Weliswaar is dit ene arrest gewezen onder verschillende rolnummers lussen Promneftstroy als appellante en twee verschillende geïnlimeerden, maar uit de voor alle partijen gelijke inhoud/motivering van het arrest en de gevoegde behandeling bij pleidooi (met één pleitnota voor Promneftstroy en één voor Yukos Capital en Glendale tezamen, zowel bij de rechtbank als het hof), net als uit de vrijwel identieke conclusies/memories, blijkt aanstonds dat, voor zover in cassatie relevant, de in deze beide zaken (incidenten) spelende vragen zo nauw samenhangen — voor zover ze al niet samenvallen — dat dit de gezamenlijke behandeling ervan in één cassatieberoep rechtvaardigt.
HR, 13-11-2015, nr. 14/04305
ECLI:NL:HR:2015:3299, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-11-2015
- Zaaknummer
14/04305
- Roepnaam
Promneftstroy/Yukos
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3299, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑11‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2014:1998, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:987, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑08‑2015
ECLI:NL:PHR:2015:987, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 26‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3299, Contrair
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2015/2188
AR 2016/215
NJ 2016/425 met annotatie van A.I.M. van Mierlo, Th.M. de Boer
Ondernemingsrecht 2016/125 met annotatie van M.Y. Nethe
JBPr 2016/1
JOR 2016/24 met annotatie van mr. A. Steneker
NTHR 2016, afl. 1, p. 31
TvPP 2016, afl. 1, p. 14
OR-Updates.nl 2015-0381 met annotatie van C.G. van der Plas
INS-Updates.nl 2015-0335
JBPr 2016/1
JOR 2016/24 met annotatie van mr. A. Steneker
Uitspraak 13‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Internationaal privaatrecht, rechtspersonenrecht. Procesrecht, executie- en beslagrecht. Overdracht van goederen in weerwil van beslag, gevolgd door einde bestaan van beslagen rechtspersoon. Gevolgen overdracht. Tegen wie moet eis in hoofdzaak worden ingesteld c.q. vervolgd? Recht dat het bestaan van de rechtspersoon beheerst. Niet-toepasselijkheid (b)-regel van HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG3573, NJ 2009/456 en HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, NJ 2014/454. Gelegenheid tot toepassing art. 118 Rv.
Partij(en)
13 november 2015
Eerste Kamer
14/04305
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht OOO PROMNEFTSTROY,gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht YUKOS CAPITAL S.À.R.L.,gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht GLENDALE GROUP LIMITED,gevestigd te Road Town, Britse Maagdeneilanden,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
Eiseres zal hierna ook worden aangeduid als Promneftstroy en verweersters gezamenlijk als Yukos c.s. en afzonderlijk als Yukos Capital en Glendale.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de afzonderlijke vonnissen in de zaken 415603/HA ZA 08-3565 en 419369/HA ZA 09-449 van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2010, 9 november 2011 en 4 juli 2012;
b. de arresten in de zaken 200.119.549/01 en 200.119.551/01 van het gerechtshof Amsterdam van 13 mei 2014 en 27 mei 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van 13 mei 2014 van het hof heeft Promneftstroy beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Yukos c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Yukos c.s. mede door mr. J.F. Vlek.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging en het bestreden arrest en tot niet-ontvankelijkverklaring van Glendale en Yukos Capital in hun vorderingen jegens Yukos Oil.
De advocaat van Yukos Capital en Glendale heeft bij brief van 10 juli 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Bij vonnis van 1 augustus 2006 heeft de rechtbank te Moskou de rechtspersoon naar Russisch recht Yukos Oil Corporation (hierna: Yukos Oil) in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van [betrokkene 1] tot curator.
(ii) Bij verzoekschrift van 9 augustus 2007 heeft Yukos Capital de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam verzocht haar verlof te verlenen om ten laste van Yukos Oil beslag te leggen op de door deze gehouden aandelen in het kapitaal van Yukos Finance B.V. te Amsterdam(hierna: Yukos Finance).
(iii) Bij verzoekschrift van 13 augustus 2007 heeft Glendale hetzelfde gedaan, met dien verstande dat zij tevens verlof heeft gevraagd om ten laste van Yukos Oil beslag te leggen op, kort gezegd, vorderingen van Yukos Oil op Yukos Finance alsmede op aan Yukos Oil toebehorende roerende zaken (niet-registergoederen) die onder Yukos Finance mochten berusten.
(iv) De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof op 9 augustus 2007 respectievelijk 14 augustus 2007 verleend.
( v) Op 10 augustus 2007 respectievelijk 14 augustus 2007 hebben Yukos Capital en Glendale de hiervoor genoemde beslagen gelegd. Op 17 augustus 2007 hebben zij deze beslagen aan Yukos Oil doen overbetekenen, althans getracht dat te doen.
(vi) Op 20 augustus 2007 heeft [betrokkene 1] de door Yukos Oil gehouden aandelen in Yukos Finance verkocht aan Promneftstroy. De tot levering van deze aandelen strekkende notariële akte is op 10 september 2007 verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam.
(vii) Bij vonnis van 15 november 2007 heeft de rechtbank te Moskou beslist dat het faillissement van Yukos Oil is geëindigd. Dat vonnis is door de curator op 21 november 2007 ingeschreven in het daartoe bestemde Russische register.
(viii) Bij dagvaarding van 24 januari 2008 is Glendale bij de rechtbank Amsterdam een procedure tegen Yukos Oil begonnen. Yukos Capital heeft hetzelfde gedaan bij dagvaarding van 30 juni 2008. Beide procedures zijn aangevangen binnen de daartoe door de voorzieningenrechter gestelde termijn (welke termijn tussentijds door de voorzieningenrechter is verlengd).
(ix) Glendale heeft van Yukos Oil betaling van (afgerond) RUR 46,3 miljard gevorderd. Yukos Capital heeft van Yukos Oil betaling van (afgerond) USD 355 miljoen en RUR 79,3 miljard gevorderd.
( x) In beide procedures heeft Promneftstroy gevorderd als tussenkomende partij te worden toegelaten.De rechtbank heeft deze vordering in beide procedures toegewezen.
3.2
Promneftstroy heeft in beide hiervoor in 3.1 onder (viii) genoemde procedures een incidentele vordering ingesteld die ertoe strekt dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen kennis te nemen, althans Glendale en Yukos Capital niet-ontvankelijk verklaart in die vorderingen, en de conservatoire beslagen vervallen verklaart, althans met onmiddellijke ingang opheft. Aan deze vordering heeft Promneftstroy ten grondslag gelegd dat met de hiervoor in 3.1 onder (vii) vermelde inschrijving van het vonnis waarmee het Russische faillissement is beëindigd, Yukos Oil heeft opgehouden te bestaan, en de hiervoor in 3.1 onder (viii) genoemde dagvaardingen dus zijn uitgebracht tegen een niet-bestaande rechtspersoon. Die dagvaardingen zijn daarom nietig, althans kunnen niet geldig op de voet van art. 125 lid 2 Rv worden aangebracht, aldus Promneftstroy. De eis in de hoofdzaak is daarom niet tijdig ingesteld, zodat de gelegde beslagen zijn vervallen (art. 700 lid 3, laatste volzin, Rv). Overigens ontbreekt in elk geval rechtsmacht voor de Nederlandse rechter omdat de vorderingen met het verdwijnen van Yukos Oil niet meer kunnen worden toegewezen. In elk geval zijn Glendale en Yukos Capital niet-ontvankelijk in hun vorderingen omdat Yukos Oil niet meer kan verschijnen en zich dus niet meer kan verweren, aldus nog steeds Promneftstroy.
3.3.1
De rechtbank heeft de incidentele vorderingen bij op dezelfde datum gewezen tussenvonnissen afgewezen. Van die vonnissen heeft zij tussentijds hoger beroep opengesteld, van welke mogelijkheid Promneftstroy in beide procedures gebruik heeft gemaakt.
3.3.2
Het hof heeft beide procedures gevoegd behandeld en beslist. Het heeft de tussenvonnissen van de rechtbank bekrachtigd en van zijn arrest tussentijds cassatieberoep opengesteld.
3.3.3
Het hof is ervan uitgegaan dat Yukos Oil met de hiervoor in 3.1 onder (vii) vermelde inschrijving van het vonnis waarmee het Russische faillissement is beëindigd, naar Russisch recht heeft opgehouden te bestaan. Dit heeft het hof aangemerkt als een rechtsgevolg van het Russische faillissementsrecht. Het hof heeft verwezen naar HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG3573, NJ 2009/456 en HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, NJ 2014/454, in welke arresten is beslist dat, voor zover niet bij een Nederland bindende internationale regeling anders is bepaald, een in een ander land uitgesproken faillissement territoriale werking heeft, in onder meer dier voege “(b) dat de rechtsgevolgen die door het faillissementsrecht van dat andere land aan een faillissement worden verbonden, in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op – tijdens of na afloop van het faillissement – in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de (voormalige) gefailleerde.” Op grond hiervan heeft het hof geoordeeld dat Promneftstroy geen beroep kan doen op het niet-bestaan van Yukos Oil, nu dit ertoe zou leiden dat Glendale en Yukos Capital, als onvoldane crediteuren, zich niet meer kunnen verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos Oil. Daarom moet, aldus het hof, Yukos Oil in dit geding geacht worden (nog) te bestaan. Promneftstroy komt volgens het hof geen beroep toe op het feit dat Yukos Oil zich niet meer kan verweren. (rov. 3.4-3.9)
3.4.1
Het middel bestrijdt het oordeel van het hof dat het niet-bestaan van Yukos Oil is aan te merken als een rechtsgevolg van het Russische faillissementsrecht en dat dit niet-bestaan daarom niet kan worden ingeroepen op grond van de door het hof aangehaalde regel van de arresten van 19 december 2008 en 13 september 2013. Het middel betoogt dat de vraag of Yukos Oil bestaat, op grond van de art. 10:118 en 10:119, aanhef en onder f, BW beantwoord moet worden naar Russisch recht en dat het antwoord naar dat recht op die vraag niet kan worden aangemerkt als een rechtsgevolg van het Russische faillissementsrecht in de zin van de arresten van 19 december 2008 en 13 september 2013. Daarom geldt volgens het middel ook in dit geding dat Yukos Oil niet (meer) bestaat, met de door Promneftstroy ingeroepen gevolgen.
3.4.2
Het middel is gegrond. Op grond van art. 10:118 in verbinding met art. 10:119, aanhef en onder f, BW wordt de beëindiging van het bestaan van een corporatie – in dit geval de rechtspersoon Yukos Oil – beheerst door het recht van de staat op het grondgebied waarvan die corporatie ingevolge de akte van oprichting haar zetel heeft en naar welks recht zij is opgericht. Dit is een regel van internationaal rechtspersonenrecht, niet van internationaal faillissementsrecht. Die regel geldt ook in het zich hier voordoende geval dat hier te lande verhaal wordt gezocht op vermogensbestanddelen van een rechtspersoon die in de staat op het grondgebied waarvan hij ingevolge de akte van oprichting zijn zetel heeft en naar welks recht hij is opgericht, in staat van faillissement is verklaard en na de voltooiing van de afwikkeling van dat faillissement ingevolge het recht van die staat heeft opgehouden te bestaan. De arresten van 19 december 2008 en 13 september 2013 zien niet op het inroepen hier te lande van de gevolgen die het buitenlandse rechtspersonenrecht verbindt aan de voltooiing van de afwikkeling van het faillissement van de rechtspersoon. Het oordeel van het hof dat het niet-bestaan van Yukos Oil is aan te merken als een rechtsgevolg van het Russische faillissementsrecht en daarom in dit geval hier te lande niet kan worden ingeroepen, is dus onjuist.
3.4.3
Hoewel gegrond, kan het middel op grond van hetgeen hierna wordt overwogen, niet tot cassatie leiden.
3.5.1
Het gaat in deze zaak, naar in cassatie uitgangspunt is, om het geval dat, nadat ten laste van een rechtspersoon conservatoir beslag is gelegd op haar toebehorende vermogensbestanddelen, deze in weerwil van dat beslag zijn overgedragen, en vervolgens de rechtspersoon heeft opgehouden te bestaan, voordat de op grond van art. 700 lid 3 Rv vereiste eis in de hoofdzaak is ingesteld.
3.5.2
In deze zaak gaat het om een rechtspersoon naar Russisch recht. Het hiervoor in 3.5.1 genoemde geval kan zich echter ook voordoen ten aanzien van een rechtspersoon naar Nederlands recht. Op grond van art. 2:19 leden 5 en 6 BW geldt immers dat een ontbonden rechtspersoon ophoudt te bestaan als hij geen te vereffenen vermogen heeft dan wel, als hij zulk vermogen wel heeft, op het tijdstip waarop de vereffening van dat vermogen eindigt. In dat geval is de omstandigheid dat beslag is gelegd op vermogensbestanddelen van de rechtspersoon die vervolgens zijn overgedragen aan een derde, geen grond voor het voortbestaan van de rechtspersoon. Een overdracht in weerwil van een beslag is immers rechtsgeldig in de onderlinge verhouding van de overdragende rechtspersoon en de verkrijger, zodat die overdracht tot gevolg heeft dat de vermogensbestanddelen nietlanger deel uitmaken van het vermogen van de rechtspersoon (vgl. HR 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9351, NJ 2009/154).
3.5.3
Een overdracht in weerwil van een beslag heeft slechts tot gevolg dat de beslaglegger de overdracht mag negeren omdat zij jegens hem niet kan worden ingeroepen, en dat hij derhalve nog steeds verhaal kan nemen op de goederen waarop het beslag rust (onder meer art. 453a, 474e, 475h en 505 lid 2 Rv). Daarvoor moet hij het beslag wel vervolgen, hetgeen bij een conservatoir beslag betekent dat hij binnen de daartoe gestelde termijn op de voet van art. 700 lid 3 Rv een eis in de hoofdzaak moet instellen, en dat die eis wordt toegewezen.
3.5.4
In het hier aan de orde zijnde geval betekent het hiervoor in 3.5.2 overwogene evenwel dat de beslaglegger vanaf het moment dat de rechtspersoon heeft opgehouden te bestaan, geen wederpartij meer heeft tegen wie hij de eis in de hoofdzaak kan instellen. Hierin wordt niet voorzien door art. 2:23c BW, dat bepaalt dat de rechtspersoon herleeft indien de vereffening wordt heropend. Heropening van de vereffening is volgens die bepaling immers uitsluitend mogelijk als nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo van de vereffening opkomt of blijkt van het bestaan van een bate.
3.5.5
Ook art. 700 lid 3 Rv voorziet niet in het hier aan de orde zijnde geval. Het zou echter niet aanvaardbaar zijn indien de beslaglegger in dat geval, waarin uitgangspunt is dat hij nog onvoldane vorderingen heeft en dat hij deze kan verhalen op de beslagen goederen, niet de mogelijkheid heeft om zijn recht te vervolgen, enkel als gevolg van het feit dat de rechtspersoon heeft opgehouden te bestaan.
3.5.6
Aangezien de verkrijger in het hier aan de orde zijnde geval de enig overgebleven belanghebbende is met betrekking tot de goederen en met betrekking tot de vraag of de vorderingen waarvoor het beslag is gelegd, toewijsbaar zijn, moet worden aanvaard dat de beslaglegger in dat geval de eis in de hoofdzaak kan instellen of vervolgen tegen de verkrijger, in een daartoe aangepaste vorm, inhoudende dat de beslaglegger vordert dat voor recht wordt verklaard dat de vorderingen toewijsbaar zijn en dat hij daarvoor verhaal kan nemen op de goederen waarop het beslag rust. Art. 700 lid 3 Rv dient voor het hier aan de orde zijnde geval dan ook in die zin te worden uitgelegd.
3.5.7
Indien de rechtspersoon heeft opgehouden te bestaan voordat de eis in de hoofdzaak is ingesteld, kan de beslaglegger de verkrijger dus dagvaarden met een vordering als hiervoor in 3.5.6 vermeld. Ook de in art. 700 lid 3, vierde volzin, Rv genoemde mededeling van de verlenging van de termijn voor het instellen van de eis dient in dat geval aan de verkrijger te worden gericht.
Indien de rechtspersoon ophoudt te bestaan terwijl de hoofdzaak aanhangig is, dient de beslaglegger in de gelegenheid te worden gesteld om op de voet van art. 118 Rv de verkrijger in het geding te roepen teneinde de procedure tegen deze voort te zetten en zijn vordering daaraan aan te passen.
Toewijzing van de hiervoor in 3.5.6 vermelde vordering levert een executoriale titel op voor het verhaal op de beslagen goederen.
3.5.8
Het hiervoor overwogene is ook van toepassing indien het daarbij, zoals in deze zaak, gaat om een rechtspersoon naar het recht van een ander land, die op grond van het recht van dat land heeft opgehouden te bestaan.
3.6.1
Uit het hiervoor in 3.5.1-3.5.8 overwogene volgt dat Glendale en Yukos Capital de eis in de hoofdzaak op de hiervoor weergegeven wijze hadden moeten instellen tegen Promneftstroy. Nu dit niet als zodanig uit de wet volgt en dit niet eerder is beslist, behoefden zij daarmee echter geen rekening te houden. Aan hen zou daarom de gelegenheid moeten worden gegeven om Promneftstroy op de voet van art. 118 Rv alsnog in het geding te roepen voor genoemd doel. Aangezien Promneftstroy als tussenkomende partij reeds in het geding is, is een dergelijke oproep in deze procedure echter niet meer nodig. Glendale en Yukos Capital zullen in het vervolg van de procedure bij de rechtbank hun vorderingen tegen Promneftstroy kunnen richten in de hiervoor in 3.5.6 genoemde, aangepaste vorm.
3.6.2
Nu Promneftstroy aanstonds in dit geding is tussengekomen, kan niet worden gezegd dat zij in enig te dezen te respecteren belang is geschaad doordat Glendale en Yukos Capital de aan het slot van 3.6.1 bedoelde gelegenheid wordt gegeven. De rechtbank zal Promneftstroy de gelegenheid moeten geven om verweer tegen de aangepaste vordering te voeren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Promneftstroy in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Glendale en Yukos Capital begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 13 november 2015.
Beroepschrift 13‑08‑2015
CASSATIEDAGVAARDING
Op dertien augustus tweeduizend veertien, op verzoek van
de rechtspersoon naar Russisch recht OOO PROMNEFTSTROY, gevestigd te Moskou (Russische Federatie) (‘Promneftstroy’), die in deze zaak woonplaats kiest aan het Gustav Mahlerplein 50 te (1082 MA) Amsterdam, Postbus 75505 (1070 AM) Amsterdam (Houthoff Buruma), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. R.S. Meijer, die door Promneftstroy is aangewezen om als zodanig haar te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure,
[heb ik,]
[Heb ik, Johannes Cornelis Volkers, toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten kantore van Arthur Pieter Andries Spaargaren, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258;]
1.
de rechtspersoon naar vreemd recht YUKOS CAPITAL S.à.R.L., gevestigd te Luxemburg (Luxemburg) (‘Yukos Capital’), en
2.
de rechtspersoon naar vreemd recht GLENDALE GROUP LIMITED, gevestigd te Road Town (Britse Maagdeneilanden) (‘Glendale’),
die beide in de vorige instantie van deze procedure woonplaats hebben gekozen ten kantore van hun gemeenschappelijke advocaat mr. E.R. Meerdink aan de Claude Debussylaan 80 (1082 MD) te Amsterdam (De Brauw Blackstone Westbroek),
1.
op de voet van art. 63 lid 1 Rv op laatst vermeld kantooradres exploot gedaan, sprekende met en voor elk van beide afzonderlijk een afschrift hiervan latende bij/aan:
[dhr. A. Wijling, aldaar werkzaam;]
2.
aangezegd dat Promneftstroy cassatieberoep instelt tegen het arrest, gewezen op 13 mei 2014, van het Gerechtshof te Amsterdam (afdeling civiel en belastingrecht, team II) (het ‘hof’), in de zaken met zaaknummers 200.119.549/01 en 200.119.551/01, tussen Promneftstroy als appellant en Yukos Capital resp. Glendale — hierna ook tezamen: ‘verweerders’ — als geïntimeerden (het ‘arrest’);1.
3.
gedagvaard om op vrijdag 12 september 2014, om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te Den Haag;
4.
aangezegd voorts dat indien één verweerder in het geding is verschenen, tegen de niet verschenen verweerder verstek wordt verleend en tussen Promneftstroy en de verschenen verweerder wordt voortgeprocedeerd, mits ten aanzien van de niet verschenen verweerder de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, waarna tussen alle partijen één arrest zal worden gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
5.
aangezegd dat van elk van verweerders bij verschijning in het geding een in de bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken2. genoemd griffiegeld zal worden geheven, met dien verstande dat van een persoon die onvermogend is een bij of krachtens de wet vastgesteld griffiegeld voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd (1o) een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in art. 29 van de WRb, of Indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in art. 24 lid 2 WRb, dan wel (2o) een verklaring van het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen bedoeld in art. 2 leden 1 en 2 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, telkens onderdelen a t/m d dan wel onderdeel e;
6.
aangezegd dat van verweerders in cassatie die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren slechts éénmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven;
7.
aangezegd voorts dat het griffierecht binnen vier weken nadat een verweerder in het geding is verschenen door haar moet zijn betaald, bij gebreke waarvan haar recht vervalt om verweer in cassatie te voeren of om van haar zijde in cassatie te komen;
8.
Promneftstroy voert tegen het arrest aan als:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het arrest is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
INLEIDING: de in cassatie relevante, vaststaande feiten
A.
Bij vonnis van 1 (vastgelegd op 4) augustus 2006 heeft de Rechtbank te Moskou de Russische vennootschap OAO Yukos Oil Corporation (‘Yukos Oil’) failliet verklaard met aanstelling van dhr. [curator] tot ‘curator’.3.
B.
Yukos Capital en Glendale, beide ‘achterkleindochters’ van Yukos Oil,4. hebben in het kader van haar faillissement hun ook in deze Nederlandse procedures jegens Yukos Oil gepretendeerde vorderingen ingediend.5. Van beide eisers waren hun vorderingen eerder al meermalen door de Russische rechter afgewezen wegens de (minst genomen) onvoldoende onderbouwing ervan.6.
C.
Yukos Capital heeft op 9 augustus 2007 en Glendale op 13 augustus 2007 van de voorzieningenrechter in de Rechtbank Amsterdam verlof verzocht en verkregen om voor de door hen gepretendeerde, sub B supra bedoelde vorderingen, beslag te leggen op (onder meer) de door Yukos Oil gehouden aandelen in Yukos Finance B.V. (gevestigd te Amsterdam), welke conservatoire beslagen op 10 resp. 14 augustus 2007 zijn gelegd.7.
D.
De termijn waarbinnen Yukos Capital resp. Glendale haar betreffende vordering bij de Nederlandse rechter — op de voet van art. 10 jo. 767 en 700 Rv — aanhangig moest maken, sloot — na verlenging door de voorzieningenrechter, voor Yukos Capital verleend op 19 december 2007 en voor Glendale op 4 oktober 2007 — voor Yukos Capital op 30 juni 2008 en voor Glendale op 6 februari 2008.8.
E.
Intussen had curator [curator] Yukos Oil's aandelen in Yukos Finance B.V. (gevestigd te Amsterdam) bij een faillissementsveiling in Moskou op 15 augustus en nadere overeenkomst van 20 augustus 2007 verkocht aan Promneftstroy en deze aandelen aan haar bij notariële akte van 10 september 2007 geleverd.9. Volgens de Hoge Raad (13-09-2013/JOR 2014/50) is deze levering aan Promneftstroy geldig, zodat zij toen eigenaar van alle aandelen in Yukos Finance is geworden, behoudens eventuele honorering van een door Promneftstroys wederpartijen opgeworpen openbare orde-exceptie. In casu speelt die exceptie geen enkele rol, zodat Promneftstroys aandeelhouderschap van Yukos Finance tussen partijen vaststaat.10.
F.
Bij vonnis van 12 (vastgelegd op 15) november 2007 heeft de Rechtbank te Moskou, gezien het na de voorafgaande afwikkeling nog aanwezige boedeitekort en het ontbreken van verdere baten, het faillissement van Yukos Oil beëindigd en curator [curator] opgedragen dit vonnis ter inschrijving van de aldus voltooid verklaarde vereffening van Yukos Oil in het federale register van rechtspersonen aan te bieden aan de beheerder van dat register, die deze inschrijving op 21 november 2007 heeft uitgevoerd.11.
G.
Art. 63, lid 8 van het Russische BW (Deel 1, Hoofdstuk 4, Rechtspersonen) bepaalt dat de inschrijving van de voltooide vereffening/liquidatie van een Russische rechtspersoon in het federale register van rechtspersonen de — onherroepelijke en onomkeerbare12. — beëindiging van het bestaan van de betreffende rechtspersoon constitueert, zulks ongeacht wie tot de ontbinding en vereffening heeft besloten (een orgaan van de rechtspersoon, de rechter enz.) en de grond hiervoor (voltooiing doel, einde termijn, functioneren in strijd met de Russische openbare orde, faillissement enz.). Art. 49 lid 3 van het Russische BW bepaalt in dit verband dat de rechtsbevoegdheid (het bestaan) van een rechtspersoon eindigt op het tijdstip van de inschrijving van haar voltooide vereffening/liquidatie in bedoeld rechtspersonenregister. Art. 61 van het Russische BW noemt verschillende wijzen van ontbinding resp, vereffening van rechtspersonen (waaronder faillissement; lid 5) en bepaalt in lid 1 dat bij het einde van een rechtspersoon geen rechten of verplichtingen op andere (rechts)personen overgaan. De Russische faillissementswet bevat uiteraard bepalingen over de wijze waarop een faillietverklaring en de vereffening van het vermogen van een failliete rechtspersoon plaatsvindt, alsmede dat het vonnis waarbij de vereffening gesloten wordt in het genoemde rechtspersonenregister moet worden ingeschreven (art. 149 lid 3), maar niet een regel dat de betreffende rechtspersoon daarmee ophoudt te bestaan.13.
H.
Glendale heeft bij dagvaarding van 24 januari 2008, uitgebracht op een door het Haags Betekeningsverdrag (1965) c.a. voorziene wijze, met als eerstdienende dag 24 december 2008, Yukos Oil voor de Rechtbank Amsterdam gedagvaard inzake de door haar gepretendeerde, hierboven sub B bedoelde vordering.
Yukos Capital heeft — mutatis mutandis — hetzelfde gedaan bij een dagvaarding die op 30 juni 2008 is uitgebracht op de wijze voorzien in art. 54 Rv (aan het Amsterdamse parket, met publicatie van een uittreksel ervan in dagblad ‘Trouw’), met als eerstdienende dag 11 februari 2009.14.
I.
Promneftstroy heeft bij incidentele conclusie van 4 februari 2009 tegen Glendale resp. van 11 maart 2009 tegen Yukos Capital ex art. 217 Rv tussenkomst gevorderd teneinde de toewijsbaarheid van de door hen jegens Yukos Oil ingestelde vorderingen te betwisten en daarmee de executie door hen van haar Yukos Finance-aandelen te voorkomen. Daarbij heeft Promneftstroy in § 1.3 en 2.2 van beide conclusies reeds aanstonds erop gewezen dat Yukos Oil op 21 november 2007 had opgehouden te bestaan en derhalve onmogelijk verweer zou kunnen gaan voeren tegen die vorderingen. Met verwerping van de bezwaren van Yukos Capital en Glendale15. heeft de rechtbank bij vrijwel identieke incidentele vonnissen van 9 juni 2010 Promneftstroy, op grond van haar bovenbedoelde belang, in beide procedures als tussenkomende partij toegelaten. Over de processuele status van Yukos Oil zweeg de rechtbank.16.
J.
Na haar voor dit cassatieberoep irrelevante (en afgewezen) incidentele vordering ex art. 843a Rv heeft Promneftstroy bij vrijwel identieke — uiteindelijk tot het onderhavige cassatieberoep leidende — incidentele conclusies van 1 februari 2012 gevorderd primair dat de rechtbank zich onbevoegd zou verklaren om van de vorderingen van Yukos Captal en Glendale kennis te nemen, en subsidiair tot niet-ontvankelijkheid van Yukos Capital en Glendale in hun vorderingen; een en ander op grond van (i) de tevens gevorderde vervallenverklaring althans opheffing van de door Yukos Capital resp. Glendale ten laste van Yukos Oil gelegde conservatoire beslagen en (ii) de onmogelijkheid om in Nederland tegen een niet (meer) bestaande (rechts)persoon te procederen en executeren.17.
K.
De rechtbank heeft deze incidentele vorderingen van Promneftstroy bij vrijwel identieke vonnissen d.d. 4 juli 2012 integraal afgewezen met als motivering een verwijzing naar (de zogenaamde ‘b-regel’ van) het territorialiteitsbeginsel van het insolventie-ipr. Ter ‘compensatie’ van de — ook volgens de rechtbank in het licht van art. 19 Rv en art. 6 EVRM kennelijk ‘onwenselijke’ — onmogelijkheid voor een niet meer bestaande partij als Yukos Oil om zich tegen de vorderingen van Yukos Capital en Glendale te verweren, verwees de rechtbank in rov. 4.6 naar een tiental ‘bijzondere omstandigheden’, waarvan die sub d en e overigens vrijwel samenvallen met haar opvatting van het territorialiteitsbeginsel.
L.
Bij vrijwel identieke memories d.d. 19 februari 2013 heeft Promneftstroy tegen deze vonnissen gegriefd, gevolgd door een gemeenschappelijke appelpleitnota ter zitting van 29 januari 2014. Het hof heeft bij zijn in dit cassatieberoep bestreden arrest van 13 mei 2014 — onder wezenlijke aanpassing van de gronden (kort gezegd: ‘de door de rechtbank ingeroepen bijzondere omstandigheden missen elk belang’)18. — deze vonnissen op grond van zijn uitleg van de ‘b-regel’ van het territorialiteitsbeginsel bekrachtigd (rov. 3.6 t/m 3.10). Vanwege het principiële karakter van de zaak heeft het hof — net als eerder de rechtbank — tussentijds beroep voor Promneftstroy opengesteld (rov. 3.12).
Klachten
1. Onderdeel 1
1.1.
In rov. 3.4 vat het hof de zijns inziens ‘centrale stelling van Promneftstroy’ als volgt samen.19.
- (i)
In Nederland kan niet tegen een niet bestaande rechtspersoon (in casu Yukos Oil) worden geprocedeerd, noch een executoriale titel worden verkregen;
- (ii)
Het [in navolging van Glendale en Yukos Capital door de rechtbank in rov. 4.4–4.5 en rov. 4.6, sub d en e, ingeroepen] faillissementsrechtelijke territorialiteitsbeginsel kan, zo al van toepassing,20. daaraan [lees: aan de sub (i) bedoelde regel] niet afdoen;
- (iii)
- (iv)
De door de rechtbank [in rov. 4.6 onder a t/m j] genoemde ‘bijzondere omstandigheden’ kunnen, voor zover al feitelijk juist, niet tot een andere [dan de sub (iii) bedoelde] conclusie leiden.21.
1.2.
Deze samenvatting van het hof is, hoewel niet onjuist, wezenlijk onvolledig omdat daarin andere essentiële grondslagen van Promneftstroys incidentele vorderingen geheel ontbreken, terwijl deze ook elders in het arrest niet besproken worden, althans niet op een (voldoende) kenbare of controleerbare wijze. Dit verzuim van het hof vormt — gelet op art. 24 Rv — een wezenlijke rechtsschending, terwijl de stilzwijgende verwerping van die ‘gemiste’ grondslagen een wezenlijk motiveringsgebrek vormt.
De aldus door het hof ten onrechte stilzwijgend gepasseerde en/of ontoereikend gemotiveerd verworpen, essentiële grondslagen van Promneftstroys incidentele vorderingen luiden (samengevat) als onder 1.3 hierna weergegeven.
1.3.
Zoals hierboven onder D (met voetnoot 8) resp. onder H (met voetnoot 14) al is aangegeven, heeft Promneftstroy haar beroep op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter tevens gebaseerd op het van rechtswege ex art. 700 lid 3 Rv (incl. de aan de termijnverlenging verbonden voorwaarde) ingetreden verval van de door Glendale en Yukos Oil gelegde conservatoire beslagen, aangezien22.
- (i)
aan de door de voorzieningenrechter voor de beslagen van Yukos Capital en Glendale gestelde verlengingsvoorwaarde (nl. tijdige mededeling van de gegunde verlenging van de dagvaardingstermijn aan Yukos Oil) niet was voldaan, nu enerzijds de oorspronkelijke termijn voor Yukos Capital pas afliep en de verlenging pas gevraagd en vergund werd nadat Yukos Oil reeds had opgehouden te bestaan, zodat die termijnverlenging onmogelijk aan Yukos Oil — die toen immers al geen bestuur, kantoor, personeel e.d. meer had — tijdig kan zijn meegedeeld, en anderzijds door Glendale, ondanks kritische navraag door Promneftstroy, geen enkel bewijs is overgelegd van zo'n voor een beroep door haar op de termijnverlenging ingevolge de daaraan verbonden voorwaarde vereiste — geldige althans effectieve — mededeling aan Yukos Oil zelf;23.
- (ii)
de beide dagvaardingen pas zijn uitgebracht ruim nadat, zoals Glendale en Yukos Capital toen ook reeds wisten,24. Yukos Oil al had opgehouden te bestaan, zodat zij — bij gebreke van rechtsbevoegdheid, bestuur, kantoor, personeel e.d. — daarvan onmogelijk nog kennis zou kunnen nemen, laat staan zich daartegen zou kunnen verweren. Dit brengt mee dat, nu het al op voorhand voor Glendale en Yukos Capital duidelijk was dat hun beider dagvaardingen niet aan de wezenlijke functies van ‘oproeping voor een gerecht’ en ‘mededeling van de vordering’ zouden kunnen voldoen, beide als ongeldig althans ineffectief moeten worden aangemerkt,25. zodat voor hun beider beslagen niet aan het vereiste van art. 700 lid 3 Rv inzake het tijdig instellen van de eis is voldaan.
1.4.
Zoals van meet af aan door Promneftstroy — onder aanhaling van jurisprudentie van de Hoge Raad en gezaghebbende literatuur — is gesteld,26. brengt de hierboven in § 1.1 sub (i) uit 's hofs rov. 3.4 aangehaalde, door haar ingeroepen regel mee dat de Nederlandse rechter een eiser in zijn vordering tegen een niet (meer) bestaande gedaagde partij, als hij er kennis van draagt zelfs ambtshalve, niet-ontvankelijk moet verklaren en — a fortiori — dus geen executoriale titel aan die eiser ten laste van die niet (meer) bestaande gedaagde mag verschaffen.27. Met het oog daarop en het derhalve ontbreken van een legitiem belang (in de zin van art. 3:303 BW) van Glendale en Yukos Capital erbij, heeft Promneftstroy ook de opheffing van de door hen gelegde conservatoire beslagen gevorderd, naast hun niet-ontvankelijkverklaring en de onbevoegdverklaring van de Nederlandse rechter; zie ook 's hofs rov. 3.2.1 sub 2 en 6.
2. Onderdeel 2: niet toepasselijkheid territorialiteitsbeginsel28.
2.1.
Met een beroep op het in rov. 3.5 weergegeven citaat van rov. 3.2.1 uit HR 13 september 2013 (Promneftstroy c.s./Godfrey & Misamore c.s.) overweegt het hof in rov. 3.6 t/m 3.8 — kort gezegd — dat de zgn. ‘b-regel’ van het territorialiteitsbeginsel zich ertegen verzet dat Promneftstroy een beroep doet op het naar Russisch recht per 21 november 2007 ‘ophouden te bestaan’ van Yukos Oil, omdat
- (a)
aldus rov. 3.7, dit ‘ophouden te bestaan’ — ongeacht het vaststaande gegeven dat de regeling ervan in het Russische BW is neergelegd29. — een in die ‘b-regel’ bedoeld ‘rechtsgevolg van het Russische faillissementsrecht’ zou zijn, en omdat
- (b)
aldus rov. 3.8, Promneftstroy op die regeling resp. dat rechtsgevolg een beroep doet teneinde, in strijd met de bedoelde ‘b-regel’, Glendale en Yukos Capital als onvoldane crediteuren te beletten zich te verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos Oil, zodat
- (c)
aldus het slot van rov. 3.8, Yukos Oil in ieder geval met het oog op dat verhaal voor hun onderhavige vorderingen door Glendale en Yukos Capital geacht moet worden nog te bestaan.
Ad (b) en (c); N.B. het (a)-oordeel wordt apart bestreden in onderdeel 3
2.2.
Met zijn hierboven onder (b) en (c) kort weergegeven oordelen van rov. 3.8 miskent het hof dat de vraag of een vreemde rechtspersoon al dan niet bestaat door de Nederlandse rechter, ook wanneer het verhaal door haar (bewezen of louter pretense) crediteuren betreft, beantwoord moet worden aan de hand van de lex societatis van die rechtspersoon — in casu voor Yukos Oil dus het Russische recht -, zulks op grond van het in art. 118 en 119 sub f van Boek 2 BW vastgelegde incorporatiestelsel.30. Deze verplichtende verwijzingsregel onderscheidt op goede gronden niet naar het antwoord op de vragen ‘waar, waarom of hoe’ binnen de lex societatis ‘de beëindiging van het bestaan van de corporatie’ is geregeld. Behoudens een in casu niet spelend beletsel ontleend aan de Nederlandse openbare orde,31. moet de Nederlandse rechter immers de door de lex societatis van de betreffende buitenlandse rechtspersoon bepaalde rechtstoestand inzake o.a. haar oprichting en beëindiging volgen. Een rechtspersoon die, zoals in casu Yukos Oil volgens Russisch recht, onbetwist volgens haar lex societatis niet meer bestaat, mag door de Nederlandse rechter niet ‘geacht’ worden nog wél te bestaan, ook niet ‘slechts’ voor bepaalde doeleinden.
2.3.
Daarbij is het voorts rechtens irrelevant,32. anders dan het hof dus ten onrechte heeft aangenomen, of de rechtsgrond waaraan de toepasselijke lex societatis de beëindiging van de betreffende buitenlandse rechtspersoon verbindt — naar de kwalificatie van die toepasselijke vreemde wet, dan wel naar een ‘Nederlandse ‘herkwalificatie’ — is gelegen in het rechtspersonenrecht (bijvoorbeeld een besluit van het ter zake bevoegde orgaan ervan), in het straf- of bestuursrecht (bijvoorbeeld een door de rechter opgelegde sanctie wegens wetsovertreding), in ander publiekrecht (bijv, een onteigening) dan wel in het faillissementsrecht (bijvoorbeeld het ontbreken van enige baten, al dan niet na een fase van vereffening). Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor wat betreft de gebondenheid van de Nederlandse rechter aan de (on)herroepelijkheid van die beëindiging of de (on)mogelijkheid van een heropening van de vereffening volgens de toepasselijke lex societatis.
2.4.
Met zijn oordeel dat de ‘b-regel’ van het territorialiteitsbeginsel prevaleert boven het moeten toepassen van de in casu door de wettelijke verwijzingsregel aangewezen lex societatis — en dus boven het moeten aanvaarden dat Yukos Oil ook voor de toepassing van het (overige) materiële en formele Nederlandse recht niet (meer) bestaat — heeft het hof voorts miskend dat het territorialiteitsbeginsel een op de soevereiniteitsleer gebaseerde correctie vormt op de ‘in beginsel’-erkenning binnen de Nederlandse rechtssfeer van de gevolgen die de lex concursus aan het betreffende ‘buitenlandse’ faillissement verbindt.33. De ‘correctie’ die het hof hier wenst toe te passen, ziet echter niet op de doorwerking van de lex concursus maar op het blokkeren van de door het wettelijke incorporatiestelsel aangewezen lex societatis, Niet valt in te zien dat die blokkade dienstbaar zou zijn aan de Nederlandse soevereiniteit of rechtsorde.34. Integendeel, deze door het hof aangenomen blokkade vormt een wezenlijke inbreuk op het Nederlandse procesrecht. De regel dat tegen niet (meer) bestaande partijen niet geprocedeerd kan worden, geen vordering mag worden toegewezen en geen executoriale titel ten uitvoer gelegd mag worden, is immers van ‘openbare orde’ en moet dus ook ambtshalve door de rechter worden toegepast.35.
2.5.
Ter verdere ondersteuning van de bovenstaande klachten tegen 's hofs rov. 3.8 is voorts nog het volgende te bedenken:
- a.
het grote, door het hof toegekende belang aan Promneftstroys motief om een beroep te doen op het niet (meer) bestaan van Yukos Oil, miskent dat een regel van openbare orde, zoals in casu dat tegen niet bestaande partijen niet kan worden geprocedeerd (etc.), zelfs ambtshalve door de rechter moet worden toegepast, ongeacht of de partijen die daardoor een voordeel of nadeel ondervinden, dit naar zijn oordeel in concreto al dan niet ‘verdienen’;
- b.
deze wezenlijke procesrechtelijke regel, die overigens evenzeer geldt voor de spiegelbeeldige situatie van een niet (meer) bestaande eisende partij, moet mede daarom als van openbare orde worden aangemerkt, omdat zij onder meer voorkómt
- (i)
dat er aan fantoompartijen rechten worden toegekend of ontnomen, met mogelijk oneigenlijke effecten voor hierbij betrokken, daadwerkelijk bestaande partijen, die daarvan echter niet, te laat of slechts toevalligerwijs op de hoogte raken;
- (ii)
dat rechters tijd en aandacht aan fantoomzaken moeten besteden, hoewel een fantoompartij geen wil, belang of vermogen heeft;
- (iii)
dat een fantoompartij als gedaagde zich onmogelijk kan verweren en, net als een eisend fantoom, direct noch indirect ‘gehoord’ kan worden (art. 19 Rv en 6 EVRM); en
- (iv)
dat men met een fantoom geen rechtsverhouding kan hebben;
- c.
het voor het hof kennelijk doorslaggevende aspect, namelijk dat bij honorering van Promneftstroys beroep op het ophouden te bestaan van Yukos Oil Glendale en Yukos Capital ‘als onvoldane crediteuren’ zich niet meer kunnen verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos Oil, miskent
- (i)
dat de betreffende Yukos Finance-aandelen al sinds september 2007 aan Promneftstroy toebehoren (zie onder E hierboven);36.
- (ii)
dat Glendale en Yukos Oil slechts pretense crediteuren van Yukos Oil zijn, nu hun litigieuze vorderingen in Rusland al in verschillende instanties door de rechter zijn afgewezen en het voor hun eigen risico komt dat zij niet vóór 21 november 2007 een Nederlandse executoriale titel hebben geprobeerd te verkrijgen;37.
- (iii)
dat ook bij een andere (hypothetische) in Nederland — behoudens een openbare orde beletsel — op grond van art. 10:118 jo 119 sub f BW te erkennen grond voor de beëindiging van Yukos Oils bestaan dan de inschrijving in het rechtspersonenregister van het vonnis waarin haar blijvende insolventie door de Russische rechter was vastgesteld, zich hetzelfde Nederlandse verhaalsprobleem voor Glendale en Yukos Capital had voorgedaan. Men denke bijvoorbeeld aan zo'n (elfde) inschrijving, maar dan op grond van haar onteigening, van haar liquidatie ingevolge een ontbindingsbesluit van haar eigen daartoe bevoegde orgaan, of van haar ontbinding en liquidatie door de rechter volgens handelen in strijd met de Russische openbare orde. Het door het hof in navolging van Yukos Capital en Glendale beslissend geachte ‘verhaalsprobleem’ is dus geenszins een specifiek gevolg van het Russische faillissementsrecht.38.
3. Onderdeel 3: beëindiging bestaan van Yukos Oil is geen rechtsgevolg van het Russische faillissementsrecht; territorialiteitsbeginsel, indien tóch van toepassing, sauveert geen verhaalsrecht voor verweerders
3.1.
In rov. 3.7 verwerpt het hof Promneftstroys grief 9, welke in beide appellen was gericht tegen het oordeel van de rechtbank in haar rov. 4.6 sub e, dat (samengevat) inhield dat de tot Yukos Oils beëindiging als rechtspersoon leidende inschrijving in het federale rechtspersonenregister van het vonnis waarbij haar faillissement(svereffening) werd beëindigd, ‘niets anders is dan de min of meer automatische administratieve afronding van de Russische faillissementsprocedure’. Volgens het hof heeft Promneftstroy niet duidelijk gemaakt waarom dat oordeel van de rechtbank en de daaraan ook door het hof verbonden conclusie dat ‘het ophouden te bestaan van Yukos Oil een rechtsgevolg is van het Russische faillissementsrecht’, onjuist zouden zijn. Met haar beroep op ‘de enkele omstandigheid’ dat de verplichting tot inschrijving van zo'n vonnis en het dáárdoor ophouden te bestaan van de betreffende rechtspersoon zijn geregeld in het Russische Burgerlijk Wetboek,39. miskent Promneftstroy namelijk volgens het hof dat ‘de vraag of een regel behoort tot het faillissementsrecht’niet‘afhangt van (de naam van) de wet waarin die regel is neergelegd’. Promneftstroy betwist immers niet, aldus de motivering van het hof, ‘dat naar Russisch recht het vonnis waarbij het faillissement van een rechtspersoon wordt beëindigd, noopt tot inschrijving door de curator van het vonnis in het daartoe bestemde register en dat als gevolg daarvan die rechtspersoon ophoudt te bestaan’.
3.2.
Dit oordeel van rov. 3.7, dat kennelijk volgens het hof de noodzakelijke aansluiting biedt voor zijn toepassing van de ‘b-regel’ van het territorialiteitsbeginsel in rov. 3.8, is onjuist en/of onbegrijpelijk althans ontoereikend gemotiveerd. Deze klachten worden hieronder toegelicht. Vooraf zij er echter op gewezen dat, zelfs ais deze klachten onverhoopt zouden falen, de klachten van onderdeel 2 hierboven reeds bewerkstelligen dat 's hofs toepassing van die ‘b-regel’ moet afstuiten op — kort gezegd — het incorporatiestelsel van art. 10:118 jo 119 sub f BW. ‘Omgekeerd’ geldt dat, indien de onderhavige klachten slagen, reeds daarom 's hofs geheel op die ‘b-regel’ gebaseerde arrest in cassatie geen stand kan houden.
3.3.
's Hofs oordeel in rov. 3.7 miskent, zoals door Promneftstroy onbestreden is aangevoerd, het volgende:40.
- a.
het Russische BW bepaalt niet dat de curator een vonnis zoals dat op 12/15 november 2007 inzake de afwikkeling van Yukos Oils faillissement is gewezen, in het federale register voor rechtspersonen moet inschrijven. Immers, de rechtbank verplichtte in dat vonnis de curator om dat vonnis aan de beheerder (een overheidsorgaan, onderdeel van de belastinginspectie) van dat register tot inschrijving aan te bieden -, terwijl het rechtsgevolg van zo'n inuitdrukkelijk en alleen in het BW (en niet in de faillissementswet) is geregeld (zie ook sub F en voetnoot 11 hierboven);
- b.
een soortgelijke inschrijving met hetzelfde — door het Russische BW bepaalde — rechtsgevolg vindt plaats in de andere — door dat BW geregelde — gevallen waarin een rechtspersoon wordt ontbonden en vereffend, zoals onder andere na een besluit van het eigen daartoe bevoegde orgaan of een vonnis van de rechter buiten een faillissementssituatie (m.n. als sanctie op schending van wetten), dan wel het bereiken van het doel of de eindtermijn van een rechtspersoon;
- c.
de ‘enkele omstandigheid’ dat in casu de inschrijving in het register van het vonnis d.d. 12/15 november 2007 door het betreffende overheidsorgaan en het daaraan door het BW verbonden rechtsgevolg — de onomkeerbare en onherroepelijke beëindiging van Yukos Oils rechtspersoonlijkheid resp. bestaan — plaatsvonden in het kader van de door curator uitgevoerde en door de rechtbank vastgestelde voltooiing van de afwikkeling van haar in augustus 2006 uitgesproken faillissement, zou weliswaar een rechtvaardiging kunnen worden genoemd voor het aanduiden van Yukos Oils ophouden te bestaan als een gevolg van haar eerdere faillietverklaring en de vereffening van haar vermogen, maar in het licht van het sub a en b gesteld is onjuist althans onbegrijpelijk 's hofs oordeel dat dit een rechtsgevolg zou zijn van het Russische faillissementsrecht;
- d.
de wijze waarop het Russische BW de ontbinding en vereffening van rechtspersonen regelt zowel binnen als buiten een faillissementssituatie vertoont — afgezien van (belangrijke) detailverschillen, zoals de onomkeerbaarheid/onherroepelijkheid van de uiteindelijke ontbinding/liquidatie — grote principiële verwantschap met de regeling van art. 2:19 e,v. van het Nederlandse BW. Naar Nederlands recht kwalificeert men de ontbinding van een failliete rechtspersoon, dadelijk bij gebrek aan baten of pas bij insolventie na de vereffening, evenmin als een ‘rechtsgevolg van het faillissementsrecht’.
3.4.
- a.
In rov. 3.6 overweegt het hof, naar aanleiding van de door de Hoge Raad op 29 juni 2012 en 13 september 2013 gewezen arresten, waarin ook Promneftstroy (maar niet Glendale of Yukos Capital), als partij optrad in verband met de door haar gestelde verkrijging van Yukos Oils vroegere aandelen in Yukos Finance B.V. op grond van de verkoop en levering ervan door Yukos Oils curator ([curator]), dat de Hoge Raad
- (i)
in het eerste arrest en, onder verwijzing daarnaar, ook in het tweede arrest als feitelijk uitgangspunt heeft aanvaard dat Yukos Oil naar Russisch recht op 21 november 2007 is opgehouden te bestaan, en
- (ii)
in rov. 3.3.2 van het tweede arrest met zijn door het hof in rov. 3.6 geciteerde opmerking het oog had op Glendale en Yukos Capital als de t.a.p. bedoelde twee tot het Yukos-concern behorende vennootschappen die vóór de bedoelde verkrijging ervan door Promneftstroy op de Yukos Finance-aandelen conservatoir beslag hadden gelegd.
- b.
Promneftstroy erkent de juistheid van beide hierboven onder a sub (i) en (ii) bedoelde vaststellingen van het hof. Promneftstroy betwist echter, voor het geval het hof beoogd zou hebben die beide vaststellingen als bouwsteen voor het vervolg van zijn arrest te hanteren, dat de Hoge Raad met deze beide ‘feiten’ in die twee eerdere arresten enig voor Promneftstroys positie in de onderhavige procedure negatief oordeel zou hebben gegeven of zelfs maar een ‘voorzet’ daartoe. In die beide eerdere arresten waren namelijk de geldigheid en gevolgen Van de thans litigieuze beslagen van Glendale en Yukos Capital überhaupt geen onderwerp van geschil en is ter zake daarvan dan ook geen oordeel van de Hoge Raad gevraagd of verkregen.
3.5.
's Hofs beslissing in rov. 3.8 dat de ‘b-regel’ van het territorialiteitsbeginsel Promneftstroy verbiedt/belet om een beroep te doen op het niet meer bestaan van Yukos Oil teneinde aldus het door Glendale en Yukos Capital beoogde verhaal op de in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos Oil te frustreren, miskent ten slotte, naast al hetgeen waarover de eerdere klachten van onderdeel 2 en dit onderdeel 3 handelen, dat die ‘b-regel’ een beperktere strekking heeft dan die welke het hof in rov. 3.8 daaraan toekent.
Deze ‘b-regel’ is ontleend aan het De Vleeschmeesters-arrest (HR 31 mei 1996, NJ 1998/108). In die zaak ging het om een regel van de Franse faillissementswet, waarin bepaald was (kort gezegd) dat na de opheffing van een faillissement bij gebrek aan baten, de onvoldaan gebleven schulden van de ex-failliet werden gedegradeerd tot natuurlijke verbintenissen, waarvan derhalve in rechte geen nakoming kan worden afgedwongen. Aan een dergelijk rechtstreeks door de buitenlandse faillissementswet aan (de opheffing van) een faillissement toegekende rechtsgevolgen stond en staat de ‘b-regel’ van het territorialiteitsbeginsel in de weg. In het onderhavige geval gaat het echter — anders dan in de Vleeschmeesters-casus, niet om een nog bestaande ex-failliet, noch om diens (nieuwe) vermogensbestanddelen, terwijl daarenboven het slechts om pretense vorderingen van Glendale en Yukos Oil gaat, zulks in tegenstelling tot de onbetwiste (oorspronkelijke) vordering van De Vleeschmeesters op de ex-failliet.
Onder meer bij haar pleitnota I §4.9, haar pleitnota II § 1.3–1.4, 3.6–3.7 en 3.12 alsmede in haar beide memories van grieven §43 e.V., § 111 (GLD) en § 106 (YC) heeft Promneftstroy nader toegelicht dat mede daarom de ‘b-regel’ in casu — onverlet al haar andere verweren/klachten — toepassing mist. De ‘b-regel’ geeft geen aanspraak op het behalen van een executoriale titel tegen een niet meer bestaande, vermeende debiteur die zich dus ook niet kan verweren, teneinde verhaal te nemen op diens voormalige, inmiddels aan een derde (in casu Promneftstroy) toebehorende vermogensbestanddelen (in casu de Yukos Finance-aandelen), ongeacht of daarop eerder conservatoir beslag was gelegd. Er bestaat voorts een wezenlijk onderscheid tussen het door de lex societatis bepaalde onomkeerbare ophouden te bestaan van een voormalige — totaal vereffende — failliet enerzijds, en het door de lex concursus ook voor de toekomst onthouden van afdwingbaarheid aan bij de afwikkeling van een faillissement onvoldaan gebleven, onbetwiste schulden.
4. Onderdeel 4; klachten tegen rov. 3.9
4.1.
In rov. 3.9 oordeelt het hof dat Promneftstroy, die op grond van haar eigenaarsbelang inzake de Yukos Finance-aandelen in deze procedure mocht tussenkomen,41. zich er niet met vrucht op kan beroepen dat Yukos Oil niet de mogelijkheid heeft zich tegen de vorderingen van Glendale en Yukos Capital te verweren. Het hof motiveert dit oordeel als volgt:
- a.
de omstandigheid dat Yukos Oil zich niet kan verweren, regardeert Promneftstroy niet;
- b.
deze stelling (‘Yukos Oil kan zich niet verweren’) verdraagt zich niet met Promneftstroys verweer dat Yukos Oil niet bestaat, en
- c.
Yukos Oil kan zich wel degelijk (gezien rov. 3.8, slot) tegen de vorderingen van Glendale en Yukos Capital verweren, namelijk door het in de hoofdzaak tegen haar verleende verstek te zuiveren.
4.2.
Ad a: Dit oordeel is onjuist en/of onbegrijpelijk. Immers, zoals hierboven weer uiteengezet, is de regel dat tegen een niet (meer) bestaande partij niet geprocedeerd kan worden, laat staan een vordering toegewezen mag worden, van openbare orde. Het hof had die regel dan ook, zeker nu daarop door Promneftstroy als toegelaten tussenkomende partij uitdrukkelijk was gewezen, zelfs ambtshalve moeten toepassen. Evident is voorts dat Promneftstroy bij een onbevoegdverklaring van de Nederlandse rechter en/of een niet-ontvankelijkverklaring van Glendale en Yukos Capital ter zake van hun tegen ‘Yukos Oil’ gerichte vorderingen een aanzienlijk financieel en rechtens honorabel belang heeft. Dat belang wordt onder meer beschermd door art. 1 van het 1e Protocol bij het EVRM. Immers, indien door het noodzakelijkerwijs ontbreken van het slechts door ‘Yukos Oil (†)’ zelf met volledige kennis van zaken te voeren verweer, de vorderingen van Glendale en Yukos Capital zouden worden toegewezen, dan zouden de door Promneftstroy voor een aanzienlijke koopsom (USD 307 mio) verkregen aandelen in Yukos Finance voor de door Glendale en Yukos Capital gepretendeerde miljardenclaims worden uitgewonnen, zodat voor haar zelf niets meer zou resteren.
4.3.
Ad b: Dit oordeel is onjuist en/of onbegrijpelijk. Immers, er bestaat geen rechtens of logisch relevante spanning tussen de stellingen van Promneftstroy (i) dat Yukos Oil niet (meer) bestaat en (ii) dat Yukos Oil zich niet kan verweren tegen vorderingen die na haar ophouden te bestaan tegen haar worden ingesteld. Stelling (ii) is juist het dadelijke en noodzakelijke gevolg van stelling (i). Yukos Oil heeft ais louter fantoom-partij immers geen rechtsbevoegdheid (‘locus standi’), geen bestuurders of andere vertegenwoordigers, geen eigen archief en ook geen eigen vermogen om verweer te kunnen voorbereiden en doen voeren. De openbare orde-regel dat niet tegen niet (meer) bestaande partijen kan worden geprocedeerd vindt haar ratio dan ook mede in het fundamentele ‘hoor en wederhoor’- beginsel van art. 19 Rv en 6 EVRM.
4.4.
Ad c: Dit oordeel is onjuist en/of onbegrijpelijk. Immers, een niet meer bestaande partij kan geen tegen haar verleend verstek meer zuiveren en dus ook geen verweer meer voeren (zie ook hierboven onder ‘Ad b’ en de onderdelen 2 en 3, gericht tegen rov. 3.8, slot).
Bovendien is 's hofs oordeel dat in de hoofdzaak door de rechtbank tegen Yukos Oil verstek zou zijn verleend, onbegrijpelijk. Promneftstroy heeft die verstekverlening met klem betwist, zowel als rechtens ontoelaatbaar als (dan ook) als in feite uitgebleven.42. Van zo'n verstekverlening door de rechtbank blijkt ook niet uit de door Promneftstroy daartoe geraadpleegde roljournalen, die zij bij haar Schriftelijke Toelichting t.z.t. ‘ad informandum’ aan de Hoge Raad en verweerders over zal leggen. Enige motivering waarom het hof tot zijn andersluidende oordeel zou zijn gekomen ontbreekt, zodat dit oordeel voor Promneftstroy niet aanvaardbaar en voor niemand controleerbaar is. Dat de rechtbank aan Yukos Oil verstek zou hebben verleend, ligt ook weinig voor de hand, omdat zij in al haar vonnissen (2x3) slechts vermeldt dat Yukos Oil ‘niet verschenen’ is. Dit niet verlenen van verstek laat zich bovendien goed verklaren uit het gegeven dat de rechtbank (vrijwel) van meet af aan wist dat Yukos Oil naar Russisch recht al eerder had opgehouden te bestaan zodat de beide dagvaardingen haar dus onmogelijk konden hebben bereikt.
Conclusie
Promneftstroy vordert op grond van dit middel de vernietiging van het arrest, met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten. Promneftstroy vordert voorts dat de ten laste van verweerders toe te wijzen proceskostenvergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad.
Kosten exploot: [€ 77.52]
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑08‑2015
Zie hof rov. 3,1 sub a. De in het Nederlands vertaalde termen ‘failliet verklaren’ en ‘curator’ (e.d.) moeten hier(na) uiteraard in hun betekenis volgens Russisch recht worden begrepen.
Zie o.a. hof rov. 3.6 jo. HR 13 september 2013, rov. 3.3.2.
Yukos Capital ter zake van beweerde leningen ad ca. USD 355 miljoen en RUR 79,3 miljard; Glendale ter zake van beweerde wisselvorderingen ad ca. RUR 48,3 miljard; een en ander exclusief doorlopende contractuele rente. Zie hof rov. 3.1 sub f.
Zie YC-Dgv. §7 resp. GLD-Dgv. §7. Zie ook PNS-Inc.Concl. d.d. 01-02-2012 Inz. GLD § 7.8.1 resp. Inz. YC § 7,9,1 en MvG inz. GLD § 15, 23, 93 en 130 resp. inz. YC § 15, 23 en 125 Jo. telkens prod. 8 bij belde PNS-Inc.Conclusies Inz. 843a Rv d.d. 21-07-2010. Volgens Promneftstroy gaat het om met Yukos Oil's structurele belastingontduiking samenhangende (‘maskerende’) schijnvorderingen. Zie PNS-Inc.Concl. d.d. 01-02-2012 inz. GLD resp. YC § 7.3 e.v.
Zie hof rov. 3.1 sub b en c.
Zie YC-Dgv. § 16 (jo. prod. 6) en Rb. rov. 2 sub j resp. GLD-Dgv. § 14 (jo. prod. 7) en Rb. rov. 2 sub j, De verlenging voor Yukos Capital is pas verzocht ruim nadat, zoals zij toen al wist, Yukos Oil had opgehouden te bestaan (zie sub F en G hierna). Hoewel de voorzieningenrechter aan beide verlengingen voor het behoud van hun werking de voorwaarde had verbonden dat hiervan binnen acht dagen na het velrstrijken van de eerste termijn aan Yukos Oil mededeling moest zijn gedaan, kon hieraan door Yukos Capital dus reeds op voorhand niet meer worden voldaan en is hiervan door Glendale geen bewijs overgelegd. Zie o.a. PNS-MvG inz. YC § 88 e.v. resp. inz. GLD § 91 e.v. Het hof besteedt hieraan in zijn arrest met geen woord aandacht. Zie nader onderdeel 1 hierna.
Zie hof rov, 3.1 sub d.
Yukos Capital heeft bij haar MvA d.d. 2 april 2013 (§ 5 en 110) en andermaal bij het appelpleidooi (zie het p.v.p. 3) uitdrukkelijk haar eerdere beroep op de openbare orde-exceptie Integraal en onvoorwaardelijk ingetrokken. Hetzelfde geldt voor Glendale (MvA § 5 jo. § 113). Zie o.a. onderdelen 2.3 en 2.5.c hierna.
Zie hof rov. 3.1 sub e, In overeenstemming met het — als zodanig onbetwiste — door Promneftstroy bi] haar Inc.Concl. d.d. 01-02-2012 inz. GLD als producties 12 en 13 resp. inz. YC 13 en 14 overgelegde vonnis resp. bewijs van Inschrijving is hierboven sub F niet de tekst van rov. 3.1 sub e aangehouden omdat deze ten onrechte suggereert dat curator [curator] q.q. zelf deze inschrijving zou hebben gedaan.
Anders dan ‘ons’ art. 2:23c BW kent het Russische recht geen mogelijkheid van ‘herleving’ van een als geliquideerd ingeschreven rechtspersoon, noch een ‘heropening’ van de vereffening.
De sub G genoemde inhoud en strekking van deze wetsbepalingen zijn (veelal aan de hand van een Engelse vertaling ervan) door Promneftstroy ingeroepen (zie o.a. PNS-Plta I § 3.8 en PNS-Plta II § 2.7; PNS-MvG inz. GLD § 134 resp. inz. YC § 128) en zijn door Yukos Capital en Glendale nimmer als zodanig betwist: zij hebben beide ook steeds erkend dat op 21 november 2007 Yukos Oil in elk geval naar Russisch recht is opgehouden te bestaan. Zie evenzo de onbestreden rov. 4.1 van de belde rechtbankvonnissen. Promneftstroy zal deze vertaalde wetsteksten overleggen bij haar Schriftelijke Toelichting en daarvan op voorhand kopie geven aan de cassatieadvocaat van verweerders.
Beide dagvaardingen zijn derhalve — onbetwist — uitgebracht, ruim na de beëindiging (naar Russisch recht) van het bestaan van Yukos Oil als rechtspersoon, namelijk zijdens Glendale ruim twee maanden en zijdens Yukos Capital ruim acht maanden nadien. Eveneens onbetwist is dat Yukos Capital en Glendals al ruim voor de betreffende inschrijving/beëindiging met de nadering hiervan bekend waren, net als met de eerdere afwijzing door de Russische rechter van hun uit 2003 (YC) resp, 2004 (GLD) daterende vorderingen. Zie o.a. sub B hierboven en PNS-lnc.Concl. § 3.3.2 (inz. GLD én YC): PNS-MvG § 26 (inz. GLD én YC), alsmede inz. GLD: § 93, 99, 127, 130 en 171 resp. [I]nz. YC: § 90, 94, 122, 125 en 163; PNS-P[it]a [II] § 3.9 en 4.14 (2e bullet). Yukos Capital heeft dit niet meer bestaan van Yukos Oil in haar verlengingsverzoek (§ 3) en dagvaarding (§ 3) vermeld; Glendale heeft dit in haar dagvaarding verzwegen.
Volgens Promneftstroy heeft de rechtbank geen verstek aan Yukos Oil verleend, omdat zij er (net als reeds veel eerder Yukos Capital en Glendale) van meet af aan mee bekend was dat Yukos Oil al ruim vóór het uitbrengen van die dagvaardingen niet meer bestond[,] daarvan dus ook onmogelijk kennis had kunnen nemen en daartegen dus ook nooit verweer zou kunnen voeren. Zie o.a. PNS-[I]nc.Con[cl]. d.d. 01-02-2012 (inz. GLD [é]n YC) § 1.4, 3.4.2 en 4.2.4, alsmede inz. GLD § 4.3.5 resp. YC § 4.3.4. Zie ook het proces-verbaal van de appelpleidooien p. 2, slot-alinea. Het hof heeft in rov. 3.9 (slot) evenwel — tegen Promneftstroys uitdrukkelijke stelling ter zake in, maar zonder enigerlei motivering — aangenomen dat de rechtbank w[é]l verstek zou hebben verleend, hoewel hiervan noch uit de beide roljournalen, noch uit de (3x2) [i]ncidentele vonnissen van de rechtbank [i]ets blijkt. Zie nader bij onderdeel 4.4 hierna.
Zie hof rov. 3.2.1 en 3.2.2.
Ook volgens Yukos Capital en Glendale is de verwijzing van de rechtbank naar die bijzondere omstandigheden, vaar zover al juist, niet relevant en daarom niet draagkrachtig voor haar oordeel. Zie YC-MvG § 45 en 51 resp. GLD-MvG § 45 en 51.
Hetgeen in de navolgende citaattekst tussen [ ] is geplaatst, betreft dezerzijds (advocaat) ingevoegde verduidelijkingen.
Promneftstroy heeft op verschillende gronden primair de toepasselijkheid in casu van dit beginsel als zodanig bestreden (zie onderdeel 2 hierna) naast subsidiair een andere uitleg/toepassing ervan verdedigd (zie onderdeel 3 hierna.
Zoals reeds vermeld onder K hierboven, heeft het hof, met álle partijen, in rov. 3.10 de door de rechtbank beslissend geachte ‘bijzondere omstandigheden’ afgedaan als ‘niet redengevend voor (zijn qua uitkomst met het vonnis overeenstemmende] beslissing’ en daarom ook Promneftstroys bestrijding ervan onbesproken gelaten. N.B.: omstandigheden d en e betroffen het territorialiteitsbeginsel en zijn in wezen ook door het hof aan zijn beslissing ten grondslag gelegd.
Zie voor een gedetailleerde uitwerking hiervan PNS-Incl.Concl. d.d. 01-02-2012, gelijkelijk voor GLD en YC, hoofdstukken 4, 5 en 6. Zie voorts grief 1 in beide appellen.
De enkele betekening aan het Haagse Parket en een enkele verwijzing dáárin naar een voorgenomen, maar nooit aangetoonde verzending, laat staan ontvangst, van een deurwaardersbrief aan Yukos Oil is in dit kader niet toereikend voor de vereiste tijdige mededeling.
Er is namens hen dadelijk maar vergeefs bezwaar gemaakt tegen het vonnis van 12/15 november 2007 en de inschrijving ervan in het rechtspersonenregister; zie voetnoot 14 hierboven.
Dit levert een rechtstreeks uit de aard van deze (functie)gebreken voortvloeiende nietigheid op, welke naar de aard ervan ook niet hersleid kunnen worden (art. 65, slot, jo. art, 120–121 Rv).
Zie voetnoot 22.
Een ‘forum arresti’ ex art. 10 jo. 767 Rv is slechts mogelijk indien het conservatoir beslag gevolgd kan worden door een Nederlandse executoriale titel. Ook de eisen van art. 474g (leden 1 en 2) jo. art. 715 lid 3 Rv staan hieraan met betrekking tot een niet (meer) bestaande ‘debiteur’ in de weg.
Voor de onderstaande klachten noemt het middel geen eerdere, specifieke vindplaatsen, nu het daaraan ten grondslag liggende betoog als een rode draad loopt door al Promneftstroys stukken van de eerste aanleg en het appel. Zie o.a. MvG hoofdstuk 1, § 1–13; hoofdstuk 2, en van hoofdstuk 3 grieven 8 en 9. Bovendien betreft het hier zuivere rechtsklachten.
Zie onder G hierboven.
Zie evenzo voorheen art. 2 en 3 sub f WCC. Deze verwijzingsregel stemt voorts overeen met o.a. art. 22 sub 2 jo art. 1 lid 2 sub b EEX-Vo, met art. 1 lid 2 sub f Rome II en met art. 4 lid 1 IVO (a contrario).
Behoudens een in casu niet speiende openbare orde-exceptie. Zie vorige voetnoot.
Die erkenning wordt overigens beperkt door een geslaagd beroep op de openbare orde-exceptie, heigeen in casu echter niet speelt; zie voetnoot 10.
In het arrest Yukos Finance/[curator] heeft de Hoge Raad beslist dat, vanwege zijn wortels in de soevereiniteitsleer, het territorialiteitsbeginsel niet tol doel heeft (anders dan het hof in casu lijkt aan te nemen) om de particuliere belangen van (pretense of heuse) schuldeisers te beschermen.
Het gaat in casu niet om voor herstel vatbare kwesties zoals een per abuis fout geschreven naam, een recent en aan de betreffende advocaat nog onbekend overtijden, of per abuis aangesproken ‘in een fusie verdwenen’ rechtsvoorganger van de beoogde gedaagde partij.
Op de openbare orde-exceptie waarop ‘Godfrey c.s.’ zich Jegens Promneftstroy fn de ‘hoofdzaak’ beroepen, is in appel/cassatie weliswaar nog niet beslist, maar in de onderhavige zaak hebben Glendale en Yukos Capital die exceptie ondubbelzinnig, onvoorwaardelijk en onherroepelijk laten varen. Zie voetnoot 10 hierboven.
Zie onder B en voetnoot 6 hierboven; zie voorts PNS-MvG inz. GLD § 93, 99, 127 en 130 resp. inz. VC § 90. 94, 122 en 125; PNS-Plta II § 3.9 e.v. en 4.14.
Als er al een voorziening zou moeten komen tegen niet meer bestaande partijen een executoriale titel te kunnen verkrijgen teneinde op hun voormalige vermogensbestanddelen verhaal te kunnen halen, dan gaat de vormgeving daarvan de rechterlijke bevoegdheid te buiten en is bovendien de in casu door Glendale en Yukos Capital gevolgde weg daartoe volstrekt ongeschikt. Zie o.a. PNS-MvG § 14 en inz. GLD § 140 resp. inz. YC § 135.
Zie sub G hierboven.
Zie onder G hierboven en voorts MvG hoofdstukken 1 en 2, alsmede al het gestelde bij Promneftstroys grieven 8 en 9. Met sub c bedoelde stelling van Promneftstroy is in zoverre door verweerders wel betwist dat zij — ongemotiveerd — Yukos Oils ‘einde’ steeds hebban gekwalificeerd als een rechtsgevolg van haar faillissement.
Zie ook onder I hierboven. Tegen deze tussenkomsl is door Glendale en Yukos Capital niet geappelleerd.
Zie de vindplaatsen venmeld onder I hierboven, m.n. in voetnoot 16.
Conclusie 26‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Internationaal privaatrecht, rechtspersonenrecht. Procesrecht, executie- en beslagrecht. Overdracht van goederen in weerwil van beslag, gevolgd door einde bestaan van beslagen rechtspersoon. Gevolgen overdracht. Tegen wie moet eis in hoofdzaak worden ingesteld c.q. vervolgd? Recht dat het bestaan van de rechtspersoon beheerst. Niet-toepasselijkheid (b)-regel van HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG3573, NJ 2009/456 en HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, NJ 2014/454. Gelegenheid tot toepassing art. 118 Rv.
Partij(en)
14/04305
Mr. P. Vlas
Zitting, 26 juni 2015
Conclusie inzake:
de rechtspersoon naar buitenlands recht OOO Promneftstroy, gevestigd te Moskou (Russische Federatie)
(hierna: Promneftstroy)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht Yukos Capital S.à.R.L., gevestigd te Luxemburg (Luxemburg)
(hierna: Yukos Capital)
en
de rechtspersoon naar buitenlands recht Glendale Group Limited, gevestigd te Road Town (Britse Maagdeneilanden)
(hierna: Glendale)
In deze zaak staat centraal de vraag of een Russische vennootschap die in Rusland failliet is verklaard en na de beëindiging van het faillissement is opgehouden te bestaan, in Nederland nog als bestaand kan worden aangemerkt, omdat de beëindiging van haar bestaan een rechtsgevolg is van het Russische faillissement dat krachtens het territorialiteitsbeginsel in Nederland niet wordt erkend.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.1.Bij vonnis van 1 augustus 2006 heeft de rechtbank te Moskou de rechtspersoon naar Russisch recht Yukos Oil Corporation (hierna: Yukos Oil) in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van [betrokkene 1] tot curator.
1.2
Bij verzoekschrift van 9 augustus 2007 heeft Yukos Capital de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam verzocht haar verlof te verlenen om ten laste van Yukos Oil beslag te leggen op de door deze gehouden aandelen in het kapitaal van Yukos Finance B.V. te Amsterdam (hierna: Yukos Finance). Bij verzoekschrift van 13 augustus 2007 heeft Glendale hetzelfde gedaan, met dien verstande dat zij tevens verlof heeft gevraagd om ten laste van Yukos Oil beslag te leggen op, kort gezegd, vorderingen van Yukos Oil op Yukos Finance alsmede op aan Yukos Oil toebehorende roerende zaken (niet registergoederen) die onder Yukos Finance mochten berusten. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof op 9 augustus 2007 respectievelijk 14 augustus 2007 verleend.
1.3
Op 10 augustus 2007 respectievelijk 14 augustus 2007 hebben Yukos Capital en Glendale voormelde beslagen gelegd. Op 17 augustus 2007 hebben zij deze beslagen aan Yukos Oil doen overbetekenen althans getracht dat te doen.
1.4
Op 20 augustus 2007 heeft [betrokkene 1] de door Yukos Oil gehouden aandelen in Yukos Finance verkocht aan Promneftstroy. De tot levering van deze aandelen strekkende notariële akte is op 10 september 2007 verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam.
1.5
Bij vonnis van 15 november 2007 heeft de rechtbank te Moskou beslist dat het faillissement van Yukos Oil is geëindigd. Dat vonnis is door de curator op 21 november 2007 ingeschreven in het daartoe bestemde Russische register.
1.6
Bij dagvaarding van 24 januari 2008 is Glendale bij de rechtbank Amsterdam een procedure tegen Yukos Oil gestart. Yukos Capital heeft hetzelfde gedaan bij dagvaarding van 30 juni 2008. Glendale heeft van Yukos Oil de betaling van (afgerond) RUR 46,3 miljard gevorderd. Yukos Capital heeft van Yukos Oil de betaling van (afgerond) $ 355 miljoen en RUR 79,3 miljard gevorderd. In beide procedures heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 9 juni 2010 Promneftstroy als tussenkomende partij toegelaten.
1.7
In de procedure tussen Glendale en Yukos Oil heeft Promneftstroy als tussenkomende partij bij incidentele conclusie primair gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart tot kennisneming van de door Glendale ingestelde vordering jegens Yukos Oil en subsidiair tot niet-ontvankelijkverklaring van Glendale in haar vordering jegens Yukos Oil. Promneftstroy heeft daartoe kort gezegd de vervallenverklaring althans opheffing van de door Yukos Oil respectievelijk Glendale ten laste van Yukos Oil gelegde conservatoire beslagen gevorderd, en zich voorts op het standpunt gesteld dat het onmogelijk is om in Nederland tegen een niet (meer) bestaande rechtspersoon te procederen en te executeren.
1.8
Bij vonnis in het incident van 4 juli 2012 heeft de rechtbank Amsterdam2.de vorderingen van Promneftstroy afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat op grond van het territorialiteitsbeginsel de omstandigheid dat Yukos Oil naar Russisch recht op 21 november 2007 definitief is opgehouden te bestaan, niet in de weg staat aan behandeling van de door Glendale tegen Yukos Oil ingestelde vorderingen. Op grond van bijzondere omstandigheden, genoemd in rov. 4.6 van het vonnis, is de rechtbank voorbij gegaan aan de stelling van Promneftstroy dat Yukos Oil zich tegen de vordering van Glendale niet (meer) kan verweren.
1.9
In de procedure tussen Yukos Capital tegen Yukos Oil heeft Promneftstroy als tussenkomende partij bij incidentele conclusie hetzelfde gevorderd als in de zaak van Glendale tegen Yukos Oil. Bij vonnis in het incident van 4 juli 2012 heeft de rechtbank op dezelfde wijze beslist als in de laatstgenoemde zaak.
1.10
Promneftstroy heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen in het incident van 4 juli 2012, waarbij zij zich in de kern op het standpunt heeft gesteld dat in Nederland tegen een niet bestaande rechtspersoon (Yukos Oil) niet kan worden geprocedeerd noch een executoriale titel kan worden verkregen en dat het faillissementsrechtelijke territorialiteitsbeginsel, zo al van toepassing, daaraan niet kan afdoen. Dit betekent volgens Promneftstroy dat de door Glendale en Yukos Capital gelegde beslagen zijn vervallen en de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. De door de rechtbank genoemde bijzondere omstandigheden, voor zover feitelijk al juist, leiden volgens Promneftstroy niet tot een andere conclusie.
1.11
Het hof Amsterdam heeft de nagenoeg gelijkluidende grieven in beide zaken gezamenlijk behandeld en heeft bij tussenarrest van 13 mei 2014 de bestreden vonnissen bekrachtigd.3.Kort samengevat heeft het hof het volgende overwogen. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, NJ 2014/454, m.nt. Th.M. de Boer heeft het hof overwogen dat het ophouden te bestaan van Yukos Oil een rechtsgevolg van het Russische faillissementsrecht is (rov. 3.7). Promneftstroy beroept zich erop dat het al dan niet bestaan van Yukos Oil een vraag is van corporatierecht waarop het Russische recht van toepassing is, zodat vaststaat dat Yukos Oil is opgehouden te bestaan en niet kan worden geprocedeerd tegen een niet bestaande rechtspersoon en daartegen geen executoriale titel kan worden verkregen. Nu ervan moet worden uitgegaan dat het niet meer bestaan van Yukos Oil een rechtsgevolg is van het Russische faillissementsrecht, beroept Promneftstroy zich op rechtsgevolgen die door het faillissementsrecht van de Russische Federatie aan een faillissement worden verbonden, aldus het hof. Op grond van het genoemde arrest van de Hoge Raad is dat niet toegestaan, omdat dit ertoe zou leiden dat onvoldane crediteuren – Glendale en Yukos Capital – zich niet meer kunnen verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos Oil. Dit betekent dat Yukos Oil met het oog op (het verhaal voor) de onderhavige vorderingen van Glendale en Yukos Capital geacht moet worden (nog) te bestaan (rov. 3.8).
1.12
Vanwege het principiële karakter van de zaak heeft het hof bepaald dat van zijn tussenarrest beroep in cassatie kan worden ingesteld (rov. 3.12).
1.13
Promneftstroy heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het tussenarrest van het hof in beide zaken. Yukos Capital en Glendale hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Partijen hebben de zaak door hun advocaten schriftelijk doen toelichten en daarna gerepliceerd en gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat, na een inleiding, uit vier klachten die uiteenvallen in verschillende subonderdelen. Het middel richt zich tegen rov. 3.4, 3.7, 3.8 en 3.9 van het bestreden arrest. Kort weergegeven betoogt het middel in onderdeel 1 dat het hof in rov. 3.4 een op zichzelf niet onjuiste samenvatting van de centrale stelling van Promneftstroy heeft gegeven, maar dat essentiële stellingen van Promneftstroy zijn gepasseerd. Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.8 dat het ophouden te bestaan van Yukos Oil een rechtsgevolg van het Russische faillissement is. Onderdeel 3 is gericht tegen rov. 3.7 en betoogt dat het oordeel dat de ‘b-regel’ van het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2013 van toepassing is, onjuist althans ontoereikend is gemotiveerd. Onderdeel 4 keert zich tegen rov. 3.9, waarin het hof heeft overwogen dat Promneftstroy als tussenkomende partij opkomt voor haar eigen belangen en zich niet erop kan beroepen dat Yukos Oil niet de mogelijkheid heeft zich tegen de vorderingen van Glendale en Yukos Capital te verweren. Volgens het onderdeel is dit oordeel onjuist en/of onbegrijpelijk.
2.2
De klachten kunnen gezamenlijk worden behandeld. De kern van het onderhavige geding betreft de vraag of Yukos Oil met het oog op het verhaal voor de vorderingen van Glendale en Yukos Capital geacht moet worden nog te bestaan, ondanks het feit dat Yukos Oil naar Russisch recht per 21 november 2007 is opgehouden te bestaan. In wezen betreft het hier een kwalificatieprobleem. Moet het ophouden te bestaan van Yukos Oil worden gerekend tot de rechtsgevolgen van het in Rusland uitgesproken faillissement van deze vennootschap, zodat de kwestie wordt beheerst door de regels van het Nederlandse internationaal privaatrecht ten aanzien van de erkenning van in het buitenland uitgesproken faillissementen? Of betreft het hier een kwestie van vennootschaps- en rechtspersonenrecht, waarop van toepassing is het recht in overeenstemming waarmee Yukos Oil is opgericht, in casu Russisch recht?
2.3
In deze procedure staat vast dat het Moskow City Arbitrazh Court bij uitspraak van 15 november 2007 het faillissement van Yukos Oil heeft beëindigd en dat de curator de beëindiging van het faillissement op 21 november 2007 heeft doen inschrijven in het daartoe bestemde register, waarmee naar Russisch recht Yukos Oil is opgehouden te bestaan.4.
2.4
In het reeds genoemde arrest van 13 september 20135.heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de curator van Yukos Oil beschikkingsbevoegd is om de aandelen in Yukos Finance over te dragen aan Promneftstroy. De Hoge Raad heeft – voor zover thans van belang – het volgende overwogen:
‘3.2.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG3573, NJ 2009/456, geoordeeld dat, voor zover niet bij een Nederland bindende internationale regeling anders is bepaald, een in een ander land uitgesproken faillissement territoriale werking heeft, niet alleen in die zin (a) dat het daar op het vermogen van de gefailleerde rustende faillissementsbeslag niet mede omvat zijn in Nederland aanwezige baten, maar ook in dier voege (b) dat de rechtsgevolgen die door het faillissementsrecht van dat andere land aan een faillissement worden verbonden, in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op – tijdens of na afloop van het faillissement – in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de (voormalige) gefailleerde. (c) Aan de werking in Nederland van andere gevolgen van een in het buitenland uitgesproken faillissement staat dit territorialiteitsbeginsel niet in de weg.
3.2.2
Deze regels, waarin de beslissing van een drietal eerdere arresten werd herhaald (respectievelijk HR 2 juni 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB3520, NJ 1968/16; HR 31 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2091, NJ 1998/108 en HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2468, NJ 1999/316), brengen ten aanzien van een in het buitenland uitgesproken faillissement mee (aangenomen dat die uitspraak niet tot stand is gekomen op een wijze die in strijd is met de Nederlandse openbare orde, zie hierna in 3.3.4) dat de curator in dat faillissement in beginsel ook met betrekking tot in Nederland aanwezig vermogen dat tot de failliete boedel behoort – maar waarop het faillissementsbeslag niet rust –, beheers- en beschikkingshandelingen kan verrichten, mits de curator daartoe naar het recht van dat andere land (de lex concursus) bevoegd is (regel (c)). De buitenlandse curator kan derhalve, indien hij de bevoegdheid daartoe aan de lex concursus ontleent, de zich in Nederland bevindende vermogensbestanddelen vervreemden en de opbrengst daarvan ten goede laten komen aan de faillissementsboedel, met dien verstande dat ingevolge regel (a) tot aan het moment van levering gelegde beslagen moeten worden gerespecteerd, aangezien die vermogensbestanddelen niet onder het faillissementsbeslag vallen.
Regel (b) staat aan het vorenstaande niet in de weg. Om die regel tot zijn recht te laten komen is voldoende dat, zolang tijdens of na afloop van het faillissement vermogensbestanddelen toebehorend aan de (voormalige) gefailleerde in Nederland aanwezig zijn, onvoldane schuldeisers zich daarop kunnen verhalen. Regel (b) gaat niet zover dat die vermogensbestanddelen geheel buiten de normale afwikkeling van het buitenlandse faillissement zouden moeten blijven. Het territorialiteitsbeginsel verzet zich niet ertegen dat de beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar overgaat op de buitenlandse curator, zodat deze ook de in Nederland gelegen boedelbestanddelen – met respectering van daarop inmiddels gelegde beslagen – ten bate van de gezamenlijke schuldeisers te gelde kan maken’.
2.5
Zoals gezegd, rijst de vraag of de beëindiging van het bestaan van Yukos Oil dient te worden beschouwd als een rechtsgevolg van het Russische faillissement dat in Nederland niet kan worden ingeroepen voor zover dit ertoe zou leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op – tijdens of na afloop van het faillissement – in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de (voormalige) gefailleerde (zie regel (b) van het arrest van 13 september 2013). Ik meen dat dit niet geval is en licht dit als volgt toe.
2.6
Onbestreden is dat Yukos Oil is opgericht naar Russisch recht. Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt Yukos Oil beheerst door het Russische recht op grond van het in art. 10:118 BW neergelegde incorporatiestelsel. Dit recht is van toepassing op, kort gezegd, het bestaan, het inwendig bestel en het einde van Yukos Oil. In art. 10:119 BW is een (niet-limitatieve) opsomming gegeven van onderwerpen die vallen onder het bereik van het op een corporatie toepasselijke recht, waaronder de beëindiging van het bestaan van de corporatie (art. 10:119 sub f BW). Het incorporatierecht bepaalt de gronden waarop een corporatie kan worden ontbonden, de gevallen waarin een vereffenaar kan worden benoemd, het voortbestaan van een vennootschap in verband met de vereffening van haar vermogen, en de kwestie van het herleven van een ontbonden vennootschap in verband met vorderingen van gerechtigden op het batig saldo van de vennootschap.6.
2.7
De beëindiging van het bestaan van Yukos Oil heeft plaatsgevonden nadat de Russische rechter het faillissement van Yukos Oil heeft beëindigd en nadat de curator dit vonnis heeft ingeschreven in het daartoe bestemde Russische register (zie hierboven onder 1.5). Strikt genomen is daarmee de beëindiging van het bestaan van Yukos Oil niet een rechtsgevolg van het faillissement, maar van de opheffing daarvan.7.Ik meen dat een dergelijk onderscheid wel erg subtiel is te noemen, zodat ik daaraan voorbijga. Zou de beëindiging van het bestaan van Yukos Oil als een rechtsgevolg van het in Rusland uitgesproken faillissement worden gezien, dan is daarmee niet gezegd dat dit een rechtsgevolg is dat in Nederland niet kan worden ingeroepen in de zin van regel (b) van het hierboven geciteerde arrest van Hoge Raad, voor zover dit rechtsgevolg ertoe zou leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op de in Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de gefailleerde. In de genoemde regel (b) is een nadere precisering opgenomen van de territoriale werking van een in het buitenland uitgesproken faillissement. Geldt tussen Nederland en het land waar het faillissement is uitgesproken geen verdrag of verordening op grond waarvan de erkenning van faillissementen is geregeld, dan heeft volgens regel (a) van het arrest een dergelijk buitenlands faillissement territoriale werking. Deze territoriale werking houdt ook in, aldus regel (b), dat de rechtsgevolgen die aan het buitenlandse faillissement worden verbonden, in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op – tijdens of na afloop van het faillissement – in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de (voormalige) gefailleerde. In regel (c) geeft de Hoge Raad aan dat het territorialiteitsbeginsel aan de werking in Nederland van andere gevolgen van een buitenlands faillissement niet in de weg staat. In rov. 3.2.2 van het aangehaalde arrest wordt regel (b) nader geëxpliciteerd. Om regel (b) tot zijn recht te laten komen is het voldoende ‘dat, zolang tijdens of na afloop van het faillissement vermogensbestanddelen toebehorend aan de (voormalige) gefailleerde in Nederland zijn, onvoldane schuldeisers zich daarop kunnen verhalen’, maar regel (b) gaat niet zover dat die vermogensbestanddelen geheel buiten de normale afwikkeling van het faillissement zouden moeten blijven.
2.8
De toepassing van regel (b) leidt ertoe dat de onvoldane crediteuren verhaal kunnen nemen op het in Nederland gelegen vermogen van de (voormalige) gefailleerde. Een onvoldane crediteur is gerechtigd in Nederland de nodige rechtsmaatregelen tegen zijn (in het buitenland failliet verklaarde) debiteur te nemen en de mogelijkheden te benutten die het Nederlandse recht biedt voor het verhaal op het in Nederland gelegen vermogen van de debiteur. Maar gaat het territorialiteitsbeginsel zover dat in Nederland de beëindiging van het bestaan van de gefailleerde vennootschap volgens het op haar toepasselijke recht niet wordt aanvaard?8.Ik meen dat dit niet het geval is. Wanneer in Nederland de vennootschap nog wel als bestaand zou worden aangemerkt in het kader van procedures die onvoldane crediteuren entameren, zou dit aanleiding geven tot hinkende en schizofrene situaties. De door de Hoge Raad geformuleerde regel (b) gaat er naar mijn mening vanuit dat de (voormalig) gefailleerde nog moet bestaan op het moment dat de onvoldane crediteuren op het in Nederland gelegen vermogen verhaal nemen.
2.9
In dit verband is van belang na te gaan welk moment beslissend is voor de beantwoording van de vraag of Glendale en Yukos Capital de onderhavige procedure kunnen voeren tegen Yukos Oil. Ik herhaal (zie hierboven onder 1.3 t/m 1.6) dat Yukos Capital en Glendale op 10 augustus 2007 respectievelijk 14 augustus 2007 ten laste van Yukos Oil beslag hebben gelegd op de door Yukos Oil gehouden aandelen in het kapitaal van Yukos Finance. Op 20 augustus 2007 heeft [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van curator de door Yukos Oil gehouden aandelen in Yukos Finance verkocht aan Promneftstroy. De tot levering van deze aandelen strekkende notariële akte is op 10 september 2007 verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam. Op 15 november 2007 heeft de rechtbank te Moskou beslist dat het faillissement van Yukos Oil is geëindigd en dat vonnis is door de curator op 21 november 2007 ingeschreven in het daartoe bestemde register in Rusland, waarmee Yukos Oil per diezelfde datum als vennootschap is opgehouden te bestaan. Bij dagvaarding van 24 januari 2008 respectievelijk 30 juni 2008 hebben Glendale en Yukos Capital een bodemprocedure tegen Yukos Oil ingeleid. Voor de naar Nederlands recht als lex fori te beoordelen vraag inzake de processuele positie van Yukos Oil in het onderhavige geding, is het van belang om vast te stellen dat de bodemprocedure is ingeleid nadat Yukos Oil volgens het op haar toepasselijke Russische incorporatierecht is opgehouden te bestaan.
2.10
Aangezien Yukos Oil volgens het Russische incorporatierecht niet meer bestond op het moment dat de bodemprocedure aanhangig werd gemaakt, ben ik van mening dat Yukos Oil daarin niet als procespartij kan worden betrokken. Yukos Oil kan in deze procedure niet als procespartij worden gedagvaard, laat staan verschijnen om verweer te voeren, aangezien zij non-existent is.9.Hieraan doet niet af dat Yukos Oil op het moment dat door Glendale en Yukos Capital verlof werd gevraagd voor het leggen van het beslag en op het moment van de beslaglegging nog wel bestond. De bodemprocedure is processueel te beschouwen als een nieuwe, zelfstandige procedure die met een afzonderlijke dagvaarding wordt ingeleid en wordt gevoerd bij een andere rechter dan de voorzieningenrechter die het verlof heeft verleend. Wil het conservatoir beslag op het beslagene blijven rusten, dan dient de hoofdzaak binnen een bepaalde termijn aanhangig te worden gemaakt, waardoor verlof en hoofdzaak in zekere zin met elkaar samenhangen, maar niet als een en dezelfde procedure moeten worden beschouwd.
2.11
De zaak zou anders liggen wanneer naar Russisch recht een vereffenaar zou zijn aangesteld ten behoeve van de boedel van de ontbonden vennootschap Yukos Oil. In dat geval zou de vereffenaar als procespartij in het geding kunnen worden gedagvaard. Daarvan is echter in het onderhavige geval geen sprake. Aangezien het faillissement van Yukos Oil is afgerond, is ook de faillissementscurator niet meer in beeld als mogelijke procespartij in dit geding.10.
2.12
Ook doet zich thans het geval niet voor dat Yukos Oil weliswaar bestond op het moment van het inleiden van de bodemprocedure maar in de loop van het geding ophield te bestaan. In een dergelijk geval is het niet ondenkbaar dat de gerechtelijke procedure tegen de rechtspersoon wordt voortgezet, waarbij ik opmerk dat daarbij behalve het procesrecht (art. 225 Rv) ook van belang is hetgeen hierover in het incorporatierecht is bepaald.11.Nu Yukos Oil al was ontbonden voordat de onderhavige procedure werd ingeleid, kan van een voortzetting van de procedure geen sprake zijn. Evenmin is in de onderhavige zaak sprake van rechtsopvolging (tijdens het geding), in welk geval de procedure gevoerd dan wel voortgezet zou kunnen worden tegen de rechtsopvolger van Yukos Oil.12.
2.13
Ik kom tot de slotsom dat in Nederland tegen de niet meer bestaande vennootschap Yukos Oil geen gerechtelijke procedure kan worden gevoerd. De eiser die een spookpartij in rechte betrekt (in dit geval: een rechtens niet (meer) bestaande buitenlandse vennootschap), is niet ontvankelijk.13.Glendale en Yukos Capital zullen dus niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen jegens Yukos Oil. Het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2013 leidt niet tot een andersluidende conclusie. De bescherming die onvoldane schuldeisers zoals Glendale en Yukos Capital aan dit arrest kunnen ontlenen om als beslaglegger tot uitwinning van het beslag over te gaan op de in Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de gefailleerde, houdt naar mijn mening op wanneer de gefailleerde op grond van het toepasselijke incorporatierecht niet meer bestaat bij het inleiden van de bodemprocedure door de schuldeisers.
2.14
Uit het voorgaande volgt dat de beslissing van het hof in het thans bestreden arrest geen stand zal kunnen houden. De daartegen gerichte klachten van het cassatiemiddel, in het bijzonder de onderdelen 2 en 3, zijn dan ook terecht voorgesteld. Bij deze stand van zaken behoeft onderdeel 1 over de miskenning door het hof van de grondslagen van de incidentele vorderingen van Promneftstroy geen bespreking. Hetzelfde geldt voor onderdeel 4 dat zich keert tegen het oordeel van het hof dat Promneftstroy zich als tussenkomende partij niet met vrucht erop kan beroepen dat Yukos Oil niet de mogelijkheid heeft zich tegen de vorderingen van Glendale en Yukos Capital te verweren.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot niet ontvankelijkverklaring van Glendale en Yukos Capital in hun vorderingen jegens Yukos Oil.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑06‑2015
Zie rov. 3.1 van het thans in cassatie bestreden arrest van het hof Amsterdam van 13 mei 2014.
Rb. Amsterdam 4 juli 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX2974, JOR 2012/338, m.nt. P.M. Veder.
Hof Amsterdam 13 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1755, JOR 2015/49, m.nt. C.G. van der Plas. Bij herstelarrest van 27 mei 2014 is in de kop van het arrest een verbetering aangebracht ten aanzien van het kantooradres van de advocaat van Promneftstroy.
Zie rov. 3.1 onder (e) en rov. 7 van het bestreden arrest; zie ook HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5630, NJ 2012/424, rov. 3.1, onder (ii).
Zie over dit arrest ook A.J. Berends, Internationaal insolventierecht: wat is er nog over van het territorialiteitsbeginsel?, TvI 2014/33; T.M. Bos, JBPr 2014/16.
Zie P. Vlas, Rechtspersonen, Praktijkreeks IPR, deel 9, 2009, nr. 338-340; P. Vlas, Groene Serie Rechtspersonenrecht, art. 10:119 BW, aant. 11; Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2015/83.
Vgl. voor het Nederlandse recht art. 2:19 lid 1 onder c BW, waarin is bepaald dat een rechtspersoon wordt ontbonden na faillietverklaring door hetzij opheffing wegens gebrek aan baten, hetzij door insolventie. Zie ook B.F. Assink/W.J. Slagter, Compendium Ondernemingsrecht (Deel 1), 2013, § 21, p. 407.
Zie ook nr. 5 van de noot van P.M. Veder onder het vonnis van de rechtbank, JOR 2012/338, waar hij schrijft: ‘Maar ik vind het toch tamelijk ver gaan om het territorialiteitsbeginsel zo uit te leggen dat daaruit voortvloeit dat ook na afwikkeling van een faillissement in het buitenland, in Nederland een executoriale titel moet kunnen worden verkregen jegens de inmiddels niet meer bestaande voormalige failliet, die zich dan ook niet kan verweren, teneinde een schuldeiser in staat te stellen zich te verhalen op het in Nederland gelegen (inmiddels verkochte) vermogen van de voormalige failliet’. Ook C.G. van der Plas, JOR 2015/49, wijst er in nr. 9 van haar noot onder het arrest van het hof op dat het Russische recht beslissend is ‘zowel ten aanzien van het bestaan van Yukos Oil als ten aanzien van de mogelijkheden daartegen op te komen’ en dat sprake is van een ‘gekunsteldheid’ wanneer een procedure wordt gevoerd ‘tegen een naar het incorporatierecht niet bestaande rechtspersoon die hier – omwille van de onvoldane crediteuren – toch bestaat’.
Die non-existentie is ook onder ogen gezien door de rechtbank in de onderhavige zaak, zie rov. 4.6 van het vonnis van 4 juli 2012: ‘Promneftstroy heeft er terecht op gewezen dat onverkorte toepassing van het territorialiteitsbeginsel in dit geval leidt tot het – in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor – onwenselijke gevolg dat Yukos Oil zich tegen de vorderingen van Yukos Capital niet (meer) kan verweren’. De rechtbank is daaraan echter voorbijgegaan, omdat sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden (zie de opsomming in rov. 4.6, onder a t/m j).
Zie HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5630, NJ 2012/424, rov. 4.1.3: ‘Uit het voorgaande volgt dat [betrokkene 1] door het verlies van de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil hangende het hoger beroep, de bevoegdheid heeft verloren in die hoedanigheid beroep in cassatie in te stellen. (…)’.
Vgl. voor het Nederlandse recht: HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, RvdW 2013/173, rov. 3.3.4; conclusie A-G Timmerman, ECLI:NL:PHR:2004:AO2779, nr. 2.1-2.5, vóór HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2779, NJ 2004/330. Zie voor gevallen waarin een buitenlandse vennootschap als eisende partij is opgehouden te bestaan: Hof Amsterdam, 17 juli 2003, NIPR 2005/339 (Luxemburgse vennootschap in appel niet ontvankelijk, nu zij naar Luxemburgs recht is ontbonden); Rb. ’s-Gravenhage 7 februari 2001, NIPR 2001/293 (Duits recht van toepassing op de vraag of een Duitse Kommanditgesellschaft moet worden aangemerkt als een niet of niet meer bestaande rechtspersoon); Rb. Arnhem 24 september 2003, NIPR 2004/342 (Engels recht van toepassing op de vraag of een Engelse vennootschap heeft opgehouden te bestaan en of zij een vordering in rechte kan instellen).
Zie o.a. HR 13 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC3826, NJ 1988/941, m.nt. W.L. Haardt; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/49.
Zie HR 20 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2145, NJ 1996/749; conclusie A-G Strikwerda, ECLI:NL:PHR:2007:BA2925, nr. 10, vóór HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2925, RvdW 2007/559; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/60, die erop wijzen dat de beoordeling van de hoedanigheid van een procespartij van openbare orde is; Assink/Slagter, a.w., (Deel 1), 2013, § 7, p. 161. Zie voorts in algemene zin: R.P. Cleveringa, Spookpartijen, Mededelingen KNAW, nieuwe reeks, deel 30, no. 3, 1967, p. 88 e.v.