RvdW 2021/296:Bedreiging (art. 285 lid 1 Sr) en belaging (art. 285b lid 1 Sr). Is TBS opgelegd t.z.v. misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor onaantastbaarheid van lichaam van één of meer personen a.b.i. art. 38e lid 1 Sr en art. 359 lid 7 Sv (geweldsmisdrijf)? HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2018/244, m.nt. Mevis inhoudende dat rechter bij oplegging TBS moet motiveren of deze is opgelegd t.z.v. een geweldsmisdrijf. Dat is vooral van belang indien het misdrijf ter zake waarvan de TBS is opgelegd niet z.m. kan worden gekarakteriseerd als zo’n geweldsmisdrijf, bijvoorbeeld in geval van bedreiging of belaging. In dergelijke gevallen zal de rechter zich een oordeel dienen te vormen of, gelet op alle feiten en omstandigheden, het bewezenverklaarde feit een dergelijk ‘geweldsmisdrijf’ oplevert. Daarbij zal hij niet alleen kunnen betrekken of het misdrijf (i.c. de bedreiging en belaging) werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag t.o.v. de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, maar ook of aannemelijk is dat de bedreiging zou worden uitgevoerd. (vgl. NJ 2020/330, m.b.t. PIJ-maatregel a.b.i. art. 77s Sr). I.c. is oordeel hof dat TBS wordt opgelegd t.z.v. een geweldsmisdrijf niet onjuist. Volgt verwerping.