Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/1060 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid
Artikel 18 Tussentijdse evaluatie en flexibiliteitsbedrag
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1060)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1060)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
EU-recht / Financiering
1.
Voor de programma's ondersteund door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het JTF verricht de lidstaat een evaluatie van elk programma, rekening houdend met de volgende elementen:
- a)
de nieuwe uitdagingen die in de relevante, in 2024 aangenomen landspecifieke aanbevelingen in kaart worden gebracht;
- b)
de vooruitgang bij de uitvoering van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, indien van toepassing;
- c)
de vooruitgang bij de uitvoering van de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten;
- d)
de sociaal-economische situatie van de betrokken lidstaat of regio, met bijzondere nadruk op territoriale behoeften, waarbij met elke belangrijke negatieve financiële, economische of sociale ontwikkeling rekening wordt gehouden.
- e)
de belangrijkste resultaten van de relevante evaluaties;
- f)
de vooruitgang bij het bereiken van de tussendoelen, rekening houdend met grote moeilijkheden die bij de uitvoering van het programma zijn ondervonden;
- g)
voor de door het JTF ondersteunde programma's, de door de Commissie overeenkomstig artikel 29, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2018/1999 uitgevoerde beoordeling.
2.
Voor elk programma dient de lidstaat uiterlijk 31 maart 2025 bij de Commissie voor elk programma een beoordeling van het resultaat van de tussentijdse evaluatie in, met inbegrip van een voorstel voor de definitieve toewijzing van het in artikel 86, lid 1, tweede alinea, bedoelde flexibiliteitsbedrag.
3.
Indien dit naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie van het programma nodig wordt geacht of indien er overeenkomstig lid 1, punt a), nieuwe uitdagingen in kaart worden gebracht, dient de lidstaat bij de Commissie de in lid 2 bedoelde beoordeling in, samen met het gewijzigde programma.
De herzieningen moeten het volgende omvatten:
- a)
de toewijzingen van de financiële middelen per prioriteit;
- b)
herziene of nieuwe doelen;
- c)
indien van toepassing, de bedragen per fonds en per categorie van regio die moeten worden bijgedragen aan het InvestEU-programma;
De Commissie keurt het herziene programma goed overeenkomstig artikel 24, met inbegrip van een definitieve toewijzing van het flexibiliteitsbedrag.
4.
Indien de lidstaat als gevolg van de tussentijdse evaluatie van oordeel is dat het programma geen wijziging behoeft:
- a)
stelt de Commissie binnen drie maanden na de indiening van de in lid 2 bedoelde beoordeling een besluit vast waarbij de definitieve toewijzing van het flexibiliteitsbedrag wordt bevestigd; ofwel
- b)
verzoekt de Commissie de lidstaat binnen twee maanden na de indiening van de in lid 2 van dit artikel bedoelde beoordeling een gewijzigd programma in te dienen overeenkomstig artikel 24.
5.
Tot de vaststelling van het besluit van de Commissie waarbij de definitieve toewijzing van het flexibiliteitsbedrag wordt bevestigd, is dit bedrag niet beschikbaar voor de selectie van concrete acties.
6.
De Commissie stelt een verslag op over het resultaat van de tussentijdse evaluatie en dient het uiterlijk eind 2026 bij het Europees Parlement en de Raad in.