Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/24.2.6
24.2.6 Ondervennootschap (ondermaatschap)
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS371739:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Wj. Slagter e.a., Personenassociaties, Kluwer, Deventer (losbl.), onderdeel 1, hoofdstuk 2, paragraaf 16, nr. 1 (Ondermaatschap).
In het verleden is de “ondermaatschap” bedacht om het probleem te ondervangen dat beroepseisen (bijvoorbeeld in de medische sector en de advocatuur) of persoonlijke dan wel zakelijke verhoudingen in de weg stonden aan de vorming van een maatschap of Vof. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de ondermaat voor de heffing van inkomstenbelasting als ondernemer is aan te merken (zie onder andere: HR 12 februari 1997, nr. 30 752, BNB 1997/173, HR 12 februari 1997, nr. 31 041, BNB 1997/174 en HR 12 februari 1997, nr. 31 394, BNB 1997/176). Door het aangaan van een ondermaatschap konden ondernemersfaciliteiten in de inkomstenbelasting beschikbaar komen voor de ondermaat. Thans geldt op grond van art. 3.6 lid 2 onderdeel a Wet IB 2001 dat de ondermaat (die niet tevens in de “bovenmaatschap” participeert), niet aan het urencriterium voldoet. Aldus staan de faciliteiten thans niet meer open voor de participanten in de ondermaatschap. Zie: L.W. Sillevis, M.L.M. van Kempen en G.W.B. van Westen, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Kluwer, Deventer (losbl.), onderdeel 3.2.5.A.
A.L. Mohr, Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, Gouda Quint, Deventer, 1998, blz. 50. L.W. Sillevis, M.L.M. van Kempen en G.W.B. van Westen, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Kluwer, Deventer (losbl.), onderdeel 3.2.5.A merken de ondermaatschap als een potovereenkomst aan.
A.L. Mohr, Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, Gouda Quint, Deventer, 1998, blz. 50.
Art. 7A:1678 BW stond toe dat een vennoot met een derde (de “ondervennoot”) een overeenkomst sloot waarbij deze derde werd aangenomen als deelgenoot in het aandeel, dat de vennoot in de maatschap (vennootschap) had.1 Een dergelijke overeenkomst wordt aangeduid als “ondermaatschap”.2 Art 7A:1678 BW komt te vervallen met de inwerkingtreding van titel 7.13 BW.
Met de werkelijke maatschap (vennootschap) heeft een overeenkomst van ondermaatschap niet veel van doen. Het heeft uitsluitend werking tussen de vennoot en de betrokken derde. De vennoten in de hoofdmaatschap hoeven geen acht te slaan op de overeenkomst van ondermaatschap, die ondervennoot met de vennoot heeft gesloten. In wezen betreft het een participatieovereenkomst (zie hoofdstuk 21 over transacties voor gezamenlijke rekening en andere participatieovereenkomsten) tussen de croupier en de vennoot.3 Doorgaans zal een ondermaatschap op zichzelf niet als een overeenkomst van vennootschap zijn aan te merken.4 Vanwege dit gegeven en het feit dat een regeling voor de ondermaatschap niet is opgenomen in titel 7.13 BW, blijft de ondermaatschap verder buiten beschouwing in dit onderzoek.