Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/24.2.1.7
24.2.1.7 Inbrengmethoden
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS364483:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Asser/Maeijer 5-V (thans 7-VII), 1995, nr. 54.
HR 24 januari 1947, NJ 1947/71 (Rouma-Levelt). Zie ook: Pitlo / Raaijmakers, Vennootschaps- en rechtspersonenrecht, Gouda Quint, Deventer, 2000, nr. 2.28, A.L. Mohr, Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, Gouda Quint, Deventer, 1998, blz. 35, en JJ.A. Hamers en L.P.W. van Vliet, Inleiding personenvennootschappen, Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2007, blz. 56-57.
Zie: MJ.G.C. Raaijmakers, noot onder HR 8 februari 1991, nr. 14 095, Ars Aequi 41 (1992) 3, blz. 167.
A.G. Lubbers, Het begrip vennootschap, de onderscheiding van vennootschappen in stille en openbare vennootschappen, de bijzondere vormen van vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, De NV 1973 nr. 51/6, blz. 75. Zie ook: Asser/Maeijer 5-V (thans 7-VII), 1995, nr. 38.
P.H.J. Essers, Personenvennootschappen en aanverwante rechtsvormen, Kluwer, Deventer, (losbl.), Algemeen deel III.2-3, paragraaf 2.2 en L.W. Sillevis, M.L.M. van Kempen en G.W.B. van Westen, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Kluwer, Deventer (losbl.), onderdeel 3.2.35.C.b1.
J.F.M. Giele en W.A. Vermeend, De vennootschap onder firma, Kluwer, Deventer, 1993, blz. 87.
Een uitzondering geldt voor zogenoemde “open commanditaire vennootschappen en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld”.
HR 28 september 1955, nr. 12 496, BNB 1955/343.
HR 26 juni 1957, nr. 13 189, BNB 1957/267 (Wisselink). Zie ook: P.H.J. Essers, Personenvennootschappen en aanverwante rechtsvormen, Kluwer, Deventer, (losbl.), Algemeen deel III.2-5, paragraaf 2.3.3.
HR 26 juni 1957, nr. 13 189, BNB 1957/267 (Wisselink). Zie ook: J.F.M. Giele en W.A. Vermeend, De vennootschap onder firma, Kluwer, Deventer, 1993, blz. 87 en L.W. Sillevis, M.L.M. van Kempen en G.W.B. van Westen, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Kluwer, Deventer (losbl.), onderdeel 3.2.35.C.b3.
HR 16 december 1959, nr. 14 092, BNB 1960/34.
HR 26 juni 1957, nr. 13 189, BNB 1957/267 (Wisselink).
Zie voor enige andere methodes die in de praktijk worden gebruikt: L.W. Sillevis, M.L.M. van Kempen en G.W.B. van Westen, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Kluwer, Deventer (losbl.), onderdeel 3.2.35.C.f.
Zie onder meer: J.F.M. Giele en W.A. Vermeend, De vennootschap onder firma, Kluwer, Deventer, 1993, blz. 87 e.v., L.W. Sillevis, M.L.M. van Kempen en G.W.B. van Westen, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Kluwer, Deventer (losbl.), onderdeel 3.2.35. e.v., Fiscale encyclopedie De Vakstudie, Wet op de Inkomstenbelasting 2001, Kluwer, Deventer (losbl.), art. 3.8, aant. 30.
HR 16 december 1959, nr. 14 092, BNB 1960/34.
J.F.M. Giele en W.A. Vermeend, De vennootschap onder firma, Kluwer, Deventer, 1993, blz. 117.
Opgemerkt zij dat deze fiscale vennootschapsbalans van A irrelevant is voor de fiscale positie van B. In de praktijk wordt doorgaans een fiscale vennootschapsbalans opgesteld die gelijk is aan de fiscale balans van A. Zie hierover: L.W. Sillevis, M.L.M. van Kempen en G.W.B. van Westen, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Kluwer, Deventer (losbl.), onderdeel 3.2.35.C.c.2
Zie: HR 10 april 1957, nr. 13 189, BNB 1957/266. Zie ook: J.F.M. Giele en W.A. Vermeend, De vennootschap onder firma, Kluwer, Deventer, 1993, blz. 121.
Opgemerkt zij dat deze fiscale vennootschapsbalans van A irrelevant is voor de fiscale positie van B.
Het is van belang te onderkennen dat civielrechtelijk met de inbreng in een OV of in een CV de inbrengende vennoot een vermogensbestanddeel in een zodanige positie ten aanzien van de gezamenlijke vennoten brengt dat de bestuursbevoegde vennoten namens de vennootschap daarover de macht uit kunnen oefenen, zij het dat deze macht zal zijn begrensd ingeval niet de juridische eigendom is ingebracht.1 De inbreng heeft niet ten doel vermogensverschuivingen tussen de vennoten te bewerkstelligen.2 Inbreng is ook iets anders dan het verrichten van een prestatie jegens de vennootschap tegen een vergoeding. Er is geen sprake van een ruilverhouding ( “do ut des”) maar een verhouding die gericht is op samenwerking.3 Inbreng impliceert dat iets voor het gemeenschappelijke doel wordt afgestaan. Dit is iets anders dan het door de vennootschap aankopen of huren van goederen of in dienst nemen van personeel. Daaraan ontbreekt het element van afstand, zodat dit geen inbreng kan vormen.4 Om die reden plegen vennoten op hun kapitaalrekening gecrediteerd te worden voor hun inbreng. Aldus vindt een boekhoudkundige vastlegging plaats van het gegeven dat partijen iets voor het gemeenschappelijke doel hebben afgestaan, en niet aan elkaar hebben overgedragen. Een kapitaalrekening geeft de aanspraak van een vennoot op het vennootschapsvermogen bij uittreden of ontbinding weer.5
Van goederen kan ofwel de volle eigendom, ofwel de economische eigendom, ofwel het genot worden ingebracht. Brengt een vennoot de volle eigendom in, dan worden vennoten mede-eigenaar van het ingebrachte vermogensbestanddeel. Inbreng van de economische eigendom houdt in dat de juridische eigendom in handen blijft van de inbrengende vennoot, maar dat het gebruik en het risico van waardeveranderingen van het ingebrachte vermogensbestanddeel aan de vennootschap toekomen. Inbreng van het genot van een goed houdt in dat slechts het gebruik van een vermogensbestanddeel wordt ingebracht. De juridische eigendom alsmede de economische eigendom blijft dan bij de inbrengende vennoot. Deze laatste variant verschilt in weinig met het op basis van een nevencontract tegen vergoeding ter beschikking stellen (verhuren) van een vermogensbestanddeel aan de vennootschap.6
Bij de wijze waarop de inbreng plaatsvindt, spelen fiscale overwegingen een belangrijke rol. Bedacht moet worden dat in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting de personenvennootschap in de regel transparant is. De vennootschap is zelf géén belastingplichtige voor deze directe belastingen.7 Zie hierover deel II, hoofdstuk 11. Met name wanneer inbreng van de volledige eigendom of van de economische eigendom plaatsvindt, is heffing van inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting imminent. Zoals ik in deel II, hoofdstuk 11 heb aangegeven wordt de inbrengende vennoot, die belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, geacht deels zijn onderneming voort te zetten (mits de vennootschap als voortzetting van zijn onderneming gezien kan worden)8 en deels zijn onderneming aan de andere vennoten over te dragen.9 De omvang van de vervreemding wordt gevormd door het percentage van de winst dat aan de overige vennoten toekomt maal de gerealiseerde meerwaarde.10 Voor het gedeelte van zijn onderneming dat de vennoot geacht wordt voort te zetten, realiseert de vennoot her-waarderingswinst, indien vermogensbestanddelen die op zijn persoonlijke balans tegen boekwaarde zijn opgenomen, tegen de hogere werkelijke waarde op de openingsbalans van de vennootschap worden opgenomen. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat de herwaardering in de commerciële boekhouding een verplichting tot fiscale herwaardering met zich meebrengt.11 Voor het gedeelte van zijn onderneming dat de vennoot geacht wordt over te dragen, realiseert de vennoot stakingswinst, indien bij deze overdracht stille reserves tot uitdrukking komen.12
Het volgende gestileerde voorbeeld moge het bovenstaande verduidelijken. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de situatie in onderstaand voorbeeld zich in de praktijk niet snel voor zal doen, juist vanwege de fiscale gevolgen die daaraan verbonden zijn. De in dit voorbeeld gehanteerde bedragen zijn gefingeerd, en dienen louter ter illustratie.
Voorbeeld 1: Inbreng tegen werkelijke waarde
Ondernemer A en ondernemer B drijven ieder een eenmanszaak. Zij wensen een partiële samenwerking tot stand te brengen, en richten daartoe een OV op. A brengt een bedrijfspand in en B brengt € 300.000 aan contanten in. De boekwaarde van het pand van A bedraagt € 300.000. De werkelijke waarde van het pand bedraagt € 400.000. In het pand is dus een stille reserve besloten van € 100.000. A en B komen overeen dat A het pand voor de werkelijke waarde in zal brengen. De winst uit de vennootschap zal worden verdeeld in de verhouding 2/3 A en 1/3 B.
De partiële fiscale balans van A ter bepaling van de normale jaarwinst vóór inbreng in de vennootschap ziet er als volgt uit:
Pand
300.000
Kapitaal A
300.000
300.000
300.000
Indien A het pand tegen werkelijke waarde inbrengt in de vennootschap dan ziet de commerciële openingsbalans van de vennootschap er als volgt uit:
Pand
400.000
Kapitaal A
400.000
Kas
400.000
Kapitaal B
400.000
800.000
800.000
De fiscale vennootschapsbalans van A ziet er dan na inbreng in de vennootschap als volgt uit:
Pand
400.000
Kapitaal A
400.000
Kas
400.000
Kapitaal B
400.000
800.000
800.000
De fiscale vennootschapsbalans van B ziet er dan na inbreng in de vennootschap als volgt uit:
Pand
400.000
Kapitaal B
400.000
Kas
400.000
Kapitaal A
400.000
800.000
800.000
Doordat A het pand tegen de werkelijke waarde inbrengt, realiseert hij een herwaarderingswinst. Het pand dat voorheen in zijn boeken stond voor € 300.000 (boekwaarde), staat na herwaardering voor € 400.000 (werkelijke waarde) op zijn balans. Deze her-waarderingswinst behoort tot zijn jaarwinst. De herwaarderingswinst bedraagt 2/3 van de stille reserve, te weten € 66.667, aangezien hij voor 2/3 geacht wordt zijn onderneming voort te zetten. Voor het 1/3 deel, wordt A geacht zijn onderneming aan B te hebben overgedragen. Dit heeft geresulteerd in een stakingswinst van € 33.333, doordat hij geacht wordt 1/3 van het pand aan B te hebben overgedragen, waarbij de stille reserve tot uitdrukking is gekomen.
Om belastingheffing in gevallen als bovenstaande te voorkomen, worden in de praktijk bij inbreng van de volledige eigendom of de economische eigendom (onder andere) bijzondere inbrengmethoden toegepast. In paragrafen 24.4.8.5.10 en 24.4.8.5.11 bespreek ik de btw-gevolgen van enige bijzondere inbrengmethoden. Met name de methodes “inbreng tegen boekwaarde met verrekening van stille reserves en goodwill buiten de boeken om” en “creditering tegen boekwaarde onder voorbehoud van de stille reserves” dienen in het kader van dit onderzoek besproken te worden.13 Daarbij ga ik uit van ondernemers voor de inkomstenbelasting. Mutatis mutandis geldt hetgeen voor deze ondernemers, in beginsel ook voor aan de vennootschapsbelasting onderworpen belastingplichtigen. Ik merk op dat, omwille van de leesbaarheid en vanwege het feit dat dit onderzoek zich richt op de heffing van btw, ik me genoodzaakt zie, me op deze plaats te beperken tot de hoofdlijnen. In de praktijk zijn diverse variaties op de hierna te bespreken thema’s denkbaar. Ik verwijs daarvoor naar de gedetailleerde literatuur op dit vlak.14
Door in te brengen tegen boekwaarde met verrekening van stille reserves en goodwill buiten de boeken om, kan herwaarderingswinst worden voorkomen.15 Stakingswinst wordt er overigens niet mee voorkomen.16 Deze inbrengmethode houdt in wezen in dat de ene vennoot de vermogensbestanddelen tegen boekwaarde inbrengt, maar voor de stille reserves door middel van een rechtstreekse betaling buiten de vennootschap om door de overige vennoten wordt gecompenseerd. Het bovenstaande kan door middel van het volgende gestileerde voorbeeld worden verduidelijkt. Het voorbeeld sluit zoveel mogelijk aan bij het vorige (voorbeeld 1). De gehanteerde bedragen zijn gefingeerd, en dienen louter ter illustratie.
Voorbeeld 2: Inbreng tegen boekwaarde met verrekening van stille reserves en goodwill buiten de boeken om
Ondernemer A en ondernemer B drijven ieder een eenmanszaak. Zij wensen een partiële samenwerking tot stand te brengen, en richten daartoe een OV op. A brengt een bedrijfspand in en B brengt € 100.000 aan contanten in. De boekwaarde van het pand van A bedraagt € 300.000. De werkelijke waarde van het pand bedraagt € 400.000. In het pand is dus een stille reserve besloten van € 100.000. A en B komen overeen dat A het pand voor de boekwaarde in zal brengen. De winst uit de vennootschap zal worden verdeeld in de verhouding 2/3 A en 1/3 B. Aangezien B door middel van de winstverhouding (zie BNB 1957/267) voor 1/3 in de stille reserves is gerechtigd, verstrekt B een vergoeding van € 33.333 aan A. De stille reserves worden aldus buiten de boeken om verrekend.
De partiële fiscale balans van A ter bepaling van de normale jaarwinst vóór inbreng in de vennootschap ziet er als volgt uit:
Pand
300.000
Kapitaal A
300.000
300.000
300.000
Indien A het pand tegen boekwaarde inbrengt in de vennootschap dan ziet de commerciele openingsbalans van de vennootschap er als volgt uit:
Pand
300.000
Kapitaal A
300.000
Kas
100.000
Kapitaal B
100.000
400.000
400.000
De fiscale vennotschapsbalans van A ziet er dan na inbreng in de vennootschap als volgt uit17:
Pand
300.000
Kapitaal A
300.000
Kas
100.000
Kapitaal B
100.000
400.000
400.000
De fiscale vennootschapsbalans van B ziet er dan na inbreng in de vennootschap als volgt uit:
Pand
300.000
Kapitaal B
133.333
Kas
100.000
Kapitaal A
366.667
400.000
400.000
Doordat A het pand tegen de boekwaarde inbrengt, realiseert hij géén herwaarderingswinst. De betaling die B aan A buiten de vennootschap in privé doet (€ 33.333), vormt voor A stakingswinst.
In het geval partijen kiezen voor de methode van inbreng tegen boekwaarde met voorbehoud van de stille reserves, kan zowel herwaarderingswinst als stakingswinst worden voorkomen. Deze methode voorziet in een inbreng tegen boekwaarde, zonder dat de stille reserves (en goodwill) worden overgedragen aan de andere vennoot (vennoten).18 Hierdoor kan de waarde van de stille reserves (en goodwill) pas worden belast wanneer de vennootschap het (destijds) ingebrachte vermogensbestanddeel vervreemdt of wanneer de inbrenger uittreedt, voor zover de stille reserves bij inbreng reeds aanwezig waren en nog steeds aanwezig zijn bij realisatie. De inbrengende vennoot die de stille reserves (en goodwill) voorbehoudt, kan dus niet voor de waarde daarvan worden belast, aangezien hij herwaarderingswinst noch overdrachtswinst realiseert. Onderstaand voorbeeld moge dit verduidelijken:
Voorbeeld 3. Inbreng tegen boekwaarde met voorbehoud van stille reserves
Ondernemer A en ondernemer B drijven ieder een eenmanszaak. Zij wensen een partiële samenwerking tot stand te brengen, en richten daartoe een OV op. A brengt een bedrijfspand in en B brengt € 200.000 aan contanten in. De boekwaarde van het pand van A bedraagt € 300.000. De werkelijke waarde van het pand bedraagt € 400.000. In het pand is dus een stille reserve besloten van € 100.000. A en B komen overeen dat A het pand voor de boekwaarde in zal brengen met een voorbehoud van de stille reserve. De winst uit de vennootschap zal worden verdeeld in de verhouding 2/3 A en 1/3 B. A behoudt de stille reserve van € 100.000 voor.
De partiële fiscale balans van A ter bepaling van de normale jaarwinst vóór inbreng in de vennootschap ziet er als volgt uit:
Pand
300.000
Kapitaal A
300.000
300.000
300.000
Indien A het pand tegen boekwaarde inbrengt in de vennootschap dan ziet de commerciële openingsbalans van de vennootschap er als volgtuit:
Pand
300.000
Kapitaal A
300.000
Kas
200.000
Kapitaal B
200.000
500.000
500.000
De fiscale vennotschapsbalans van A ziet er dan na inbreng in de vennootschap als volgt uit19:
Pand
300.000
Kapitaal A
300.000
Kas
200.000
Kapitaal B
200.000
500.000
500.000
De fiscale vennootschapsbalans van B ziet er dan na inbreng in de vennootschap als volgt uit:
Pand
300.000
Kapitaal B
200.000
Kas
200.000
Aanspraak A
300.000
500.000
500.000
Vennoot A draagt de stille reserve in het pand niet over. Hij maakt dus noch herwaarderingswinst, noch overdrachtswinst.