Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/94b
94b Specificatie en betwisting
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS581404:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5756 (Stichting baas in Eigen Huis/ Plazacasa): ‘Het middel klaagt terecht dat het hof de door Plazacasa op de voet van art. 1019h Rv. gevorderde en gespecificeerde kosten niet toewijsbaar heeft geacht op de grond dat in de specificatie niet inzichtelijk is gemaakt hoe van de, door onderscheiden personen bestede, uren tot het vermelde honorarium is gekomen, terwijl ook niet aanstonds duidelijk is op grond waarvan de gevorderde kosten redelijk en evenredig zijn als bedoeld in die bepaling. Nu de door Plazacasa op de voet van art. 1019h gevorderde en gespecificeerde kosten niet door de Stichting waren betwist, ook niet wat betreft de redelijkheid en evenredigheid als bedoeld in die bepaling, stond het het hof niet vrij deze kosten op voormelde grond niet toewijsbaar te achten.’ (onderstreping toegevoegd). Zie ook HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke/H3) waarin de HR overwoog dat een prijsafspraak tussen de betrokken partij en de advocaat niet zonder meer voldoet aan de vereisten, maar ‘[m]ede in het licht van het door Stokke c.s. zelf opgevoerde honorarium van € 55.000 beschouwt de Hoge Raad het gevorderde bedrag van € 27.000 evenwel als redelijk en evenredig’ (r.o. 3.9.3.).
Zie bijv. HR 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0393, NJ 2012/397 (Knooble/ Staat); HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7484, NJ 2013/381, m.nt. P.B. Hugenholtz (Leenrecht/VOB).
Vgl. T.E. Deurvorst, annotatie bij HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010: BK5756, BIE 2010/49 (Baas in Eigen Huis/Plazacasa). A-G Van Peursem stelt in zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2014:2196) voor het arrest HR 13 februari 2015, ECLI:NL: HR:2015:292 (Leidseplein/Red Bull): ‘Deurvorst is (in de laatste alinea van haar noot) afwijzend over deze lijdelijkheidsregel (waarom niet nog een aktewisseling dienaangaande toegestaan, als de rechter twijfels heeft over de redelijkheid en evenredigheid op grond van de specificatie?; m.i. is daar veel voor te zeggen.’ (voetnoot 13 van de conclusie).
Conclusie A-G Hammerstein (ECLI:NL:PHR:2014:1736) voor HR 19 september 2014,ECLI:NL:HR:2014:2737 (Rubik/Beckx Trading); Maas, Shannon & de Boer 2013, hoofdstuk 8.
De Hoge Raad oordeelde voor het eerst conform deze bepalingen in het arrest HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1200, AMI 2015/6, m.nt. C.J.S. Vrendenbarg (Stokke/ Hauck): ‘Nu Hauck niet heeft toegelicht waarom het gevorderde bedrag, dat het indicatietarief ruim overtreft, redelijk en evenredig is, zal het genoemde indicatietarief worden toegepast.’ Hieraan ging overigens wel een betwisting vooraf.
De term ‘in beginsel’ duidt erop dat deze regels met redelijkheid moeten worden gehanteerd. Denkbaar is dat de partij die aanspraak maakt op de proceskosten in de gelegenheid wordt gesteld om het deel van de vordering alsnog toe te lichten, waarop de wederpartij kan reageren. Men mag hier echter niet op rekenen, en daarom verdient het aanbeveling de vordering ex art. 1019h Rv steeds te onderbouwen, met inachtneming van alle in de Indicatietarieven genoemde vereisten. Zie ookC.J.S. Vrendenbarg, annotatie bij HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1200, AMI 2015/6 (Stokke/Hauck).
Sluijter 2011, p. 64 e.v. Zie ook Vrendenbarg 2015, p. 259 e.v.
Zie C.J.S. Vrendenbarg, annotatie bij HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:611, C- 57/15, IER 2016/54 (United Video Properties/Telenet).
Zie de publicaties genoemd in par. 1.3 en de annotaties van C.J.S. Vrendenbarg bij HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:611, C-57/15, IER 2016/54 (United Video Properties/Telenet) en HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1200, AMI 2015/6 (Stokke/ Hauck).
Vóór de inwerkingtreding van de Indicatietarieven in hoger beroep en cassatie in januari 2015 werden niet al te hoge eisen aan de specificatie gesteld, indien een betwisting achterwege bleef.1 Uit de afwezigheid van een betwisting werd nogal eens afgeleid dat de redelijkheid en evenredigheid van de kosten kennelijk niet ter discussie stonden, waarop toewijzing van de volledige proceskosten pleegde te volgen.2 Deze jurisprudentielijn is bekritiseerd.3 Het voornaamste argument hiertegen is dat óók de rechter de redelijkheid en evenredigheid van de opgegeven kosten – en daarmee de toewijsbaarheid van de vordering – moet kunnen beoordelen. Daarvoor is een specificatie vereist. Anderen hebben erop gewezen dat een ambtshalve matiging van de proceskosten op gespannen voet staat met de partijautonomie.4 In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op deze problematiek. In deze context is vooral van belang te vermelden dat de Indicatietarieven in IE-zaken (naar aanleiding van de aanzwellende kritiek?) zijn gewijzigd. In punt 6 (in fine) van de Indicatietarieven in IE-zaken Hoven en Hoge Raad (versie 1 januari 2015) is bepaald dat indien een partij aanspraak maakt op een hoger bedrag dan het toepasselijke indicatietarief, zij – naast een gedetailleerde specificatie van de kosten – tevens dient toe te lichten waarom zij een hoger bedrag dan dat tarief redelijk en evenredig acht. In punt 8 is daarnaast het volgende bepaald:
‘8. Specificatie en betwisting
a. Niet onderbouwd en wel bestreden
Indien de gevorderde proceskosten niet zijn onderbouwd zoals bedoeld in punt 6, en het gevorderde wordt bestreden, dan zal in beginsel ten hoogste het liquidatietarief worden toegewezen.
b. Niet onderbouwd en niet bestreden
Indien de gevorderde proceskosten niet zijn onderbouwd zoals bedoeld in punt 6, en het gevorderde wordt niet bestreden, dan zal in beginsel ten hoogste het indicatietarief worden toegewezen.
c. Wel onderbouwd en wel bestreden
Indien de gevorderde proceskosten wel zijn onderbouwd zoals bedoeld in punt 6, en het gevorderde wordt bestreden, dan zal de vordering ex artikel 1019h Rv in beginsel worden beoordeeld met inachtneming van het indicatietarief en hetgeen in deze regeling overigens is bepaald.
d. Wel onderbouwd en niet bestreden
Indien de gevorderde proceskosten wel zijn onderbouwd zoals bedoeld in punt 6, en het gevorderde wordt niet bestreden, dan zal de opgave die aan de vordering ex artikel 1019h Rv ten grondslag wordt gelegd, in beginsel worden gevolgd.’
Het voorgaande brengt mee dat indien een betwisting achterwege blijft, maar de gevorderde proceskosten niet zijn onderbouwd in overeenstemming met de vereisten, in beginsel ten hoogste het indicatietarief zal worden toegewezen (en dus niet de volledige proceskosten).5 De vereisten hebben zodoende te gelden als minimumvereisten waaraan de vordering ex art. 1019h Rv moet voldoen, onafhankelijk van de eventuele betwisting. Een toelichting op de redelijkheid en evenredigheid van het bedrag dat boven het indicatietarief ligt is dus ook niet pas vereist indien de vordering is betwist. Het betreffende deel van de vordering kan reeds ambtshalve worden afgewezen op de grond dat de partij die de kosten vordert niet heeft voldaan aan het vereiste.6 Vergelijkbare vereisten ten aanzien van de vordering en specificatie gelden voor de partij die vergoeding van de buitengerechtelijke kosten op grond van art. 6:96 BW vordert, zoals uiteengezet in par. 4.6. In hoofdstuk 6 zal aan de orde komen dat de gewijzigde regelgeving meer in overeenstemming is met de algemene regels die de taakverdeling tussen de rechter en partijen beheersen (art. 23-25 Rv).
In het licht van de doelstelling van de Indicatietarieven, het bevorderen van de voorspelbaarheid van het kostenrisico, is de ontwikkeling richting een meer strikte toepassing van de Indicatietarieven positief te noemen. Indien de toepassing van de Indicatietarieven afhankelijk zou zijn van een eventuele betwisting, dan zou dat een extra factor vormen die bepalend is voor de proceskostenbeslissing. Hoe meer factoren bepalen hoe de proceskostenbeslissing uitvalt, hoe minder voorspelbaar het kostenrisico.7 In deze context kan men zich afvragen of de Indicatietarieven wel ver genoeg gaan op dit punt.8 Ook met een verzwaring van motiverings- en specificatieplicht blijft het risico veroordeeld te worden in de volledige, onvoorspelbare (advocaat)kosten van de wederpartij immers reëel. Zoals in hoofdstuk 8 nader zal worden uitgewerkt, is in het licht van de toegankelijkheid van de rechter van belang dat partijen voorafgaand aan de procedure een redelijke inschatting kunnen maken van wat een procedure maximaal gaat kosten. Ten tijde van de afronding van dit proefschrift zijn de Indicatietarieven als volgt gewijzigd:
‘7. Hoogte proceskostenveroordeling
a. Niet onderbouwd
Indien de gevorderde proceskosten niet zijn onderbouwd zoals bedoeld in punt 5, zal in beginsel ten hoogste het liquidatietarief worden toegewezen.
b. Wel onderbouwd
Indien de gevorderde proceskosten wel zijn onderbouwd zoals bedoeld in punt 5, zullen de redelijke en evenredige proceskosten worden toegewezen zijnde ten hoogste het maximale indicatietarief van de toepasselijke categorie, met inachtneming van hetgeen in deze regeling overigens is bepaald. Hogere bedragen – dus boven het maximale indicatietarief van de toepasselijke categorie – worden alleen in bijzondere gevallen toegewezen op basis van de specifieke kenmerken van het geval.’
Hieruit volgt dat voor een proceskostenveroordeling op basis van de Indicatietarieven de kosten altijd dienen te worden gespecificeerd conform de Indicatietarieven in IE-zaken, onafhankelijk van de eventuele betwisting. Relevanter nog is dat de Indicatietarieven als maximumtarieven gaan gelden, waarvan slechts in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Een afwijking is bijvoorbeeld mogelijk indien partijen uitdrukkelijk overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de proceskosten. Het enkele niet betwisten daarvan wordt niet langer voldoende geacht (punt 4 van de Indicatietarieven versie 1 april 2017). In dit verband wordt verwezen naar eerdere publicaties9 en met name ook naar hoofdstuk 8, waarin wordt beargumenteerd dat en waarom een redelijke mate van voorspelbaarheid van de kosten slechts dan geboden kan worden indien de tarieven als absolute maximumtarieven gelden.