Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/2.4.5
2.4.5 Vrije bewijsleer
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS595224:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Parlementaire geschiedenis nieuw bewijsrecht (2002) p. 59.
In andere rechtsgebieden heeft de vrije bewijsleer een andere inhoud. Zo wordt in het bestuursrecht het ontbreken van wettelijke regels van bewijslastverdeling als een aspect van de vrije bewijsleer (ook wel aangeduid als vrij-bewijsleer) gezien. Vergelijk L.J.A. Damen e.a. (2009) p. 253; R.J.N. Schlbssels (2009); Y.E. Schuurman (2009) p. 133 e.v.; A.G. van Galen en H.Th.J.F. van Maarseveen (1978) p. 45 e.v. In het strafrecht is in zoverre sprake van een vrije bewijsleer, dat de rechter vrij is bij het bepalen van de bewijskracht aan een bewijsmiddel. Daar gelden echter bewijsminimum-voorschriften. Zie J.F. Nijboer (2008) p. 74-75.
Het grote belang van waarheidsvinding in de civiele procedure blijkt verder uit de vrije bewijsleer. Aan de basis van de vrije bewijsleer ligt de gedachte dat de rechter, zoekend naar de waarheid, zo veel mogelijk vrijheid moet hebben bij de bewijslevering en zo weinig mogelijk wettelijke belemmeringen op haar weg moet vinden. Ook hierbij is weer het belang van waarheidsvinding voorop gesteld, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis;
”Het inzicht dat men, zal het proces beantwoorden aan zijn doel zoveel mogelijk de materiële waarheid te vinden, zuinig moet zijn met bewijsbelemmerende voorschriften en de rechter wat de waardering van het bewijs aangaat slechts bij uitzondering moet binden, heeft de wetgever in de loop der jaren een meer vrije bewijsleer doen aanvaarden. (..) Het ontwerp gaat op deze weg voort."1
De vrije bewijsleer heeft twee aspecten.2 Het eerste aspect is de vrijheid bij de bewijslevering door partijen: de wet bepaalt dat in alle gevallen en met alle bewijsmiddelen bewijs kan worden geleverd (art. 152 lid 1 Rv). Het is duidelijk dat dit de waarheidsvinding bevordert. Elk bewijsmiddel dat kan bijdragen aan de waarheidsvinding, moet de rechter toelaten.
Het tweede aspect van de vrije bewijsleer heeft betrekking op de vrijheid van de rechter bij de bewijsbeslissing. Dit houdt in dat de rechter vrij is bij de waardering van het bewijs, tenzij de wet anders bepaalt. Aan het beginsel van de vrije bewijswaardering en de daarop geldende uitzonderingen zal nog nader aandacht worden besteed in paragraaf 5.1 en 6.2. Hier gaat het erom dat ook deze vrijheid bij de bewijswaardering de waarheidsvinding dient; de rechter is niet gedwongen om op grond van een bepaald bewijsmiddel een feit als bewezen te aanvaarden, terwijl dat feit wellicht in werkelijkheid niet waar is.