Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/92
92 Het Endstra-arrest
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS582612:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra/Nieuw-Amsterdam).
Hof Amsterdam 8 februari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ8071 (Endstra/Nieuw- Amsterdam), r.o. 4.13.
HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra/Nieuw-Amsterdam), r.o. 5.4.1.
Conclusie A-G Verkade (ECLI:NL:PHR:2008:BC2153) voor HR 30 mei 2008,ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra/Nieuw-Amsterdam).
Dat volgt ook uit ov. 17 van de considerans: ‘De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen waarin deze richtlijn voorziet, moeten in elk afzonderlijk geval zodanig worden vastgesteld dat naar behoren rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van dat geval, waaronder de specifieke kenmerken van elk intellectuele-eigendomsrecht en in voorkomend geval de opzettelijke of onopzettelijke aard van de inbreuk.’
Conclusie A-G Verkade (ECLI:NL:PHR:2008:BC2153) voor HR 30 mei 2008, ECLI:NL: HR:2008:BC2153 (Endstra/Nieuw-Amsterdam), sub 6.15; Zie ook A-G Huydecoper (ECLI: NL:PHR:2010:BK5756) voor HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5756 (Baas in Eigen Huis/Plazacasa), sub 36.
Conclusie A-G Verkade (ECLI:NL:PHR:2008:BC2153) voor HR 30 mei 2008, ECLI:NL: HR:2008:BC2153 (Endstra/Nieuw-Amsterdam), sub 6.14: ‘Aangezien (verdere) harmonisatie van het procesrecht in burgerlijke, handels- en IE-zaken ontbreekt zullen (ook) de nationale regels en beginselen van een goede procesorde – waaronder het beginsel van hoor en wederhoor – hier hun functie kunnen en dienen te vervullen.’ Zie hiervoor hoofdstuk 3.
Een enkele keer is een proceskostenveroordeling op de voet van art. 1019h Rv uitgesproken zonder een daartoe strekkende vordering. Zie bijv. HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8218 (A/JB Inflatable); Rb. Dordrecht (vzr.) 15 september 2011, ECLI:NL:RBDOR:2011:BT1520 (Artiestenverloning/Prae), vernietigd in Hof Den Haag 13 maart 2013, ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8723 (Prae/Artiestenverloning).
In het Endstra-arrest van 30 mei 2008 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over het desgevorderd-vereiste van art. 1019h Rv.1 In de zaak van de zonen van Endstra tegen uitgeverij Nieuw Amsterdam c.s. lag de vraag voor of aan op tussen Endstra en politieambtenaren op de achterbank gevoerde gesprekken auteursrechtelijke bescherming toekomt. In hoger beroep had Nieuw Amsterdam aan het slot van het pleidooi een kostenspecificatie ten bedrage van € 29.957,65 overgelegd ter onderbouwing van haar vordering tot veroordeling van de erven van Endstra in de proceskosten, inclusief de werkelijke advocaatkosten. Daarbij deden Nieuw Amsterdam c.s. een rechtstreeks beroep op art. 14 van de Richtlijn. Het Hof Amsterdam wees de vordering echter af. Volgens het Hof is het in strijd met een goede procesorde om de verlangde proceskostenveroordeling, die niet althans onvoldoende viel af te leiden uit de bewoordingen van de memorie van antwoord, in een zo laat stadium van de procedure expliciet te verwoorden en kenbaar te specificeren, waardoor de wederpartij zich daartegen ‘ongenoegzaam’ heeft kunnen verweren.2 Het Hof sprak daarom een veroordeling in de proceskosten op grond van het art. 237 Rv en het gebruikelijke liquidatietarief uit. Zoals inmiddels duidelijk moge zijn heeft dat aanzienlijke consequenties voor de vergoeding (uiteindelijk is niet meer dan een bedrag van € 2.682 aan salaris procureur en € 296 voor de verschotten toegekend aan Nieuw Amsterdam). In cassatie voerden Nieuw Amsterdam c.s. onder meer aan dat – anders dan art. 1019h Rv – noch art. 14 IE- Handhavingsrichtlijn noch art. 237 Rv als voorwaarde stellen dat de proceskosten dienen te worden gevorderd en dat het Hof daarom ambtshalve althans richtlijnconform had moeten oordelen. De Hoge Raad sanctioneerde echter het oordeel van het Hof en oordeelde dat moet worden aangenomen dat het desgevorderd-vereiste ook in art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn ligt besloten:
‘Hoewel art. 14 Handhavingsrichtlijn niet met zoveel woorden bepaalt dat voor toeschatting van de volledige proceskosten sprake moet zijn van een daartoe strekkende vordering, aanspraak of verzoek - in tegenstelling tot het bij de implementatiewet ingevoerde art. 1019h Rv., dat bepaalt dat die kosten ‘desgevorderd’ worden toegewezen - moet worden aangenomen dat die eis ook in art. 14 Handhavingsrichtlijn besloten ligt. Zonder dat de betrokken partij op enigerlei wijze aanspraak maakt op vergoeding van de volledige proceskosten die art. 14 Handhavingsrichtlijn de in het gelijk te stellen partij in het vooruitzicht stelt, en daarvan een gespecificeerde opgave doet, is de rechter immers niet in staat een daartoe strekkende veroordeling uit te spreken. Vergoeding van volledige proceskosten op de voet van art. 14 Handhavingsrichtlijn dient daarom te worden gevorderd, en de gevorderde kosten dienen zo tijdig opgegeven en gespecificeerd te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren.’3 (onderstreping toegevoegd)
Het oordeel van de Hoge Raad, voor zover het het desgevorderd-vereiste betreft, is in lijn met de opvatting van A-G Verkade, die heeft gesteld dat het in art. 1019h Rv opgenomen desgevorderd-vereiste niet in strijd is met communautair recht.4 Volgens Verkade moet debat over art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn c.q. art. 1019h Rv mogelijk zijn, niet alleen omdat het bij toepassing daarvan om hogere bedragen gaat dan bij het gebruikelijke liquidatietarief, maar ook omdat de in de bepaling neergelegde criteria ‘algemene regel’, ‘redelijke’ en ‘evenredige’ kosten en ‘billijkheid’ om een debat zouden vragen.5 Zonder een daarop gerichte vordering kan de rechter de betreffende aanspraak immers niet beoordelen aan de hand van deze criteria.6 Het desgevorderd-vereiste strekt er bovendien toe de gedaagde partij in staat te stellen zijn verweer adequaat voor te bereiden. In dat verband verwijst A-G Verkade naar art. 6 EVRM en, meer specifiek, naar het daaruit voortvloeiende beginsel van hoor en wederhoor. Aldus wordt in dit fundamentele beginsel van het procesrecht de rechtvaardiging gevonden voor de toevoeging van het desgevorderd-vereiste aan art. 1019h Rv door de Nederlandse wetgever.7 Het is inmiddels vaste rechtspraak dat wanneer de kosten ex art. 1019h Rv niet zijn gevorderd, in beginsel geen veroordeling op die grond wordt uitgesproken.8