Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/XI.8.3.1
XI.8.3.1 De omzetting in een ‘vaste’ hypotheek door gedeeltelijke opzegging: ‘fixatie’ van de door de hypotheek gesecureerde vorderingen
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS362512:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
De hypotheekhouder (originator) is alleen tot opzegging van het hypotheekrecht bevoegd, indien deze bevoegdheid hem in de hypotheekakte is toegekend. In hypotheekaktes met betrekking tot onder het oude BW gevestigde hypotheekrechten (voor 1992) ontbreekt de opzeggingsbevoegdheid, aangezien het oude recht de figuur van de opzegging van een beperkt recht niet kende.
Een variant op de hier beschreven regeling is dat het hypotheekrecht gedeeltelijk wordt opgezegd voor zover het andere vorderingen secureert dan de te cederen vordering en andere ten tijde van de cessie reeds bestaande vorderingen van de originator. In dat geval zou het hypotheekrecht gedeeltelijk overgaan op het SPV. Vgl. nr. 1076.
Zo ook: Ruys 1998b, p. 518, alsmede Heijstek 2004. Zie voorts: nr. 1112.
Zie Vzr. Rb. Leeuwarden 10 februari 2010, RI 2010, 47.
Wel is de gedeeltelijke opzegging een in de registers inschrijfbaar feit. Zie art. 3:17 lid 1 (a) BW. Dit kan van belang zijn in verband met derdenbescherming (art. 3:24 BW).
Zie § XI.8.3.5.
Vgl. Maatman 1997, p. 680-681.
Zie ook: nrs. 127, 1101 en 1107.
Zie nr. 1094.
1105. Beschrijving. In het merendeel van de in de inleiding van deze paragraaf besproken ‘contingent perfection structures’ is gewerkt met de constructie waarbij de bank- of krediethypotheken voorafgaand aan de overdracht van de vorderingen aan het SPV worden ‘omgezet’ in vaste hypotheken die als gevolg van de cessie overgaan op het SPV. Deze omzetting van de bank- of krediethypotheek in een vaste hypotheek tracht men te realiseren door een gedeeltelijke opzegging van het hypotheekrecht.
Een hypotheekhouder kan zijn hypotheekrecht doen tenietgaan door opzegging, indien de bevoegdheid daartoe bij de vestiging van het hypotheekrecht aan hem is toegekend (art. 3:81 lid 2 (d) BW).1 In dit verband houdt de gedeeltelijke opzegging van een bank- of krediethypotheek in, dat de originator (de hypotheekhouder) het hypotheekrecht gedeeltelijk door opzegging doet tenietgaan voor zover het hypotheekrecht strekt of zal strekken tot zekerheid van andere vorderingen dan de vordering die in het kader van de securitisation aan het SPV wordt overgedragen. Het is derhalve de bedoeling dat het hypotheekrecht na de gedeeltelijke opzegging nog slechts zal strekken tot zekerheid van de aan het SPV te cederen vordering en niet meer tot zekerheid van al hetgeen de originator uit de kredietovereenkomst of “uit welken hoofde ook” te vorderen heeft. Hiermee is bereikt dat de originator geen vorderingen meer op de schuldenaar kan verkrijgen die eveneens door het hypotheekrecht zijn gesecureerd. De bank- of krediethypotheek is daarmee materieel een vaste hypotheek geworden die in geval van cessie van de gesecureerde vordering in zijn geheel overgaat op de cessionaris (het SPV).2
Met betrekking tot na 1992 verleende hypotheken is in de hypotheekakte over het algemeen een bevoegdheid tot opzegging voor de hypotheekhouder opgenomen, maar in veel gevallen wordt niet met zoveel woorden bepaald dat de opzegging van het hypotheekrecht ook gedeeltelijk kan geschieden. Mijns inziens brengt een redelijke uitleg van de hypotheekakte met zich dat de hypotheekhouder ook tot gedeeltelijke opzegging bevoegd is, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Uit het feit dat de wet de figuur van de gedeeltelijke opzegging niet met zoveel woorden noemt, volgt niet anders. Ook de ondeelbaarheid van het hypotheekrecht staat niet aan een gedeeltelijke opzegging in de weg.3
Hetzelfde resultaat kan worden bereikt door een gedeeltelijke afstand van het hypotheekrecht. Een gedeeltelijke afstand van het hypoheekrecht dient te geschieden krachtens een tussen de hypotheekgever en hypotheekhouder op te maken notariële akte die moet worden ingeschreven in de daartoe bestemde registers (art. 3:98 jo 89 BW). Anders dan een gedeeltelijke opzegging vereist een gedeeltelijke afstand van het hypotheekrecht dus de medewerking van de hypotheekgever. Om deze reden is de figuur van de gedeeltelijke afstand minder geschikt om te worden toegepast.
1106. Gedeeltelijke opzegging en cessie. De gedeeltelijke opzegging is een eenzijdige, vormvrije tot de hypotheekgever (meestal ook de schuldenaar) gerichte rechtshandeling,4 die tot stand komt op het moment dat de verklaring houdende de opzegging door de hypotheekgever wordt ontvangen (art. 3:37 lid 3 BW). Een inschrijving in de openbare registers is niet vereist.5 Aangezien de omzetting van de bank- of krediethypotheek in een vaste hypotheek moet hebben plaatsgevonden voordat de vordering wordt overgedragen aan het SPV, moet de schuldenaar voor of tegelijkertijd met de overdracht in kennis worden gesteld van de gedeeltelijke opzegging van het hypotheekrecht. Deze kennisgevingseis brengt met zich dat de figuur van de gedeeltelijke opzegging moeilijk is te combineren met een stille cessie, waarbij het juist de bedoeling is dat de schuldenaar niet van de overdracht op de hoogte wordt gebracht (art. 3:94 lid 3 BW).6 Een gedeeltelijke opzegging laat zich wel goed inpassen in een transactiestructuur gebaseerd op openbare cessie (art. 3:94 lid 1 BW). De mededeling houdende de gedeeltelijke opzegging van het hypotheekrecht kan dan worden gecombineerd met de mededeling van cessie.
De kennisgeving van de gedeeltelijke opzegging kan, in combinatie met de mededeling van cessie, voor de originator vanuit een commercieel oogpunt echter bezwaarlijk zijn. Schuldenaren gaan zich mogelijk afvragen wat er aan de hand is, wat de commerciële relatie met de schuldenaar kan verstoren.7 Onder het oude cessieregime werd in verband met deze bezwaren gebruikgemaakt van de hiervoor besproken ‘contingent perfection structure’. De overdracht van de vorderingen aan het SPV, alsmede de gedeeltelijke opzegging van het hypotheekrecht, werden uitgesteld tot zich een ‘notification event’ had voorgedaan.8 Zoals gezegd was een tweede belangrijk voordeel van deze structuur dat de originator aldus in staat werd gesteld de relatie met de schuldenaar ongewijzigd voort te zetten. Ook vorderingen uit nieuwe door de originator aan de schuldenaar te verstrekken kredieten (de zogeheten ‘further advances’) konden immers onder de dekking van de bank- of krediethypotheek worden gebracht. Eerst indien zich een notification event voordeed, diende het hypotheekrecht door gedeeltelijke opzegging te worden omgezet in een vaste hypotheek en diende de cessie aan de schuldenaren te worden medegedeeld. De originator ging er echter van uit dat het nooit zover zou komen.
Zoals vermeld, wordt er gelet op de kentering in de opvattingen omtrent de overgang van bank- en kredietzekerheden in de huidige securitisationpraktijk geen gebruik meer gemaakt van de ‘contingent perfection structure’ en de gedeeltelijke opzegging. De gedeeltelijke opzegging wordt soms wel nog gebruikt (zonder ‘contingent perfection structure’) om de gemeenschap van het hypotheekrecht, die als gevolg van de cessie ontstaat, na het plaatsvinden van een ‘notification event’ te beëindigen.9
1107. Praktische gang van zaken; faillissement van de originator. In de structuur met uitgestelde (openbare) cessie bevat de koopovereenkomst tussen de originator en het SPV voor de originator de verplichting om in geval van het plaatsvinden van een ‘notification event’ het hypotheekrecht gedeeltelijk op te zeggen. Bovendien verleent de originator zowel aan het SPV als aan de security trustee een onherroepelijke volmacht om de gedeeltelijke opzegging tot stand te brengen. In het geval zich een ‘notification event’ voordoet, wordt er aan de schuldenaar/hypotheekgever een brief gestuurd waarin hem allereerst wordt medegedeeld dat het hypotheekrecht gedeeltelijk wordt opgezegd en vervolgens dat de vordering tot zekerheid waarvan het hypotheekrecht (mede) blijft strekken, is overgedragen aan het SPV.
Indien de brief houdende de gedeeltelijke opzegging en de mededeling van cessie door de schuldenaar wordt ontvangen nadat de originator in staat van faillissement is komen te verkeren, zal aan de gedeeltelijke opzegging en de overdracht van de vorderingen geen werking toekomen. De originator heeft op dat moment immers de beheers- en beschikkingsbevoegdheid over zijn vermogen verloren, zodat de gedeeltelijke opzegging en de cessie niet meer geldig tot stand kunnen komen (zie art. 23, 24 en 35 lid 1 Fw). De verplichting van de originator om het hypotheekrecht gedeeltelijk op te zeggen, is als gevolg van het faillissement niet meer afdwingbaar. Voor een geldige opzegging van het hypotheekrecht en overdracht is nu de medewerking van de faillissementscurator vereist.
Het risico van een te late opzegging van het hypotheekrecht wordt ondervangen door een zorgvuldige formulering van de notification events. In het normale geval zal een ‘investment grade’ originator niet plotsklaps failliet gaan. Veelal zal aan het faillissement een periode van geleidelijke verslechtering van de kredietwaardigheid van de originator vooraf gaan. Door een zorgvuldige formulering van de notification events kan worden bereikt dat er voldoende tijd is om het hypotheekrecht geldig gedeeltelijk te kunnen opzeggen en om mededeling van de cessie te kunnen doen.
Maar ook in het geval dat de gedeeltelijke opzegging en de overdracht als gevolg van het faillissement van de originator niet geldig hebben plaatsgevonden, is daarmee niet gezegd dat het SPV of de security trustee in het geheel geen aanspraak zouden kunnen maken op het hypotheekrecht in het geval de schuldenaar in verzuim mocht geraken. Het SPV en/of de security trustee zullen in dit scenario een beroep kunnen doen op de aan hen verleende pandrechten op de aan het SPV verkochte (maar niet geleverde) hypotheekvorderingen. Aangezien de cessie en de gedeeltelijke opzegging geen effect hebben gesorteerd, zijn de verpande vorderingen nog steeds door het hypotheekrecht gesecureerd. Zoals hiervoor in § 7 is besproken, kan de pandhouder in het kader van de inning van de verpande vordering een beroep doen op het hypotheekrecht, ook indien het een bank- of krediethypotheek betreft.