Ook de Hoge Raad verwees in het arrest naar de conclusie van Knigge (ECLI:NL:PHR:2011:BO6742), waarin met betrekking tot het vereiste dat de verklaring “op de griffie” wordt afgelegd de strekking en achtergronden helder voor het voetlicht worden gebracht.
HR, 23-11-2021, nr. 20/01689
ECLI:NL:HR:2021:1742
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-11-2021
- Zaaknummer
20/01689
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1742, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑11‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:897
ECLI:NL:PHR:2021:897, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑10‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1742
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑02‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0352
Uitspraak 23‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Schuldheling, art. 417bis Sr. Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b., omdat het te laat is ingesteld, art. 408.1.b Sv. Hof gaat niet in op verweer dat verdachte ervan uitging dat hij rechtsgeldig hoger beroep had ingesteld door tegen Pr te zeggen dat hij hoger beroep instelt. HR: Als duidelijk en gemotiveerd het verweer is gevoerd dat een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, moet de rechter bij verwerping daarvan uitdrukkelijk de redenen van die beslissing geven (vgl. HR:2005:AR3700). Oordeel van het hof is, gelet op wat door en namens verdachte naar voren is gebracht, niet toereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01689
Datum 23 november 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 mei 2020, nummer 23-000552-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J. Sneller, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep.
2.2.1
De verdachte is bij vonnis van de politierechter van 23 januari 2020 op tegenspraak veroordeeld ter zake van schuldheling. Tegen dit vonnis heeft de verdachte op 20 februari 2020 hoger beroep ingesteld.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat uit de stukken van het dossier blijkt dat de verdachte op 23 januari 2020 op tegenspraak is veroordeeld door de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep dat op 20 februari 2020 is ingesteld zou derhalve niet ontvankelijk zijn.
De verdachte voert aan dat hij tijdens de zitting heeft gevraagd of hij in hoger beroep mag gaan. De rechter heeft gezegd dat dit mag. Toen heeft hij aangegeven bij deze hoger beroep in te stellen. Verder geeft de verdachte aan dat hij zonder zijn advocaat was en er van uit ging op de juiste wijze hoger beroep te hebben ingesteld. Hij wist niet welke procedure hij verder moest volgen. Hij ging ervan uit dat alles goed is gegaan. Het klopt, aldus de verdachte, dat hij dezelfde dag nog contact heeft gehad met zijn advocaat, maar die heeft niet geïnformeerd of op de juiste wijze hoger beroep was ingesteld. Die ging ervan uit dat dat correct was gedaan.
De advocaat-generaal voert het woord en leest zijn vordering voor. Hij vordert dat de verdachte, wegens overschrijding van de appeltermijn, niet ontvankelijk zal worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. De dagvaarding heeft de verdachte in persoon ontvangen. De verdachte is op 23 januari 2020 bekend geworden met het vonnis en heeft niet binnen veertien dagen appel ingesteld. De advocaat-generaal verwijst in dat verband naar de informatie op de achterzijde van de dagvaarding.
De raadsman voert aan dat de verdachte in persoon heeft laten weten dat hij in hoger beroep ging, zoals hem dit is voorgehouden. Men had hem er op moeten wijzen dat hij beneden, dat wil zeggen bij de griffie, hoger beroep moest instellen. Hij mocht er op vertrouwen op de juiste wijze hoger beroep te hebben ingesteld.
De verdachte voegt daaraan toe dat het meer dan duidelijk was dat hij hoger beroep aantekende.”
2.2.3
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 23 januari 2020 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam.
De verdachte is op 23 januari 2020 ter terechtzitting verschenen en is bij vonnis op tegenspraak veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 20 februari 2020.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.”
2.3
Als duidelijk en gemotiveerd het verweer is gevoerd dat een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, moet de rechter bij verwerping daarvan uitdrukkelijk de redenen van die beslissing geven (vgl. HR 22 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR3700).
2.4
Het oordeel van het hof is, gelet op wat door en namens de verdachte naar voren is gebracht, niet toereikend gemotiveerd. Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, is het gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2021.
Conclusie 05‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Ontvankelijkheid van de verdachte in het ingestelde hoger beroep. Verweer dat de verdachte meende op rechtsgeldige wijze hoger beroep te hebben ingesteld door ten overstaan van de politierechter te verklaren dat hij in hoger beroep ging. Verontschuldigbare termijnoverschrijding? De AG stelt zich op het standpunt dat het hof heeft verzuimd de verwerping van dit verweer met redenen te omkleden. De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01689
Zitting 5 oktober 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
Inleiding
Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 19 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2020, waarbij de verdachte wegens “schuldheling” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven dagen.
Namens de verdachte heeft mr. J.J. Sneller, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel is gericht tegen de beslissing van het hof om de verdachte in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2020 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat uit de stukken van het dossier blijkt dat de verdachte op 23 januari 2020 op tegenspraak is veroordeeld door de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep dat op 20 februari 2020 is ingesteld zou derhalve niet ontvankelijk zijn.
De verdachte voert aan dat hij tijdens de zitting heeft gevraagd of hij in hoger beroep mag gaan. De rechter heeft gezegd dat dit mag. Toen heeft hij aangegeven bij deze hoger beroep in te stellen.
Verder geeft de verdachte aan dat hij zonder zijn advocaat was en er van uit ging op de juiste wijze hoger beroep te hebben ingesteld. Hij wist niet welke procedure hij verder moest volgen. Hij ging ervan uit dat alles goed is gegaan. Het klopt, aldus de verdachte, dat hij dezelfde dag nog contact heeft gehad met zijn advocaat, maar die heeft niet geïnformeerd of op de juiste wijze hoger beroep was ingesteld. Die ging ervan uit dat dat correct was gedaan.
De advocaat-generaal voert het woord en leest zijn vordering voor. Hij vordert dat de verdachte, wegens overschrijding van de appeltermijn, niet ontvankelijk zal worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. De dagvaarding heeft de verdachte in persoon ontvangen. De verdachte is op 23 januari 2020 bekend geworden met het vonnis en heeft niet binnen veertien dagen appel ingesteld. De advocaat-generaal verwijst in dat verband naar de informatie op de achterzijde van de dagvaarding.
De raadsman voert aan dat de verdachte in persoon heeft laten weten dat hij in hoger beroep ging, zoals hem dit is voorgehouden. Men had hem er op moeten wijzen dat hij beneden, dat wil zeggen bij de griffie, hoger beroep moest instellen. Hij mocht er op vertrouwen op de juiste wijze hoger beroep te hebben ingesteld.
De verdachte voegt daaraan toe dat het meer dan duidelijk was dat hij hoger beroep aantekende.
Na beraad in raadkamer wordt het onderzoek ter terechtzitting gesloten en deelt de voorzitter de uitspraak direct mede […].”
5. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 23 januari 2020 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is op 23 januari 2020 ter terechtzitting verschenen en is bij vonnis op tegenspraak veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 20 februari 2020.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.”
6. Het middel zelf behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte te laat hoger beroep heeft ingesteld, onjuist is, aangezien de verdachte door ter terechtzitting in eerste aanleg, na de behandeling van de zaak en nadat hem mondeling de uitspraak (het vonnis) is meegedeeld en hem de mogelijkheid is geboden van dat vonnis binnen veertien dagen in beroep te komen, onmiddellijk ten overstaan van eenieder heeft verklaard dat hij hoger beroep wilde instellen, zodat de verdachte dit rechtsmiddel tijdig en op de juiste wijze heeft aangewend.
7. Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld. Art. 449, eerste lid, Sv houdt in dat hoger beroep wordt ingesteld door een verklaring af te leggen “op de griffie” van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gegeven. In HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6742 heeft de Hoge Raad naar aanleiding van een soortgelijke klacht geoordeeld dat de stelling dat de verdachte, door ter terechtzitting ten overstaan van de politierechter en de griffier te kennen te geven dat hij tegen het vonnis van de politierechter hoger beroep wilde instellen, tijdig en rechtsgeldig hoger beroep heeft ingesteld, niet als juist kan worden aanvaard. Ik zie geen reden van de in die zaak gevolgde lijn thans af te wijken en verwijs daarvoor graag naar de lezenswaardige en aan dat arrest voorafgaande conclusie van mijn toenmalige ambtgenoot Knigge.1.
8. De toelichting op het middel volgt evenwel nog een ander spoor. Daarin valt onder meer te lezen dat bij de verdachte “het gerechtvaardigd vertrouwen [is] ontstaan dat hij tijdig en juist hoger beroep heeft ingesteld”. De steller van het middel heeft zeven bijlagen bijgevoegd die dat standpunt willen onderbouwen. In dat licht bezien – en met enige welwillendheid – meen ik dat in het middel de klacht moet worden gelezen dat het oordeel van het hof dat de termijnoverschrijding bij het instellen van het hoger beroep niet verontschuldigbaar is geweest, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onbegrijpelijk is of ontoereikend is gemotiveerd.
9. Deze in het middel vervatte klacht heeft beduidend betere papieren. Ik licht dit hieronder toe.
10. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep door de verdachte in de regel betekent dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen, en dat dit gevolg daaraan uitsluitend niet kan worden verbonden indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.2.Is duidelijk en gemotiveerd het verweer gevoerd dat een termijn voor het instellen van hoger beroep verontschuldigbaar is overschreden, dan is de rechter verplicht bij verwerping van dit verweer zijn beslissing uitdrukkelijk en met redenen omkleed te nemen.3.
11. De Hoge Raad heeft zich er niet ongevoelig voor getoond dat ter terechtzitting in eerste aanleg bij de niet van rechtsbijstand voorziene verdachte verwarring kan ontstaan, doordat de rechter hem op de voet van art. 381, eerste lid, Sv opmerkzaam zal maken op zijn recht om afstand te doen van de mogelijkheid hoger beroep in te stellen, doch, indien de verdachte zegt daarvan geen afstand te doen, de wet de rechter er dan niet toe verplicht de verdachte er op te wijzen op welke wijze het hoger beroep dient te worden ingesteld. Een dergelijk misverstand werd ter beoordeling aan de Hoge Raad voorgelegd in diens arrest van 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7694, NJ 2010/585, m.nt. Buruma. De verdachte voerde ter terechtzitting in hoger beroep aan dat hij tegenover de politierechter op de vraag of hij afstand deed van zijn recht op het instellen van hoger beroep had gezegd dat hij in hoger beroep ging, en dat hij dacht dat dit toereikend was. Vervolgens had de verdachte pas nadat hij contact had gehad met zijn raadsman en hij erachter was gekomen dat zijn verklaring ter terechtzitting onvoldoende was, alsnog hoger beroep ingesteld, aldus het verweer. Het hof verklaarde de verdachte op de voet van art. 408, eerste lid aanhef en onder b, Sv niet-ontvankelijk omdat het beroep te laat was ingesteld. Het hof had daarbij evenwel verzuimd te responderen op het verweer van de verdachte, welk verweer bezwaarlijk anders kon worden verstaan dan als een beroep op verontschuldigbaarheid van de termijnoverschrijding. Het voorgestelde cassatiemiddel was, voor zover het daarover klaagde, dan ook gegrond. Daarbij merkte de Hoge Raad op dat het hof bij de beoordeling van het verweer had behoren te betrekken dat de verdachte in eerste aanleg niet door een raadsman werd bijgestaan en voorts dat de wet er niet in voorziet dat een verdachte die, nadat hem op de voet van art. 381 Sv de gelegenheid is geboden om afstand te doen van het openstaande rechtsmiddel, ten overstaan van de politierechter verklaart dat hij het rechtsmiddel wenst aan te wenden, door die rechter wordt ingelicht omtrent de formaliteiten die daartoe moeten worden vervuld.
12. In de zaak die leidde tot de hiervoor (in een wat ander verband) al genoemde uitspraak van 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6742 had de verdediging in hoger beroep eveneens, subsidiair, het standpunt ingenomen dat bij de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat hij door middel van een verklaring ter terechtzitting hoger beroep kon instellen.4.Het hof had op het gevoerde verweer wel gerespondeerd en overwogen dat, al aangenomen dat de politierechter de door de raadsman genoemde woorden had uitgesproken, dit niet meebrengt dat daardoor bij de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat hij rechtsgeldig hoger beroep had ingesteld. Daarbij had het hof gewezen op de wettelijke bepalingen omtrent de wijze waarop hoger beroep moet worden ingesteld en op de informatie die ten aanzien van het instellen van hoger beroep was vermeld op de achterzijde van de inleidende dagvaarding. De Hoge Raad achtte deze verwerping ontoereikend gemotiveerd. Het hof had bij de beoordeling van het verweer immers behoren te betrekken dat de verdachte in eerste aanleg niet door een raadsman werd bijgestaan en voorts dat de wet er niet in voorziet dat een verdachte die, nadat hem op de voet van art. 381 Sv de gelegenheid is geboden om afstand te doen van het openstaande rechtsmiddel, ten overstaan van de politierechter verklaart dat hij het rechtsmiddel wenst aan te wenden, door die rechter wordt ingelicht omtrent de formaliteiten die daartoe moeten worden vervuld. Aan het motiveringsgebrek deed niet af de door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat op de achterzijde van de inleidende dagvaarding aan de verdachte reeds op voorhand bekend was gemaakt op welke wijze en op welke locatie hij hoger beroep kon instellen.5.
13. In de onderhavige zaak heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd (i) dat hij ter terechtzitting in eerste aanleg is verschenen zonder advocaat, (ii) dat hij ten overstaan van de politierechter heeft aangegeven “bij deze” hoger beroep in te stellen en (iii) dat hij ervan uitging dat hij daarmee op de juiste wijze hoger beroep had ingesteld.6.De raadsman van de verdachte heeft op diezelfde terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte had moeten worden geïnformeerd over de wijze waarop hij hoger beroep diende in te stellen en dat hij erop mocht vertrouwen op de juiste wijze hoger beroep te hebben ingesteld.
14. Hetgeen de verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep hebben aangevoerd, kan in mijn lezing bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een verweer dat de termijn voor het instellen van hoger beroep verontschuldigbaar is overschreden. Het hof heeft dat verweer verworpen, maar heeft nagelaten deze beslissing met redenen omkleed te nemen. Bovendien merk ik op dat in deze zaak niet kan worden gezegd dat het hof het gevoerde verweer slechts had kunnen verwerpen.
15. Voor zover het middel klaagt over de motivering van het kennelijke oordeel van het hof dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is geweest, is het terecht voorgesteld.
Slotsom
16. Het middel slaagt.
17. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑10‑2021
Zie onder meer HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706, NJ 2004/462; HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1557, NJ 2014/179, m.nt. Schalken; HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1612; HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:770, NJ 2020/328, m.nt. Ouwerkerk; en HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:927 en 928.
Zie HR 22 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR3700; HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7694, NJ 2010/585, m.nt. Buruma; en HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2681, NJ 2011/546.
De politierechter zou, na de verdachte kennis te hebben gegeven van (kort gezegd) de beroepsmogelijkheid en beroepstermijn en na verdachtes aankondiging in hoger beroep te willen gaan, hebben gezegd: “Dat is prima”.
Anders komt het te liggen – dat wil zeggen: van een bijzondere omstandigheid als hier bedoeld is geen sprake – wanneer de verdachte reeds bij verstek is veroordeeld en zich pas na de uitspraak van de politierechter in de zittingszaal vervoegt en dan door de politierechter wordt geïnformeerd over de gedane uitspraak; zie HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1612 en HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2789, NJ 2015/37, m.nt. Rozemond.
Onder de ingezonden stukken van het geding heb ik geen proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg aangetroffen. De steller van het middel voert in de toelichting aan, zo begrijp ik, dat hem in zijn hoedanigheid van raadsman van de verdachte in hoger beroep telefonisch is medegedeeld dat een proces-verbaal niet is opgemaakt en dat dit ook niet meer zal gebeuren. Onder de bedoelde gedingstukken bevinden zich wel niet-ondertekende zittingsaantekeningen die kennelijk betrekking hebben op de terechtzitting in eerste aanleg. Deze aantekeningen houden onder het kopje “Beslissing” onder meer in de vermelding: “Ik ga in hoger beroep.”
Beroepschrift 02‑02‑2021
CASSATIESCHRIFTUUR zaaknummer S/20/01689
Betreft: [verzoeker] ca. Ressortsparket Amsterdam
Amsterdam, 2 februari 2021
Edelhoogachtbare vrouwe/heer,
Hierbij ontvangt u de schriftuur houdende de middelen van cassatie in de strafzaak van: [verzoeker], verzoeker tot cassatie van het door het gerechtshof te Amsterdam op 19 mei 2020 onder parketnummer 23-000552-20 uitgesproken arrest.
Middel
1.
Het recht is geschonden doordat het gerechtshof ten onrechte [verzoeker] (hierna te noemen: ‘verzoeker’) niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, nu hij daarmee te laat zou zijn. Verzoeker heeft echter direct na het uitspreken van het mondelinge vonnis door de politierechter hoger beroep ingesteld en zodoende binnen de termijn van openbare orde en zou daarom moeten worden ontvangen in zijn hoger beroep.
Toelichting:
Instellen beroep op 23 januari 2020
Verzoeker is op 23 januari 2020 in persoon verschenen bij een strafzitting voor de politierechter in Amsterdam. Bij binnenkomst in de zittingszaal wordt verzoeker door de rechter voorgesteld aan de officier van justitie, de griffier en de rechter zelf. Verzoeker voert zijn eigen verdediging en wordt niet bijgestaan door een advocaat.
Na de behandeling van de zaak, waar een taakstraf van 32 uur werd geëist, wordt hem mondeling de uitspraak (het vonnis) meegedeeld en mondeling de mogelijkheid geboden in beroep te komen van dat vonnis binnen 14 dagen, hetgeen hij onmiddellijk ten overstaan van een ieder doet.
Hij ziet de griffier notitie van zijn hoger beroep maken en mailt zijn advocaat dat hij beroep heeft ingesteld tegen het vonnis (productie 1: bericht verzoeker aan advocaat op 23 januari 2020).
(productie 2) De rijksoverheid meldt op haar officiële website dat een verdachte in hoger beroep kan komen door dat te laten weten aan de griffie van de rechtbank binnen 14 dagen na de uitspraak. Nu verzoeker dit meteen na de mondelinge uitspraak aan de griffier heeft laten weten heeft hij aan de overheid daaraan gestelde eisen voldaan en zodoende is bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaan dat hij tijdig en juist hoger beroep heeft ingesteld.
Er is verzoeker op 23 januari 2020 niet medegedeeld dat hij op een andere wijze hoger beroep diende in te stellen toen hij mondeling meedeelde in hoger beroep te komen ten overstaan van de officier van justitie, de rechter en de griffier, nadat hem mondeling die mogelijkheid door de rechter werd medegedeeld. Op de website van de overheid staat niet dat dit op een andere wijze dient plaats te vinden dan dit aan de griffie van de rechtbank te laten weten, hetgeen hij heeft gedaan. De wet, die de burger wordt geacht te kennen, geeft geen andere omschrijving over de wijze waarop in hoger beroep moet worden gekomen van een mondeling vonnis door de politierechter.
Verzoek melden penitentiaire inrichting en schorsing executie
Op 20 februari 2020 ontvangt verzoeker in plaats van een dagvaarding hoger beroep een verzoek van het CJIB zich te gaan melden bij een penitentiaire inrichting. Naar aanleiding van deze uitnodiging schakelt verzoeker zijn advocaat in. De advocaat van verzoeker stelt nogmaals beroep in (productie 3) en verzoekt de raadkamer van de rechtbank de executie van het vonnis te schorsen, hetgeen wordt toegekend (productie 4).
Proces-verbaal zitting in eerste aanleg ontbreekt
Vier dagen voor de zitting in hoger beroep wordt het dossier in eerste aanleg verstuurd aan de advocaat van verzoeker, die daar reeds op 4 maart 2020 aan zowel de strafgriffie als het openbaar ministerie om heeft verzocht (productie 5).
Als blijkt dat bij het procesdossier geen proces-verbaal is opgenomen van de zitting in eerste aanleg, verzoekt de advocaat van verzoeker dit proces-verbaal alsnog met spoed toe te voegen c.q. toe te sturen (productie 6). Telefonisch wordt hierop door de griffie van de rechtbank medegedeeld dat er helaas geen proces-verbaal van de zitting is opgemaakt en dat dat ook niet meer zal gebeuren. Ook in het procesdossier van uw Raad ontbreekt dit proces-verbaal, maar ook de zittingsaantekeningen van de zitting in eerste aanleg zijn niet overlegd.
Ter zitting in hoger beroep lijkt de advocaat-generaal wel te citeren uit zittingsaantekeningen, waaruit blijkt dat verzoeker inderdaad aankondigt hoger beroep in te stellen, maar deze worden niet met de verdediging noch nu met de Hoge Raad gedeeld. Mogelijk citeerde de advocaat-generaal uit de zittingsaantekeningen van de officier van justitie.
Beslissing gerechtshof amsterdam, motivering onjuist
De voorzitter van het Gerechtshof deelt op 19 mei 2020 bij het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid mee dat verzoeker had moeten weten hoe hij beroep had in moeten stellen nu dat in de wet staat omschreven: dit is pertinent onjuist. De wet zwijgt over de wijze waarop beroep moet worden ingesteld. De rijksoverheid informeert dat dit kan door dat aan de griffie te laten weten binnen 14 dagen na de uitspraak.
Beginselen van de nederlandse rechtstaat
De eisen van openbare orde, alsmede de beginselen van behoorlijk bestuur, behoorlijke rechtspleging en de manier waarop burgers worden geacht zelfredzaam te zijn, maken dat verzoeker er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij door zijn mededeling ‘bij deze’ beroep in te stellen direct nadat hem die mogelijkheid mondeling werd medegedeeld, terwijl hij na zijn mededeling niet op een andere procedure daartoe werd gewezen, hij binnen 14 dagen na de mondelinge uitspraak inderdaad hoger beroep heeft ingesteld. Dat dit door de griffier administratief niet goed is afgehandeld of er een andere procedure geldt dan hem via de openbare kanalen van de rijksoverheid worden medegedeeld, kan niet aan verzoeker worden tegengeworpen.
Nu verzoeker ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep, verzoekt hij u over te gaan tot cassatie van het arrest van het gerechtshof te Amsterdam 19 mei 2020 onder parketnummer 23-000552-20 en deze zaak voor inhoudelijke behandeling naar een ander hof terug te wijzen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.J. Sneller, advocaat te Amsterdam bij Struycken Advocaten, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Hoogachtend,
mw. mr. J.J. Sneller
advocaat
Overzicht producties | |
---|---|
Productie 1: | bericht verzoeker aan advocaat d.d. 23 januari 2020, hoger beroep ingesteld |
Productie 2: | informatie rijksoverheid aangaande hoger beroep |
Productie 3: | nogmaals instellen beroep door advocaat op 20 februari 2020 |
Productie 4: | beschikking rechtbank Amsterdam d.d. 6 april 2020 schorsing executie |
Productie 5: | stelbrief advocaat met verzoek om procesdossier in eerste aanleg d.d. 4 maart 2020 |
Productie 6: | email Gerechtshof d.d. 14 mei 2020 met toezending dossier in eerste aanleg |
Productie 7: | spoedverzoek aan rechtbank d.d. 14 mei 2020 om toezending proces-verbaal |