Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/24.2.1.4
24.2.1.4 Vermogensrechtelijk voordeel behaald met behulp van inbreng door allen
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS371759:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 7:805 lid 3 BW wetsvoorstel personenvennootschappen.
Het doel van partijen is het gezamenlijk behalen van vermogensrechtelijk voordeel. Het middel daartoe is de inbreng. Zie ook: Kamerstukken II, 2002/03, 28 746, nr. 3 (MvT), blz. 7.
Art. 7:805 lid 1 BW luidt: “De inbreng waartoe iedere vennoot is gehouden, bestaat uit het ten behoeve van de samenwerking leveren van een prestatie, in het bijzonder uit het ter beschikking stellen van geld, goederen, genot van goederen of arbeid”. Vgl. ex art. 7A:1662 lid 1 BW, “De inbreng van de vennoot kan bestaan in geld, goederen, genot van goederen en arbeid”.
Zie: Wj. Slagter e.a., Personenassociaties, Kluwer, Deventer (losbl.), onderdeel 1, hoofdstuk 1, paragraaf 6, nr. 9 (Bijzondere vormen van inbreng). Een schuld kan overigens wel deel uitmaken van de inbreng van een onderneming (HR 9 april 1958, NJ 1958/331).
Vgl. Kamerstukken 2002/03, 28 746, nr. 3 (MvT), blz. 12.
A.L. Mohr, Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, Gouda Quint, Deventer, 1998, blz. 49.
Asser/Maeijer 5-V (thans 7-VII), 1995, nr. 32.
Kamerstukken II, 2002/03, 28 746, nr. 3 (MvT), blz. 7. Zie ook: L.L.M. Prinsen, Inbreng, goederen-rechtelijke gevolgen en aansprakelijkheid, in: M.J.G.C. Raaijmakers en G.J.H. van der Sangen (red.), Herziening persoonsgebonden ondernemingsvormen, Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2003, blz. 62.
Asser/Maeijer 5-V (thans 7-VII), 1995, nr. 38. Vgl. M.J.G.C. Raaijmakers, noot onder HR 8 februari 1991, nr. 14 095, Ars Aequi 41 (1992) 3, blz. 167.
Art. 7:805 lid 1 BW wetsvoorstel personenvennootschappen.
Vgl. A.G. Lubbers, Het begrip vennootschap, de onderscheiding van vennootschappen in stille en openbare vennootschappen, de bijzondere vormen van vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, De NV 1973 nr. 51/6, blz. 75.
Hierin valt een algemeenheid van goederen en schulden te onderkennen, waarop de vennoten overdraagbare subjectieve rechten hebben. Zie: Pitlo / Raaijmakers, Ondernemingsrecht, Kluwer, Deventer, 2006, blz. 33 en blz. 498.
Het vermogensrechtelijk voordeel voor alle vennoten moet behaald worden door middel van inbreng door ieder van de vennoten. Inbreng is kenmerkend voor personenvennootschappen. Zonder inbreng bestaat een vennootschap niet. Onder de werking van titel 7.13 BW is de inbreng onderdeel van de definitie van het begrip “vennootschap” van (het voorgestelde) art. 7:800, lid 1 BW. Iedere vennoot kan de nakoming van de inbrengverplichting door de andere vennoten vorderen.1 Inbreng is geen doel op zich. Inbreng is een middel tot het bereiken van het vennootschappelijke doel: het behalen van vermogensrechtelijk voordeel.2 Er dient een causaal verband te bestaan tussen de inbreng en het behaalde vermogensrechtelijke voordeel.
De vennoten kunnen aan hun verplichting tot inbreng voldoen door geld, goederen, genot van goederen en / of arbeid in te brengen.3 Een louter negatieve inbreng (de inbreng van een verplichting, een schuld) wordt niet als een geldige inbreng geaccepteerd.4 De inbreng moet een positieve inbreng zijn, die bijdraagt aan de verwezenlijking van het vennootschappelijke doel. Een verplichting om iets na te laten, is om die reden geen prestatie, waarmee aan de inbrengverplichting kan worden voldaan, tenzij deze verplichting wordt ingebracht tezamen met iets anders dat wél vatbaar is voor inbreng.5
Vanwege de eis dat de inbreng positief moet zijn, is in de literatuur getwijfeld over het antwoord op de vraag of een kostenmaatschap (kostenvennootschap) als vennootschap is aan te merken.6 Maeijer meent dat een zuivere kostenmaatschap niet snel voor zal komen. Hij verwacht dat ook bij een kostenmaatschap hier toch ook enige activiteit te bespeuren zal zijn om door een of andere, zij het minimale vorm van inbreng een kostenvermindering voor de vennoten te realiseren. Aangezien een kostenvermindering als een vermogensrechtelijk voordeel is aan te merken (zie hiervoor, paragraaf 24.2.1.2) en dit voordeel dan door middel van (een minimale) inbreng is gerealiseerd, meent hij dat in zoverre geen beletselen aanwezig zijn om het samenwerkingsverband als een maatschap (vennootschap) aan te merken.7 Ook de wetgever lijkt van dit uitgangspunt uit te gaan.8 Zie over de kostenmaatschap nader: paragraaf 24.2.5.
Van inbreng is geen sprake, indien in wezen een prestatie aan de vennootschap in ruil voor een tegenprestatie wordt verricht.9 De prestatie moet worden verricht ten behoeve van de samenwerking, wil van inbreng sprake zijn.10 Steeds zal dus moeten worden bezien of er iets voor het gemeenschappelijke doel wordt afgestaan of dat het een prestatie tegen vergoeding jegens de vennootschap betreft.11
Wanneer vennoten geld of goederen in een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid (OV / CV) inbrengen, dan gaat het ingebrachte in beginsel aan de vennoten gezamenlijk toebehoren. Er ontstaat dan een goederengemeenschap.12 In het geval van een inbreng in een vennootschap met rechtspersoonlijkheid (een OVR / CVR), gaat het ingebrachte evenwel tot het vermogen van de vennootschap behoren. Het is aldus nuttig de inbreng in een OV / CV, afzonderlijk van de inbreng in een OVR / CVR, te beschouwen.