Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/XI.8.5
XI.8.5 Contractsoverneming en krediethypotheek
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS355267:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie nr. 1030.
Wel zouden er andere redenen kunnen zijn om met een contractsoverneming te werken. Een contractsoverneming doet alle rechten en verplichtingen die uit de overeenkomst voortvloeien op de verkrijger overgaan. Ook rechten die niet als bij de hoofdvordering horende nevenrechten kunnen worden aangemerkt of waarvan dat onzeker is, gaan over. Denk aan bepaalde wilsrechten en aan het in § X.9 besproken renteherzieningsrecht.
De contractsovernemer zal daarvoor in de regel financiering moeten aantrekken. Indien de contractsovernemer een SPV is, zoals in een securitisation, dan kan de financiering mogelijk worden verkregen van de contractsoverdrager (de originator).
Dit is anders indien na uitleg van de omschrijving in de hypotheekakte van de door de hypotheek gesecureerde vorderingen, zou blijken dat het hypotheekrecht een persoonlijk recht van de originator is dat niet kan overgaan op rechtsopvolgers van de originator. Zoals hiervoor is gebleken (nr. 1046), kan slechts tot deze conclusie worden gekomen, indien de hypotheekakte daarvoor duidelijke aanwijzingen biedt.
Deze verbruikleenovereenkomsten moeten worden onderscheiden van de kredietfaciliteit, die is aan te merken als een overeenkomst tot verbruikleen, dat wil zeggen een overeenkomst die tot het sluiten van een of meer overeenkomsten van verbruikleen verplicht.
Aldus ook: Asser/Van Mierlo, Mijnssen & Van Velten 3-III 2003, nr. 285, alsmede Fluit 2009, p. 167.
Zie ook: nrs. 1093, 1115 en 1116.
Eventueel wordt de kredietrelatie (maar niet de kredietovereenkomst) door de originator opgezegd, zie art. 35 Algemene Bankvoorwaarden.
In de opvatting dat een krediethypotheek is verbonden aan de kredietverhouding, zou een contractsoverneming in ieder geval moeten leiden tot een gedeeltelijke overgang van het hypotheekrecht. Het feit dat ook de originator een kredietverhouding met de schuldenaar blijft onderhouden, zou aan de gedeeltelijke overgang van het hypotheekrecht niet af moeten kunnen doen. Zie nr. 1032, alsmede Vriesendorp 1999, p. 153-154.
Zie HR 16 september 1988, NJ 1989, 10 (Onderdrecht/FGH en PHP).
Vgl. Faber & Vermunt 2010a, p. 160 e.v. Vermoedelijk anders met betrekking tot niet verplichte kredieten: Fluit 2009, p. 170.
Dit is anders, indien uit de bewoordingen van de hypotheekakte duidelijk volgt dat enkel door de originator verleende kredieten onder de dekking van het hypotheekrecht vallen. Bovendien geldt in de ‘oude leer’ aangaande de overgang van bank- en kredietzekerheden, dat door de contractsovernemer verstrekte further advances alleen door de hypotheek worden verzekerd, indien de contractsoverneming tot een overgang van het hypotheekrecht heeft geleid. Dat is alleen het geval, indien duidelijk is dat met de contractsoverneming de kredietrelatie tussen de originator en de schuldenaar is geëindigd.
Het feit dat in de hypotheekakte mogelijk wordt gesproken van in de toekomst “door de leninggever” te verstrekken kredieten, waarbij het begrip “leninggever” is gedefinieerd als de oorspronkelijke originator, is naar mijn mening voor de uitleg niet beslissend.
Vgl. Molenaar 1999, p. 38, die deze opvatting zelf echter niet lijkt aan te hangen.
De vraag is overigens niet gerezen in het kader van securitisationtransacties, maar in het kader van syndicaatsleningen, waarbij er ten behoeve van de syndicaatsleden een gezamenlijke krediethypotheek is gevestigd en een syndicaatslid zijn participatie in de kredietfaciliteit door middel van contractsoverneming geheel of gedeeltelijk wil overdragen aan een rechtsopvolger. De genoemde onzekerheid kan een van de redenen zijn waarom er in de praktijk voor wordt gekozen om de zekerheden te verlenen aan een van de syndicaatsleden of een derde (bijvoorbeeld een SPV) die als ‘security agent’ via een ‘parallel debt’-mechanisme de zekerheid ten behoeve van de overige syndicaatsleden houdt. Via de parallel debt wordt zeker gesteld dat ook de kredieten die door de contractsovernemer worden verstrekt door de zekerheden worden gedekt. Zie voor deze en andere structuren hiervoor: nr. 179.
Beide vragen hangen in zoverre met elkaar samen dat als na uitleg zou komen vast te staan dat het hypotheekrecht een persoonlijk recht is van de contractsoverdrager, overgang van het hypotheekrecht op de contractsovernemer op die grond is uitgesloten.
Zie HR 16 september 1988, NJ 1989, 10 (Onderdrecht/FGH en PHP).
De wijze van rechtsverkrijging is niet gelegen in art. 6:159 lid 2 BW dat bepaalt dat als gevolg van de contractsoverneming alle rechten en verplichtingen overgaan op de contractsovernemer. Anders: Brown 1996, p. 409. De bepaling heeft slechts betrekking op de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit of nauw verbonden zijn aan de overgenomen overeenkomst, zoals de daaruit voortvloeiende verbintenissen en wilsrechten als vernietiging en ontbinding, niet op hypotheek- en pandrechten die ontstaan als gevolg van vestiging en waarvoor de overgenomen overeenkomst de titel vormt. Uit de opmerking in de Toelichting Meijers (Parl. Gesch. Boek 6, p. 585) dat door de contractsoverneming alle rechten op de derde overgaan “met inbegrip van de nevenrechten” volgt niet anders. Gedoeld wordt hier op de nevenrechten die hun grondslag vinden in de overgenomen overeenkomst (zoals de bedongen rente). Ook de opvatting dat de krediethypotheek is verbonden aan de over te nemen rechtsverhouding, moet worden verworpen (zie nr. 1044).
Zo ook: Fluit 2009, p. 167.
Dit is anders indien de overgenomen kredietovereenkomst een clausule bevat (een ‘condition precedent’) die inhoudt dat de leninggever enkel gehouden is een nieuwe lening te verstrekken indien er rechtsgeldige zekerheid is verleend.
De opvatting dat de hypotheek niet mee overgaat, zou ook tot absurde consequenties leiden. Wat gebeurt er met het hypotheekrecht na de contractsoverneming? Gaat dit teniet, hetgeen mij onredelijk voorkomt, of blijft de contractsoverdrager hypotheekhouder ten behoeve van de contractsovernemer, ook al willen partijen dat niet? Moet worden aangenomen dat het hypotheekrecht in dit geval zelfstandig kan worden overgedragen aan de contractsovernemer? Indien dat mogelijk moet worden geacht, is het doelmatiger om aan te nemen dat het hypotheekrecht als gevolg van de contractsoverneming van rechtswege op de contractsovernemer overgaat.
Zie art. 6:160 BW.
In vergelijkbare zin: Faber & Vermunt 2010a, p. 167.
Vgl. Westermann 2003, p. 37 e.v. Het Engelse recht kent niet de figuur van de contractsoverneming. Participaties in syndicaatsleningen kunnen naar Engels recht worden verhandeld door middel van ‘novation’. De novatie heeft tot gevolg dat de rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke contractspartij tenietgaan, terwijl voor de nieuwe contractspartij soortgelijke rechten en verplichtingen in het leven worden geroepen. Het afhankelijke karakter van het hypotheekrecht brengt met zich dat de hypotheek als gevolg van de novatie van rechtswege overgaat op de nieuwe contractspartij. Vgl. voor het oude recht: art. 1457 BW (oud), waarin was bepaald dat in geval van novatie het hypotheekrecht waarmee de oude vordering was versterkt als gevolg van de novatie tenietging, tenzij de schuldeiser zich het hypotheekrecht uitdrukkelijk voorbehield. Zie over deze bepaling: Asser/Rutten 1981, p. 406-407.
Indien dat niet het geval is, zal het wellicht alleen in geval van een kleine groep van schuldenaren mogelijk zijn om medewerking voor de contractsoverneming te verkrijgen.
Bij mijn weten is het bij hypothecaire (woning)financiering tot op heden nog geen gebruik om in de algemene voorwaarden een toestemming bij voorbaat voor schuld- en contractsovername op te nemen. Indien de schuldenaar een consument is, dient bovendien rekening te worden gehouden met de regeling van art. 6:233 jo 6:236 (e) BW. Vgl. art. 36 Algemene Bankvoorwaarden.
Zie art. 6:156 lid 1 jo 6:159 lid 3 BW.
De kennisgeving dient door de originator en het SPV gezamenlijk te geschieden (zie art. art. 6:156 lid 1 jo art. 6:159 lid 3 BW). De originator kan het SPV een onherroepelijke volmacht geven om de kennisgeving mede namens de originator te doen.
Vgl. over deze structuur nrs. 127, 1101, 1106 en 1107.
Denk aan opschorting en mogelijk ook verrekening.
Bijvoorbeeld in de vorm van een ‘further advance sub-participation’, zie hiervoor: noot 299.
Het gevolg daarvan is wel dat de looptijd van de securitisationtransactie wordt verlengd.
Eventueel zou gewerkt kunnen worden met een structuur waarbij de bankhypotheek voorafgaand aan de contractsoverneming door gedeeltelijke opzegging wordt omgezet in een krediethypotheek waarna de krediethypotheek als gevolg van de contractsoverneming overgaat op het SPV. Zie over de figuur van de gedeeltelijke opzegging, hiervoor § XI.8.3.
In de opvatting dat een bank- en krediethypotheek is verbonden aan de met de schuldenaar bestaande bank- of kredietverhouding, zou contractsoverneming daarentegen in ieder geval moeten leiden tot een gedeeltelijke overgang van het hypotheekrecht. Zie nr. 1032, alsmede Vriesendorp 1999, p. 153-154.
1133. Overgang van het hypotheekrecht voor bestaande en toekomstige vorderingen. In geval van vorderingen gesecureerd door een krediethypotheek kan in sommige gevallen, in plaats van met een cessie, worden gewerkt met een contractsoverneming (art. 6:159 BW). In geval van contractsoverneming wordt de gehele kredietovereenkomst ‘overgedragen’ en niet uitsluitend de daaruit voortvloeiende kredietvordering. Hiermee kan worden bereikt dat het hypotheekrecht eveneens overgaat. In de ‘oude leer’ omtrent de overgang van kredietzekerheden, is daarvoor wel vereist dat de kredietrelatie tussen de originator en de schuldenaar/hypotheekgever als gevolg van de contractsoverneming dusdanig tot een einde komt dat de originator daaruit geen vorderingen meer kan verkrijgen die door de hypotheek zijn verzekerd. Volgens de ‘oude’ leer is het hypotheekrecht immers alleen dan vatbaar voor overgang op een rechtsopvolger van de originator.1
Indien het krediet volledig is verstrekt en de schuldenaar verrichte aflossingen niet opnieuw kan opnemen, is er de facto sprake van een ‘vaste’ hypotheek die als gevolg van de contractsoverneming overgaat op de contractsovernemer (in geval van securitisation: het SPV). Ook een cessie zou in dit geval het hypotheekrecht doen overgaan, zodat er voor een contractsoverneming vanuit het oogpunt van overgang van het hypotheekrecht, geen noodzaak bestaat.2 Indien het krediet daarentegen, zoals in geval van een kredietfaciliteit voor een onderneming, nog niet volledig door de schuldenaar is opgenomen, kan door contractsoverneming worden bereikt dat het hypotheekrecht samen met de gehele kredietverhouding overgaat. Ook de verplichting om tot de overeengekomen limiet nieuwe kredieten te verstrekken, komt dan op de contractsovernemer te rusten.3 Het gevolg van de contractsoverneming is dat de kredietrelatie tussen de originator en de schuldenaar eindigt en dat de krediethypotheek gaat strekken tot zekerheid van de vorderingen die de contractsovernemer uit hoofde van de overgenomen kredietovereenkomst op de schuldenaar heeft of nog gaat verkrijgen.4 Het feit dat de vorderingen uit de nieuw te verstrekken kredieten hun directe ontstaansbron vinden in overeenkomsten van verbruikleen die worden gesloten tussen de contractsovernemer en de schuldenaar,5 doet er niet aan af dat deze vorderingen dezelfde vorderingen zijn als waarvoor de schuldenaar de krediethypotheek heeft verleend.6 De hypotheek is immers verleend voor de kredieten die op grond van de kredietovereenkomst worden verstrekt.
1134. Krediethypotheek en ‘further advances’. Ook buiten het geval van een ondernemingskrediet wordt er in de praktijk gebruikgemaakt van krediethypotheken. In geval van woninghypotheken komt het voor dat er in plaats van een bankhypotheek een krediethypotheek wordt gevestigd die niet alleen strekt tot zekerheid van de initiële lening, maar ook tot zekerheid van een eventuele verhoging van de hoofdsom van de lening (hierna: ‘verhoging’) of van een eventuele heropname van eerdere aflossingen van de lening (hierna: ‘heropname’), tezamen aangeduid als further advances.7 Indien de kredietovereenkomst voor de originator de (voorwaardelijke) verplichting bevat om nieuwe kredieten te verstrekken, geldt hetzelfde als in geval van de overneming van een kredietfaciliteit. Als gevolg van de contractsoverneming gaat de gehele kredietverhouding over, inclusief de verplichting om nieuwe kredieten te verlenen, en verkrijgt de contractsovernemer tevens het hypotheekrecht. De kredietrelatie tussen de originator en de schuldenaar neemt in de regel een einde, zodat niets meer aan een overgang van het hypotheekrecht in de weg staat.8
Meestal is het echter zo dat de kredietovereenkomst geen verplichting bevat om nieuwe kredieten te verstrekken, maar dat bij de vestiging van het hypotheekrecht niettemin rekening is gehouden met later overeen te komen ‘further advances’. Of een nieuw krediet wordt verleend, is echter volledig afhankelijk van de bereidheid daartoe van de leninggever. In dat geval zal volgens de ‘oude’ leer het hypotheekrecht alleen dan kunnen overgaan op de contractsovernemer, indien het voldoende duidelijk is (ook voor de schuldenaar) dat nieuwe kredieten niet meer door de originator van de initiële lening, maar door de contractsovernemer zullen worden verstrekt. Alleen dan zal de kredietrelatie tussen de originator en de schuldenaar tot een einde zijn gekomen en staat in de ‘oude leer’ vast dat het hypotheekrecht voor overgang vatbaar is.9
Een volgende vraag, zowel in de ‘oude’ als in de ‘nieuwe’ leer, is of nieuwe kredieten die door de contractsovernemer worden verstrekt ook onder de dekking van de hypotheek vallen. Kunnen de daaruit voortvloeiende vorderingen worden aangemerkt als vorderingen waarvoor de hypotheek is verleend, ook als de kredietovereenkomst niet tot het verstrekken van nieuw krediet verplicht? Het antwoord op deze vraag moet worden gevonden aan de hand van (een redelijke) uitleg van de omschrijving van de gesecureerde vorderingen in de hypotheekakte.10 Naar mijn mening brengt een redelijke uitleg in de regel met zich, dat de hypotheek ook strekt tot zekerheid van kredieten die worden verstrekt door degene die de initiële lening – en daarmee de kredietrelatie – van de originator heeft overgenomen en wel ongeacht of de initiële lening voorziet in een verplichting om nieuwe kredieten te verlenen.11 De hypotheek is immers gevestigd voor al hetgeen op grond van de bestaande en toekomstige kredietrelatie kan worden gevorderd.12 Deze kredietrelatie is door de contractsovernemer overgenomen en wordt door hem voortgezet. Bovendien is de contractsovernemer degene met wie een verhoging van de hoofdsom van de lening moet worden overeengekomen en strikt genomen kunnen alleen aan hem gedane aflossingen opnieuw worden opgenomen.13 De hypotheek blijft dus het karakter van een krediethypotheek behouden. Voor de schuldenaar is dit niet bezwaarlijk. Hij weet immers dat een voorwaarde voor het verkrijgen van een nieuw hypothecair krediet is, dat het krediet door hypotheek dient te worden gesecureerd.
1135. Brengt de regel van de volgaccessoiriteit van art. 3:82 BW met zich, dat het hypotheekrecht nog enkel strekt tot zekerheid van de ten tijde van de contractsovernemingreeds bestaande vordering(en)? In de praktijk wordt er niettemin soms aan getwijfeld of de door de contractsovernemer op grond van de overgenomen kredietovereenkomst (al dan niet verplicht) te verstrekken kredieten wel door de hypotheek worden gesecureerd. De gedachte is dat het hypotheekrecht op de contractsovernemer is overgegaan als nevenrecht en accessoir recht bij de ten tijde van de contractsoverneming bestaande vordering(en). Dit zou mogelijk betekenen dat de hypotheek nog slechts tot zekerheid van deze vordering(en) kan strekken. Met die vordering is het hypotheekrecht immers overgegaan.14 Nieuwe na de contractsoverneming te verlenen kredieten zouden dan niet door de hypotheek kunnen worden gesecureerd.15 In deze zienswijze zou de krediethypotheek in feite als gevolg van de contractsoverneming een ‘vaste’ hypotheek geworden zijn.16
Naar mijn mening is de in de praktijk door sommigen gevoelde vrees ongegrond. Twee vragen dienen goed te worden onderscheiden. Ten eerste de vraag tot zekerheid van welke vorderingen het hypotheekrecht is gevestigd en ten tweede de vraag op welke wijze de contractsovernemer het hypotheekrecht verkrijgt.17 De eerste vraag moet worden beantwoord aan de hand van uitleg van de omschrijving van de gesecureerde vorderingen in de hypotheekakte.18 Een krediethypotheek strekt in de regel tot zekerheid van alle vorderingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst en de op grond daarvan verleende nieuwe kredieten (zie hiervoor). Wat betreft de tweede vraag geldt dat als er ten tijde van de contractsoverneming al een door het hypotheekrecht gesecureerde vordering bestaat, het hypotheekrecht als accessoir en nevenrecht bij deze vordering op de contractsovernemer zal overgaan.19 Aangezien het hypotheekrecht mede is gevestigd tot zekerheid van toekomstige vorderingen uit de kredietovereenkomst, zullen echter ook deze vorderingen, indien zij ontstaan, onder de dekking van het hypotheekrecht vallen. De contractsoverneming kan geen afbreuk doen aan de reikwijdte die het hypotheekrecht blijkens de hypotheekakte heeft.
Een ander oordeel zou ook onwenselijk en onpraktisch zijn.20 De contractsovernemer zou immers op grond van de overgenomen kredietovereenkomst gehouden kunnen zijn om een krediet te verlenen,21 terwijl hij daarvoor geen zekerheid heeft. De hypotheek is blijkens de akte echter wel mede tot zekerheid van het nieuw te verlenen krediet gevestigd. Zouden partijen hun bedoelingen gestand willen doen, dan moet er een nieuw hypotheekrecht worden gevestigd.
1136. Een ‘nulstand’ van het krediet. Op het eerste gezicht lastiger te beantwoorden is de vraag op welke wijze de contractsovernemer het hypotheekrecht verkrijgt, indien er op het moment van de contractsoverneming nog geen bestaande vordering uit de kredietovereenkomst is voortgevloeid waarvan het hypotheekrecht mede afhankelijk is. Men zou kunnen menen dat het hypotheekrecht niet als accessoir en nevenrecht kan overgaan, aangezien er ten tijde van de contractsoverneming geen bestaande vordering is waarmee het hypotheekrecht kan ‘meereizen’. Naar mijn mening lijdt het evenwel geen twijfel dat het hypotheekrech als gevolg van de contractsoverneming op de nieuwe contractspartij overgaat. Dit volgt rechtstreeks uit de accessoiriteit van het hypotheekrecht. Zoals ik hiervoor heb betoogd (§ 5.2), moet de betekenis van het accessoiriteitsbeginsel bij hypotheek worden gevonden in het doel van het hypotheekrecht om als verhaalsrecht te dienen bij de vorderingen waarvoor het is gevestigd. Gezien deze functie van het hypotheekrecht brengt de ‘volgaccessoiriteit’ van art. 3:82 BW met zich dat het hypotheekrecht in geval van een contractsoverneming overgaat op de contractsovernemer, ongeacht of er ten tijde van de contractsoverneming reeds een vordering bestaat of niet. De kredietovereenkomst, die de grondslag vormt van de door de hypotheek gesecureerde vorderingen, gaat over op de contractsovernemer, zodat vaststaat dat de door de hypotheek gedekte vorderingen niet meer zullen ontstaan in het vermogen van de oorspronkelijke hypotheekhouder, maar rechtstreeks in het vermogen van de nieuwe schuldeiser. Dit rechtvaardigt dat het hypotheekrecht, gelet op zijn functie om als zekerheidsrecht te dienen bij de vorderingen uit de kredietovereenkomst, als gevolg van de contractsoverneming op de contractsovernemer overgaat. De volgaccessoiriteit van het hypotheekrecht kan zich derhalve reeds doen gelden nog voordat de vorderingen waarvan het hypotheekrecht afhankelijk is, zijn ontstaan.22
Naar mijn mening geldt het voorgaande niet alleen in geval van contractsoverneming, maar ook indien (een deel van) de rechten en de verplichtingen uit de kredietovereenkomst worden “overgedragen” aan een “rechtsopvolger” door middel van (subjectieve) novatie,23 mits uit de omschrijving in de hypotheekakte van de gesecureerde verbintenissen blijkt dat ook vorderingen verkregen door novatie door de hypotheek worden verzekerd.24 In de praktijk kan zich dit voordoen bij door Engels recht beheerste syndicaatsleningen die worden gesecureerd door Nederlandsrechtelijke zekerheden.25
1137. Totstandkomingsvereisten voor contractsoverneming; ‘contingent perfection structure’. Voor de totstandkoming van een contractsoverneming is de medewerking van de schuldenaar/hypotheekgever vereist (art. 6:159 lid 1 BW). Een contractsoverneming zal daarom in de meeste gevallen alleen dan praktisch hanteerbaar zijn, indien de schuldenaar in de overeenkomst bij voorbaat zijn toestemming voor de contractsoverneming heeft gegeven26 .27 De contractsoverneming komt in dat geval tot stand nadat de schuldenaar een schriftelijke kennisgeving van de contractsoverneming heeft ontvangen.28 Evenals het mededelingsvereiste onder het oude cessieregime, kan de kennisgevingseis vanuit commercieel, logistiek en financieel oogpunt bij de originator op bezwaren stuiten, zeker indien het de bedoeling is dat de originator de vordering(en) uit het krediet ten behoeve van de contractsovernemer blijft beheren. Dit bezwaar kan worden ondervangen door toepassing van een ‘contingent perfection structure’. In een dergelijke structuur wordt de kennisgeving van contractsoverneming uitgesteld tot zich een ‘notification event’ heeft voorgedaan,29 eventueel aangevuld met een stille verpanding van de uit de kredietovereenkomst voortkomende vorderingen ter ondervanging van het risico dat de contractsoverneming vanwege het faillissement van de contractsoverdrager (de originator) niet meer geldig tot stand kan komen, omdat de kennisgeving eerst na diens faillietverklaring door de schuldenaar wordt ontvangen (art. 23, 24 Fw).30
1138. Financiering van ‘further advances’. Indien de figuur van contractsoverneming wordt toegepast in een securitisation en het SPV op grond van de overgenomen kredietovereenkomst gehouden is de schuldenaar nieuwe kredieten te verstrekken, dan moet de transactiestructuur met het oog op mogelijke betalingsverweren van schuldenaren31 erin voorzien dat het SPV aan deze verplichtingen kan voldoen. Mogelijk kan het SPV de financiering voor nieuwe kredieten aantrekken van de originator,32 waarbij een derde eventueel een ‘backup liquidity facility’ ter beschikking stelt. Een andere mogelijkheid is dat er substitutie plaatsvindt, hetgeen in dit verband betekent dat een deel van de aflossingen die het SPV in een bepaalde periode ter zake van de overgenomen leningen ontvangt door het SPV worden aangewend voor het verstrekken van nieuwe kredieten.33
1139. Contractsoverneming en bankhypotheek. Tot slot zij benadrukt dat in de oude opvatting omtrent de overgang van bank- en kredietzekerheden de figuur van de contractsoverneming enkel een oplossing kan bieden, indien de originator zijn bank- of kredietrelatie met de schuldenaar beëindigt. Voor door een bankhypotheek gesecureerde vorderingen zal de figuur van contractsoverneming meestal dan ook niet geschikt zijn. De bankrelatie die de originator met de schuldenaar/hypotheekgever onderhoudt, zal immers in de meeste gevallen niet worden beëindigd. De mogelijkheid blijft dus bestaan dat de originator nog vorderingen verkrijgt die krachtens het hypotheekrecht kunnen worden verhaald.34 In de ‘oude leer’ betekent dit dat het hypotheekrecht niet overgaat op de contractsovernemer.35