Zie ook mijn conclusie voorafgaand aan HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:293 (HR: art. 81 RO).
HR, 25-06-2019, nr. 17/03935
ECLI:NL:HR:2019:1025
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-06-2019
- Zaaknummer
17/03935
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1025, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑06‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:456
ECLI:NL:PHR:2019:456, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑05‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1025
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal d.m.v. inklimming in woonwagenkamp in Lisse, art. 311.1 Sr. Bewijsklacht medeplegen. Heeft Hof (begrijpelijk) gemotiveerd wat intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan delict is geweest? HR: art. 81.1 RO. Vervolg op ECLI:NL:HR:2016:1177.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/03935
Datum 25 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 augustus 2017, nummer 22/002942-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2019.
Conclusie 14‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG inzake het bewijs van medeplegen van diefstal door middel van inklimming. Vervolg op ECLI:NL:HR:2016:1177. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Nr. 17/03935 Zitting: 14 mei 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1177 – bij arrest van 11 augustus 2017 door het gerechtshof Den Haag wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negentien dagen en tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen geldbedragen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof niet (toereikend) heeft gemotiveerd dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met anderen heeft begaan.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 29 mei 2014 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan [a-straat 1] heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [betrokkene 1] , zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door inklimming.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende, in de aanvulling opgenomen, bewijsmiddelen:
1. “Een proces-verbaal van aangifte d.d. 29 mei 2014 van de politie Hollands Midden met nr. PL1600-2014068968-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 7-9):
als de op genoemde afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op donderdag 29 mei 2013 (het hof leest: 2014) heb ik mijn woning, een woonwagen op het woonwagenkamp, aan [a-straat 1] te [plaats] omstreeks 13:00 uur verlaten.
Omstreeks 13:15 à 13:20 uur werd ik door een van mijn buren gebeld. Ik begreep dat er mensen in mijn woning waren geweest. Ik ben onmiddellijk naar huis gereden. Ik zag dat er in mijn slaapkamer een raam open stond. De zijwand van mijn woonwagen is tot de onderkant van het raam ongeveer 1.80 meter. Men moet dus een stuk geklommen hebben om binnen te komen. Ik had dit raam open laten staan toen ik mijn woonwagen verliet.
Ik zag dat er een zwarte schoenendoos op mijn bed lag. Deze schoenendoos stond in de vaste kast. Ik had in de schoenendoos een geldbedrag gelegd. Het geldbedrag zat er niet meer in en is dus weggenomen vanuit mijn woning.
Aan niemand werd recht of toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2014 van de politie Hollands Midden met nr. PL1600-2014068968-38. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 11-12):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
De aangever, [betrokkene 1] , vertelde op 31 mei 2014 dat hij handelde in oud ijzer en dat hij bij een levering ten minste vier briefjes van 500 euro had gekregen.
[betrokkene 1] heeft drie briefjes van 500 euro mee naar huis genomen en één briefje van 500 euro in de kluis van zijn bedrijf gestopt. Het briefje dat [betrokkene 1] in de kluis had gestopt lag hier nog steeds.
Wij verbalisanten hebben dit biljet bekeken en zagen dat op dit biljet de letters “HASS” gestempeld stonden. Deze letters staan ook op de 500 euro biljetten die bij de verdachten in beslag zijn genomen. In zowel grootte als lettertype komen deze letters op de verschillende biljetten overeen.
[betrokkene 1] gaf aan dat hij 1900 euro in briefjes van 50 euro in de schoenendoos in zijn kast had gestopt samen met de drie briefjes van 500 euro. Op donderdagmorgen had hij 300 euro in biljetten van 50 euro uit de schoenendoos gehaald. Zodoende zat er nog 1600 euro in briefjes van 50 euro en drie briefjes van 500 euro in de schoenendoos toen [betrokkene 1] zijn woning verliet.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 mei 2014 van de politie Holland Midden met nr. PL1600-2014068968-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 15-16):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [getuige 1] :
Op donderdag 29 mei 2014, omstreeks 13.10 uur, was ik alleen thuis in de woonwagen op [a-straat 1] te [plaats] . Ik hoorde dat in de kamer naast mij een kastdeur openging. Ik ben naar buiten gelopen. Ik zag een man uit het slaapkamerraam komen. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- Getinte huidskleur
- zwart kort haar
- zwarte ‘nerdie’ bril
- zwarte handschoenen, maar dit weet ik niet helemaal zeker.
4. Een proces-verbaal van bevindingen aanvullende verklaring [getuige 1] d.d. 4 juni 2014 van de politie Holland Midden met nr. PL1600-2014068968-48. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 127):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik, verbalisant, vroeg aan getuige [getuige 1] of hij meer over het signalement kon verklaren van de man die hij op 29 mei 2014 omstreeks 13:10 uur uit het raam van zijn woonwagen zag klimmen.
[getuige 1] verklaarde het volgende:
- dat de man donkere bovenkleding droeg,
- dat de man een zwarte bril met rechthoekige glazen droeg.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 mei 2014 van de politie Hollands Midden met nr. PL1600-2014068968-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 17-19):
als de op genoemde afgelegde verklaring van [getuige 2] :
Ik ben woonachtig aan [b-straat 1] nummer [1] te [plaats] . Mijn woning is nabij de kruising van de [c-straat] , [a-straat] en het voetpad met de naam [d-straat] .
Op 29 mei 2014 om 13:15 uur zag ik het volgende gebeuren. Ik stond in de woonkamer van mijn woning. Ik zag een persoon aan komen rennen vanuit de richting [d-straat] . Hij rende in mijn richting.
Ik zag dat hij uit mijn zicht verdween achter een geparkeerd staande witkleurige Volkswagen Transporter. Ik zag dat achter de rennende man nog een man aan kwam rennen en achter het busje uit mijn zicht verdween. Ik zag vervolgens direct hierop een zwartkleurige seat Ibiza vanuit het parkeervak achter de witkleurige Volkswagen Transporter komen rijden. Ik zag dat de Seat naar de doorgaande weg reed van [b-straat 1] . Ik noteerde het kenteken van het voertuig. Dat betreft: [AA-00-AA] .
Ik zag dat er 3 personen in het voertuig zaten. Ik zag 2 personen voorin en 1 persoon achterin.
Ik kan de eerste rennende man als volgt omschrijven: licht getint uiterlijk, vermoedelijk Marokkaans.
De man die achter de eerste man aan kwam rennen kan ik als volgt omschrijven:
Licht getint uiterlijk, vermoedelijk Marokkaans.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 mei 2014 van de politie Eenheid Noord-Holland met nr. PL1100-2014066926-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 24-25):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Ik, verbalisant, zag op 29 mei 2014, omstreeks 14:49 uur, op de Prins Bernhardlaan (het hof begrijpt: te Haarlem), een zwarte Seat Ibiza, rijden. Ik zag dat er drie personen in het voertuig zaten. Wij zagen dat het voortuig was voorzien van het kenteken [AA-00-AA] . Hierop hebben wij een stopteken gegeven. De bestuurder van het voertuig bracht zijn voortuig tot stilstand. Wij hebben de drie inzittenden aangehouden.
Verdachten:
- [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] .
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] .
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] .
De verdachte [verdachte] had een bruin gekleurde schoudertas bij zich. In deze schoudertas zat onder andere het volgende:
- 1000 euro cash, namelijk 1 briefje van 500 euro en 10 briefjes van 50 euro,
- bruin gekleurde bril, zonder sterkte,
- zwarte handschoenen.
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 mei 2014 van de politie Hollands Midden met nr. PL1600-2014068968-19 en een bij dit proces-verbaal behorende bijlage, zijnde een foto van een bril en handschoenen (blz. 53). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 48-49):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op donderdag 29 mei 2014 kregen wij van verbalisanten van de politieregio Kennemerland in het politiebureau te Hoofddorp goederen overhandigd. Deze goederen hadden zij aangetroffen bij de drie aangehouden verdachten.
Verdachte [verdachte] :
Wij zagen de volgende bankbiljetten:
- 1 x briefje van € 500,= (opvallend is dat op dit bankbiljet een kleine stempel met de letters HASS staat gedrukt)
- 10 x briefje van € 50,=.
Verdachte [medeverdachte 1]
Wij zagen de volgende bankbiljetten:
- 1 x briefje van € 500,= (opvallend is dat op dit bankbiljet een kleine stempel met de letters HASS staat gedrukt)
- 12 x briefje van € 50,=.
Verdachte [medeverdachte 2] :
Wij zagen de volgende bankbiljetten:
- 1 x briefje van € 500,= (opvallend is dat op dit bankbiljet een kleine stempel met de letters HASS staat gedrukt)
- 10 x briefje van € 50,=.
In het tasje toebehorende bij verdachte [verdachte] werden, onder andere, een bril met breed montuur en in elkaar gevouwen zwarte handschoentjes aangetroffen. Ook is er een foto gemaakt van de genoemde bril en de genoemde handschoentjes, die bij dit proces-verbaal is gevoegd (blz. 53).
8. Een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot stempel op 500 euro biljet d.d. 8 oktober 2014 van de politie Hollands Midden met nr. PL1600-2014068968-70. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 168-169):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Na onderzoek bleek dat op elk van de bij de verdachte [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in beslag genomen biljetten van 500 euro een stempel met de woorden HASS stond.
Er is contact opgenomen met de Nederlandse Bank. Van die zijde werd het volgende over de stempel verklaard:
‘Dit specifieke stempel heb ik niet eerder gezien maar wel andere stempels van dit formaat. We zien dit type stempels relatief weinig.’
9. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 mei 2014 van de politie Hollands Midden met nr. PL1600-2014068968-35. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 114-117):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] :
op donderdag 29 mei 2014 ben ik bij een boot gaan kijken in [plaats] , op het kamp.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 mei 2014 van politie Hollands Midden met nr. PL1600-2014068968-33. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 22-23):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [getuige 3] :
Op 29 mei 2014 stonden er tussen 13.00 en 14.00 uur 2 jongens bij mijn boot, die voor de woonwagen op het [a-straat 2] te [plaats] stond. Een van de jongens zei dat ze de boot wilden kopen.
11. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 mei 2014 van de politie Hollands Midden met nr. PL1600-2014068968-27. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 20-21):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [getuige 4] :
Ik ben woonachtig op het woonwagenkamp aan [a-straat] te [plaats] . Achterin op het kamp staat een boot op een trailer. Deze boot is van mijn overbuurman [getuige 3] .
Op donderdag 29 mei 2014 omstreeks 13.05 uur was ik samen met mijn overbuurman [getuige 3] op [a-straat] . Ik zag toen twee mannen [a-straat] oplopen. De mannen vielen ons op omdat wij de mannen niet kenden. Toen wij hen aanspraken hoorde ik de mannen zeggen dat zij de boot wilden kopen.
Ik kan de mannen als volgt omschrijven:
Man 1:
Nationaliteit: Vermoedelijk Marokkaans
Kleding: lederen zwarte jas
Bijzonderheden: de man droeg een bril. Dit betrof geen zonnebril.
Man 2:
Nationaliteit: Vermoedelijk Marokkaans
Kleding: groenkleurige jas.
12. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 mei 2014 van de politie Eenheid Noord-Holland met nr. PL1100-2014066926-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 26-27):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Naar aanleiding van een woninginbraak in [plaats] heb ik de kleding van de drie aangehouden verdachten, [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , veiliggesteld.
[medeverdachte 1]
- een groene jas.
[medeverdachte 2]
- geheel zwarte, gedeeltelijk lederen jas.”
6. Het hof heeft, mede naar aanleiding van door de verdediging gevoerde verweren, in het bestreden arrest het volgende overwogen:
“Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de gekwalificeerde diefstal ontbreekt, nu de signalementen die worden opgegeven door de verschillende getuigen niet overeenkomen met het signalement van de verdachte. Subsidiair is de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de conclusie dat de verdachte als medepleger of als medeplichtige betrokken is geweest bij de diefstal en heeft zij daartoe alternatieve scenario’s aangevoerd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot het ten laste gelegde het volgende af.
Op 29 mei 2014 heeft er omstreeks 13:10 uur een diefstal plaatsgevonden uit een woonwagen aan [a-straat 1] in [plaats] . Blijkens de aangifte in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen op pagina 11 van het dossier is er bij de diefstal uit een schoenendoos in de slaapkamer een geldbedrag weggenomen van € 3.100,-, bestaande uit 3 biljetten van € 500,- en 32 biljetten van € 50,-. De zoon van de aangever, [getuige 1] , bevond zich op het moment van de diefstal in de woonwagen. Hij is naar buiten gelopen en hij zag een man met een getinte huidskleur, zwart kort haar, een zwarte ‘nerdie’ bril en mogelijk zwarte handschoenen uit het slaapkamerraam komen. In een latere verklaring vult hij aan dat de man donkere bovenkleding en een zwarte bril met rechthoekige glazen droeg.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 29 mei 2014 omstreeks 13:15 uur twee mannen met een licht getint uiterlijk, vermoedelijk Marokkaans, achter elkaar heeft zien rennen en dat deze uit het zicht verdwenen achter een geparkeerd staande witkleurige Volkswagen Transporter. Direct hierna reed een zwartkleurige Seat Ibiza voorzien van kenteken [AA-00-AA] vanuit het parkeervak achter de witkleurige Volkswagen Transporter weg. [getuige 2] zag dat er drie personen in het voertuig zaten, twee personen voorin en één persoon op de achterbank. Van de derde persoon in de auto kon [getuige 2] geen omschrijving geven, omdat hij deze persoon onvoldoende heeft kunnen zien.
Op 29 mei 2014 omstreeks 14.49 uur zagen opsporingsambtenaren te Haarlem een zwarte Seat Ibiza rijden met het kenteken [AA-00-AA] . In het voertuig bevonden zich drie inzittenden. Nadat de opsporingsambtenaren een stopteken hadden gegeven bracht de bestuurder de auto tot stilstand. De drie inzittenden, verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , werden aangehouden. Bij fouillering bleek dat ieder van hen één € 500-biljet met het stempel “HASS” en een aantal € 50-biljetten in zijn bezit had: de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] hadden ieder 10 biljetten en de medeverdachte [medeverdachte 1] 12. Totaal zijn derhalve bij de drie verdachten drie biljetten van € 500,- en 32 biljetten van € 50,- aangetroffen, tot een totaalbedrag van € 3.100,-. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 11 van het dossier dat de aangever in een kluis op zijn werk een € 500-biljet bewaarde met daarop het stempel “HASS”. De aangever heeft verklaard dat hij dit € 500-biljet tegelijk heeft ontvangen met de drie € 500-biljetten die hij in de schoenendoos in zijn slaapkamer bewaarde.
In de bij de verdachte aangetroffen tas werden, naast het geldbedrag van € 1.000,-, een bruin gekleurde bril zonder sterkte (het hof merkt op dat deze bril blijkens de foto op pagina 53 van het dossier zwart met bruin gekleurd is) en zwarte handschoenen aangetroffen.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft erkend dat hij op 29 mei 2014 op het woonwagenkamp in [plaats] aanwezig was. Volgens [medeverdachte 1] was hij daar om een te koop staande boot te bezichtigen. Deze verklaring wordt als bewijsmiddel voor het ten laste gelegde ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 3] inhoudende dat er ongeveer tien minuten voor de diefstal twee onbekende mannen interesse toonden in een boot van [getuige 3] . Getuigen [getuige 4] omschrijft deze mannen als volgt:- Man 1: een vermoedelijk Marokkaanse man met een lederen zwarte jas en een bril, geen zonnebril.
- Man 2: een vermoedelijk Marokkaanse man met een groenkleurige jas.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de kleding van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is veiliggesteld nadat zij waren aangehouden. De medeverdachte [medeverdachte 1] droeg onder andere een groene jas. De medeverdachte [medeverdachte 2] droeg onder andere een zwarte gedeeltelijk lederen jas.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het bij de verdachte aangetroffen geld afkomstig is van de diefstal uit de woning aan [a-straat 1] te [plaats] . Het hof neemt hierbij in het bijzonder in overweging dat zowel op de bij de verdachten aangetroffen € 500-biljetten als op het € 500-biljet in de kluis van de aangever het stempel ‘HASS’ staat, alsmede dat het aantal bij de verdachte aangetroffen biljetten van € 500,- en € 50,- exact overeenkomen met het aantal uit de woning weggenomen biljetten van € 500,- en € 50,-.
De raadsman heeft – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen – aangevoerd dat het enkele feit dat het biljet van € 500,- dat bij de verdachte is aangetroffen eveneens een ‘HASS’ stempel bevat onvoldoende is om te kunnen bewijzen dat dit biljet inderdaad een van de biljetten is die bij [betrokkene 1] is ontvreemd.
Zoals hiervoor is overwogen komt het hof niet enkel op basis van het ‘HASS’ stempel tot het oordeel dat het bij de verdachte aangetroffen geld afkomstig is van de diefstal uit de woning aan [a-straat 1] te [plaats] . Het hof overweegt voorts dat het betoog van de raadsman met betrekking tot de frequentie van het stempel ‘HASS’ onverenigbaar wordt geacht met de van De Nederlandse Bank verkregen informatie omtrent de aanwezigheid van stempels op bankbiljetten. Het hof verwerpt dit verweer.
Het hof is van oordeel dat uit de voorgaande bewijsmiddelen voorts kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich op het kamp hebben begeven en dat één van hen – daarbij dragende een bril en zwarte handschoenen – de woonwagen van de aangever is binnengeklommen en het geld heeft weggenomen. Voorts kan op basis van de voormelde bewijsmiddelen worden vastgesteld dat de Seat Ibiza met het kenteken [AA-00-AA] op het parkeerterrein bij het kamp geparkeerd stond en dat deze auto, direct nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kwamen aangerend, is weggereden met drie inzittenden. Vervolgens is deze Seat Ibiza 1 uur en 40 minuten later door de politie aangetroffen in Haarlem met daarin drie inzittenden, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de verdachte. De buit van de kort daarvoor gepleegde inbraak, te weten € 3.100,- was blijkens de hierboven vermelde bewijsmiddelen onder de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verdeeld, in vrijwel gelijke delen. Daarnaast zijn in de tas die de verdachte bij zich droeg een zwart met bruin gekleurde bril (zonder sterkte) en zwarte handschoenen aangetroffen. Uit het dossier blijkt niet dat bij de andere verdachten of in de Seat Ibiza met kenteken [AA-00-AA] een bril en handschoenen zijn aangetroffen.
Het hof overweegt dat de verdachte kort na het ten laste gelegde is aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de inbraak in de woonwagen duiden.
De verdachte heeft geen verklaring willen afleggen over de herkomst van het geld of over de reden van zijn aanwezigheid in de auto, terwijl de vorenstaande feiten schreeuwen om een uitleg van de verdachte. De verdachte heeft zich telkenmale op zijn zwijgrecht beroepen en eerst ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juli 2017 slechts verklaard dat hij pas 10 minuten voordat hij werd aangehouden in de Seat Ibiza met kenteken [AA-00-AA] is gestapt. Het hof acht deze stelling, die verder niet is onderbouwd, niet aannemelijk geworden. Het hof is dan ook van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte de derde inzittende van de auto is geweest die getuige [getuige 2] heeft zien wegrijden direct nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kwamen aangerend.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het signalement van de verdachte niet past bij de door de getuigen opgegeven signalementen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De door de getuigen opgegeven signalementen van de personen op het kamp hebben betrekking op de medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Getuige [getuige 2] is de enige getuige die heeft gezien dat de Seat Ibiza met het kenteken [AA-00-AA] wegreed met drie inzittenden.
In zijn verklaring afgelegd tegenover de politie heeft [getuige 2] aangegeven dat hij de derde man onvoldoende heeft kunnen zien om een omschrijving te geven. Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 2] op de vraag om de man te beschrijven geantwoord dat de man in ieder geval donker haar had. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat het signalement van de verdachte niet past bij de door de getuigen opgegeven signalementen. Het feit dat de getuige een kleine drie jaar na dato verklaart “Hij zag er uit als die anderen, dus ik dacht dat hij wel Marokkaan was, voert in het licht van de oorspronkelijke verklaring van de getuige (‘dat hij de derde man onvoldoende heeft kunnen zien’) niet tot een ander oordeel.
Het hof is voorts van oordeel dat de namens de verdachte aangevoerde alternatieve scenario’s geen steun vinden in het dossier (ook niet in de verklaring van de verdachte zelf) en dat het bewijs voor het ten laste gelegde niet wordt ontzenuwd door al hetgeen door de verdediging is aangevoerd als alternatieve lezing.
In samenhang met de hierboven genoemde feiten en omstandigheden, in het bijzonder de aanwezigheid van de verdachte in de auto die geparkeerd stond bij het woonwagenkamp ten tijde van het plegen van de inbraak in de woonwagen, de omstandigheid dat de bril en handschoenen die de medeverdachte kennelijk heeft gedragen tijdens het plegen van de inbraak in de tas van de verdachte zijn aangetroffen, de omstandigheid dat de verdachte een even groot aandeel in de buit heeft gehad als de medeverdachten, en de omstandigheid dat de verdachte geen enkele verklaring heeft willen afleggen over de herkomst van het geld en zijn aanwezigheid in de auto ten tijde van de aanhouding, komt het hof tot het oordeel dat het ervoor gehouden moet worden dat de bijdrage van verdachte aan het bewezen verklaarde van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen van diefstal bewezen.”
7. De klacht luidt in de kern dat het hof niet (begrijpelijk) heeft gemotiveerd wat de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict is geweest. Nu een dergelijke bijdrage ook niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed, aldus de steller van het middel.
8. Voor de beoordeling van het middel van belang is het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022, NJ 2018/310, m.nt. Wolswijk. Dit arrest houdt onder meer het volgende in:
“2.3.1. In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.
2.3.2.Ten aanzien van die procesopstelling is voor zaken als de onderhavige in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 onder meer het volgende overwogen:
"4.2.1. Bij de beoordeling van het middel moet mede het volgende worden betrokken. Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475). Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde.
4.2.2. Bij die beoordeling kan een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van de goederen kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).
4.2.3. In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de diefstal wel worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijk verklaring van de verdachte zoals hiervoor onder 4.2.2 bedoeld, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen."
2.3.3. Hetgeen hiervoor onder 2.3.2 is weergegeven, kan ook van belang zijn in een geval als het onderhavige waarin weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan (zoals wel het geval was in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1319, NJ 2016/414).”
9. In een geval als door de Hoge Raad in zijn zojuist aangehaalde arrest omschreven, zijn twee factoren in het bijzonder van belang:1.(i) de vaststelling dat de verdachte zelf met een ander of anderen kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden terwijl er geen contra-indicaties zijn en (ii) het uitblijven van een aannemelijke verklaring voor het voorhanden hebben van de gestolen goederen.2.
10. Het hof heeft blijkens de bewijsvoering onder meer het volgende vastgesteld. Bij de onderhavige diefstal is op 29 mei 2014 omstreeks 13:10 uur op een woonwagenkamp in [plaats] uit een schoenendoos in de slaapkamer van de aangever een geldbedrag van in totaal € 3.100,- weggenomen. Dit geldbedrag bestond uit 3 biljetten van € 500,- en 32 biljetten van € 50,-. De zoon van de aangever zag uit het slaapkamerraam een man met een getinte huidskleur, zwart kort haar, een zwarte ‘nerdie’ bril en mogelijk zwarte handschoenen komen. Getuige [getuige 2] zag op die dag omstreeks 13:15 uur twee mannen met een licht getint uiterlijk, vermoedelijk Marokkaans, achter elkaar rennen en uit het zicht verdwijnen achter een geparkeerd staande witkleurige Volkswagen Transporter, en direct daarna vanuit het parkeervak achter de witte Volkswagen een zwartkleurige Seat Ibiza voorzien van kenteken [AA-00-AA] wegrijden met daarin drie personen. Omstreeks 14:49 uur zagen opsporingsambtenaren in Haarlem een zwarte Seat Ibiza rijden met kenteken [AA-00-AA] . Daarin bevonden zich drie inzittenden, te weten de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Bij de fouillering bleek dat ieder van hen één € 500-biljet met het stempel “HASS” en een aantal € 50-biljetten in bezit had. In totaal werden bij de verdachten drie biljetten van € 500,- en 32 biljetten van € 50,- aangetroffen, terwijl de verdachte een tas bij zich had met daarin een bruine gekleurde bril zonder sterkte en zwarte handschoenen. Voorts heeft het hof vastgesteld dat de aangever in een kluis op zijn werk een € 500-biljet bewaarde met daarop het stempel “HASS”. De aangever had dit € 500-biljet tegelijk ontvangen met de drie € 500-biljetten die hij in de schoenendoos in zijn slaapkamer bewaarde. Van de zijde van de Nederlandse bank is verklaard dat daar het stempel “Hass” niet eerder is gezien en dat dit type stempels weinig voorkomt. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft erkend dat hij op 29 mei 2014 op het woonwagenkamp in [plaats] aanwezig was. Naar zijn zeggen was hij daar om een te koop staande boot te bezichtigen. De getuigen [getuige 4] en [getuige 3] zagen ongeveer tien minuten voor de diefstal twee mannen die zeiden dat ze de boot van [getuige 3] wilden kopen. Deze mannen waren vermoedelijk van Marokkaanse afkomst. Een van hen droeg een lederen zwarte jas en een bril, de ander een groenkleurige jas. Vastgesteld is dat medeverdachte Ashibi een groene jas droeg en medeverdachte [medeverdachte 2] een zwarte gedeeltelijk lederen jas. Tot slot is van belang dat de verdachte geen verklaring over de herkomst van het geld heeft willen afleggen en geen aannemelijke verklaring over de reden van zijn aanwezigheid in de auto heeft gegeven.
11. Gelet op de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden, de genoemde procesopstelling van de verdachte en de hierboven in randnummer 8 weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad, acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte en de medeverdachten zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van medeplegen van diefstal door middel van inklimming, niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is tevens toereikend gemotiveerd.3.Dat het hof geen nauwkeurige rolverdeling heeft kunnen vaststellen, doet aan de begrijpelijkheid van het uitvoerig gemotiveerde oordeel van het hof niet af.
12. Nu de bewezenverklaring naar de eis der wet voldoende met redenen is omkleed, faalt het middel. Het middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑05‑2019
Vgl. HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:415 en HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1019. Zie toegespitst op diefstal nog HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644, NJ 2017/277, m.nt. Kooijmans en HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652, NJ 2017/278, m.nt. Kooijmans.
Zie: HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:415; HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1019; HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1020; HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:824 (HR: art. 81 RO); HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:293 (art. 81 RO) en mijn daaraan voorafgaande conclusie.