien aanspraak op een vervangende vrije dag (...).
Indien de vervangende vrije dag niet (...) wordt toegekend, maakt de werknemer in plaats daarvan aanspraak op een beloning ter grootte van een dagloon vermeerderd met 100%."
- (iv)
Art. 3.2 van de CAO 1999 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Vergoeding bij dienstdoen op feestdagen
De werknemer die op een doordeweekse feestdag (maandag t/m vrijdag):
- a)
roostervrij is en niet werkt, is op die dag betaald vrij en maakt aanspraak op een onbetaalde vervangende vrije dag (...);
- b)
roostervrij is en wèl werkt maakt aanspraak op een compensatiedag èn een onbetaalde vrije dag (...) èn vergoeding van de gewerkte uren;
- c)
werkt, maakt aanspraak op een compensatiedag èn vergoeding van de gewerkte uren.
- (v)
Uit art. 2, onder l, in verbinding met art 24 CAO 1996/1998, art. 1.2, onder l, in verbinding met art. 4.4 CAO 1998/1999, en art. 1.2, onder m, in verbinding met art. 4.4 CAO 1999 volgt dat onder feestdagen begrepen worden extra vrije dagen met behoud van loon, en dat op een feestdag - behoudens bedrijfsbelang - niet wordt gewerkt.
In deze CAO's wordt voorzien in een onregelmatigheidstoeslag voor arbeid op onder andere feestdagen.
- (vi)
In de met ingang van 1 januari 2000 geldende CAO is als toelichting op de met art. 3.2, onder c, CAO 1999 overeenkomende bepaling opgenomen: "De vergoeding van de gewerkte uren is reeds begrepen in het maand- of periodeloon."
(...) Indien de compensatiedag niet (...) wordt genoten, maakt de werknemer in plaats daarvan aanspraak op een beloning ter grootte van twee keer een dagloon."
3.2
Het gaat in dit geding om de vraag of de hiervoor in 3.1 onder (ii) bedoelde CAO's aldus moeten worden uitgelegd dat, zoals Arriva verdedigt, een werknemer die op een doordeweekse feestdag arbeid verricht, zijn salaris krijgt doorbetaald met eventuele onregelmatigheidstoeslag en aanspraak kan maken op een vervangende vrije (doorbetaalde) dag, of dat hij, overeenkomstig het standpunt van [verweerder], daarenboven aanspraak kan maken op een vergoeding voor de op de feestdag gewerkte uren. De kantonrechter en de rechtbank hebben het standpunt van [verweerder] juist bevonden en zijn vorderingen toegewezen zoals hiervoor onder 1 is vermeld.
3.3
Bij de beoordeling van deze vraag moet worden vooropgesteld dat het bij de CAO 1996/1998 gaat om uitleg van CAO-bepalingen die algemeen verbindend verklaard zijn en derhalve recht in de zin van art. 79 RO vormen, en dat, nu in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat de bepalingen van de CAO 1998/1999 en de CAO 1999, waarom het in dit geding eveneens gaat, materieel dezelfde inhoud hebben, geen goede grond bestaat deze anders uit te leggen. Voorts geldt als uitgangspunt dat voor de uitleg van de bepalingen van de CAO in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Met betrekking tot de CAO's waarom het in dit geval gaat, verdient nog aantekening dat zij niet voorzien zijn van een schriftelijke toelichting, zodat het voor de uitleg vooral aankomt op de bewoordingen van de CAO-bepalingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst.
3.4
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt in de eerste plaats tot het oordeel dat op zichzelf naar objectieve maatstaven zowel de door Arriva als de door [verweerder] verdedigde uitleg in de tekst van de CAO kan worden gelezen. Met betrekking tot de vraag welke uitleg als aannemelijker moet worden beschouwd, is het volgende van belang. De uitdrukking "vergoeding voor de gewerkte uren", zoals deze wordt gebruikt in art. 3.2, onder c, van de CAO 1999 en, zakelijk op gelijke wijze, in art. 12 van de CAO 1996/1998 en art. 3.2 van de CAO 1998/1999, kan aldus worden uitgelegd dat daarmee wordt gedoeld op een per uur berekende vergoeding, maar deze uitleg is niet dwingend. Een aannemelijker uitleg is dat de vergoeding voor de gewerkte uren ziet op het normale salaris en dat daarmede buiten twijfel wordt gesteld dat naast de vervangende betaalde vrije dag de normale beloning voor de feestdag gehandhaafd blijft. Zonder daartoe strekkende aanwijzingen kan niet worden aangenomen dat een cumulatie zou zijn beoogd die tot het onaannemelijke gevolg zou leiden dat een werknemer in geval van werk op een feestdag - behalve de in dit geding niet omstreden vervangende betaalde vrije dag en de onregelmatigheidstoeslag - niet alleen zijn reguliere salaris voor de feestdag krijgt, maar daarnaast ook nog een per uur berekende beloning voor de op die feestdag gewerkte uren. Dit een en ander vindt bevestiging in de hiervoor in 3.1 (onder vi) weergegeven toelichting op de met art. 3.2, onder c, van de CAO 1999 overeenstemmende bepaling van de sinds 1 januari 2000 geldende CAO, waarin deze uitleg is neergelegd en waarbij niet tot uitdrukking is gebracht dat deze woordelijk gelijkluidende bepalingen - zoals overigens ook niet voor de hand ligt - verschillend moeten worden uitgelegd.
3.5
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat onderdeel 1 doel treft en dat onderdeel 2 geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Groningen van 12 juli 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Arriva begroot op € 376,36 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 2 april 2004.