Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/93
93 De vordering ex art. 1019h Rv
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS577804:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra/Nieuw-Amsterdam), r.o. 5.4.1.
Conclusie A-G Verkade (ECLI:NL:PHR:2008:BC2153) voor HR 30 mei 2008, ECLI:NL: HR:2008:BC2153 (Endstra/Nieuw-Amsterdam); conclusie A-G Huydecoper (ECLI:NL: PHR:2010:BK5756) inzake HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5756 (Baas in Eigen Huis/Plazacasa), sub 36.
Vgl. A.M. van Aerde, annotatie bij Hof Amsterdam 23 februari 2010, JBPR 2010/5 (Solvay/Novartis). Ondanks het desgevorderd-vereiste willen partijen nog wel eens goed wegkomen met de ‘kosten rechtens’-formule, zie bijv. Rb. Amsterdam 4 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5554 (VEVAM v Ziggo/UPC & RODAP), r.o. 4.9.: ‘De voorzieningenrechter is van oordeel – anders dan VEVAM heeft betoogd – dat RODAP op de juiste wijze aanspraak heeft gemaakt op een proceskostenveroordeling ex artikel 1019h Rv. RODAP heeft in haar incidentele vordering tot voeging aan de zijde van gedaagden aanspraak gemaakt op een proceskostenveroordeling door middel van de woorden ‘kosten rechtens’. Hiermee heeft RODAP op voorhand geen recht op een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv prijsgegeven. Nu niet in discussie is dat dit kort geding een IE-geschil betreft en VEVAM hier – blijkens haar eigen in het geding gebrachte kostenspecificatie – eveneens vanuit is gegaan, verstaat de voorzieningenrechter onder ‘kosten rechtens’ tevens een kostenveroordeling in de zin van artikel 1019h Rv. Dit blijkt voorts uit het kostenoverzicht dat RODAP op voorhand aan de voorzieningenrechter en de andere partijen in dit geding heeft doen toekomen.’
HR 3 april 1998, NJ 1998/571 (Lindeboom/Beusmans). Indien wel een partijdebat plaatsvindt en de rechter om die reden een beslissing over de proceskostenveroordeling toch motiveert, dan dient die motivering (uiteraard) wel begrijpelijk te zijn: HR 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7995.
Vgl. A-G Wesseling-Van Gent in haar conclusie (ECLI:NL:PHR:2010:BO3344) voor HR 10 december 2010, RvdW 2010/1472, ECLI:NL:HR:2010:BO3344, sub 2.18; conclusie A-G Huydecoper(ECLI:NL:PHR:2013:BY0572) inzake HR 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0572, JBPR 2013/27, m.nt. G. Van Rijssen.
HR 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1733, r.o. 3.3.2; Vgl. Tjong Tjin Tai, in: GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 1019h Rv, aant. 5.
Zie ook Tjong Tjin Tai, in: GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 1019h Rv, aant. 4.
Zie bijv. Hof Den Haag 24 juli 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX1515 (Spirits/FKP); Rb. Den Haag 13 juli 2011, HA RK 11-169, IEF 10109 (Real Networks/X); Hof Den Haag 27 april 2010,ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5134 (1-800-Flowers.com/Zockoll); Hof Den Haag 17 januari 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BV1072 (Hoogendonk/Dutch Spiral). Ten aanzien van een eisvermindering geldt dat het vereiste van ‘zo vroeg mogelijk stadium’ minder strikt wordt gehanteerd, zie bijv. Hof Den Bosch 13 december 2016, ECLI:NL: GHSHE:2016:5526.
Sluijter 2011, p. 54; Van der Wiel 2004, p. 332.
Van Mierlo & van Dam-Lely 2011, p. 113.
Een voorbeeld van een ambtshalve afwijzing van de eisvermeerdering is Rb. Amsterdam (vzr.) 1 november 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BB6926 (Prins Willem Alexander/Vereniging Martijn).
Heemskerk, in: GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 130 Rv, aant. 2.
Zie ook A-G Verkade in zijn conclusie voor HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012: BV8218 (A/JB Inflatable), sub 3.22 e.v.
HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra/Nieuw-Amsterdam), met conclusie A-G Verkade; HR 20 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9431 (Euro-Tyre/ Eurotyre), r.o. 3.7, met conclusie A-G Verkade.
Aldus oordeelde de Hoge Raad in het arrest in HR 12 april 2013 ECLI:NL: HR:2013:BY1532 (Stokke/Fikszo), r.o. 7. Fikszo had eerst bij dupliek in cassatie een vordering ex art. 1019h Rv had ingesteld, nadat wederpartij Stokke zich er bij schriftelijke toelichting op had beroepen dat Fikszo c.s. geen proceskostenvergoeding op de voet van art. 1019h Rv hebben gevorderd. Omdat partijen een kostenvergoeding waren overeengekomen en geen eisen hadden gesteld aan het tijdig instellen van een daartoe strekkende vordering werd deze (tardieve) vordering van Fikszo toegewezen.
Uit het Endstra-arrest volgt dat de vordering tot veroordeling in de proceskosten op grond van art. 1019h Rv tijdig dient te worden ingesteld. Op het vereiste van tijdigheid wordt hierna ingegaan, en op de bijzonderheden in hoger beroep en cassatie zie par. 5.8 en 5.9. De vordering dient voorts te worden onderbouwd met een opgave van de kosten en een specificatie daarvan.1 De vereisten van een tijdige en gespecificeerde opgave strekken er enerzijds toe zowel de rechter als de weder partij in staat te stellen de vordering te beoordelen, en anderzijds de wederpartij in de gelegenheid te stellen zich daartegen adequaat te verweren.2
Het desgevorderd-vereiste van art. 1019h Rv geldt onverminderd voor de gedaagde partij die aanspraak wil maken op de proceskosten op grond van dat artikel. Het is niet nodig deze vordering in reconventie in te stellen, maar ook de gedaagde partij kan in beginsel niet volstaan met de formule ‘kosten rechtens’ zoals gebruikelijk is bij toepassing van art. 237 Rv.3 Voor toewijsbaarheid van de proceskosten ex art. 1019h Rv dient (ook) de gedaagde partij deze aanspraak kenbaar te maken met inachtneming van de hierna te bespreken vereisten van tijdige vordering en kostenspecificatie.
De partij die aanspraak maakt op een vergoeding van de 1019h-kosten zal de redelijkheid en evenredigheid van de kosten moeten stellen (en zo nodig bewijzen). De wederpartij kan deze op haar beurt betwisten. Ook hierin verschilt de regeling van art. 1019h Rv van art. 237 e.v. Rv. Ten aanzien van de proceskostenveroordeling op grond van art. 237 e.v. Rv wordt immers in beginsel geen debat gevoerd. De rechter oordeelt hierover (zo nodig) ambtshalve en naar eigen inzicht.4 Het gaat om een feitelijke beslissing die de rechter niet hoeft te motiveren, en in cassatie uitsluitend op begrijpelijkheid kan worden getoetst.5 Dat geldt in beginsel ook ten aanzien van de proceskostenbeslissing van art. 1019h Rv. Uit het arrest Boston Scientific/OrbusNeich laat zich afleiden dat de proceskostenbeslissing door de feitenrechter op de voet van art. 1019h Rv soms kan worden aangemerkt als gemengd feitelijk-juridisch. Dat brengt mee dat de beslissing over de proceskosten in feitelijke instanties in bepaalde gevallen in cassatie kan worden getoetst.6 Zie nader par. 5.9.
De vordering: wijze en momentum van instellen
Onderscheid moet worden gemaakt tussen het moment van het instellen van de vordering ex art. 1019h Rv en het moment van het in het geding brengen van een specificatie van de gevorderde kosten, waarover in de navolgende paragraaf meer. De partij die aanspraak wenst te maken op vergoeding van de proceskosten ex art. 1019h Rv zal dat in een zo vroeg mogelijk stadium moeten doen.7 De voor toewijsbaarheid vereiste tijdige vordering houdt als gezegd verband met de in acht te nemen beginselen van een goede procesorde, meer in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor. De wederpartij moet voldoende gelegenheid hebben zich behoorlijk te verweren.
‘In een zo vroeg mogelijk stadium’ betekent, in de dagvaarding/conclusie van antwoord of bij eerste memorie. Het op een later moment aanvullen van de vorderingen met een aanspraak op art. 1019h Rv (bijvoorbeeld pas tijdens of aan het eind van een pleidooi), moet worden aangemerkt als een eiswijzing c.q. eisvermeerdering in de zin van art. 130 Rv.8 Daarmee wordt immers een aanpassing van het petitum van de dagvaarding (c.q. eis in reconventie) beoogd.9 Op dit punt verschilt de regeling van art. 1019h Rv van art. 237 Rv, waarbij het verzoek om een hogere kostenveroordeling (in afwijking van het liquidatietarief) niet wordt beschouwd als een eisvermeerdering, maar als een nadere specificatie van hoe de rechter de kostenbeslissing volgens die partij behoort in te vullen.10
Op grond van art. 130 Rv is een eiswijziging ontoelaatbaar indien deze in strijd is met de goede procesorde. Daarvan is sprake indien de gedaagde onredelijk in zijn verweer wordt bemoeilijkt en indien het geding onredelijk wordt vertraagd.11 Hoewel de rechter de eiswijziging op deze grond ambtshalve mag weigeren, doet de gedaagde er verstandig aan daar niet op te rekenen, maar gebruik te maken van de bevoegdheid bezwaar te maken.12 Indien het bezwaar gegrond wordt geacht, dan zal de vermeerdering van eis worden afgewezen en volgt hooguit nog een veroordeling met toepassing van het liquidatietarief.13 De eiswijziging dient schriftelijk plaats te vinden. Het vereiste van een schriftelijke eiswijziging geldt in kort geding slechts voor zover dat niet onverenigbaar is met de aard van het kort geding en de daarin vereiste spoed. Anders gezegd, in kort geding kan onder omstandigheden ook een mondelinge, ter zitting gedane eisvermeerdering worden geaccepteerd.14 Een vermeerdering van eis met betrekking tot de proceskosten van art. 1019h Rv tijdens pleidooi in kort geding wordt echter meestal afgewezen. Het helpt de partij die eerst bij pleidooi alsnog aanspraak wenst te maken op de kosten van art. 1019h Rv meestal niet om te verwijzen naar een reeds ingediende kostenspecificatie en/of een in algemene bewoordingen geformuleerde, in (bijvoorbeeld) de dagvaarding opgenomen vordering de wederpartij ‘te veroordelen in de kosten van het geding’. De kosten op de grondslag van art. 1019h Rv dienen als gezegd niet alleen tijdig, maar met name ook uitdrukkelijk te worden gevorderd.15 Zie voor de gang van zaken rond vordering c.q. eiswijziging op grond van art. 1019h Rv in hoger beroep par. 5.8 en in de procedure na verwijzing par. 5.11.
Indien partijen overeenstemming hebben bereikt over de te vergoeden proceskosten dan pleegt de rechter deze zonder meer toe te wijzen.16 In dat geval doet het moment waarop de vordering is ingesteld zelfs niet ter zake, althans voor zover in die overeenkomst geen eisen zijn gesteld aan het tijdig instellen van die vordering.17 Zie nader par. 5.12.