De bewijsmiddelen 1 t/m 17 bevatten de voor de bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden. De rechtbank heeft ieder bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
HR, 08-12-2020, nr. 19/02748
ECLI:NL:HR:2020:1936
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-12-2020
- Zaaknummer
19/02748
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1936, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑12‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1154
ECLI:NL:PHR:2020:1154, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑10‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1936
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Opzettelijk telen van hennep (art. 3.B. Opiumwet), diefstal van elektriciteit d.m.v. verbreking (art. 311.1.5 Sr) op twee verschillende locaties (Wolvega en Hardegarijp) en vuurwapenbezit (art. 26. 1 WWM). 1. Bewijsklacht m.b.t. het opzettelijk telen van hennep en hoeveelheid weggenomen elektrische energie in Wolvega, 2. Motiveringsklacht betrouwbaarheid getuigenverklaring en 3. Bewijsklacht redengevendheid b.m. hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit in Hardegarijp. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/02747.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02748
Datum 8 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 mei 2019, nummer 21-003377-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2020.
Conclusie 27‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Opzettelijk telen van hennep (art. 3.B. Opiumwet), diefstal van elektriciteit d.m.v. verbreking (art. 311.1.5 Sr) op twee verschillende locaties (Wolvega en Hardegarijp) en vuurwapenbezit (art. 26. 1 WWM). 1. Bewijsklacht m.b.t. het opzettelijk telen van hennep en hoeveelheid weggenomen elektrische energie in Wolvega, 2. Motiveringsklacht betrouwbaarheid getuigenverklaring en 3. Bewijsklacht redengevendheid b.m. hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit in Hardegarijp. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/02747.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02748
Zitting 27 oktober 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [plaats ] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
Het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden heeft bij arrest van 29 mei 2019 het jegens de verdachte gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 juni 2016 bevestigd, met aanvulling en verbetering van de gronden. Voorts heeft het hof het vonnis aangevuld ten aanzien van de verweren die in hoger beroep zijn gevoerd en de getuigenverhoren die in hoger beroep hebben plaatsgevonden.
De verdachte is door de rechtbank wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod”, 2. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod”, 3. “diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, 4. “diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking” en 5. “handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaak 19/02747. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden , heeft drie middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel richt zich tegen de bewezenverklaring van de feiten 1 en 3. In het tweede middel wordt geklaagd over de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring en het derde middel klaagt over de bewezenverklaring van de feiten 2 en 4.
2. Het eerste middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte opzettelijk hennepplanten heeft geteeld (feit 1) en een hoeveelheid elektrische energie heeft weggenomen (feit 3), blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat de bewijsmiddelen de reële mogelijkheid openlaten dat de verdachte de loods waarin de activiteiten hebben plaatsgevonden had verhuurd, en deze mogelijkheid onverenigbaar is met de bewezenverklaringen die impliceren dat verdachte zelf degene is geweest die de feiten heeft begaan. De bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaringen niet dragen, nu uit die bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht die verband houden met de hem verweten gedragingen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 3 bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 20 mei 2015 te [plaats ] , in de gemeente [plaats ] , in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld in een pand, [a-straat 1] , aldaar, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van 208 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. hij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 20 mei 2015 te [plaats ] , in de gemeente [plaats ] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand, [a-straat 1] , aldaar heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte die weg te nemen elektrische energie onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;“
2.3.
Deze bewezenverklaringen berusten, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang,1.op de volgende – door het hof aangevulde en/of verbeterde – bewijsmiddelen die zijn opgenomen in het bevestigde vonnis van de rechtbank:
“1. De door verdachte op de terechtzitting van 27 mei 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
De loods aan de [a-straat 1] in [plaats ] is van mij. Ik kwam er wel eens. De alarminstallatie in de loods was aangesloten op mijn mobiele telefoon. Ik ben wel eens in het pand aan de [b-straat 1] in [plaats ] geweest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 10 september 2015, opgenomen op pagina's 32-39 van Map 2 van het dossier met nummer PL0100-2015279795, gesloten op 3 november 2015, inhoudende als relatering van verbalisant(en):
Op 10 maart 2015 heeft collega [verbalisant 1] van netbeheerder Liander bericht ontvangen dat deze netwerkmeting in de periode van 2 maart 2015 tot en met 9 maart 2015, was uitgevoerd op perceel [a-straat 1] te [plaats ] en dat er een afwijkend belastingspatroon waarneembaar was, met een duidelijk 12-uurs patroon.
Het is mij, [verbalisant 2] , ambtshalve bekend dat een dergelijke cyclus overeenkomt met de elektrische installatie van een hennepkwekerij.
Tweede positieve netwerkmeting:
Op 29 april 2015, heeft collega [verbalisant 1] , van netbeheerder Liander bericht ontvangen dat deze netwerkmeting, in de periode van 24 april 2015 tot en met 28 april 2015, was uitgevoerd op perceel [a-straat 1] te [plaats ] en dat er een afwijkend belastingspatroon waarneembaar was, met een duidelijk 12-uurs patroon.
Camerabeelden: In het onderzoek werd in overleg met de officier van justitie ogv artikel 3 Politiewet voor een periode van ongeveer 4 weken een camera op het pand aan de [a-straat 1] te [plaats ] geplaatst. Op deze veiliggestelde beelden is duidelijk de verdachte [verdachte] zichtbaar alsmede zijn voertuig een Chevrolet Ram. Door de collega [verbalisant 1] , werd meerdere malen gezien dat de verdachte [verdachte] in zijn Chevrolet Ram kwam aanrijden, vervolgens uitstapte en zijn bedrijfsunit aan de [a-straat 1] te [plaats ] binnenging, om deze kort daarna weer te verlaten.
Binnentreden bedrijfsunit [a-straat 1] te [plaats ] : In voornoemd bedrijfspand werd op woensdag 20 mei 2015, omstreeks 07:27 uur, door ons binnengetreden.
Aantreffen hennepkwekerij in aanhanger: Wij zagen na het binnentreden dat deze bedrijfsunit uit één grote ruimte bestond. Wij zagen in deze ruimte een grote blauwe gesloten aanhanger staan. Wij zagen dat er stroomkabels uit deze aanhanger liepen naar de meterkast in deze bedrijfsunit. Wij zagen dat deze kabels in de meterkast waren doorverbonden. Wij zagen dat deze meterkast zich achter de roldeur bevond. Wij zagen verder dat er flexibele aluminium buizen uit deze aanhanger liepen. Deze buizen herkenden wij ambtshalve als buizen voor de aan- en afzuiging van lucht in hennepkwekerijen. Wij zagen dat één van deze buizen was verbonden met een dakdoorvoer in het plafond van deze bedrijfsunit. Ik, [verbalisant 2] , zag dat er aan de achterzijde van deze aanhanger twee toegangsdeuren zaten. Ik zag dat er op de rechterzijkant ook een toegangsdeur was. Ik zag na het openen van deze toegangsdeuren dat er een wand in de gesloten aanhanger was geplaatst. Ik zag dat in deze wand een toegangsdeur zat, welke kennelijk naar een andere ruimte leidde. Ik zag een wit helder licht onder deze deur doorschijnen. Ik rook een lichte hennepgeur. Ik heb toen deze toegangsdeur geopend. Ik zag toen een inwerking zijnde hennepkwekerij, welke verborgen was in deze gesloten aanhanger. Ik zag dat de assimilatielampen brandden.
Alarminstallatie:
Bij het binnentreden zagen wij dat deze bedrijfsunit was beveiligd door middel van een alarminstallatie. Later zagen wij dat deze door ons in beslag genomen alarminstallatie was voorzien van een simkaart. In het pand zagen wij tevens meerdere alarmsensoren of bewegingsmelders hangen. Uit het ingestelde onderzoek bleek dat de simkaart (prepaid) van deze in beslag genomen alarminstallatie bij het betreden door de politie werd geactiveerd. Bij het activeren van het simalarm werd een signaal naar de mobiele telefoon van de inmiddels aangehouden verdachte [verdachte] verstuurd en ontvangen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte Politie Noord-Nederland d.d. 9 juni 2015 , opgenomen op pagina’s 132-134 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] namens Liander N.V.:
Pleegplaats: [a-straat 1] te [plaats ]
De fraudespecialist constateerde op 20 mei 2015 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie. De fraudespecialist zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Hij zag namelijk dat de kast open was en de deksel op de vloer lag. Hierdoor zag hij dat aan de bovenzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag namelijk dat er een kabel illegaal in de huisaansluitkast was aangesloten en dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. De fraudespecialist zag dat de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard was. Hij zag namelijk dat er zwaardere hoofdzekeringen geplaatst waren. Contractueel hoort er 3 x 25 in te zitten. Hij zag dat er nu zekeringen met een waarde van 3 x 40 amp. geplaatst waren. Door voorstaande werd schade en hinder veroorzaakt aan Liander N.V., omdat de juiste tarievenregeling niet kon worden toegepast. Door de manipulatie werd de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 23 juni 2015, opgenomen op pagina's 114-116 van map 3 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
V: Hoe is het nu echt gegaan?
A: Het is via de huurbaas gegaan, [verdachte] . Ik ken [verdachte] omdat ik vroeger bij hem in de buurt heb gewoond in [plaats ] . Ik wist dat hij wel in de hennephandel zat. Ik zat financieel erg krap, ik stond met de rug tegen de muur. Ik heb met [verdachte] in [plaats ] gesproken. Hij vroeg mij of ik een hennepkwekerij op naam wilde hebben. Ik hoefde alleen maar een huurcontract op naam te nemen. Ik heb een huurcontract ondertekend in een auto op het […] . Hij heeft daarbij ook een kopie van mijn paspoort gekregen. Ik heb zelf geen contract gekregen. Ik heb 1000 euro gekregen voor het tekenen, verder zou ik 20 procent krijgen van de opbrengst van de kwekerij. Ik ben zelf nooit in de kwekerij geweest. Hij zei tegen mij: ‘het is een kleine kwekerij 180 plantjes het stelt niet veel voor. Je zult er dan een taakstrafje voor krijgen meer niet.' Ik heb nog nooit huur betaald, ik hoefde niks te betalen voor de loods. Ik wist dat het in [plaats ] zat en in een aanhanger ik ben er zelf nooit geweest. De kwekerij was van [verdachte] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 16 juli 2015, opgenomen op pagina’s 97-98 van map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] :
U vertelt mij dat u binnen een onderzoek geconfronteerd bent met een huurcontract van een bedrijfsloods in [plaats ] , en wel een de [a-straat 1] . Volgens dit huurcontract zou ik de huurder zijn van deze bedrijfsloods en wel vanaf 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2013. Ik kan u verklaren dat ik geen bedrijfsloods heb gehuurd in [plaats ] . Ik heb dan ook zeker geen huurcontract ondertekend waaruit de huur van deze bedrijfsloods zou blijken. Indien er een huurcontract is met mijn naam en een handtekening kan ik u verklaren dat ik dit niet heb laten opstellen en heb ondertekend. De geplaatste handtekening kan niet van mij zijn. Ik woon en werk op [plaats ] en kom nagenoeg nooit in [plaats ] . Er zou dan ook voor mij geen enkele reden zijn om daar een bedrijfsloods te huren. U vertelt mij ook dat er een kopie van een legitimatiebewijs van mij is aangetroffen in de inbeslaggenomen administratie van de persoon die aangehouden is. Ik kan u niet verklaren hoe deze persoon in het bezit is gekomen van een kopie van mijn legitimatiebewijs. Ik heb deze in ieder geval niet aan hem gegeven. Het is mij volslagen onduidelijk hoe er een huurcontract op mijn naam kan zijn en er tevens een kopie van mijn legitimatiebewijs in zijn administratie zit. U noemt
mij de naam [verdachte] . Ik ken deze persoon niet.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 2 juli 2015, opgenomen op pagina's 397-398 van map 1 van het voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op vrijdag, 19 juni 2015, kreeg ik antwoord op een tweetal vorderingen die waren gestuurd naar [A] .
[a-straat 1] te [plaats ]
Rekeningnummer (IBAN): [001] , [002]
Begindatum contract: 1 september 2009
Naam contractant: [betrokkene 4] Geboortedatum: [geboortedatum] 1980
In de bevraagde politie informatiesystemen, waaronder de GBA, is geen [betrokkene 4] gevonden
met geboortedatum [geboortedatum] 1980.”
2.4.
Het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank houdt onder “Beoordeling van het bewijs” onder meer het volgende in:
“(…)
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1., 2., 3., en 4. ten laste gelegde. Hiertoe heeft hij onder meer het volgende aangevoerd. In het pand in [plaats ] is een hennepkwekerij in een aanhangwagen aangetroffen. De kwekerij was aldus verplaatsbaar. Nu de camera's zijn weggehaald op 12 mei 2015 en de kwekerij op 20 mei 2015 werd aangetroffen, is het mogelijk dat de aanhangwagen met de hennepkwekerij - buiten medeweten van verdachte - in de tussentijd in de loods is gereden.
De metingen van Liander N.V. betreffende het verbruik van elektriciteit in de periode 24 tot en met 28 april 2015 hebben geen bewijswaarde nu deze blijkens de bijgevoegde metingen slechts betrekking hebben gehad op het gehele blok [a-straat 2] te [plaats ] , en niet specifiek en enkel op de loods van verdachte op nummer [a-straat 1] van voornoemd adres. Bovendien werd de stroom van de loods buiten de meter om verkregen en dus kan het geregistreerde afwijkende verbruik geen betrekking hebben op de loods van verdachte.
Zowel de loods in [plaats ] als het pand in [plaats ] stonden niet op naam van verdachte maar op naam van een huurder. (…) De huurder [betrokkene 1] verklaart aanvankelijk verdachte niet te kennen. Pas nadat de politie opmerkt dat de verdachte hem wel kent, kent getuige [betrokkene 1] verdachte ineens ook. (…) Verdachte had voornoemde locaties dan ook niet zelf in gebruik (…). De geconstateerde omstandigheden die wellicht vragen oproepen, kunnen echter geenszins leiden tot de vaststelling van het vereiste opzet. (…)
Het ten laste gelegde medeplegen kan ten aanzien van de onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde feiten niet bewezen worden, nu - kort gezegd - onvoldoende is gebleken van enige rolverdeling, aldus de raadsman. (…)
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vooreerst op grond van de nader op te nemen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, ten aanzien van het onder 1. en 3. ten laste gelegde het volgende vast.
Op 20 mei 2015 werd in een loods aan de [a-straat 1] te [plaats ] een aanhangwagen met daarin een hennepkwekerij met 208 hennepplanten aangetroffen. In het pand hing een alarminstallatie met verschillende bewegingssensoren. Verdachte is de eigenaar van de loods. Hij kwam er regelmatig en de alarminstallatie van de loods stond in verbinding met zijn mobiele telefoon. Blijkens netwerkmetingen werd er in de perioden 2 tot en met 9 maart 2015 en 24 tot en met 28 april 2015 een 12-uurs cyclus waargenomen in het verbruik van elektriciteit, welk verbruik past bij een hennepkwekerij. De elektriciteit werd buiten de meter om verkregen.
Volgens verdachte zou de loods worden gehuurd door [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ). [betrokkene 1] heeft aangegeven dat verdachte hem had benaderd met de vraag of hij tegen betaling een hennepkwekerij (in een aanhangwagen in een loods in [plaats ] ) op zijn naam wilde hebben, waarmee [betrokkene 1] heeft ingestemd. Niet gebleken is dat [betrokkene 1] in de loods is geweest. Er is geen huurovereenkomst tussen verdachte en [betrokkene 1] aangetroffen. Wel is met betrekking tot de loods een huurovereenkomst tussen verdachte en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) ingaande op 25 juni 2010 aangetroffen. [betrokkene 2] blijkt desgevraagd echter niets van deze overeenkomst af te weten. Op het adres stond [betrokkene 4] bij het waterbedrijf [A] sedert 1 september 2009 ingeschreven als contractant. Deze persoon blijkt niet bekend in het GBA en ook overigens is met gebleken van zijn of haar bestaan.
(…)
Feit 1 en 3: De hennepkwekerij in [plaats ]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de loods aan de [a-straat 1] in [plaats ] verhuurde aan [betrokkene 1] in de tenlastegelegde periode en dat hij, verdachte, een alarminstallatie op de loods had gezet, aangesloten op zijn eigen telefoon, omdat er meermalen in de loods was ingebroken.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte onaannemelijk. De rechtbank stelt voorop dat het zeer ongebruikelijk is dat een verhuurder op dergelijke wijze controle blijft uitoefenen op een pand dat in gebruik zou zijn bij een ander. De verklaring van verdachte is te meer onaannemelijk nu [betrokkene 1] heeft ontkend de loods daadwerkelijk te hebben gehuurd, er geen huurovereenkomst tussen [betrokkene 1] en verdachte is aangetroffen en ook overigens niet is gebleken dat [betrokkene 1] op enigerlei wijze betrokkenheid bij de loods heeft gehad.
Met betrekking tot de verklaring van [betrokkene 1] overweegt de rechtbank voorts als volgt. [betrokkene 1] ontkent de loods van verdachte te hebben gehuurd. De rechtbank constateert dat er enkel een overeenkomst betreffende de huur van de loods (ingaande 25 juni 2010 tot 30 juni 2013) is aangetroffen waaruit blijkt dat de loods door verdachte werd verhuurd aan [betrokkene 2] . [betrokkene 2] heeft echter verklaard dat hij geen loods in [plaats ] heeft gehuurd, dat hij verdachte niet kent en dat hij niet weet hoe men aan een kopie van zijn identiteitsbewijs is gekomen. Verdachte heeft op geen enkele wijze aangetoond ooit huurpenningen te hebben ontvangen. Van enige relatie tussen de vermeende huurders (en nutsvoorzieningen) is niet gebleken.
Dat er geen nader onderzoek naar de bewering van [betrokkene 2] is gedaan – zoals de raadsman heeft opgeworpen – doet aan het voorgaande niets af.
Ten aanzien van het pand in [plaats ] heeft eenzelfde situatie zich voorgedaan, met betrekking tot vermeende huurder [betrokkene 5] , door de rechtbank nader te bespreken met betrekking tot de feiten 2. en 4.
De rechtbank ziet – evenals de officier van justitie – een patroon met zogenaamde huurders van de twee genoemde locaties waar verdachte geregeld kwam en waar een hennepkwekerij werd aangetroffen. Die zogenaamde huurders, [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 5] hebben allen - kort gezegd - verklaard het betreffende pand niet te huren.
Voorts constateert de rechtbank dat het contract met betrekking tot de afname van water ten aanzien van de loods in [plaats ] al sinds 1 september 2009 op naam van dezelfde niet te traceren persoon, te weten [betrokkene 4] , staat. Nu verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat de huurders zelf nutsvoorzieningen regelden, zou dit betekenen dat zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 1] , waarvan niet gebleken is van enige link tussen beiden, gebruik moeten hebben gemaakt van dezelfde onbekend gebleken/niet bestaande persoon om water geleverd te krijgen. De rechtbank acht dit dermate onaannemelijk dat zij het verweer van verdachte met betrekking tot het verhuren van de loods verwerpt.
Ten aanzien van het betoog van de raadsman inhoudende dat de elektriciteit niet via de meter liep en de metingen van Liander N.V. derhalve niet op de loods van verdachte kunnen zien, overweegt de rechtbank dat het buiten de meter om gebruiken van elektriciteit slechts betekent dat het elektriciteitsverbruik niet middels de meter in de loods kan worden geregistreerd. Er werd in de loods ontegenzeggelijk elektriciteit afgenomen en gebruikt en blijkens de stukken liepen de stroomkabels vanuit de aanhangwagen met daarin de hennepkwekerij rechtstreeks naar de meterkast, alwaar buiten de meter om elektriciteit werd verkregen van het netwerk van Liander N.V.
De stelling van de raadsman inhoudende dat de meting van 24 - 28 april 2015 ziet op het verbruik van het gehele blok [a-straat 2] en derhalve niets zegt over het verbruik van de loods aan de [a-straat 1] verwerpt de rechtbank. Er is op twee momenten onderzoek door Liander N.V. gedaan waaruit een afwijkend (12-uurs)patroon is gebleken. Het aantreffen van de hennepkwekerij op de locatie [a-straat 1] op 20 mei 2015, vermoedelijk in week 8 van de cyclus, maakt dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat de betreffende metingen betrekking hebben op voornoemde loods en dat de hennepkwekerij - ondanks dat deze een mobiel karakter leek te hebben - al langer aanwezig was.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de hennepkwekerij in ieder geval vanaf de eerste meting door Liander N.V., te weten op 2 maart 2015, in voornoemde loods aanwezig was.
(…)
Tot slot merkt de rechtbank op dat het verweer van de raadsman met betrekking tot het (ontbreken van) bewijs van medeplegen met betrekking tot het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde slaagt, in die zin dat niet van betrokkenheid van anderen dan verdachte bij voornoemde feiten is gebleken. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1., 2., 3., 4., ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.”
2.5.
Het hof heeft ten aanzien van de feiten 1 en 3 in zijn arrest het volgende overwogen:2.
“Getuige [betrokkene 1]
Eén yan de bewijsmiddelen die de rechtbank in het vonnis heeft gebruikt betreft de verklaring van [betrokkene 1] . Die verklaring houdt - kort gezegd - in dat hij op verzoek van verdachte een huurcontract heeft ondertekend waarmee hij een pand op naam kreeg waarin een hennepkwekerij was gevestigd. Volgens [betrokkene 1] was deze kwekerij van verdachte.
Op verzoek van de verdediging is [betrokkene 1] gedurende de procedure in hoger beroep als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris. [betrokkene 1] is bij die gelegenheid op zijn verklaring bij de politie teruggekomen. Hij heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat hij bij de politie onder druk werd gezet, dat hem woorden in de mond zijn gelegd en dat hij graag naar huis wilde omdat zijn vriendin ziek was. Dit heeft ertoe geleid dat hij een onjuiste verklaring heeft afgelegd, aldus [betrokkene 1] . Volgens [betrokkene 1] is de waarheid dat hij zelf de loods in [plaats ] van verdachte heeft gehuurd en dat hij - [betrokkene 1] - de kwekerij (in de aanhangwagen) heeft aangelegd. Verdachte kwam niet in de loods en had derhalve niets met de kwekerij te maken. Als getuige ter zitting van het hof op 23 november 2018 heeft [betrokkene 1] verklaard dat zijn ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring klopt.
De verdediging heeft onder verwijzing naar voornoemde verklaring van [betrokkene 1] bepleit dat verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De kwekerij was van [betrokkene 1] en niet van verdachte. Dat [betrokkene 1] geen katvanger is, zoals door de rechtbank is aangenomen, wordt bevestigd door het feit dat [betrokkene 1] in zijn verklaring allerlei details van de kwekerij heeft opgesomd. Van dergelijke informatie kan iemand alleen op de hoogte zijn als diegene zelf ter plaatse is geweest en betrokken is geweest bij de kwekerij, aldus de raadsman.
Het hof volgt de verdediging hierin niet en acht de herroepen verklaring van [betrokkene 1] niet geloofwaardig. Na de eerste verklaring van [betrokkene 1] bij de raadsheer-commissaris heeft verbalisant [verbalisant 3] , een van de verbalisanten die [betrokkene 1] bij de politie hebben gehoord een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Daarin is onder andere gerelateerd dat er tijdens het verhoor rustig met verdachte is gesproken en dat er een ontspannen sfeer was. Er zijn [betrokkene 1] geen woorden in de mond gelegd en van druk is geen sprake geweest. Dat [verbalisant 3] zich dit verhoor nog goed kan herinneren komt (mede) doordat het tweede verhoor op een andere locatie dan gebruikelijk plaatsvond. Voorts is verbalisant [verbalisant 3] ter terechtzitting van het hof op 17 mei 2019 als getuige gehoord. Hij heeft daar benadrukt dat [betrokkene 1] tijdens de politieverhoren vrijuit heeft kunnen verklaren. Van het door [betrokkene 1] beschreven ‘onder druk zetten’ of ‘woorden in de mond leggen’ is geen sprake geweest, aldus verbalisant [verbalisant 3] . Ook de tweede verbalisant die de verhoren van [betrokkene 1] mede heeft afgenomen, verbalisant [verbalisant 4] , is als getuige ter zitting van het hof gehoord. Hij wist zich dit verhoor weliswaar iets minder specifiek te herinneren dan [verbalisant 3] , maar heeft wel verklaard dat hij zich niet kan voorstellen dat [betrokkene 1] woorden in de mond zijn gelegd en dat die methodiek van verhoor zeer ver van hem af staat.
De verklaringen van voornoemde verbalisanten hebben bij het hof een authentieke geloofwaardige indruk gewekt en het hof twijfelt dan ook niet aan de juistheid van deze verklaringen. Gelet daarop gaat het hof er vanuit dat [betrokkene 1] tijdens de politieverhoren uit eigen beweging en eigen wetenschap heeft verklaard. Het gegeven dat [betrokkene 1] om hem moverende redenen daarop later is teruggekomen doet niet af aan de betrouwbaarheid van de eerder door hem afgelegde politieverklaring. De in het vonnis onder 4 opgenomen tegenover de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1] kan derhalve voor het bewijs worden gebruikt. Deze verklaring strookt bovendien met de overige bewijsmiddelen en vindt daar bevestiging in. De stelling van de verdediging dat [betrokkene 1] gelet op alle details die hij over de kwekerij wist geen katvanger kan zijn geweest, volgt het hof niet nu hij die eerst in zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris naar voren gebrachte kennis ook op een andere manier kan hebben opgedaan.
Voor het overige sluit het hof zich aan bij de bewijsoverwegingen van de rechtbank. Hieruit blijkt dat er met betrekking tot de verhuur van de loods sprake is geweest van een schijnconstructie, ook in de huurperiode voorafgaand aan de beweerde huur door [betrokkene 1] . Verdachte bediende zich eveneens van een schijnconstructie voor de betaling van rekeningen waaronder die van het waterverbruik van de loods, door die rekeningen - die op naam van een onbekende persoon waren geregistreerd - door een ander, [betrokkene 6] , te laten betalen. De loods was in werkelijkheid niet verhuurd. Van de aanwezigheid in de loods en betrokkenheid bij de zich daar bevindende kwekerij van anderen dan verdachte is niet gebleken. Het is onbestreden dat het verdachte was die in april 2015 regelmatig is geobserveerd bij de loods. De hennepkwekerij kan daarom aan verdachte worden toegeschreven. De diefstal van de elektriciteit is onlosmakelijk met de kwekerij verbonden. In dat verband merkt het hof nog op dat de algemene ontkenning van verdachte iets met het telen van hennep te maken te hebben weersproken wordt door het feit dat bij hem zowel in 2014 als in 2015 (in zijn auto en aanhangwagen met blauwe huif) diverse hennepteelt gerelateerde goederen zijn aangetroffen. Voorts overweegt het hof in aanvulling op het vonnis dat gelet op de omvang van de kwekerij en de professionele wijze waarop de kwekerij was ingericht, kan worden bewezen dat verdachte beroeps- of bedrijfsmatig heeft gehandeld.
Op grond van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen - de te noemen aanvullingen en verbeteringen in aanmerking genomen - acht het hof aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, zoals in het vonnis is vermeld.
(…)”
2.6.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof door vast te houden aan de verklaring die getuige [betrokkene 1] heeft afgelegd bij de politie en te oordelen dat de latere verklaringen van [betrokkene 1] niet geloofwaardig zijn heeft geprobeerd het gat, dat door de nieuwe verklaringen van de getuige [betrokkene 1] is ontstaan in de bewijsconstructie, op te vullen door een oordeel te geven over de betrouwbaarheid van deze getuige. Door een oordeel te geven over de betrouwbaarheid van een getuige die over een bepaald scenario heeft verklaard, heeft het hof de mogelijkheid dat dat scenario desondanks waar zou kunnen zijn niet uitgesloten, aldus de steller van het middel.
2.7.
Ik meen dat voormelde redenering de verdachte niet kan baten. Gelet op de selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter stond het hof het vrij de verklaring die de getuige [betrokkene 1] bij de politie heeft afgelegd (bewijsmiddel 4) tot het bewijs te bezigen. De feitenrechter is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad – binnen de door de wet getrokken grenzen – vrij om van het beschikbare bewijsmateriaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht.3.Het hof heeft die keuze in de onderhavige zaak nader gemotiveerd gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd inhoudende dat – kort gezegd – de verdachte de loods waarin de hennepkwekerij is aangetroffen had verhuurd aan [betrokkene 1] en de locatie zelf niet in gebruik had.4.Die motivering is niet onbegrijpelijk.5.De eerste deelklacht van het eerste middel faalt.
2.8.
Vervolgens wordt geklaagd dat de bewijsmiddelen niets concreets inhouden waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker handelingen heeft verricht die erop duiden dat hij zelf hennepplanten heeft geteeld en elektriciteit heeft weggenomen. Het enkele feit dat gezegd wordt dat een hennepkwekerij van iemand (in dit geval: van de verdachte) is, betekent niet - althans niet zonder meer - dat die persoon ook degene is die hennep teelt in die kwekerij en illegaal stroom aftapt. Het telen van hennep is een concrete gedraging die niet zonder meer samenvalt met het bezit of eigendom van de kwekerij (of van de ruimte waarin de kwekerij zich bevindt). Hetzelfde geldt voor het wegnemen van elektriciteit, aldus de steller van het middel.
2.9.
In het door het hof bevestigde vonnis is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen door de rechtbank vastgesteld dat op 20 mei 2015 in een loods aan de [a-straat 1] te [plaats ] een aanhangwagen met daarin een hennepkwekerij met 208 hennepplanten is aangetroffen, dat in het pand een alarminstallatie hing met verschillende bewegingssensoren, dat de verdachte de eigenaar is van de loods en dat hij er regelmatig kwam en de alarminstallatie van de loods in verbinding stond met zijn mobiele telefoon. Blijkens netwerkmetingen werd er in de perioden 2 tot en met 9 maart 2015 en 24 tot en met 28 april 2015 een 12-uurs cyclus waargenomen in het verbruik van elektriciteit, welk verbruik past bij een hennepkwekerij. De elektriciteit werd buiten de meter om verkregen.
2.10.
In aanvulling op het vonnis heeft het hof overwogen dat uit de bewijsvoering van de rechtbank blijkt dat er met betrekking tot de verhuur van de loods sprake is geweest van een schijnconstructie, ook in de huurperiode voorafgaand aan de beweerde huur door [betrokkene 1] . Ook bediende de verdachte zich van een schijnconstructie voor de betaling van rekeningen waaronder die van het waterverbruik van de loods, door die rekeningen - die op naam van een onbekende persoon waren geregistreerd - door een ander, [betrokkene 6] , te laten betalen. Voorts heeft het hof geoordeeld dat de loods in werkelijkheid niet was verhuurd en dat van de aanwezigheid in de loods en betrokkenheid bij de zich daar bevindende kwekerij van anderen dan verdachte niet is gebleken. Tot slot overweegt het hof dat het onbestreden is dat het verdachte was die in april 2015 regelmatig is geobserveerd bij de loods.
2.11.
Gelet op het voorgaande is het bewijs dat de verdachte zich in de periode van 1 maart 2015 tot en met 20 mei 2015 schuldig heeft gemaakt aan het beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed. Ik merk daarbij op dat voor de bewezenverklaring daarvan niet zonder meer is vereist dat uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte gedragingen heeft verricht die rechtstreeks verband houden met de opbouw en/of de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij.6.Bij het voorgaande komt dat het hof heeft geoordeeld dat van de aanwezigheid in de loods en betrokkenheid bij de hennepkwekerij in [plaats ] van anderen dan de verdachte niet is gebleken.7.
2.12.
Ten aanzien van de klacht die betrekking heeft op de bewezenverklaring van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking (feit 3) merk ik het volgende op. Vooropgesteld moet worden dat onder ‘wegnemen’ als bedoeld in art. 310 Sr moet worden verstaan het zich verschaffen van de feitelijke heerschappij over het goed dan wel het aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrekken van dat goed. Elektriciteit en gas worden eerst weggenomen door het verbruiken ervan door de in de woning aanwezige apparaten en installaties die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet respectievelijk op het gasnet.8.In een recente conclusie voorafgaand aan HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:850 zette mijn ambtgenoot Bleichrodt9.het volgende kader uiteen (hier met vernummering van voetnoten):
“34. Voor het bewijs van het plegen of het medeplegen van diefstal van elektriciteit bij hennepteelt is niet zonder meer voldoende dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte betrokken is geweest bij hennepteelt. Dat geldt ook als het gaat om een hennepkwekerij die zich in de woning van de verdachte bevindt.10.Bovendien is in de onderhavige zaak diefstal door middel van verbreking bewezen verklaard, zodat uit de bewijsvoering ook moet kunnen worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die de verzegeling van de meterkast heeft verbroken en een illegale aansluiting heeft gemaakt.11.
35. Indien als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte de desbetreffende hennepkwekerij alleen heeft opgezet, ingericht en onderhouden, terwijl een illegale elektriciteitsaansluiting onderdeel van de hennepkwekerij uitmaakt, zou daaruit kunnen worden afgeleid dat hij ook degene is geweest die de elektriciteit heeft gestolen.12.Een dergelijke redenering klinkt door in een arrest van de Hoge Raad van 9 april 2019 over diefstal van elektriciteit door middel van verbreking.13.In die zaak had het hof geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het in zijn woning opzettelijk telen van hennep (feit 1) en het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep (feit 2). Ten aanzien van de diefstal van elektriciteit door middel van verbreking (feit 3) hielden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen in dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken en de stroom ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Voorts had het hof vastgesteld dat het standpunt van de verdachte, dat erop neerkwam dat niet hij, maar een derde, de hennepkwekerij in zijn woning had ingericht en geëxploiteerd, "zelfs het begin van aannemelijkheid ontbeert". De Hoge Raad achtte het kennelijke oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die ten behoeve van het telen van hennep in zijn woning met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid stroom heeft weggenomen door middel van verbreking, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.”
2.13.
Net als in de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt in bovengemelde zaak, waarin de Hoge Raad het betreffende middel op de voet van art. 81 RO afdeed, kan worden opgemerkt dat de onderhavige zaak zich laat vergelijken met het door hem achter kantlijnnummer 35 genoemde arrest van de Hoge Raad van 9 april 2019. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van (beroeps- en bedrijfsmatige) hennepteelt. Daarnaast heeft het hof als gezegd geoordeeld dat van de aanwezigheid in de loods en betrokkenheid bij de hennepkwekerij in [plaats ] van anderen dan de verdachte niet is gebleken. Voorts houdt de bewijsvoering in dat de elektriciteit werd weggenomen door een kabel die illegaal in de huisaansluitkast was aangesloten (bewijsmiddel 3). Voor zover in het bestreden arrest als oordeel van het hof besloten ligt dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die ten behoeve van het telen van hennep in zijn loods met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen, is dat oordeel – gelet op het voorafgaande – niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.14.
Ook de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat dat sprake was van intentioneel handelen en dat niet blijkt dat de verdachte concrete uitvoeringshandelingen heeft verricht, kan derhalve niet slagen.
2.15.
Het middel faalt.
3. Het tweede middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof ten aanzien van de betrouwbaarheid (en daarmee ten aanzien van de bruikbaarheid voor het bewijs) van de verklaringen die door de getuige [betrokkene 1] zijn afgelegd, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
3.2.
In de toelichting op het middel wordt opgemerkt dat het hof bij de beoordeling van de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] veel betekenis heeft toegekend aan de verklaringen die de verbalisanten over het verhoor van [betrokkene 1] hebben gegeven in een aanvullend proces-verbaal van bevindingen en aan de verklaringen die zij daarover hebben afgelegd ter zitting van het hof. Die verklaringen zijn per definitie niet objectief en betrouwbaar, omdat alleen wanneer er beelden of geluidsopnamen van het verhoor beschikbaar zijn, (objectief) kan worden vastgesteld in hoeverre de getuige of verdachte al dan niet onder druk is gezet tijdens het verhoor. In dit geval zijn de verklaringen van de verbalisanten over de gang van zaken tijdens het verhoor volstrekt niet controleerbaar. Het hof had daarom, aldus nog steeds de steller van het middel, - zekerheidshalve - de verklaringen van de verbalisanten buiten beschouwing moeten laten en moeten constateren dat ook ten aanzien van de verklaringen die door de getuige [betrokkene 1] zijn afgelegd, niet kan worden vastgesteld welke verklaring(en) ‘waar’ is / zijn.
3.3.
Onder die omstandigheden, zo wordt in de toelichting op het middel betoogd, had het hof de verklaring van de getuige [betrokkene 1] (bewijsmiddel 4) - ondanks dat het hof in beginsel volledig vrij is in de selectie en waardering van het bewijsmateriaal - niet tot het bewijs mogen bezigen en / of had het hof zijn beslissing omtrent de betrouwbaarheid van het bewijsmiddel en het gebruik van het bewijsmiddel tot het bewijs, begrijpelijker moeten motiveren. De overweging van het hof dat de (tot het bewijs gebezigde) verklaring van de getuige [betrokkene 1] strookt met de overige bewijsmiddelen en daarin bevestiging vindt, is als argument weinig overtuigend, aangezien ook de latere verklaringen van deze getuige (waarin duidelijk een ander verhaal wordt verteld) niet onverenigbaar is met de bewijsmiddelen. Er is ook in zoverre geen reden om aan de betrouwbaarheid van de latere verklaringen van de getuige [betrokkene 1] te twijfelen, terwijl niet kan worden uitgesloten dat de eerdere verklaring van deze getuige onder druk van de verbalisanten en / of de omstandigheden tot stand is gekomen en zij daardoor minder geschikt is om voor het bewijs te worden gebruikt.
3.4.
Het opnemen van verhoren vindt op grond van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten14.alleen plaats in ernstige zaken. Het is dus zeker geen gemeengoed dat verhoren worden opgenomen. Met de steller van het middel kan worden gezegd dat het opnemen van verhoren anno 2020 misschien wel standaard zou moeten zijn, zodat de mogelijkheid bestaat dat processen-verbaal indien nodig aan een nadere controle kunnen worden onderworpen. Dat brengt echter niet met zich mee dat alleen wanneer er beelden of geluidsopnamen van een verhoor beschikbaar zijn, objectief kan worden vastgesteld in hoeverre de getuige of verdachte al dan niet onder druk is gezet tijdens een verhoor.
3.5.
Zoals bij de bespreking van het eerste middel al is opgemerkt – en de steller van het middel wijst daar zelf ook op – stond het hof het vrij de verklaring die getuige [betrokkene 1] bij de politie heeft afgelegd (bewijsmiddel 4) tot het bewijs te bezigen, gelet op de selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter. Ik verwijs ook naar de bespreking van het eerste middel voor zover wordt aangevoerd dat ook de latere verklaringen van getuige [betrokkene 1] niet onverenigbaar zouden zijn met de bewijsmiddelen. Het hof heeft immers voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom het die latere verklaringen niet geloofwaardig heeft geacht.
3.6.
Gelet op het voorgaande heeft het hof zijn oordeel dat van de door [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaring moet worden uitgegaan voldoende gemotiveerd. Dat de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2019 heeft gezegd dat hij het niet eens is met wat de politieagenten hebben gezegd en dat toen ze hem verhoorden, ze continu aan het pushen waren in de trant van: “Vertel het nou maar, we zijn hier om jou te helpen”, maakt het voorgaande niet anders. Dat heeft immers betrekking op het verhoor van de verdachte, hetgeen niets hoeft te zeggen over het verhoor van getuige [betrokkene 1] door de verbalisanten.
3.7.
Het middel faalt.
4. Het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de bewijsmiddelen de bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 2 en 4 niet kunnen dragen aangezien de rechtbank en het hof de bewezenverklaringen mede hebben doen steunen op bewijsmateriaal dat niet redengevend is voor het oordeel dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en bij de diefstal van elektriciteit in [plaats ] . Gesteld wordt dat het bewijs niet sluitend is en dat de gebezigde bewijsmiddelen een reële mogelijkheid openlaten die onverenigbaar is met de bewezenverklaringen.
4.2.
Ten laste van de verdachte is onder 2 en 4 bewezenverklaard dat:
“2. hij in de periode van 1 december 2014 tot en met 22 januari 2015 te [plaats ] , in de gemeente [plaats ] , in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld in een pand, [b-straat 1] , aldaar, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van 800 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4. hij in de periode van 1 december 2014 tot en met 22 januari 2015 te [plaats ] , althans in de gemeente [plaats ] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand [b-straat 1] , aldaar heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte die weg te nemen elektrische energie onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;”
4.3.
Deze bewezenverklaringen berusten op de bewijsmiddelen 7 tot en met 17, zoals die zijn opgenomen in het door het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank, waarbij het hof in zijn arrest een aantal bewijsmiddelen heeft aangevuld en/of verbeterd en een aantal bewijsmiddelen heeft toegevoegd (bewijsmiddelen 18 t/m 20).
4.4.
Het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank houdt onder “Beoordeling van het bewijs” onder meer het volgende in:
“Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde. Hiertoe heeft hij onder meer het volgende aangevoerd.
(…)
Zowel de loods in [plaats ] als het pand in [plaats ] stonden niet op naam van verdachte maar op naam van een huurder. (…) De betwiste handtekening van [betrokkene 5] is niet nader onderzocht. Verdachte had voornoemde locaties dan ook niet zelf in gebruik en er is niet gebleken dat hij ten tijde van de ten laste gelegde periode in het pand in [plaats ] is geweest. De geconstateerde omstandigheden, die wellicht vragen oproepen, kunnen echter geenszins leiden tot de vaststelling van het vereiste opzet. (…)
Indien wel bewezen kan worden dat verdachte in die periode in het pand in [plaats ] is geweest, kan nog niet bewezen worden wat hij hier deed.
Het ten laste gelegde medeplegen kan ten aanzien van de onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde feiten niet bewezen worden, nu - kort gezegd - onvoldoende is gebleken van enige rolverdeling, aldus de raadsman.
(…)
Het oordeel van de rechtbank
(…)
Ten aanzien van het onder 2. en 4. ten laste gelegde stelt de rechtbank op grond van de nader op te nemen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, het volgende vast.
Op 22 januari 2015 werd in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats ] een hennepkwekerij met 800 hennepplanten aangetroffen. De elektriciteit werd buiten de meter om verkregen. In het pand hing een alarminstallatie met verschillende bewegingssensoren.
Door omwonenden ( [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en [betrokkene 9] ) en jongeren [betrokkene 10] (hierna: [betrokkene 10] ) en diens vriend [betrokkene 11] (geen achternaam bekend) werd aangegeven dat zij meerder malen een grote, kale man het pand in zagen gaan. [betrokkene 7] gaf aan dat deze man de enige was die bij het pand kwam. [betrokkene 10] gaf aan dat deze man altijd in een VW Up bij het pand kwam, zo ook op 19 januari 2015 , en wel met een VW Up met kenteken [kenteken] . Voornoemde VW Up werd die dag bij [B] gehuurd door verdachte.
Er is een huurovereenkomst met betrekking tot het pand tussen [betrokkene 12] en [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ) aangetroffen. [betrokkene 5] blijkt desgevraagd niets van deze overeenkomst af te weten.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het hiervoor weergegeven standpunten van raadsman en hetgeen verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2016 naar voren heeft gebracht als volgt.
(…)
Feit 2 en 4: De hennepkwekerij in [plaats ]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar meermalen bij het pand aan de [b-straat 1] in [plaats ] is geweest, maar dat dit enkel in opdracht van mede- eigenaar [betrokkene 12] was en dat dit was om houtrot te verwijderen en om tuinwerkzaamheden te verrichten.
De rechtbank overweegt als volgt. Er is inderdaad een factuur met betrekking tot het verwijderen van houtrot aangetroffen in de administratie van verdachte. Deze factuur stamt echter uit 2012. Uit de verklaringen van de reeds genoemde [betrokkene 7] (hierna: [betrokkene 7] ), [betrokkene 8] en [betrokkene 9] , [betrokkene 10] en diens vriend [betrokkene 11] , blijkt echter dat een man die aan het signalement van verdachte voldoet, recent en veelvuldig bij het pand kwam. Het door [betrokkene 10] genoteerde kenteken van de auto waarin de man reed (een VW Up) toen hij op 19 januari 2015 bij het pand kwam, leidde rechtstreeks naar verdachte, die de auto had gehuurd bij [B] .
Dat verdachte ter terechtzitting heeft ontkend de betreffende auto op deze dag te hebben gehuurd en dat zijn handtekening niet onder de in het dossier opgenomen huurcontract staat, doet hier niets aan af. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte met grote regelmaat auto's huurde bij [B] .
[betrokkene 7] herkende een aan hem getoonde foto van verdachte als de door hem omschreven kale man die altijd in het pand kwam. [betrokkene 7] gaf daarbij aan dat verdachte de enige was die bij het pand kwam.
De rechtbank overweegt dat het feit dat de door sommige getuigen gegeven schatting van de leeftijd van de man of omschrijving van de auto waarin de man reed niet helemaal past bij verdachte en zijn auto, naar het oordeel van de rechtbank niets afdoet aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. Het schatten van leeftijd en het goed omschrijven van een auto blijkt vaak lastig te zijn en de verklaringen van de getuigen bevatten voldoende betrouwbare elementen die de rechtbank bruikbaar acht voor het bewijs.
De rechtbank constateert voorts dat geen van de genoemde getuigen heeft verklaard dat de door hen omschreven man onderhouds- of tuinwerkzaamheden bij het pand verrichtte. Er wordt enkel verklaard over korte bezoekjes en er worden geen andere mensen bij het pand gezien. Daar komt bij dat in de Chrysler van verdachte, welke auto ook bij het pand is gezien, hennep gerelateerde goederen zijn aangetroffen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte derhalve ook als het gaat om zijn betrokkenheid bij het pand in [plaats ] onaannemelijk.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman inhoudende dat het pand werd verhuurd aan [betrokkene 5] , overweegt de rechtbank als volgt.
Er is weliswaar een huurovereenkomst op naam van [betrokkene 5] aangetroffen, maar [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij nooit een pand in [plaats ] heeft gehuurd en dat het niet zijn handtekening is die onder de huurovereenkomst staat. Niet gebleken is dat er door [betrokkene 5] ooit huurpenningen zijn voldaan.
Het feit dat op de huurovereenkomst als naam van de verhuurder niet de naam van verdachte, maar die van [betrokkene 12] is genoemd, verandert niets aan de afwezigheid van een link tussen het pand en [betrokkene 5] . Nu tevens is gebleken dat verdachte degene was die het pand feitelijk bezocht en niet is gebleken dat enige andere persoon dan verdachte betrokkenheid bij het pand in [plaats ] had, verwerpt de rechtbank dit verweer.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat ook indien bewezen kan worden dat verdachte degene is die veelvuldig bij het pand kwam, niet bewezen kan worden wat hij hier deed.
De rechtbank overweegt dat in het pand enkel een - onderhouden - hennepkwekerij is aangetroffen en dat er niemand anders bij het pand is gezien. Voorts heeft verdachte niet aangegeven wat hij dan wel ín het pand heeft gedaan. De rechtbank verwerpt dit verweer eveneens.
Tot slot merkt de rechtbank op dat het verweer van de raadsman met betrekking tot het (ontbreken van) bewijs van medeplegen met betrekking tot het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde slaagt, in die zin dat niet van betrokkenheid van anderen dan verdachte bij voornoemde feiten is gebleken. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1., 2., 3., 4.,. ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.”
4.5.
Het hof heeft ten aanzien van de feiten 2 en 4 in zijn arrest het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
“Ook met betrekking tot de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten is door de verdediging vrijspraak bepleit. De verweren komen grotendeels overeen met de verweren die in eerste aanleg zijn gevoerd en worden overeenkomstig de beslissing van de rechtbank verworpen. Het hot sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. De rechtbank heeft op juiste gronden tot verwerping geconcludeerd.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn eveneens juist, evenals de overwegingen van de rechtbank daaromtrent. Op grond daarvan kan worden vastgesteld dat ook in deze zaak sprake is geweest van een schijnconstructie met betrekking tot de verhuur van het pand. De vermeende verhuurder [AG TS: ik neem aan dat het hof bedoelt: huurder] van het pand, getuige [betrokkene 5] , heeft als getuige ter terechtzitting van het hof zijn verklaring bevestigd dat hij nooit een pand in [plaats ] heeft gehuurd. De stelling van verdachte inhoudende dat hij enkel op de betreffende locatie is geweest in verband met onderhoudswerkzaamheden acht het hof gelet op de bewijsmiddelen en de overwegingen van de rechtbank daaromtrent ongeloofwaardig. Verdachte is herkend als de persoon die ‘altijd’ én als enige in het pand kwam. Bovendien zijn in zijn auto, die ook bij de betreffende locatie is gesignaleerd, hennepteelt gerelateerde goederen aangetroffen. Getuige [betrokkene 9] ziet daarnaast dat verdachte zich wel bedient van een aanhangwagen met blauwe huif. Het is in een dergelijke aanhangwagen waar de politie onder verdachte op 21 oktober 2014 aarde met hennepresten aantreft. [betrokkene 9] heeft voorts verklaard dat hij de door hem beschreven man over een periode van anderhalf jaar wel tientallen keren het pand in heeft zien gaan. Ook deze hennepkwekerij kan daarom aan verdachte worden toegeschreven. De diefstal van de elektriciteit is onlosmakelijk met de kwekerij verbonden. In dat verband merkt het hof hier opnieuw op dat de algemene ontkenning van verdachte iets met het telen van hennep te maken te hebben, weersproken wordt door het feit dat bij hem (in zijn auto en aanhangwagen met blauwe huif) zowel in 2014 als in 2015 diverse hennepteelt gerelateerde goederen zijn aangetroffen. Tot slot overweegt het hof ook ten aanzien van deze kwekerij in aanvulling op het vonnis dat gelet op de omvang van de kwekerij en de professionele wijze waarop de kwekerij was ingericht, kan worden bewezen dat verdachte beroeps- of bedrijfsmatig heeft gehandeld.
Alles afwegende acht het hof het onder 2 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals in het vonnis is vermeld. De beslissing van de rechtbank dat het ten laste gelegde medeplegen niet kan worden bewezen, is juist. Het verweer daaromtrent behoeft derhalve geen bespreking.”
4.6.
In de toelichting op het middel wordt verwezen naar de verklaring die getuige [betrokkene 12] op de terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2018 heeft afgelegd. Die verklaring houdt onder meer het volgende in:15.
“Het klopt dat wij [verdachte] opdracht hebben gegeven om bepaalde werkzaamheden te verrichten. Wij zijn als verhuurders verantwoordelijk voor het onderhoud aan de buitenkant. [verdachte] deed wel vaker werkzaamheden voor ons bedrijf. De onderhoudswerkzaamheden hadden met name betrekking op de buitenzijde van het pand. Ik zeg met name, want het komt weleens voor dat als een pand leeg staat bepaalde zaken aan de binnenkant worden aangepakt. Dat is alleen als het niet is verhuurd.
U vraagt mij of ik nog een sleutel had van het pand in de periode waarin [betrokkene 5] het pand huurde. Blijkbaar had ik nog een sleutel aan mijn bos zitten. Het waren speciale sleutels, certificaat sleutels. Dat zijn sleutels die je niet bij kan laten maken zonder certificaat. Het is mij niet bekend dat [verdachte] in de periode van verhuur aan [betrokkene 5] in het pand is geweest. Hij heeft de sleutel niet van mij gehad.
U moet het pand zo zien: het is een pand met daarachter een hokje gebouwd. Dat is een houten hokje. Dat houten hokje hebben we voor onszelf gehouden. Daar konden de onderhoudspulletjes in staan. Het is een vertrek waar alleen wij in konden. Het geeft geen toegang tot het hoofdgebouw. [verdachte] is niet in het pand geweest. Hij heeft geen sleutel. [verdachte] is wel in het houten hok geweest. Op het hok zit geen certificaatslot maar een simpel slot.
U vraagt mij hoe vaak [verdachte] daar kwam. [verdachte] heeft opdracht gekregen om de goten te reinigen en ander klein onderhoud uit te voeren. Hij bepaalt zelf wanneer hij dat doet. De sleutel van het hok moest hij komen ophalen
(…)
Het hok waar ik eerder over heb verteld is een stukje wat ooit open is geweest. Er is iets overheen gemaakt. Daar kun je spulletjes inzetten. Het zit niet in het pand maar het is aan de buitenkant gebouwd. Het hok zit tegen het pand aangebouwd. De een zou misschien aan een garage denken maar bij een garage denk ik aan iets met een auto erin. De zogenoemde inpandige garage en het hok dat ik beschrijf zijn hetzelfde hok. Het hok kun je zo binnen met een sleutel. Van daaruit kun je met zo'n certificaatsleutel het pand in.”
4.7.
Vervolgens wordt door de steller van het middel opgemerkt dat de verdachte niet de beschikking had over een certificaatsleutel en dat door de raadsman bij pleidooi onder meer is aangevoerd (met weglating van de voetnoot):16.
“Cliënt kreeg - zo verklaarde [betrokkene 12] ter zitting in juli jl. - sleutels van het (inpandige) hok als hij onderhoud moest verrichten. Dit waren gewone sleutels. Die sleutels moest hij nadien weer inleveren. Het pand daarentegen is slechts te betreden met een certificaatsleutel. Zo’n sleutel heeft cliënt volgens [betrokkene 12] niet gehad. (...)
Als cliënt geen sleutel had, had hij ook geen toegang tot de kwekerij. Ten tijde van het binnentreden door de politie was de deur naar de kelder “middels een slot afgesloten”. Cliënt kon daar zonder sleutel dus niet komen.”
4.8.
Het scenario dat de verdachte het pand niet via de hoofdingang aan de [b-straat ] binnenging, maar via de ingang van het (inpandige) hok, vindt volgens de steller van het middel bevestiging in de tot het bewijs gebezigde verklaring van de getuige [betrokkene 9] (bewijsmiddel 14) voor zover daarin wordt verklaard: “Ja ik zag deze man de afgelopen jaren af en toe het oude bankgebouw in- en uitgaan. Ik zag hem dan via de garagedeur het pand naar binnengaan”. De steller van het middel merkt daarbij op dat de garagedeur waarover de getuige spreekt, de ingang van het hok aan de [c-straat] is en dat dat tevens de straat is waarin de woning van de getuige [betrokkene 9] staat.
4.9.
Door de steller van het middel wordt met verwijzing naar de verklaringen van de getuigen [betrokkene 12] en [betrokkene 9] uit de bestreden uitspraak van het hof afgeleid dat het hof redengevend heeft geacht dat de verdachte telkens niet via de hoofdingang aan de [b-straat ] het pand binnenging, maar regelmatig het opslag-/materiaalhok betrad. Die gang van zaken zou passen bij het scenario dat de verdachte regelmatig klusjes aan/bij het pand deed en daarvoor materialen uit het hok haalde. Voor het scenario dat hij betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in het pand is dat niet redengevend. Ervan uitgaande dat de verdachte telkens het opslag-/materiaalhok betrad en van daaruit niet in het hoofdgebouw kon komen, kan het niet anders zijn dan dat iemand anders dan de verdachte de hennep heeft gekweekt in de in het pand aangetroffen kwekerij, aldus nog steeds de steller van het middel.
4.10.
Het middel berust op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak van het hof. Tussen de door het hof gebezigde bewijsmiddelen bevinden zich immers ook de bewijsmiddelen 10 en 12 die inhouden:
“10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 22 januari 2015, opgenomen op pagina 177 van map 2 van het voornoemd dossier, inhoudende als relatering van een verbalisant:
Op donderdag 22 januari 2015 omstreeks 18:00 uur bevond ik mij voor een leegstaand bedrijfspand, het voormalige kantoor van de Rabobank, gelegen aan de [b-straat 1] te [plaats ] . Kort daarvoor was een hennepkwekerij in het pand ontdekt. Toen ik voor het pand stond werd ik aangesproken door een jongeman die mij opgaf te zijn [betrokkene 10] . [betrokkene 10] zei tegen mij dat hij altijd met vrienden onder het portiek van het bedrijfspand rondhangt. Op maandag 19 januari 2015 omstreeks 13:00 uur stond [betrokkene 10] ook met enkele vrienden onder de portiek van de voormalige Rabobank. Hij zag een zwarte Volkswagen Up met kenteken [kenteken] in een parkeervak voor het pand parkeren. De bestuurder liep op [betrokkene 10] en zijn vrienden af. De man verzocht de jongens weg te gaan omdat ze rotzooi maakten. Hierna opende de man met een sleutel de schuifdeur en ging het pand in.
[betrokkene 10] kon de man als volgt omschrijven: leeftijd tussen de 30 en 40 jaar, blanke man, kort/kalend haar, sprak Nederlands, is groter dan 1,80 meter, droeg geen bril en is geschoren.
(…)
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 9 juli 2015, opgenomen op pagina 179 van map 2 van het voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op woensdag 8 juli 2015 omstreeks 13:00 uur had ik met [betrokkene 10] afgesproken op het adres van zijn vader. In proces-verbaal van bevindingen werd omschreven dat [betrokkene 10] altijd met vrienden bij het oude Rabobank pand rondhing. Daar is [betrokkene 10] eens weggestuurd door een onbekende man waarvan hij het signalement van had opgegeven. Tijdens een gesprek met [betrokkene 10] hoorde ik hem zeggen dat de ouders van een maat van hem achter het toenmalige Rabobank pand wonen. De ouders van deze maat roken al een geruime tijd een henneplucht. Hier werd over meerdere maanden gesproken. Tevens zag ik tijdens dit gesprek een vriend van [betrokkene 10] binnen komen lopen. Hij stelde zich voor als [betrokkene 11] . Ik hoorde hem zeggen dat bij meerdere malen door dezelfde manspersoon als waar [betrokkene 10] het over had bij het oude Rabobank pand was weggestuurd. Ik hoorde [betrokkene 11] zeggen dat hij al sinds de zomer van 2014 met zijn vrienden bij het voormalige Rabobank pand stond. Hij stond hier altijd met zijn vrienden. In totaal is hij vanaf die tijd al ongeveer 5 keer weggestuurd door dezelfde manspersoon. Het betrof een grote blanke en kale man. Deze man was groter dan 1.85 meter en had een breed c.q. gespierd postuur. Hij keek altijd nors en was nooit vriendelijk. Ongeveer 35 jaar oud. Geen zichtbare tattoos en geen gezichtsbeharing. Hij kwam altijd in een VW Up, waarvan het kenteken hem onbekend bleef. Hij ging altijd via de voorzijde van het pand middels een sleutel naar binnen.”
4.11.
Uit die bewijsmiddelen blijkt dat ook is gezien dat de verdachte met een sleutel de schuifdeur openmaakte en het pand in ging, respectievelijk dat hij via de voorzijde van het pand middels een sleutel naar binnen ging. Daarmee heeft het hof in de bestreden uitspraak kennelijk en niet onbegrijpelijk tot uitdrukking gebracht dat de verdachte zowel via de hoofdingang aan de [b-straat ] (via een schuifdeur) als de ingang van het hok aan de [c-straat] het pand binnen is gegaan en dat de verdachte beschikte over sleutels om zowel het pand als het hok te kunnen betreden.17.Tevens heeft het hof daarmee tot uitdrukking gebracht dat het geen geloof heeft gehecht aan de op de terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 12] , aangezien het hof die verklaring niet voor het bewijs heeft gebezigd. Dat komt mij tegen de achtergrond van de vrijheid van de feitenrechter bij de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet onbegrijpelijk voor.
4.12.
Anders dan met het middel wordt betoogd ligt in de bestreden uitspraak van het hof besloten dat het een alternatief scenario waarin de verdachte bij het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen aanwezig was vanwege onderhoudswerkzaamheden aan dat pand niet aannemelijk heeft geacht. Het voorgaande brengt mee dat het oordeel van het hof dat de verdachte (als enige) toegang had tot het pand aan de [b-straat 1] en de daarin aangetroffen hennepkwekerij niet onbegrijpelijk is, terwijl dat oordeel voorts toereikend is gemotiveerd.
4.13.
Het middel faalt.
5. Conclusie
5.1.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑10‑2020
Met weglating van voetnoten.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2018, p. 254. Zie ook HR 7 april 1981, ECLI:NL:HR:1981:AB9726, NJ 1981/399, m.nt. Van Veen.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Buruma en HR 23 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6929, NJ 2010/315, m.nt. Buruma.
HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5177.
Vgl. HR 2 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2573. Zo ook punt 8 van de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Vellinga voor HR 23 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6764.
In de situatie waarin de feitenrechter wel vaststellingen heeft gedaan ten aanzien van wezenlijke betrokkenheid van derden bij de hennepteelt, vereist het oordeel van het hof dat de verdachte die feiten niettemin zelf pleegde doorgaans onderbouwing. Zie onder meer HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2967 en HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, NJ 2018/50 en HR 17 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1347.
HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3361.
Conclusie AG Bleichrodt, 17 maart 2020, ECLI:NL:PHR:2020:250.
Vgl. onderdeel 5.4 van de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge voor HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:42.
Vgl. onderdeel 3.6 van de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge voor HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390.
Onderdeel 3.8 van de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge voor HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390.
HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554.
Stcrt. 2018, 60346.
Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2018, p. 3 en 5.
De door de raadsman op de terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2019 overgelegde pleitnota is aan het proces-verbaal van de terechtzitting van die datum gehecht. Het citaat is ontleend aan de schriftuur.
Ten overvloede merk ik op dat getuige [betrokkene 12] op de terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2018 (p. 3) op een vraag van de voorzitter naar (de aanwezigheid van) een schuifdeur heeft geantwoord dat naar zijn idee in het hele pand geen schuifdeur zit. Een korte blik op de [b-straat 1] te [plaats ] in Google maps (“streetview” functie) leert dat aan de voorkant van het gebouw een schuifdeur toegang lijkt te geven tot het pand. Ook is daarop (de ingang van) het hok aan de [c-straat] zichtbaar. Die ingang bestaat uit twee openslaande deuren.