Deze zaak hangt samen met nr. 15/04604 ( [medeverdachte 1] ) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 28-02-2017, nr. 15/05678
ECLI:NL:HR:2017:334
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-02-2017
- Zaaknummer
15/05678
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:334, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑02‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:99
ECLI:NL:PHR:2017:99, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑01‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:334
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑06‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑06‑2016
- Wetingang
art. 317 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2017/245 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2017-0132
NbSr 2017/111
Uitspraak 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen van poging tot afpersing (meermalen gepleegd), art. 317 Sr. 1. Medeplegen. 2. Opzet. Ad 1. ’s Hofs oordeel dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, is niet onbegrijpelijk, gelet op ’s Hofs vaststellingen in zijn bewijsvoering en de bedreigende aard van het bewezenverklaarde feit (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1322). Ad 2. Gelet op bewijsvoering is ’s Hofs oordeel dat het opzet van verdachte erop was gericht A te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toereikend gemotiveerd. Samenhang met 15/04604. CAG: anders t.a.v. medeplegen.
Partij(en)
28 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/05678
MD/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 10 september 2015, nummer 22/002294-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.M. Witjens, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover inhoudende de beslissingen over feit 1 en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
- onder 1 dat:
"hij op 27 september 2013 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [betrokkene 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan voornoemde [betrokkene 2] , met zijn mededader
- naar de woning van die [betrokkene 2] is gegaan en
- de woning van die [betrokkene 2] heeft doorzocht en
- die [betrokkene 2] tegen het lichaam heeft geslagen en geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
- onder 3 dat:
"hij op 30 september 2013 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [betrokkene 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan voornoemde [betrokkene 2] , met zijn mededaders
- samen met zijn, verdachtes medeverdachten rondom die [betrokkene 2] aan een tafel is gaan zitten en
- die [betrokkene 2] tegen het lichaam heeft geslagen en
- (daarbij) die [betrokkene 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd "ik ben klaar met jou", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Feit 1
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 30 september 2013 van de politie Haaglanden met nr. PL1581-2013191862-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (blz. 75 e.v.):
als de op 30 september 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Op 29 september 2013 (het hof begrijpt: 27 september 2013) omstreeks 06:00 uur werd er hard op mijn voordeur te Schiedam geklopt. Ik opende de deur en zag twee mannen staan. Ze kwamen heel intimiderend over. Ze stonden breed en keken streng uit hun ogen. Ze gaven aan te willen spreken over [betrokkene 5] . Ik gaf aan daar wel over te willen spreken. Ze liepen mijn woning in. De twee mannen doorzochten mijn woning.
Ze gaven aan dat er een bedrag betaald moest worden aan [betrokkene 5] .
Verschillende malen ben ik tijdens het gesprek geslagen, gestompt en geschopt tegen schouders, zij, benen, enkel en scheenbeen. Dat ging met volle kracht. Ik voelde veel pijn. En aan het slaan en schoppen heb ik blauwe plekken overgehouden.
Noot verbalisant [verbalisant 1] bij dit proces-verbaal:
Ik, verbalisant, zie diverse blauwe plekken over het onderlichaam van de aangever.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2015 verklaard - zakelijk weergegeven - :
De medeverdachte [medeverdachte 1] had mij gevraagd om mee te gaan naar de woning van [betrokkene 2] . We stonden op 27 september 2013 om ongeveer half zeven, zeven uur in de ochtend in Schiedam voor zijn deur. We klopten aan bij hem, maar hij deed niet open. Uiteindelijk deed [betrokkene 2] de deur open. We gaven aan dat we kwamen praten en toen mochten we binnenkomen. Toen we binnen waren ben ik op zijn aandringen gaan rondlopen in zijn huis. Hij zei: 'kijk maar rond, als je spullen ziet dan neem je die maar mee, maar ik heb niets.'
Ik kan mij voorstellen dat hij angstig is geweest.
3. Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 11 oktober 2013 van de politie Haaglanden met nr. PL1581-2013191862-33. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 134 e.v.):
als de op 1 oktober 2013 afgelegde verklaring van de verdachte:
Op 27 september 2013 ben ik samen met [medeverdachte 1] naar de woning van [betrokkene 2] in Schiedam gegaan. We klopten aan en de deur ging open. [medeverdachte 1] zei tegen hem dat hij een vonnis van [betrokkene 5] bij zich had, dat [betrokkene 5] door hem zwaar in de shit zat en dat we daarover kwamen praten. Uiteindelijk gingen we naar boven. We gingen weer praten. [betrokkene 2] gaf toe dat [betrokkene 5] recht had op het geld maar dat hij gewoon geen geld had om haar te betalen. Ik ben zijn woning gaan doorzoeken. Ik heb een paar boeken vernield, omdat ik moe werd van dat leugenachtige gepraat van [betrokkene 2] en omdat ik Servië plat heb zien liggen.
4. Een proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 1 oktober 2013 van de politie Haaglanden met nr. PL1581-2013191862-35. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 125 e.v.):
als de op 1 oktober 2013 afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] :
[betrokkene 5] had problemen met haar werkgever over geld. Ik zei tegen haar: "Geef mij je papieren maar mee." Op donderdagavond 26 september 2013 heb ik besloten te gaan vragen of [betrokkene 2] [betrokkene 5] wilde gaan betalen. Ik heb toen [verdachte] gevraagd of hij met mij mee wilde rijden naar [betrokkene 2] . Op 27 september zijn we samen naar de woning van [betrokkene 2] in Schiedam gereden. Ik heb daar vervolgens aangeklopt. Ik heb aan [betrokkene 2] gevraagd, ik had de gerechtelijke papieren van [betrokkene 5] bij me, of hij geld wilde overmaken naar [betrokkene 5] . Hij vroeg of we binnen wilden komen. Ik heb de deur achter mij dichtgegooid. In de woonkamer heb ik gevraagd of hij zou kunnen betalen. Ik heb gevraagd of ik voor [betrokkene 5] iets mocht meenemen om als borgstelling te gebruiken. Ik heb wat spullen meegenomen. Ik heb gezegd dat hij het met [betrokkene 5] moest afhandelen. Ik heb tegen [betrokkene 5] gezegd dat hij maandag zou gaan betalen. Dat was zijn belofte.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 oktober 2013 van de politie Haaglanden met nr. PL1581-2013191862-57. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2 2 4 e.v.):
als de op 8 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik werk samen met [betrokkene 2] . Op 27 september 2013 kwam ik omstreeks 10.30 uur op kantoor, maar [betrokkene 2] was er tot mijn verbazing nog niet. Hij is er eigenlijk altijd al wanneer ik aankom op mijn werk. Toen hij omstreeks 12.15 uur aankwam, zag en merkte ik dat [betrokkene 2] verward was. Ik vroeg hem wat er aan de hand was. Hij vertelde mij toen een heel heftig verhaal en liet mij zijn arm en romp zien. Ik zag dat hij allemaal rode plekken had op zijn armen en op één van zijn zijkanten van het lichaam. Ook zag ik een 'jaap' op één van zijn bovenarmen van ongeveer 20 centimeter lang.
6. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 3] bij de rechter-commissaris d.d. 2 april 2014. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
Ik werk samen met [betrokkene 2] . Op 27 september 2013 in de ochtend belde hij mij dat ik naar kantoor moest komen. Ik hoorde aan zijn stem dat hij emotioneel was. Op kantoor vertelde hij dat er gedoe geweest was in de zaak [betrokkene 5] , dat er twee mannen bij hem waren geweest die hem bedreigd hadden en zijn huis hadden doorzocht. De lange man had hem enorm hard geslagen in zijn middenrif. Toen heb ik echt krassen op zijn armen gezien. Hij zei dat hij gesneden en geslagen was. Ik heb ook blauwe plekken op zijn bovenarm en scheenbeen gezien. Op zijn scheenbeen zat echt een wond. Op zijn onderarm zaten krassen/strepen.
7. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 4] bij de rechter-commissaris d.d. 2 april 2014. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
Op 27 september 2013 heb ik [betrokkene 2] aangetroffen op kantoor. Ik merkte dat er iets was. Hij vertelde mij dat hij bedreigd was in zijn huis en dat hij geslagen was. Ik zag dat hij verkrampt, aangeslagen en ontredderd was. Hij heeft aangegeven dat hij geschopt en geslagen is. Aan zijn houding heb ik kunnen waarnemen dat het zo moet zijn geweest.
8. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 oktober 2013 van de politie Haaglanden met nr. PL1581-2013191862-39 (blz. 90 - 91) met als bijlagen onder meer WhatsApp-berichten d.d. 30 september 2013 in de inbeslaggenomen telefoon van [betrokkene 5] (blz. 92-10,9). Het proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 90-91):
Ik heb de inbeslaggenomen telefoon van [betrokkene 5] met telefoonnummer 06- [0001] uitgelezen.
Bij de opgeslagen gegevens staat een APP-chat, beginnende op 19 juni 2013 tot en met 30 september 2013. De APP-chat staat onder de naam " [betrokkene 2] ". In deze chat gaat het over geld en over het maken van afspraken over het teruggeven van geld. Tevens is te zien dat er een afspraak wordt gemaakt. De genoemde chat is als foto-bijlage in dit proces-verbaal gevoegd.
De foto-bijlage inhoudende foto's waarop een mobiele telefoon is weergegeven met op het scherm van die telefoon een weergave van berichten tussen, naar het hof begrijpt, [betrokkene 5] en [betrokkene 2] , houdt onder meer in (blz. 107-109):
[betrokkene 5] : 3 uur bij mij thuis
[betrokkene 2] : Daar heb ik geen goed gevoel bij. Dat snap je wel denk. Ik wil afspreken op neutraal terrein in een openbare, ruimte.
[betrokkene 5] : jij kan ook iemand meenemen toch of de politie ofzo
[betrokkene 2] : nee, geen politie, dat was de afspraak. Wil alleen zeker weten dat het nu bij praten blijft (...)
[betrokkene 5] : Het blijft zeker bij praten.
[betrokkene 2] : Ok doen we de Mac? Dan ben ik daar zo.
[betrokkene 5] : Dat wilde je toch.
Feit 3
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 30 september 2013 van de politie Haaglanden met nr. PL1581-2013191862-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (blz. 75 e.v.):
als de op 30 september 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Op 30 september 2013 had ik met [betrokkene 5] bij McDonalds bij Ypenburg afgesproken. Ze zat aan een grote ronde tafel en we hebben samen de bedragen doorgenomen en waren het eens over de hoogte van het bedrag waarvoor zij was gedupeerd door haar voormalige werkgever. Tijdens dit gesprek schoven diverse andere mensen aan tafel aan, waaronder de twee mannen die mij op 27 september thuis hadden bezocht. Ik kreeg klappen. Op een zeker moment kondigde de lange man aan dat hij klaar was met mij.
2. Een proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 30 september 2013 van de politie Haaglanden met nr. PL1581-2013191862-15. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 123 e.v.):
als de op 30 september 2013 afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] :
Op 30 september 2013 ben ik met [betrokkene 5] mee gegaan naar haar afspraak met [betrokkene 2] bij Mc Donalds bij Ypenburg. In Mc Donalds zijn wij met z'n vieren naar binnen gegaan. [betrokkene 2] schrok natuurlijk wel dat wij met z'n 4-en zaten. [betrokkene 2] gaf aan dat er maar € 3.000,- aan [betrokkene 5] betaald hoefde te worden. Ik ben toen boos geworden en emotioneel. Ik heb een zwaaibeweging gemaakt, ik weet niet of ik hem heb geraakt. Ik heb wel hard gescholden, ik heb misschien wat kleineerwoorden gebruikt. Ik praat vrij hard. Ik snap dat het snel bedreigend overkomt.
3. Een proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 1 oktober 2013 van de politie Haaglanden met nr. PL1581-2013191862-35. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 125 e.v.):
als de op 1 oktober 2013 afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] :
Op 30 september 2013 werd ik boos. Dat had ik niet moeten doen. We waren met zoveel mensen, het kwam intimiderend over. Ik heb in Mc Donalds tegen [betrokkene 2] met verheven stem gezegd dat hij een klootzak was. Ik geloof dat ik hem niet geraakt heb.
4. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2015 verklaard - zakelijk weergegeven - :
Op 30 september in Mc Donalds bij Ypenburg was ik er ook bij, omdat we dachten dat [betrokkene 2] misschien ook met mensen zou komen om [betrokkene 5] te bedreigen. Dus ik was een soort versterking. Ik dacht inderdaad dat er misschien geweld zou komen. Bij Mc Donalds heb ik alleen aan zijn oor gezeten en zijn oor vastgehouden en ik heb tegen hem gezegd: 'zie je die vrouw niet huilen?'
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 september 2013 van de politie Haaglanden met nr. PL1581-2013191862-17.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 144 e.v.):
als de op 30 september2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
We zijn met z'n vieren naar Mc Donalds gegaan (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] , [verdachte] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] ). Dat meisje en die man (het hof begrijpt: [betrokkene 5] en [betrokkene 2] ) zaten met elkaar te praten en met papieren heen en weer te schuiven. Misschien is [medeverdachte 1] een beetje te onstuimig geweest. Hij heeft die man (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ) een tik gegeven. Op een gegeven moment zei [medeverdachte 1] dat hij er klaar mee was. Er zijn emoties geweest, er zijn wat lelijke dingen heen en weer gezegd. Ik kan mij voorstellen dat het vreemd over kan komen als er plotseling vier mensen tegenover je zitten.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 september 2013 van de politie Haaglanden met nr. PL1581-2013191862-6.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 111 e.v.):
als de op 30 september 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 7] :
Op 30 september 2013 was ik aan het werk bij Mc Donalds.
Ik liep naar een klant toe en zag toen dat er een man geslagen werd. Ik zag dat een man met een blauwe trui en een bril de klap gaf aan de andere man. Ik hoorde het woord: 'Geld'. Er zaten drie mensen rondom de tafel: een vrouw, een man die "ondervraagd" werd en de man die een klap gaf. Achter de ondervraagde man stonden nog drie mensen. Ik zag dat een man in werkerskleding de ondervraagde man vast hield aan zijn schouder. Hierdoor kon de ondervraagde man niet opstaan."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering van het onder 1 tenlastegelegde voorts - voor zover in cassatie van belang - het volgende overwogen:
"Het hof overweegt (...) dat uit de whatsapp-berichten tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 2] na het incident van 27 september 2013 kan worden afgeleid dat gedurende het incident sprake is geweest van geweld. Immers, [betrokkene 2] reageert, na een voorstel van [betrokkene 5] om bij haar thuis af te spreken met: "Daar heb ik geen goed gevoel bij. Dat snap je wel denk. Ik wil afspreken op neutraal terrein in een openbare ruimte." En even later: "Wil alleen zeker weten dat het nu bij praten blijft en wil dat we tot een oplossing komen." Waarop [betrokkene 5] zonder enige verbazing over die opmerking antwoordt: "Jij kan ook iemand meenemen (...)" en, nadat [betrokkene 2] heeft geantwoord met "Nee (...). Wil alleen zeker weten dat het nu bij praten blijft", schrijft: "Het blijft zeker bij praten." De suggestie van de raadsman dat de opmerking van [betrokkene 2] zou doelen op het eerdere verscheuren van boeken van [betrokkene 2] door de verdachte, schuift het hof als niet aannemelijk terzijde.
Daarnaast neemt het hof in aanmerking de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat zij zich kunnen voorstellen dat [betrokkene 2] zich door hun komst geïntimideerd voelde en enige druk ervoer.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat er voldoende bewijs bestaat dat er sprake is geweest van geweld en bedreiging met geweld door de verdachte en zijn medeverdachte jegens [betrokkene 2] ."
3. Beoordeling van het bij schriftuur voorgestelde middel
3.1.
Het middel klaagt ten eerste dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ten aanzien van het medeplegen niet toereikend is gemotiveerd.
3.2.1.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof onder meer vastgesteld dat
- de verdachte in de vroege ochtend van 27 september 2013 samen met zijn mededader [medeverdachte 1] naar de woning van [betrokkene 2] is gereden en dat zij aldaar hard op de voordeur hebben geklopt,
- de verdachte en [medeverdachte 1] breed stonden, streng keken en heel intimiderend overkwamen toen [betrokkene 2] de deur opende,
- de verdachte en [medeverdachte 1] aangaven dat zij wilden praten over [betrokkene 5] en dat een bedrag betaald moest worden aan die [betrokkene 5] ,
- de verdachte en [medeverdachte 1] de woning van [betrokkene 2] hebben doorzocht, waarbij de verdachte een paar boeken heeft vernield en [medeverdachte 1] wat spullen heeft meegenomen,
- [betrokkene 2] tijdens het gesprek verschillende malen met volle kracht tegen het lichaam is geslagen, gestompt en geschopt,
- [betrokkene 2] later die dag aan collega's heeft verteld dat twee mannen bij hem waren geweest die hem hadden bedreigd en zijn huis hadden doorzocht en dat hij was geschopt en geslagen,
- de verdachte zich kan voorstellen dat [betrokkene 2] angstig is geweest.
3.2.2.
In aanmerking genomen hetgeen het Hof, zoals hiervoor onder 3.2.1 is weergegeven, heeft vastgesteld en mede gelet op de bedreigende aard van het bewezenverklaarde feit, is het oordeel dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, niet onbegrijpelijk (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL: HR:2016:1322, NJ 2016/419).
3.2.3.
De klacht faalt.
3.3.
Het middel klaagt voorts dat de bewezenverklaring onder 3 ten aanzien van het opzet niet toereikend is gemotiveerd.
3.4.1.
Gelet op de hiervoor onder 2.2.1 weergegeven bewijsvoering, is het oordeel van het Hof dat het opzet van de verdachte erop was gericht [betrokkene 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag zoals is bewezenverklaard, toereikend gemotiveerd.
3.4.2.
De klacht faalt.
4. Beoordeling van het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2017.
Conclusie 10‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen van poging tot afpersing (meermalen gepleegd), art. 317 Sr. 1. Medeplegen. 2. Opzet. Ad 1. ’s Hofs oordeel dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, is niet onbegrijpelijk, gelet op ’s Hofs vaststellingen in zijn bewijsvoering en de bedreigende aard van het bewezenverklaarde feit (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1322). Ad 2. Gelet op bewijsvoering is ’s Hofs oordeel dat het opzet van verdachte erop was gericht A te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toereikend gemotiveerd. Samenhang met 15/04604. CAG: anders t.a.v. medeplegen.
Nr. 15/05678
Mr. Machielse
Zitting 10 januari 2017
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte op 10 september 2015 voor 1 en 3 primair: Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Aan deze veroordeling heeft het hof bijzondere voorwaarden verbonden zoals in het arrest opgetekend.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen. Mr. E.M. Witjens heeft een schriftuur ingediend met een middel van cassatie, gevolgd door een aanvullende schriftuur met nog een middel.
3.1. Het middel in de schriftuur klaagt dat medeplegen van feit 1 niet uit de bewijsvoering kan blijken en dat het opzet van verdachte om [betrokkene 2] te dwingen tot afgifte van het geldbedrag, zoals bewezen verklaard in feit 3 primair, evenmin kan worden bewezen. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat niet kan blijken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Uit de bewijsvoering met betrekking tot feit 1 blijkt slechts dat verdachte mee ging op verzoek van [medeverdachte 1] , dat verdachte op verzoek van [betrokkene 2] het huis heeft doorzocht en enkele boeken daarbij heeft vernield. Bovendien blijkt niet dat verdachte opzet op afpersing had. Hetzelfde geldt voor feit 3 primair. Van opzet op het dwingen tot afgifte van een geldbedrag blijkt niet. Bovendien heeft het hof een verklaring van [betrokkene 2] voor het bewijs gebezigd waarin deze zegt dat zij het eens waren over de hoogte van het bedrag.
3.2. Het hof heeft bewezen verklaard dat
1.
hij op 27 september 2013 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [betrokkene 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan voornoemde [betrokkene 2] , met zijn mededader
– naar de woning van die [betrokkene 2] is gegaan en
– de woning van die [betrokkene 2] heeft doorzocht en
– die [betrokkene 2] tegen het lichaam heeft geslagen en geschopt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 primair:
hij op 30 september 2013 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [betrokkene 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan voornoemde [betrokkene 2] , met zijn mededaders
– samen met zijn, verdachtes medeverdachten rondom die [betrokkene 2] aan een tafel is gaan zitten en
– die [betrokkene 2] tegen het lichaam heeft geslagen en
– (daarbij) die [betrokkene 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd "ik ben klaar met jou", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3. Voor het bewijs is onder meer een verklaring die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2015 heeft afgelegd gebruikt. Deze verklaring houdt in dat [medeverdachte 1] hem heeft gevraagd om mee te gaan naar de woning van [betrokkene 2] op 27 september 2013. Zij kwamen daar vroeg in de ochtend aan. [betrokkene 2] deed de deur open. Zij mochten binnen toen ze hadden gezegd dat ze wilden praten. Op aandringen van [betrokkene 2] is verdachte gaan rondlopen in zijn huis. [betrokkene 2] had gezegd dat als hij spullen zou zien, hij die mee mocht nemen. Verdachte kon zich voorstellen dat [betrokkene 2] angstig is geweest.
Bewijsmiddel 3 houdt een politieverklaring van verdachte in, inhoudende dat hij op 27 september 2013 naar de woning van [betrokkene 2] in Schiedam is gegaan, daar is binnengelaten en dat daar gesproken is over het geld dat [betrokkene 5] nog tegoed had. Verdachte is de woning gaan doorzoeken. Hij heeft daarbij een paar boeken vernield omdat hij moe werd van het leugenachtig gepraat van [betrokkene 2] en omdat hij Servië plat heeft zien liggen.
[medeverdachte 1] verklaart in bewijsmiddel 4 dat hij aan verdachte heeft gevraagd of hij mee wilde gaan naar [betrokkene 2] . Toen zij werden binnengelaten heeft [medeverdachte 1] de deur achter zich dicht gegooid.
In bewijsmiddel 1 heeft het slachtoffer [betrokkene 2] zelf gezegd dat er op 27 september 2013 hard op zijn voordeur is geklopt. Twee mannen stonden voor de deur. Ze kwamen heel intimiderend over. Zij stonden breed en keken streng uit hun ogen. Zij wilden spreken over [betrokkene 5] . Zij doorzochten zijn woning en gaven aan dat er een bedrag betaald moest worden aan [betrokkene 5] . Verschillende malen is hij geslagen, gestompt en geschopt. Uit de verklaringen van derden in de bewijsmiddelen 5 en 6 blijkt dat dezen de sporen van mishandeling aan het lijf van [betrokkene 2] hebben waargenomen. Ook de verbalisant die de aangifte van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 1) heeft opgenomen heeft diverse blauwe plekken op het onderlichaam van [betrokkene 2] vastgesteld. Het hof heeft voorts steun gevonden voor de aanname dat [betrokkene 2] inderdaad is mishandeld in het whatsapp-verkeer dat op de gsm van [betrokkene 5] is aangetroffen en is weergegeven in bewijsmiddel 8.
3.4. Uit de bewijsvoering van het hof is2.niet af te leiden dat verdachte zelf bij de uitvoering van de gewelddadige handelingen betrokken is geweest.3.Evenmin biedt de bewijsvoering aanknopingspunten voor een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat de mededader zich zou overgeven aan geweld om [betrokkene 2] te dwingen te betalen.4.Ten overvloede merk ik op dat het feit dat een schuldenaar erkent een bepaald bedrag schuldig te zijn nog niet maakt dat het gebruik van geweld of bedreiging met geweld om deze schuldenaar tot betaling te dwingen geen afpersing oplevert.
3.5. Op 30 september 2013 vond er weer een ontmoeting plaats met [betrokkene 2] , nu bij McDonalds bij Ypenburg. [betrokkene 2] zag zich, blijkens bewijsmiddel 1 voor feit 3, geconfronteerd met een meerderheid, waaronder de twee mannen die hem al op 27 september thuis hadden bezocht. [betrokkene 2] kreeg klappen. [medeverdachte 1] heeft gezegd dat [betrokkene 2] schrok toen zij met z'n vieren binnenkwamen. [medeverdachte 1] is toen boos geworden en emotioneel. Hij heeft hard gescholden en een zwaaibeweging gemaakt. In bewijsmiddel 3 verklaart [medeverdachte 1] dat hun optreden intimiderend overkwam. Verdachte zelf heeft in bewijsmiddel 4 gezegd dat er rekening mee werd gehouden dat [betrokkene 2] misschien wel mensen zou meenemen om [betrokkene 5] te bedreigen en dat hij daarom ook is meegegaan als een soort versterking. Bij McDonalds heeft verdachte aan het oor van [betrokkene 2] gezeten en zijn oor vastgehouden. [betrokkene 6] verklaart in bewijsmiddel 5 dat [medeverdachte 1] de ander een tik heeft gegeven. Een werknemer van McDonalds heeft in bewijsmiddel 6 verklaard te hebben gezien dat iemand werd geslagen. Een ander hield de ondervraagde man vast aan zijn schouder waardoor hij niet kon opstaan.
3.6. Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof het bewijs van feit 3 primair naar mijn oordeel wel kunnen afleiden. Daarbij speelt een rol dat verdachte wist, gelet op zijn eerdere ervaring van 27 september 2013, dat de bedoeling van de ontmoeting op 30 september 2013 zou zijn om geld los te krijgen van [betrokkene 2] . De bedoeling was om een intimiderende meerderheid te vormen. Dat is gelukt. Er is lichamelijk geweld jegens [betrokkene 2] gebruikt, en verdachte heeft [betrokkene 2] bij zijn oor vastgepakt en hem gevraagd of hij niet kon luisteren. Verdachte is hier de hele tijd aanwezig geweest en speelde een rol bij de intimidatie van [betrokkene 2] . Van een louter passieve aanwezigheid van verdachte was geen sprake.5.
Deze tweede klacht treft naar mijn oordeel geen doel.
4.1. De aanvullende schriftuur klaagt over de gang van zaken ter terechtzitting van het hof van 27 augustus 2015. Het hof was toen anders samengesteld dan ter terechtzitting van 3 april 2015. Niet blijkt dat de verdediging en de AG hebben ingestemd met hervatting van het onderzoek in de stand waarin dat zich op het tijdstip van de schorsing bevond. Aldus is artikel 322, derde lid, Sv dat ook van toepassing is in hoger beroep, geschonden. Ten onrechte heeft het hof voorts in zijn arrest opgenomen dat dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2015 en 27 augustus 2015, omdat de combinatie waarin het hof op 3 april 2015 zitting had, een andere was dan die het arrest heeft gewezen.
4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 augustus 2015 houdt in dat de voorzitter de zaak doet uitroepen, de identiteit van de verschenen verdachte vaststelt en hem mededeelt dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Vervolgens draagt de AG de zaak voor. Daarop wordt verdachte in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. De voorzitter deelt mondeling de korte inhoud mee van de relevante stukken en verdachte legt een verklaring af. Zo een gang van zaken wijst zeker niet op het hervatten van het onderzoek in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing bevond. Ik wijs er voorts op dat de overwegingen van het hof in zijn arrest onder het hoofd "Verweer feit 1" tot en met "Feit 3" aansluiten bij de pleitnota zoals die blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting van 27 augustus 2015 is voorgedragen. Een en ander komt er dus naar mijn oordeel op neer dat het hof ten onrechte heeft vermeld dat het arrest onder meer is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2015.
Op 27 augustus 2015 heeft het hof het onderzoek ter terechtzitting gewoon opnieuw begonnen.
4.3. Ten overvloede herhaal ik wat de Hoge Raad eerder heeft overwogen over het derde lid van artikel 322 Sv in verband met artikel 80a RO:
“Art. 322, derde lid, Sv strekt er blijkens de wetsgeschiedenis toe te garanderen dat "het vereiste van de herhaling, indien en voor zover dat door de verdachte als een zijn rechten beschermend vereiste wordt beleefd" in stand blijft. Art. 322, derde lid, Sv biedt de verdediging daarom de mogelijkheid - indien zij meent dat dit in de gegeven omstandigheden in haar belang is - haar instemming te onthouden aan voortzetting van het onderzoek ter terechtzitting in een gewijzigde samenstelling, en aldus het onderzoek ter terechtzitting opnieuw te laten aanvangen. Hieruit volgt dat de naleving van het voorschrift dat bij een gewijzigde samenstelling het onderzoek opnieuw moet worden aangevangen, afhankelijk is van het belang dat de verdediging daaraan in een concreet geval hecht. Tegen die achtergrond en gelet op HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.6.2 brengt het voorgaande mee dat in cassatie aan een schriftuur waarin wordt geklaagd over de niet-naleving van het in die bepaling gegeven voorschrift, de eis moet worden gesteld dat wordt aangegeven in welk in rechte te respecteren belang de verdachte door die niet-naleving is getroffen. (Vgl. HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:180, NJ 2014/289.)”6.
De aanvullende schriftuur geeft niet aan in welk in rechte te respecteren belang verdachte door de door de steller van het middel veronderstelde niet-naleving van het derde lid van artikel 322 Sv zou zijn getroffen, zodat reeds daarom het middel faalt.
5. De eerste klacht van het middel in de oorspronkelijke schriftuur voorgesteld treft naar mijn mening doel, in tegenstelling tot de tweede klacht en het middel dat in de aanvullende schriftuur is opgenomen. Dat tweede middel kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Gegrondbevinding van de eerste klacht dient naar mijn oordeel tot vernietiging van het bestreden arrest te leiden voor zover het betreft de beslissingen over feit 1 en de straftoemeting.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover inhoudende de beslissingen over feit 1 en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑01‑2017
Anders dan uit de bewijsvoering in het vonnis van de rechtbank.
HR 26 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2187, NJ 2004, 682.
HR 13 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4677.
HR 26 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9405.
HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:194, NJ 2015, 134 m.nt. Van Kempen.
Beroepschrift 09‑06‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 15/05678
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN AANVULLEND MIDDEL VAN CASSATIE
Van : Mr. E.M. Witjens
Dossiernummer: 1616857
Inzake:
[verzoeker],
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof te Den Haag op 10 september 2015, onder nummer 22-002294-14 gewezen arrest.
Middel
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het hof in strijd met art. 322 lid 3 jo. art. 415 lid 1 Sv heeft verzuimd op de terechtzitting d.d. 27 augustus 2015 het onderzoek op de terechtzitting opnieuw aan te vangen, waartoe het gehouden was gelet op de gewijzigde samenstelling van het hof, althans doordat het arrest mede is gewezen op grond van het onderzoek ter terechtzitting van 3 april 2015, hoewel het arrest is gewezen door andere raadsheren dan degenen die op 3 april 2015 zitting hadden.
2. Toelichting
2.1
Uit het arrest d.d. 10 september 2015 (p. 1) blijkt dat het hof dat arrest heeft gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van het hof d.d. 3 april 2015 en 27 augustus 2015.
2.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 3 april 2015 waren als raadsheren tegenwoordig mrs. J.T.F.M. van Krieken (voorzitter), M.P.J.G. Göbbels en Th.P.L. Bot. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 27 augustus 2015 waren als raadsheren tegenwoordig mrs. M.P.J.G. Göbbels (voorzitter), R.C. Schlingemann en R.F. de Knoop.
2.3
Op grond van art. 322 lid 3 jo. art. 415 lid 1 Sv was het hof gehouden om het onderzoek op de terechtzitting opnieuw aan te vangen aangezien de samenstelling bij de hervatting van het onderzoek gewijzigd was. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 27 augustus 2015 blijkt daarvan echter niet. Het afzien van het opnieuw aanvangen van het onderzoek op de terechtzitting is volgens art. 322 lid 3 Sv alleen toegestaan indien de officier van justitie en de verdachte instemmen met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de schorsing bevond. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 27 augustus 2015 blijkt evenmin van zulke instemming.
2.4
Voorts geldt dat het arrest is gewezen door de mrs. M.P.J.G. Göbbels (voorzitter), R.C. Schlingemann en R.F. de Knoop, terwijl ter terechtzitting d.d. 3 april 2015 andere raadsheren dan voornoemde het onderzoek ter terechtzitting hebben verricht.
2.5
Het voorgaande heeft nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest tot gevolg. Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door E.M. Witjens, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
E.M. Witjens
Den Haag, 9 juni 2016
Beroepschrift 08‑06‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 15/05678
SCHRIFTUUR HOUDENDE
EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van : Mr. E.M. Witjens
Dossiernummer: 1616857
Inzake:
[verzoeker],
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof te Den Haag op 10 september 2015, onder nummer 22-002294-14 gewezen arrest.
Middel
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het hof ten onrechte, althans op onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde telkens oplevert poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, aangezien:
- —
betreffende feit 1 uit de bewijsmotivering niet blijkt van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verzoeker en zijn mededader gericht op het (opzettelijk) medeplegen van dat feit, en
- —
betreffende feit 3 primair uit de bewijsmotivering niet blijkt dat verzoekers opzet was gericht op het [betrokkene 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan die [betrokkene 2].
2. Toelichting
2.1
Ten laste van verzoeker is, kort gezegd, onder feit 1 bewezenverklaard een poging tot het medeplegen van afpersing begaan op 27 september 2013 te [a-plaats] en onder feit 3 primair een poging tot het medeplegen van afpersing begaan op 30 september 2013 te Delft.
2.2
De bewezenverklaring van deze feiten steunt op de in de aanvulling bij het arrest weergegeven bewijsmiddelen.
2.3
Voor het medeplegen van het strafbare feit in de onderhavige zaak is vereist bewuste en nauwe samenwerking tot poging met geweld en bedreiging met geweld [betrokkene 2] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag. Het opzet van verzoeker moet derhalve zijn gericht op het tezamen en in vereniging met anderen [betrokkene 2] dwingen tot afgifte van een geldbedrag door (bedreiging met) geweld. Naar het oordeel van verzoeker schiet de bewijsmotivering van het hof ter zake tekort. Verzoeker licht één en ander als volgt toe.
Feit 1
2.4
Bewezenverklaard is dat verzoeker naar de woning van [betrokkene 2] is gegaan, de woning heeft doorzocht en [betrokkene 2] tegen het lichaam heeft geslagen en geschopt.
2.5
Het hof heeft daartoe (voor zover relevant) de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
- —
Verklaring van [betrokkene 2] d.d. 30 september 2013: ‘Ze gaven aan te willen spreken over [betrokkene 5]. (…) De twee mannen doorzochten mijn woning. Ze gaven aan dat er een bedrag betaald moest worden aan mevrouw [betrokkene 5]. Verschillende malen ben ik tijdens het gesprek geslagen, gestompt en geschopt (…).’
- —
Verklaring van verzoeker d.d. 27 augustus 2015: ‘De medeverdachte [medeverdachte 1] had mij gevraagd om mee te gaan naar de woning van [betrokkene 2]. (…) We gaven aan dat we kwamen praten (…) Toen we binnen waren ben ik op zijn [[betrokkene 2]s, EMW] aandringen gaan rondlopen in zijn huis.’
- —
Verklaring van verzoeker d.d. 1 oktober 2013: ‘[medeverdachte 1] zei tegen hem [[betrokkene 2], EMW] dat hij een vonnis van [betrokkene 5] bij zich had (…) en dat we daarover kwamen praten. (…) Ik heb een paar boeken vernield, omdat ik moe werd van dat leugenachtige gepraat van [betrokkene 2] en omdat ik Servië plat heb zien liggen.’
- —
Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 1 oktober 2013: ‘Op donderdagavond 26 september 2013 heb ik besloten te gaan vragen of [betrokkene 2] [betrokkene 5] wilde gaan betalen. Ik heb toen [verzoeker] gevraagd of hij met mij mee wilde rijden naar [betrokkene 2]. Op 27 september zijn we samen naar de woning van [betrokkene 2] in [a-plaats] gereden. Ik heb daar vervolgens aangeklopt. Ik heb aan [betrokkene 2] gevraagd (…) of hij geld wilde overmaken naar mevrouw [betrokkene 5].
2.6
De bewijsmotivering bevat niets waaruit kan blijken dat de onder 2.3 bedoelde nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan tussen verzoeker en zijn mededader [medeverdachte 1]. Immers, uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] het initiatief heeft genomen tot het bezoek aan het huis van [betrokkene 2], [medeverdachte 1] aan verzoeker heeft gevraagd mee te gaan en [medeverdachte 1] het woord heeft gevoerd, terwijl uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen tevens blijkt dat verzoeker op verzoek van [betrokkene 2] in zijn huis is gaan rondlopen.
2.7
Naar het oordeel van verzoeker kan hieruit zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet worden afgeleid dat sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking gericht op de poging tot afpersing, waarin de bijdrage van verzoeker van voldoende gewicht was, dat van medeplegen kan worden gesproken, gelet op de rechtspraak van Uw Raad (HR 2 december 2014, NJ 2015, 390). Immers uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt over de rol van verzoeker niet meer dan dat verzoeker meeging naar het huis van [betrokkene 2] omdat verzoekers mededader hem dat vroeg, op verzoek van [betrokkene 2] het huis heeft doorzocht en enkele boeken heeft vernield. Daaruit kan geen nauwe en bewuste samenwerking tot het begaan van een poging tot afpersing worden afgeleid.
2.8
Dat klemt te meer, nu het gronddelict in de pogingsfase is blijven steken. Voor een strafbare poging is vereist dat sprake is van een voornemen dat zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Uit de bewijsmotivering blijkt echter niet, dat (ook) bij verzoeker het voornemen tot afpersing bestond. Uit de gedragingen die ten laste van verzoeker zijn bewezenverklaard, kan zulks niet worden afgeleid. De bewijsmotivering laat in het midden door wie [betrokkene 2] is ‘geslagen, gestompt en geschopt’, maar zelfs indien aangenomen moet worden dit (ook) door verzoeker geschiedde, kan daaruit zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet volgen dat dit een begin van uitvoering van afpersing was.
Feit 3 primair
2.9
Bewezenverklaard is dat verzoeker met zijn mededaders rondom [betrokkene 2] aan tafel is gaan zitten, [betrokkene 2] tegen het lichaam heeft geslagen en [betrokkene 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd ‘ik ben klaar met jou’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
2.10
Het hof heeft daartoe (voor zover relevant) de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
- —
Verklaring van [betrokkene 2] d.d. 30 september 2013: ‘Op 30 september 2013 had ik met [betrokkene 5] bij McDonalds bij Ypenburg afgesproken. Ze zat aan een grote ronde tafel en we hebben samen de bedragen doorgenomen en waren het eens over de hoogte van het bedrag waarvoor zij was gedupeerd door haar voormalige werkgever. Tijdens dit gesprek schoven diverse andere mensen aan tafel aan, waaronder de twee mannen die mij op 27 september thuis hadden bezocht. Ik kreeg klappen. Op een zeer moment kondigde de lange man aan dat hij klaar was met mij.’
- —
Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 30 september 2013: ‘Ik ben toen boos geworden en emotioneel. Ik heb een zwaaibeweging gemaakt, ik weet niet of ik hem heb geraakt.’
- —
Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 1 oktober 2013: ‘We waren met zoveel mensen, het kwam intimiderend over.’
- —
Verklaring van verzoeker d.d. 27 augustus 2015: ‘Op 30 september in McDonalds bij Ypenburg was ik er ook bij, omdat we dachten dat [betrokkene 2] misschien ook met mensen zou komen om [betrokkene 5] te bedreigen. Dus ik was een soort versterking. Ik dacht inderdaad dat er misschien geweld zou komen.’
- —
Verklaring van getuige [betrokkene 6] d.d. 30 september 2013: ‘Hij [[medeverdachte 1], EMW] heeft die man (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) een tik gegeven. Op een gegeven moment zei [medeverdachte 1] [[medeverdachte 1], EMW] dat hij er klaar mee was.’
2.11
Naar het oordeel van verzoeker kan zonder nadere motivering, die ontbreekt, uit die bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat het opzet van verzoeker (als medepleger) gericht was op het tezamen en in vereniging met medeverdachten die [betrokkene 2] dwingen tot afgifte van een geldbedrag door (bedreiging met) geweld. Uit de door het hof voor het bewijs gebezigde verklaring van verzoeker blijkt immers dat verzoeker meeging ter versterking, omdat gevreesd werd dat [betrokkene 2] derden mee zou brengen om betrokkene [betrokkene 5] te bedreigen. Van enig opzet gericht op het dwingen tot afgifte van een geldbedrag, blijkt niet uit de bewijsmotivering. Uit de bewijsmotivering blijkt evenmin dat [betrokkene 2] gedwongen is, nu het hof onder meer voor het bewijs bezigt de verklaring van [betrokkene 2] ‘[we] waren het eens over de hoogte van het bedrag waarvoor zij was gedupeerd door haar voormalige werkgever’.
2.12
Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door E.M. Witjens, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
E.M. Witjens
Den Haag, 8 juni 2016