Volgens het cassatiemiddel was [eiser] magazijnmedewerker. Uit de processtukken krijgt men de stellige indruk dat de nogal uiteenlopende benamingen van de functie in de beslissing van het hof aan de ene kant en in het middel aan de andere kant, op dezelfde functie zien.
HR, 20-04-2012, nr. 11/00659
ECLI:NL:HR:2012:BV9532
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-04-2012
- Zaaknummer
11/00659
- Conclusie
Mr. Huydecoper
- LJN
BV9532
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BV9532, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 20‑04‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV9532
ECLI:NL:HR:2012:BV9532, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9532
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9532
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑01‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
TRA 2012/68 met annotatie van O. van der Kind
JIN 2012/94 met annotatie van A.R. Houweling, P.L.M. Schneider
JAR 2012/135 met annotatie van mr. dr. G.W. van der Voet
AR-Updates.nl 2012-0373
VAAN-AR-Updates.nl 2012-0373
Conclusie 20‑04‑2012
Mr. Huydecoper
Partij(en)
Zaaknr. 11/00659
Mr. Huydecoper
Zitting van 9 maart 2012
Conclusie inzake
[Eiser]
eiser tot cassatie
tegen
Magazijn De Bijenkorf B.V.
verweerster in cassatie
Feiten(1) en procesverloop
- 1.
De feiten die tot dit cassatiegeding aanleiding hebben gegeven, zijn vrij eenvoudig:
- -
De eiser tot cassatie, [eiser], geboren in januari 1978, was sedert september 2002 in loondienst bij de verweerster in cassatie, De Bijenkorf. [Eiser] was "medewerker Logistiek"2.. Hij verdiende een maandsalaris van € 1.728,60, plus emolumenten.
- -
Op 16 april 2009 is vastgesteld dat [eiser] twee stuks winkelgoederen van De Bijenkorf heeft meegenomen, zonder toestemming van De Bijenkorf en zonder de goederen te hebben betaald. Het betrof goederen uit een uitverkoopactie waarbij (onder andere) het personeel vijf artikelen naar keuze tegen betaling van € 10,- kon aankopen. De (na de actie overgebleven) goederen zouden worden afgevoerd naar een distributiecentrum3..
- -
Voor werknemers van De Bijenkorf gelden huisregels, waarin onder meer strenge sancties op het ontvreemden van zaken staan vermeld. De Bijenkorf beklemtoont dat die regels voor haar van groot belang zijn, en dat die bij herhaling en met nadruk onder de aandacht van alle personeelsleden, en ook van [eiser], werden gebracht.
- -
De Bijenkorf heeft [eiser] bij brief van 17 april 2009 ontslag op staande voet aangezegd.
- -
Bij beschikking van 10 februari 2010 is de arbeidsovereenkomst voor zoveel nodig ontbonden per 23 maart 2010.
2.
In deze zaak verbindt [eiser] vorderingen aan de van zijn kant (tijdig) ingeroepen nietigheid van het hem door De Bijenkorf gegeven ontslag op staande voet.
Het debat in dit geding heeft in sterk overwegende mate de vraag betroffen, of dit ontslag al dan niet als gerechtvaardigd moest worden aangemerkt.
3.
In de eerste aanleg koos de rechter voor het namens [eiser] verdedigde standpunt; met als gevolg dat De Bijenkorf werd veroordeeld om aan [eiser] diens salaris e.a. te betalen tot aan het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst (door ontbinding) was geëindigd. De Bijenkorf heeft blijkbaar aan deze veroordeling, die uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard, geheel of voor een belangrijk deel voldaan.
4.
Op het namens De Bijenkorf ingestelde hoger beroep oordeelde het hof echter dat het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet als rechtsgeldig moest worden aangemerkt. Het hof vernietigde dus het vonnis van de eerste aanleg en veroordeelde [eiser] (onder meer) om aan De Bijenkorf al hetgeen deze ter voldoening aan het vonnis van de eerste aanleg had betaald, terug te betalen.
5.
Namens [eiser] is tijdig4. en regelmatig cassatieberoep ingesteld. Van de kant van De Bijenkorf is tot verwerping geconcludeerd. De partijen hebben over en weer hun standpunten schriftelijk laten toelichten. Er is namens [eiser] gerepliceerd.
Bespreking van het cassatiemiddel
6.
Bij het doornemen van de stukken van deze zaak dringt zich op, hoezeer hier twee gerechtvaardigde en ook alleszins wezenlijke (complexen van) belangen tegenover elkaar staan, en met elkaar botsen.
Van de kant van [eiser] wordt beklemtoond dat De Bijenkorf tegen hem een zeer zware sanctie hanteert, met buitengewoon ernstige nadelige gevolgen voor hem en zijn gezin; en dit op grond van een overtreding van de verplichtingen van de werknemer die [eiser] weliswaar erkent, maar die hij in het kader van de van zijn kant aangevoerde omstandigheden, als van betrekkelijk gering belang gekwalificeerd wil zien.
De Bijenkorf laat, zoals al even bleek, benadrukken dat haar bedrijf in hoge mate gevoelig is voor malversaties van personeel, en dat dan ook veel aandacht wordt besteed aan het tegengaan daarvan - inclusief het doordringen, van personeelsleden, van zowel het desbetreffende belang als van de sancties die met schending daarvan gepaard (kunnen) gaan.
7.
Of er sprake is van een "dringende reden" die ontslag van een werknemer op staande voet rechtvaardigt is, naar zich sterk opdringt, een vraag die moet worden beantwoord door alle relevante omstandigheden van het geval te wegen (en vervolgens de einduitkomst van de totale weging te bepalen). Weging c.q. waardering van omstandigheden - voor het overgrote deel: feitelijke omstandigheden - is hierbij dus doorslaggevend. Het gaat, met andere woorden, wat de beoordeling in cassatie betreft om een zogenaamd "gemengd" oordeel, waarin de feitelijke wegingscomponent een zeer belangrijke plaats inneemt. De ruimte voor herbeoordeling, in cassatie, van wat de "feitelijke" rechter aan de hand van zo'n weging heeft beslist is dan ook beperkt5.. Wel kan in cassatie de motivering die aan een dergelijke beslissing ten grondslag werd gelegd, worden getoetst; en wordt bij deze toetsing, als het een beslissing betreft waarbij een ontslag op staande voet gerechtvaardigd werd geacht, een verhoudingsgewijs strenge norm aangelegd.
8.
Naar voor de hand ligt, nemen onder de omstandigheden die de rechter in de beoordeling moet betrekken de functie van de werknemer en de aard en ernst van de ontslagreden een belangrijke plaats in, evenals de omstandigheden die vaak "voor de werknemer pleiten", zoals: de lengte van het dienstverband en de mate waarin de werknemer gedurende het dienstverband goed heeft gefunctioneerd; en de ernst van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, mede gezien diens leeftijd, sociale omstandigheden en kansen op de arbeidsmarkt.
9.
In sommige gevallen heeft de Hoge Raad betekenis toegekend aan de mogelijkheid om de arbeidsverhouding anders dan langs de weg van het ontslag op staande voet te beëindigen6.. Het ligt in de rede dat vooral de verhouding tussen de ernst van de ontslagreden enerzijds en de ernst van de gevolgen voor de werknemer anderzijds, er toe kan bijdragen dat de werkgever moet overwegen om, ofschoon beëindiging van de arbeidsverhouding wel aangewezen is, te kiezen voor een minder ingrijpende en voor de werknemer nadelige variant van beëindiging.
10.
Ik denk dat ook als uitgangspunt, of zo men wil als vuistregel, mag gelden dat ontslag op staande voet een dusdanig zware en voor de werknemer nadelige sanctie is dat het hanteren daarvan beperkt moet blijven tot gevallen waarin van de werkgever geen coulantere houding gevergd mag worden - en dus tot gevallen waarin de reden voor het ontslag inderdaad als ernstig en zwaarwegend is aan te merken, en daarom de forse ingreep in het nadeel van de werknemer die zo'n ontslag nu eenmaal is, kan rechtvaardigen7..
11.
Zoals ik al even liet blijken, vind ik dat de van weerszijden aangevoerde belangen in dit geval over en weer als wezenlijk of zelfs als "zwaar" kunnen worden beoordeeld. Het hof stond dan ook voor een bepaald moeilijke opgave bij de vaststelling, weging en "saldering" van wegingsfactoren zoals die in alinea 7 hiervóór werd geschetst; en zoals ik ook al even aangaf, brengt het verbod van herbeoordeling van feitelijke gegevens dat op de voet van art. 419 lid 3 Rv. voor de cassatierechter geldt, mee dat het werk dat het hof hier heeft gedaan maar in beperkte mate in cassatie kan worden getoetst.
12.
In het licht van wat ik in alinea 10 opmerkte heb ik mij wel afgevraagd of de door het hof vastgestelde factoren, mede in aanmerking genomen de door het hof gegeven motivering, kunnen opleveren dat de ontslagreden als zo zwaarwegend moet worden beoordeeld dat die het "overwicht" boven de aan de kant van [eiser] spelende belangen oplevert dat nodig is, wil een werkgever inderdaad staande kunnen houden dat een andere weg dan ontslag op staande voet van hem, werkgever, niet gevergd mocht worden.
13.
In het feit dat ik mij dit heb afgevraagd verraadt zich vermoedelijk wel, dat ik de afweging die het hof gemaakt heeft, waarschijnlijk zelf, ware ik voor dezelfde opgave geplaatst, niet zo gemaakt zou hebben. Maar ik sta niet voor dezelfde opgave. Ik moet bezien of de marge voor (her)beoordeling die de wet de cassatierechter hier geeft, van dien aard is dat de wat mij betreft onbevredigende uitkomst van de door het hof gemaakte afweging, "marginaal getoetst" door de Hoge Raad, als onvoldoende, of tenminste: als bij gebreke van nadere redengeving onvoldoende begrijpelijk, moet worden aangemerkt.
14.
De Hoge Raad heeft in de afgelopen jaren meer dan eens moeten oordelen over gevallen waarin een "vergrijp" van een werknemer, soms van ogenschijnlijk niet bijzonder ernstige aard, ten grondslag werd gelegd aan een ontslag op staande voet, en waarbij in feitelijke aanleg afweging, ook van de vóór de werknemer pleitende omstandigheden was verricht. Soms was de afweging dan in het voordeel van de werkgever uitgevallen, en soms niet. In nagenoeg alle gevallen liet de Hoge Raad het oordeel dat in feitelijke aanleg was bereikt in stand, en verwees hij (de Hoge Raad) naar de grote mate van feitelijke waardering die bij oordelen als deze te pas komt8..
15.
Een in het oog lopend geval waarin dat anders was, is te vinden in het hiervóór, maar vooral ook namens [eiser] aangehaalde arrest HR 21 januari 2000, NJ 2000, 190; zie met name rov. 3.9.1 - 3.9.2.
Het ging in die zaak, net als in de onderhavige, om een ontslag op staande voet wegens geconstateerde verduistering van winkelwaren, ditmaal door een (leidinggevend) personeelslid van de winkel. Ook in de zaak uit 2000 betrof het goederen met een relatief bescheiden waarde. Er was sprake van een dienstverband van een zeer aanzienlijke duur (1960 - 1995), en het arrest vermeldt geen aanwijzingen voor slecht functioneren van de betrokkene gedurende zijn dienstverband. De maatschappelijke gevolgen van het ontslag voor de betrokkene waren bijzonder ernstig, aangezien de verduistering werd geconstateerd op wat effectief diens laatste werkdag was, en het ontslag bewerkstelligde dat een "sociaal plan" dat in verband met de afvloeiing van de betrokkene van toepassing zou zijn, dat niet meer was.
16.
In het arrest van 21 januari 2000 oordeelde de Hoge Raad dat de appelrechter, die het ontslag op staande voet als geldig had beoordeeld, onvoldoende blijk had gegeven dat hij de zeer nadelige consequenties voor de werknemer in de gemaakte afweging had betrokken.
Zijn de omstandigheden in de onderhavige zaak nu van dien aard dat dit geval op één lijn moet worden gesteld met de vrij lange rij zaken waarin de Hoge Raad de door de "feitelijke" rechter gemaakte afweging in stand liet; of ligt meer voor de hand aansluiting te zoeken bij het buiten die lijn vallende arrest van 21 januari 2000, waarop van de kant van [eiser] zwaar is gehamerd?
17.
Rechtstreeks op één lijn stellen van de onderhavige zaak en die uit het arrest van 21 januari 2000 is in elk geval al daarom niet aan de orde, omdat de appelrechter in de zaak uit het arrest van 21 januari 2000 er in het geheel geen blijk van had gegeven dat hij de "sociale omstandigheden" aan de kant van de werknemer in zijn oordeel had betrokken (en dus ook niet, hoe de waardering daarvan was uitgevallen). In zoverre is de constatering van de Hoge Raad uit dit arrest, dat hiervan onvoldoende blijk werd gegeven, welhaast als "understatement" te kwalificeren.
In de onderhavige zaak daarentegen, heeft het hof de van de kant van [eiser] aangevoerde "sociale omstandigheden" in de rov. 15 en 16 expliciet in zijn beoordeling betrokken, en die aangemerkt als van onvoldoende gewicht om tot de namens [eiser] verdedigde uitkomst te leiden.
18.
Het cassatiemiddel verdedigt in onderdeel 1 (onder het hoofd "Middel 1" - ik wijs er, ter vermijding van misverstand, op dat er overigens geen tweede middel is) mede, dat het aan [eiser] aangerekende vergrijp goederen betrof met nauwelijks nog enige waarde, dat [eiser] al zwaar getroffen is door de mede te zijnen aanzien bewerkstelligde ontbinding van de arbeidsovereenkomst, en dat door die ontbinding ook al in relevante mate aan de belangen van de Bijenkorf tegemoet is gekomen.
19.
Het middel verwijst niet naar vindplaatsen in de stukken waar de bedoelde feiten zijn gesteld of vastgesteld. Ik meen echter dat het eerste gegeven - de (verhoudingsgewijs) geringe waarde van de goederen - in cassatie minstgenomen veronderstellenderwijs tot uitgangspunt mag worden genomen omdat (ook) het hof aan het slot van rov. 14 het feit dat de goederen "mogelijkerwijs een geringe waarde vertegenwoordigen" tot uitgangspunt neemt. Uit de verdere overwegingen (rov. 5 en 12) van het hof blijkt bovendien, zoals in alinea 1, tweede "gedachtestreepje" al werd aangegeven, dat het niet slechts goederen van (mogelijk) geringe waarde betreft, maar goederen die het voorwerp van een laatste "uitverkoopronde" waren geweest, en die bestemd waren om uit de winkel te worden afgevoerd naar een distributiecentrum.
20.
Dat de arbeidsovereenkomst was ontbonden heeft het hof (zoals hiervoor al bleek) inderdaad - in rov. 10 - vastgesteld. Dat met het benutten van deze mogelijkheid althans in zekere mate aan de belangen van De Bijenkorf tegemoet werd gekomen lijkt mij een gevolgtrekking die legitiem aan dit gegeven mag worden verbonden. Men kan die gevolgtrekking vervolgens als juist aanmerken of die verwerpen - ik zou denken dat die gevolgtrekking bij de beoordeling in cassatie wel als uitgangspunt mag dienen.
Voor het gegeven dat [eiser] door de ontbinding ernstig is getroffen, geldt mutatis mutandis hetzelfde.
21.
Als ik vervolgens in aanmerking neem dat aan oordelen waarbij een betwiste dringende reden voor ontslag op staande voet als geldig wordt aangemerkt, verhoudingsgewijs zware motiveringseisen plegen te worden gesteld9., denk ik dat het onderhavige geval, al is het dan langs een andere weg, inderdaad eenzelfde bejegening verdient als dat uit het arrest van 21 januari 2000.
22.
Daarbij weegt voor mij zwaar dat de omstandigheden die de ernst van het aan [eiser] verweten vergrijp in twijfel roepen, zich in deze zaak als nogal klemmend aandienen. Ik denk, zoals al bleek, dat in cassatie ervan uit mag worden gegaan dat de door [eiser] ontvreemde goederen bij een laatste uitverkoopronde, waarin die goederen voor "symbolische" prijzen waren aangeboden, waren overgebleven. Men kan dan allicht denken dat die goederen door personeelsleden als [eiser] als van min of meer verwaarloosbare waarde konden worden gepercipieerd. Dat doet er niet aan af dat, zoals De Bijenkorf laat benadrukken, het niet aan zulke personeelsleden toekomt om over de desbetreffende goederen te beschikken; maar het draagt er wel toe bij, de ernst van een in dat kader begaan vergrijp (aanzienlijk) te relativeren.
23.
Ook dringt zich op de in alinea 14 hiervóór even aangestipte (en ook in het middel opgeworpen); vraag - zou een andere manier van beëindiging hier niet eerder hebben moeten overwogen? Die vraag komt, zoals het middel met recht opwerpt, in een scherper daglicht te staan in de situatie waarin het hof had te oordelen: de situatie waarin De Bijenkorf deze mogelijkheid ook daadwerkelijk had benut, en beëindiging van [eiser]'s dienstverband inmiddels langs andere weg gerealiseerd was (zij het zonder dat De Bijenkorf van de aanspraken uit hoofde van het ontslag op staande voet afstand had gedaan).
24.
Tegen het licht van de al even aangehaalde motiveringseis meen ik dat in het oordeel van het hof onvoldoende blijkt dat, en hoe het zich van deze gegevens rekenschap heeft gegeven. Die gegevens wegen ook zwaar bij de beoordeling van de sociale omstandigheden aan de kant van [eiser], waarop deze zich had beroepen. Het hof heeft die omstandigheden, als gezegd, wél expliciet in zijn afweging betrokken, maar het heeft daarbij niet blijk gegeven van beoordeling van de invloed die de verschillende in het middel aangehaalde gegevens hebben op de plaats die de sociale omstandigheden in het geheel van de af te wegen omstandigheden innemen. Naarmate men de ernst van de aan [eiser] verweten misdraging - die het hof dus volgens mij in belangrijke mate in het midden heeft gelaten (of in elk geval, als "zonder belang", goeddeels terzijde heeft gelaten) - als voor (aanmerkelijke) relativering vatbaar apprecieert, neemt het gewicht van [eiser]'s sociale problematiek in het te wegen geheel immers (relatief) toe; en hetzelfde geldt, naarmate men oordeelt dat aan de belangen van De Bijenkorf bij handhaving van een op ontslag gericht beleid als er verduistering wordt geconstateerd, door de mogelijkheid van ontbinding van de arbeidsovereenkomst al in (meer of minder) belangrijke mate kon worden tegemoetgekomen; waar nog bij komt dat de belangen van [eiser] ook door deze sanctie al aanzienlijke schade (zullen) hebben ondervonden.
25.
Ik liet al verschillende malen blijken dat ik de afweging die het hof hier moest maken als een bijzonder lastige beoordeel; maar naarmate de van de rechter gevraagde afweging "heikeler" is, komt er meer nadruk te liggen op de motivering waarin die afweging verantwoord wordt. Om de hiervóór besproken redenen denk ik dat de motivering die in dit geval gegeven is, net tekortschiet ten opzichte van wat in dit vrij uitzonderlijke geval verlangd mocht worden.
26.
Zo kom ik ertoe de klacht die aan het slot van onderdeel 1 van het middel wordt voorgedragen, als gegrond te beoordelen.
Een eerder in hetzelfde onderdeel aangevoerde klacht, namelijk dat [eiser] (anders dan het hof vaststelde) wél zou hebben weersproken dat de goederen waarvan [eiser] er enkele ontvreemd heeft nog voor aanbod aan winkels van De Bijenkorf in aanmerking konden komen (en niet slechts voor verkoop met het oog op verwerking tot poetskatoen), beoordeel ik als ongegrond. Er wordt niet aangegeven wáár, in de stukken, desbetreffende stellingen van de kant van [eiser] te vinden zouden zijn. Daarmee voldoet deze klacht niet aan de eisen die op de voet van art. 407 lid 2 Rv. aan een cassatiemiddel worden gesteld10.,11..
27.
Ik merk echter op dat het gegeven waarop deze klacht gericht is, slechts een bescheiden bijdrage kan leveren aan de waardering van de ernst van het aan [eiser] verweten vergrijp, waarop ik in alinea 22 hiervóór doelde. Voor de perceptie van personeelsleden zoals [eiser] kan dat gegeven immers in de door de "feitenrechter" te maken waardering geredelijk als (nagenoeg) irrelevant worden aangemerkt.
28.
Onderdeel 2 van het middel doet een beroep op het feit dat de vrouw van [eiser] slechts in beperkte mate inkomen verwerft en dat het gezin door de ontstane problemen ernstig in de schulden zou zijn geraakt.
- (Ook)
12.hier wordt niet aangegeven waar men, in de stukken, stellingen van deze strekking kan vinden. Ook deze klachten voldoen daarom niet aan de eis die in art. 407 lid 2 Rv. besloten ligt(12).
29.
Als ik het goed zie is onderdeel 2 intussen (vooral) gericht tegen de aan de beslissing van het hof inherente consequentie dat het vonnis van de rechter in de eerste aanleg, dat door het hof vernietigd werd, daardoor zijn bindende kracht verliest en dat wat ingevolge dat vonnis gepresteerd werd, als onverschuldigd betaald heeft te gelden.
De hierop gerichte klachten zijn ongegrond. Recht en logica dringen, beide in dezelfde krachtige mate, aan dat het feit dat een uitspraak in de eerste aanleg in appel wordt vernietigd, ertoe moet leiden dat wat ingevolge de vernietigde uitspraak gepresteerd werd als onverschuldigd gepresteerd moet gelden13.. Dat is (dus), anders dan deze klacht verdedigt, niet in strijd met de rechtszekerheid, de redelijkheid en billijkheid, of met enig ander relevant rechtsbeginsel.
Conclusie
Ik concludeer tot vernietiging van het bestreden arrest, met verdere beslissingen als gebruikelijk.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2012
Wat de precieze bestemming van de goederen in het distributiecentrum was, is een van de geschilpunten die het cassatiemiddel aan de orde stelt. Ik kom daarop dus bij de bespreking van het middel (in alinea 26 hierna) terug.
Het in cassatie bestreden arrest is van 26 oktober 2010. De cassatiedagvaarding is op 25 januari 2011 uitgebracht.
HR 17 december 2010, NJ 2011, 351 m.nt. Verhulp, rov. 3.4 en 3.5; HR 20 juni 2003, NJ 2003, 523, rov. 3.4.6; HR 22 februari 2002, NJ 2003, 174 m.nt. Heerma van Voss, rov. 3.5; HR 11 mei 2001, NJ 2001, 409. rov. 3.4; HR 29 september 2000, NJ 2001, 560 m.nt. PAS, rov. 3.3; HR 21 januari 2000, NJ 2000, 190, rov. 3.9.1; Arbeidsovereenkomst (losbl.), Luttmer-Kat, art. 7:678, aant. 12; Van der Grinten c.s., Arbeidsovereenkomstenrecht, 2011, nrs. 29.1 en 29.2; Bakels c.s., Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, 2011, p. 161 - 162; Loonstra - Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, 2010, nr. 12.13.1 (p. 430 - 432); T&C Arbeidsrecht, Luttmer-Kat, 2010, art. 678, aant. 2 onder c; Asser/Heerma van Vos 7 V*, 2008, nr. 379.
HR 17 december 2010, NJ 2011, 351 m.nt. Verhulp, rov. 3.5; maar zie ook HR 14 september 2007, NJ 2008, 334 m.nt. Verhulp, rov. 3.4.6 en HR 26 april 1996, NJ 1996, 489, rov. 3.5 en 3.6.
De mate van klemmendheid die de ontslagreden, bezien in het licht van de verdere omstandigheden, moet vertonen, komt al tot uitdrukking in de woorden 'dringende reden'; zie ook de noot van Verhulp bij NJ 2011, 351, alinea 1; Loonstra - Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, 2010, nr. 12.13.1 (p. 428 - 429).
Dat geldt voor ieder van de in voetnoot 5 aangehaalde beslissingen.
Zie alinea 7 hiervóór; Van der Grinten c.s., a.w. nr. 29.1, met in voetnoot 14 daarbij aangehaalde rechtspraak; Asser/Heerma van Voss 7 V*, 2008, nr. 379.
HR 5 november 2010, RvdW 2010, 1328, rov. 3.4.1.
Volledigheidshalve: ik heb ook geen betoog in antwoord op de namens De Bijenkorf aangevoerde grief 1 (waar het in dit verband om gaat) aangetroffen, waarin het hof datgene had moeten inlezen wat volgens het middel van de kant van [eiser] zou zijn aangevoerd.
Maar opnieuw volledigheidshalve: stellingen die ertoe strekten dat [eiser]'s vrouw slechts parttime werkte, zijn wél, ook in appel, namens [eiser] aangevoerd. Dat geldt niet voor de verdere stellingen die dit middelonderdeel aanwijst (over schulden etc.). Wat van de kant van [eiser] was aangevoerd - dat zijn vrouw slechts parttime werkte en dat hij als kostwinner voor het gezin functioneert - heeft het hof overigens blijkens rov. 15 op de namens [eiser] gestelde voet in zijn beoordeling betrokken. Ook daarom is deze klacht ondeugdelijk.
Dat wordt dan ook in een in dit opzicht eenstemmige rechtsleer aangenomen: HR 19 februari 1999, NJ 1999, 367, rov. 3.3; HR 8 oktober 1976, NJ 1977, 485 m.nt. WHH, 'O. ten aanzien van het middel'. Zie ook Hugenholtz - Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, 2009, nr. 124 (p. 135); Asser Procesrecht/Van Schaik 2, 2011, nr. 122; Snijders - Klaassen - Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, 2011, nr. 245, p. 287; Van Rossum, Uitvoerbaarheid bij voorraad van rechterlijke beslissingen, 1995, par. 4.1 (p. 35) en par. 4.3 (p. 37 e.v.).
Uitspraak 20‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Ontslag op staande voet wegens diefstal; art. 7:677, 678 lid 2 sub d BW. Ontslag nietig? Persoonlijke omstandigheden werknemer moeten in beoordeling worden betrokken. Ook indien gevolgen ingrijpend zijn, kan afweging persoonlijke omstandigheden tegen aard en ernst dringende reden tot slotsom leiden dat onmiddellijke beëindiging arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (vgl. HR 21 januari 2000, LJN AA4436, NJ 2000/190). Oordeel dat aan het ontslag ten grondslag redenen dit ontslag kunnen dragen, berust op juiste rechtsopvatting en is alleszins begrijpelijk.
Partij(en)
20 april 2012
Eerste Kamer
11/00659
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. I.D. Nelis,
t e g e n
MAGAZIJN DE BIJENKORF B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. N.T. Dempsey.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en De Bijenkorf.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
het vonnis in de zaak 878274/09-19734 van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 10 februari 2010;
- b.
het arrest in de zaak 200.065.282/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 oktober 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Bijenkorf heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor De Bijenkorf mede door mr. D.A. van der Kooij, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, met verdere beslissingen als gebruikelijk.
De advocaten van De Bijenkorf hebben bij brief van 23 maart 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
[Eiser] was vanaf september 2002, laatstelijk als medewerker logistiek, in dienst bij De Bijenkorf.
Hij verdiende € 1.728,60 bruto per maand, met vakantietoeslag.
- (ii)
In de arbeidsovereenkomst van [eiser] is mede verwezen naar de door De Bijenkorf gehanteerde huisregels. Art. 4.11 van deze huisregels luidt als volgt:
"Diefstal door het personeel
Bij het vermoeden van diefstal/fraude door een medewerker, zal altijd een onderzoek worden gedaan en kan de medewerker geschorst worden. Indien bewezen wordt geacht dat er sprake is van fraude/diefstal, volgt altijd ontslag op staande voet en aangifte bij de politie."
- (iii)
De Bijenkorf voert een strikt beleid om diefstal van haar winkelgoederen te voorkomen en ziet toe op correcte nakoming van de huisregels. Deze huisregels zijn op 22 mei 2007 nogmaals aan alle medewerkers toegezonden, met het dringend verzoek zich daaraan te houden. Voorts is tijdens zogenoemde eetzaalbijeenkomsten met het voltallige personeel op 21, 23 en 26 maart 2009 aandacht besteed aan een nieuw geval van diefstal door een personeelslid, waarbij is medegedeeld dat deze werknemer op staande voet is ontslagen.
- (iv)
Op 10 april 2009 heeft De Bijenkorf een uitverkoopactie gehouden. Het personeel kreeg de gelegenheid om een uur voor opening van haar winkel vijf artikelen naar keuze te kopen tegen betaling van in totaal € 10,--. [Eiser] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
- (v)
[Eiser] heeft de volgende dag, op 11 april 2009, aan zijn leidinggevende verzocht of hij ook nog enkele andere goederen die bij de uitverkoopactie onverkocht waren gebleven, tegen dezelfde gereduceerde prijzen mocht kopen. Dit is hem door zijn leidinggevende geweigerd.
- (vi)
Op 16 april 2009 is bij controle gebleken dat [eiser] een broek en een jasje die bij de uitverkoopactie onverkocht waren gebleven, zonder betaling of toestemming trachtte mee te nemen uit het winkelpand van De Bijenkorf.
- (vii)
De Bijenkorf heeft [eiser] bij brief van 17 april 2009 wegens diefstal op staande voet ontslagen.
3.2
[Eiser] heeft de nietigheid van dit ontslag ingeroepen en doorbetaling van zijn loon gevorderd. Hij heeft de diefstal op zichzelf erkend, maar heeft aangevoerd dat de waarde van de gestolen goederen zeer gering was, dat hij jarenlang probleemloos heeft gefunctioneerd, en dat het ontslag voor hem zeer ernstige consequenties heeft, nu hij alleenverdiener is en twee zeer jonge kinderen heeft.
3.3
De kantonrechter heeft, met name gelet op de persoonlijke omstandigheden van [eiser], geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was en De Bijenkorf daarom veroordeeld tot doorbetaling van het salaris van [eiser].
Het hof heeft dit vonnis vernietigd en de vordering alsnog afgewezen. Het overwoog dat de onmiddellijke beëindiging van de dienstbetrekking in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was. De Bijenkorf heeft onweersproken gesteld dat zij als detailhandelorganisatie met een sterk verhoogd diefstalrisico te maken heeft en dientengevolge, mede ter voorkoming van precedenten, genoodzaakt is met strikte procedureregels te werken.
Dit strikte beleid is geformuleerd in artikel 4.11 van de huisregels en [eiser] heeft erkend dat hij daarmee bekend was. Bovendien zijn deze regels herhaaldelijk opnieuw onder de aandacht van de werknemers gebracht. Ten slotte is door de leidinggevende van [eiser] uitdrukkelijk geweigerd de ontvreemde goederen tegen sterk gereduceerde prijzen aan hem te verkopen (rov. 14). De persoonlijke omstandigheden van [eiser] leiden niet tot een ander oordeel. Enerzijds heeft [eiser] niet onderbouwd dat hij zich geen inkomen of uitkering kan verwerven, en anderzijds wegen de belangen van De Bijenkorf bij het voorkomen van diefstal door haar eigen personeel, zwaarder (rov. 15).
3.4
Bij de beoordeling van het hiertegen gerichte middel wordt vooropgesteld dat bij de beantwoording van de vraag of de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen als dringend in de zin van art. 7:677 lid 1 BW hebben te gelden, mede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer moeten worden betrokken, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag voor hem zou hebben. Maar ook indien deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (vgl. HR 21 januari 2000, LJN AA4436, NJ 2000/190).
3.5
Ingevolge art. 7:678 lid 2, aanhef en onder d, BW kunnen dringende redenen onder andere aanwezig worden geacht wanneer de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt. Het oordeel van het hof komt erop neer dat De Bijenkorf voldoende zwaarwegende redenen had om haar bedrijfsbeleid tegen diefstal door het eigen personeel strikt te handhaven, en dat in het onderhavige geval de aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen dit ontslag ook overigens kunnen dragen nu [eiser] van dat bedrijfsbeleid op de hoogte was, wist dat dit daadwerkelijk werd gehandhaafd en door zijn eigen handelwijze aanleiding heeft gegeven tot een vertrouwensbreuk met zijn werkgever. Dit oordeel berust op een juiste rechtsopvatting en is alleszins begrijpelijk. Datzelfde geldt voor het oordeel van het hof dat de gevolgen die dit ontslag voor [eiser] had, niet konden afdoen aan de gerechtvaardigdheid daarvan.
3.6
Voor zover het middel op het vorenstaande gerichte klachten bevat, faalt het. Ook de overige in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Bijenkorf begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 20 april 2012.
Beroepschrift 25‑01‑2011
TOEVOEGING AANGEVRAAGD
Heden vijfentwintig januari tweeduizendelf op verzoek van [verzoeker], wonende te [woonplaats], die woonplaats kiest op het kantooradres van REGTS Advocaten, aan de Emmastraat 1 E te 's‑Gravenhage van welk kantoor mr.drs. I.D. Nelis hem als advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden vertegenwoordigt,
[Heb ik, ALEX NIEKUS, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Arena Boulevard 83–95;]
de besloten vennootschap Magazijn De Bijenkorf B.V., gevestigd en kantoorhoudend te Amsterdam Zuidoost aan de Hoogoorddreef 11 (1101BA),
1.
op laatstvermeld adres exploot gedaan en afschrift hiervan gelaten bij/aan:
[mevr. A. Pelgrum, aldaar werkzaam;]
2.
aangezegd dat [verzoeker] beroep in cassatie instelt tegen het arrest, op 26 oktober 2010 door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage onder rolnummer 878274/09-19734 gewezen in het geschil tussen [verzoeker] als geïntimeerde (in eerste aanleg eiser) en Magazijn De Bijenkorf als appellant (in eerste aanleg gedaagde) ,
3.
gedagvaard om op vrijdag, elf februari tweeduizendelf (11-02-2011) om 10.00 uur niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad der Nederlanden, in het gebouw aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage, om tegen voormeld arrest te horen het hierna vermelde cassatiemiddel.
4.
aangezegd dat indien Magazijn De Bijenkorf niet op de hiervoor sub 3 genoemde of op een door de Hoge Raad nader te bepalen roldatum, op de sub 3 bepaalde wijze in het geding verschijnt, de Hoge Raad tegen hem verstek zal verlenen.
Met aanzegging dat:
- a.
indien gedaagde, verweerder in cassatie, advocaat stelt, maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen de verweerder het door verweerder in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en diens in hoger beroep gevoerd verweer buiten beschouwing blijft en diens recht om in cassatie te komen vervalt;
- b.
bij verschijning in het geding van de gedaagde een griffierecht van € 2357,00 wordt geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- c.
van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, namelijk € 294,00 , indien hij of zij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overlegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet;
Met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de wet op de Rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waarin het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
Middelen
[verzoeker] kan zich niet verenigen met de uitspraak waarvan cassatie en voert daartegen de volgende middelen aan.
Middel 1
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het hof heeft overwogen en beslist als in bestreden arrest is vermeld, zulks om de navolgende, in onderlinge samenhang te lezen redenen.
Onderdeel 1
Onder punt 12 van het arrest heeft het hof overwogen dat De Bijenkorf stelt dat de door [verzoeker] meegenomen goederen (2 stuks) ofwel aan een opkoper worden aangeboden waarvoor zij doorgaans een gemiddelde kiloprijs ontvangt ofwel (…) opnieuw worden aangeboden aan de filialen. [verzoeker] zou dat niet hebben weersproken. [verzoeker] heeft echter herhaaldelijk gesteld dat de goederen alleen aan opkopers worden aangeboden voor een kiloprijs omdat ze na een laatste uitverkoopronde waarbij de goederen voor € 2,= per stuk zijn aangeboden, en nog steeds niet verkocht zijn, geen winkelwaarde meer vertegenwoordigen.
Magazijn De Bijenkorf heeft, niet aangetoond dat dergelijke goederen na een laatste uitverkoopronde, nog worden aangeboden aan filialen en dus nog wel, courant zouden zijn en een zekere winkelwaarde vertegenwoordigen. Impliciet is het hof daarvan echter wel uitgegaan maar het hof heeft verzuimd dit te motiveren althans dit verder uit te werken.
De waarde bedroeg echter gezamenlijk nog slechts € 4,= ten aanzien waarvan de rechtbank in eerste aanleg van oordeel was dat een dergelijk vergrijp van het wegnemen van goederen met nauwelijks nog enige waarde, een ontslag op staande voet met alle consequenties van dien, niet kan rechtvaardigen. In de belangenafweging van het hof speelt de waarde echter geen rol meer, waarbij geen aandacht wordt besteed aan de belangen van [verzoeker], hoewel de arbeidsovereenkomst inmiddels is ontbonden hetgeen [verzoeker] al zwaar treft maar tegemoet is gekomen aan de belangen van Magazijn De Bijenkorf.
Onderdeel 2
Onder hetzelfde punt 12 heeft het hof overwogen dat [verzoeker] niet heeft weersproken dat zijn vrouw inkomsten uit arbeid zou hebben genoten. In zoverre is de grief van appellant geslaagd.
Daarbij besteedt het hof geen aandacht aan het feit dat de vrouw van [verzoeker] wel inkomsten verwerft, hetgeen [verzoeker] met zoveel woorden heeft erkend, maar zij doet dat slechts in zeer beperkte mate waardoor het wegvallen van het inkomen van [verzoeker] zeer ingrijpende gevolgen voor het gezin met twee kinderen heeft gehad. Het gezin is door deze situatie ernstig in de schulden geraakt. Omdat de loonvordering van [verzoeker] in eerste aanleg was geslaagd en hij alsnog loon ontving over de voorgaande periode, heeft hij daarvan alle openstaande rekeningen voldaan. Niet onbegrijpelijk is het hof van oordeel dat Magazijn De Bijenkorf een strikt beleid moet voeren en werknemers die goederen wegnemen, ook al vertegenwoordigen zij een geringe waarde, moet kunnen ontslaan. In de belangenafweging zoals geformuleerd onder de punten 14 en 15 van het arrest, is het hof echter geheel voorbijgegaan aan de belangen van [verzoeker], die wel enige waarde mocht hechten aan het oordeel van de rechtbank in eerste aanleg en daar zijn financiële huishouding, bij gebrek aan andere middelen op heeft gebaseerd. Het is in strijd met de rechtseenheid dat [verzoeker] 10 maanden later wordt geconfronteerd met een arrest waarbij de belangenafweging geheel anders en geheel in zijn nadeel uitvalt. Een en ander is in strijd met de redelijkheid en de billijkheid, nu [verzoeker] naast ontslag met een tweede sanctie wordt geconfronteerd namelijk terugbetaling van het loon terwijl hij nauwelijks over andere inkomsten heeft kunnen beschikken. Enerzijds omdat hij moeilijk een nieuwe baan kan vinden, niet in aanmerking kwam voor een ww-uitkering of bijstand, omdat hij loon ontving.
Eis
tot vernietiging van het bestreden arrest, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten, mede ten aanzien van de kosten.
Kosten exploot: € 90.81 inclusief kosten art.10 Btag + € 5,00 kosten KVK
[De ondergetekende verklaart dat het doen en het beloop van de verschotten noodzakelijk waren voor de goede verrichting van de ambtsbehandeling. Voorts verklaart ondergetekende geen belangen te hebben in de onderneming, die de verschotten heeft gefactureerd.]
Deurwaarder