De Hoge Raad leest art. 31, eerste lid, Wet op de kansspelen als art. 36, eerste lid, van die wet.
HR, 01-09-2015, nr. 14/05393
ECLI:NL:HR:2015:2457
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-09-2015
- Zaaknummer
14/05393
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2457, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑09‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1684
ECLI:NL:PHR:2015:1684, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2457
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0337
Uitspraak 01‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Vervolg op ECLI:NL:HR:2011:BP3968. Middelen: HR: art. 81.1 RO. Ambtshalve: de partiële verjaring van het meer subsidiair tlgd. leidt niet tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, nu verdachte daarbij onvoldoende belang heeft.
Partij(en)
1 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/05393 E
IF/ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Economische Kamer, van 11 februari 2014, nummer 21/002720-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945.
1. De bestreden uitspraak
Na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3968, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, bij arrest van 11 februari 2014 - met vernietiging van het vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank Almelo van 10 april 2008 - het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, doch het bewezenverklaarde niet strafbaar verklaard en de verdachte te dier zake ontslagen van alle rechtsvervolging, de verdachte vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde en de verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde "medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 30h van de Wet op de Kansspelen, opzettelijk begaan" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde, voor zover dat is begaan vóór 6 oktober 2003, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Economische Politierechter is vernietigd, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging van dat feit voor zover dat is begaan vóór 6 oktober 2003 en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op grond van hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 31 tot en met 331.is de Hoge Raad van oordeel dat het meer subsidiair tenlastegelegde gedeeltelijk - te weten voor zover dit zou zijn begaan tot twaalf jaar vóór de uitspraak van dit arrest, derhalve tot 1 september 2003 - is verjaard. Nu de bewezenverklaring de periode van 12 juni 2003 tot en met 18 maart 2005 betreft, de partiële verjaring geen invloed heeft op de kwalificatie en voor vermindering van de opgelegde straffen onvoldoende grond bestaat, aangezien de aard en de ernst van hetgeen overigens is bewezenverklaard niet worden aangetast door bedoelde partiële verjaring, heeft de verdachte onvoldoende belang bij ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak op dit punt.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑09‑2015
Conclusie 30‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Vervolg op ECLI:NL:HR:2011:BP3968. Middelen: HR: art. 81.1 RO. Ambtshalve: de partiële verjaring van het meer subsidiair tlgd. leidt niet tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, nu verdachte daarbij onvoldoende belang heeft.
Nr. 14/05393 E Zitting: 30 juni 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 29 maart 2011 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, bij arrest van 11 februari 2014 het aan verdachte onder primair tenlastegelegde bewezenverklaard, doch het bewezenverklaarde niet strafbaar verklaard en verdachte in zoverre ontslagen van alle rechtsvervolging, verdachte vrijgesproken van het hem onder subsidiair tenlastegelegde en verdachte wegens het meer subsidiair tenlastegelegde “medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 30h van de Wet op de Kansspelen, opzettelijk begaan” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een geldboete van € 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld. Namens verdachte heeft mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Arnhem, drie middelen van cassatie voorgesteld. Alvorens ik toekom aan de bespreking van de middelen zal ik eerst de bewezenverklaring, de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverweging van het Hof weergeven.
3. Ten laste van de verdachte is onder meer subsidiair bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 12 juni 2003 tot en met 18 maart 2005, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in perceel [a-straat 1] , opzettelijk zonder vergunning van de Minister van Economische Zaken, speelautomaten te weten kansspelautomaten heeft geëxploiteerd, als bedoeld in artikel 30h van de Wet op de kansspelen.”
4. De bewezenverklaring van het onder meer subsidiair tenlastegelegde steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“ln de hierna te melden bewijsmiddelen onder 2 tot en met 5, 8 tot en met 10 en 12 tot en met 20 wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0500/05-003228, gesloten en getekend op 14 december 2005 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk hoofdagent en inspecteur van politie Twente.
1.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof op 10 maart 2009 - zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat met de internetzuilen die de politie heeft weggehaald uit het pand aan de [a-straat 1] in Enschede gelegenheid werd geboden om kansspelen te beoefenen.
Mijn roepnaam is [verdachte] .
Het wereldje dat zich bezig houdt met de verkoop van de machines die ik verkoop is niet groot. Daar zit denk ik ook wel een [verdachte] bij, maar dat weet ik niet precies.
2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd 05-003228 (p. 88-90), gesloten en getekend op 11 maart 2005 door [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , respectievelijk medewerker Bijzondere Wetten en inspecteur van politie Twente, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisanten:
Bij een controle op het adres [a-straat 1] te Enschede op 12 juni 2003 werd geconstateerd dat er vier internetzuilen stonden.
Bij een controle op 25 juni 2003 werd er geconstateerd dat er 9 internetzuilen stonden. Als beheerder was toen aanwezig [betrokkene 1] die verklaarde dat deze zuilen waren gekocht van [verdachte] .
Bij een controle op 22 april 2004 was [betrokkene 2] als beheerder aanwezig. Er stonden toen 9 internetzuilen.
Bij een controle op 6 mei 2004 stonden er nog steeds 9 internetzuilen.
Op 23 september 2004 stonden er 9 internetzuilen waarvan er 2 in een actieve gokomgeving stonden (euromillionairs.com).
3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0500/05-003228 (p. 8 en 11), gesloten en getekend op 14 december 2005 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk hoofdagent en inspecteur van politie Twente, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisanten:
In een achter de bar aangetroffen laptop werd een schema aangetroffen met als titel “Budget [A] ”. Hierin staan diverse inkomsten en vaste lasten omschreven.
4.
Het schriftelijke bescheid (p. 106), zoals gehecht aan deze aanvulling.1.
5.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0500/05-030020, gesloten en getekend op 22 maart 2005 door [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , respectievelijk inspecteur en medewerker Bijzondere Wetten van politie Twente, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven- als de verklaring van verdachte:
Sinds het einde van de jaren negentig heb ik het pand [a-straat 1] te Enschede gehuurd. Ik heb er toen internetgokzuilen neergezet en geëxploiteerd. In 2001/2002, toen bleek dat het gokken door middel van internetgokzuilen strafbaar was, heb ik de internetgokzuilen onmiddellijk laten verwijderen. Ik heb mijn huurcontract met [B] Beheer tot en met september 2002 uitgediend. Ik heb vervolgens gehoord dat [C] was opgericht en voor wat betreft haar activiteiten gehuisvest was in het pand [a-straat 1] te Enschede. In februari 2003 en juni 2003 heb ik wel een aantal overtollige internetzuilen geleverd. [betrokkene 2] ken ik als ex-werknemer van mij. Ik heb aan hem de internetgokzuilen verkocht.
6.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof op 10 maart 2009 - zakelijk weergegeven-:
In het pand aan de [a-straat 1] te Enschede stonden internetzuilen. Deze had ik verkocht aan [betrokkene 2] ten behoeve van [C] . Die internetzuilen heeft hij echter nooit betaald.
7.
De verklaring van getuige [betrokkene 2], afgelegd tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van de Rechtbank Almelo op 23 januari 2008, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het klopt dat ik de internetzuilen voor [C] heb gekocht bij [verdachte] .
U vraagt mij of ik aan kan geven van wie nu het idee kwam om de vereniging op te starten, van [verdachte] of van [betrokkene 1] . Ik zeg u daarop, van allebei een beetje.
8.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0500/05-030020 (p. 153-155), gesloten en getekend op 19 maart 2005 door [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , respectievelijk medewerker Bijzondere Wetten en inspecteur van politie Twente, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik ben sinds ongeveer 7 maanden gescheiden van [betrokkene 3] . [C] is in 2002 opgericht en heeft op dit moment een dertigtal leden. Als een bezoeker bij ons komt leg ik uit hoe het gokspel werkt en dan kan die bezoeker met een code en een wachtwoord gokken. Als men de units verliest is men het geld kwijt. Als een speler wint dan kan deze via de touchscreen op play-out en dan komen zijn gewonnen units die een geldwaarde vertegenwoordigen bij mij op mijn account, waarna ik het gewonnen bedrag aan de speler kan uitbetalen. Ik verkoop units aan de gokkers. Het geld dat aan mij, [betrokkene 4] of [betrokkene 5] wordt betaald voor de units wordt achtergelaten in de laptop. De andere dag is het geld opgehaald en wat er in de laptop is blijven liggen is voor [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en mij. We overleggen hoe we het verdelen. [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en ik waren binnen “ [A] ” gelijkwaardig wat positie betreft.
9.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0500/05-030020 (p. 156-158), gesloten en getekend op 22 maart 2005 door [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , respectievelijk medewerker Bijzondere Wetten en inspecteur van politie Twente, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 2]:
lk heb 12 jaar voor [verdachte] gewerkt. In de periode 2001-2002 heb ik in de keet aan de [a-straat 1] te Enschede gewerkt. Toen stonden er ook al de eerste generatie internetgokzuilen. Deze zijn ergens in 2002 verwijderd door [verdachte] of zijn werknemers onder druk van de overheid. Ik heb een halfjaar niets gedaan, toen kwam [betrokkene 1] met het idee om een vereniging op te richten. Dit om een ongrijpbare status te krijgen met een besloten karakter. Wij zijn begonnen met vereniging [D] . Deze vereniging is destijds waarschijnlijk met deze naam ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De naam zou ook [C] kunnen zijn geweest.
10.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd 314569 (p. 161-163), gesloten en getekend op 2 juni 2005 door [verbalisant 5] , opsporingsfunctionaris in dienst bij het Uitvoeringsinstituut Werknemerverzekeringen, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 2]:
In mei 2003 kreeg [verdachte] het idee om een vereniging op te starten om mensen naar “ [A] ” aan de [a-straat 1] te Enschede te halen die dan onder de noemer van vereniging konden gokken via internet. “ [A] ” werd daartoe door [verdachte] ingericht met internetzuilen. [verdachte] vroeg een vriend van mij om “ [A] ” te beheren. Die moest verantwoording afleggen aan [verdachte] . Samen met die vriend heb ik dus vanaf mei 2003 tot en met half maart 2005 het internetcafé beheerd. Wij wisten duidelijk dat een internetgokcafé onder deze voorwaarden illegaal was. Daarom kregen wij geen officieel dienstverband bij [verdachte] . De gokhal was bijna dagelijks geopend. Af en toe werkten [betrokkene 4] en [betrokkene 5] (het hof begrijpt: [betrokkene 5] ) [betrokkene 5] ook voor het gokcafé. Half maart 2005 zijn wij allemaal aangehouden in verband met het illegale casino in “ [A] ”. [verdachte] bleef buiten schot omdat niemand over hem durfde te verklaren, terwijl de hele internet gokhandel van [verdachte] was. Gemiddeld was ik ongeveer 20 uur per week aan het werk in “ [A] ”. Ik beheerde het geld en gaf de klanten units om te gokken. Tienduizend units kostten duizend euro. Het verdiende geld werd 's avonds in de laptop gelegd en na sluitingstijd door een voor mij onbekend persoon opgehaald. Een keer per maand werden wij, al naar gelang hoe hoog de omzet was, uitbetaald door [verdachte] . Het geld lag dan aan het eind van de maand in de laptop en werd verdeeld door degene die het geld er uit haalde. Ik heb gemiddeld ongeveer 250 euro per maand verdiend bij “ [A] ”. Ik heb in totaal ongeveer 2 jaar gewerkt bij het illegale internetcasino van [verdachte] .
11.
De verklaring van [betrokkene 2], afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van dit hof op 24 juni 2009, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
De internetzuilen waren afkomstig van [verdachte] . Wij hadden de internetzuilen van hem gekocht en als er wat kapot was dan konden wij een beroep doen op een van de monteurs van [verdachte] . Wij hoefden de monteurs niet te betalen.
12.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal (p. 194) gevoegde relaas van een tapgesprek, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- :
Tijdstip: 25 maart 2005
Beller: [betrokkene 2] = D
Gebelde: N.N. vrouw ( [betrokkene 3] ) = E
D: Ik moet straks bij [verdachte] gewoon gaan smeken.
E: Ja, daarom anders, maar daarom, je moet even rond, ik wil wel mee naar [verdachte] . We gaan gewoon samen. Dat komt hij moet daar gewoon goed op gewezen worden, dan moet je goed voorbereid zijn en je niet af laten eehh, want dit kan natuurlijk niet he, voor al die jaren. En wat mij part als ie moeilijk doet zeg je van, dan doe je mij maar een lening, dan doe je mij zoveel en dan leen je me zoveel derbij. Ik wil dat gewoon opzetten, dat heb ik nou echt wel verdiend na al die jaren wat ik voor jou heb gedaan.
13.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal (p. 196) gevoegde relaas van een tapgesprek, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- :
Tijdstip: 26 maart 2005
Beller: [betrokkene 2] = D
Gebelde: N.N.-vrouw
NN-vrouw: Maar je heb hun toch niet verraden uiteindelijk, maar dat ze spelen maakt niks uit he? Maar wat zegt [verdachte] hiervan?
D: Nee, ik ga van de week pas heen.
NN-vrouw: Wacht even, maar hij benader je niet vanuit zichzelf he?
D: Nee, ik benader hem wel.
NN-vrouw: Voor hetzelfde geld he, heeft hij ook een douw gekregen hoor, want de helft moest je aan hem geven, ja toch?
14.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal (p. 197) gevoegde relaas van een tapgesprek, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- :
Tijdstip: 26 maart 2005
Beller: [betrokkene 2] = D
Gebelde: N.N. man = NN
D: Oh ja, ik kan pas dinsdag eehh ga ik met [betrokkene 6] naar eehh [verdachte] . Ja, maar ik krijg als het goed is van [verdachte] vijftien zestien duizend euro.
15.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal (p. 199) gevoegde relaas van een tapgesprek, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- :
Tijdstip: 28 maart 2005
Beller: [betrokkene 2] = D
Gebelde: N.N. vrouw ( [betrokkene 3] ) = E
E: Hoe laat ga jij morgen naar [verdachte] dan? Of weetje dat nog niet?
D: Nee, weet ik niet. Ik eehh, morgen eehh ga ik eerst op de zaak. Twaalf uur of zo.
E: Ja
D: ja en dan eehh, ga ik d'r heen. Tuurlijk. Ja ik ga d'r morgen sowieso heen.
E: Oke dan, maar bel me morgen dan maar.
16.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal (p. 200) gevoegde relaas van een tapgesprek, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- :
Tijdstip: 29 maart 2005
Beller: [betrokkene 2]
Gebelde: [betrokkene 3]
[betrokkene 2] zegt: En naar [verdachte] moet ik heen, oooh, dat is nog het gevaarlijkst.
17.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal (p. 214) gevoegde relaas van een tapgesprek, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven- :
Tijdstip: 30 maart 2005
Beller: [betrokkene 2] = D
Gebelde: N.N. vrouw ( [betrokkene 3] ) = E
D: Ja ik ben wel een beetje bang.
E: Voor wat dan?
D: Ja, gewoon dat ie zit te zeuren, dat is veel.
E: Jouw instelling moet zijn, ik heb al die jaren voor hem klaar gestaan, ik heb alles op mij genomen, ik heb hem niet verluld, ik heb hem elke week netjes geld gegeven. Jij weet hoeveel geld hij heeft ontvangen voor niks doen. Mijn vader heeft bekeuringen liggen. [betrokkene 7] heeft bekeuringen liggen, hij betaalt niks.
D: Je weet toch hoe die is, daar ben ik zenuwachtig voor.
E: Ja, maar daar moetje maar lekker schijt aan hebben. Is voor hem makkelijk of niet met zo'n grote bek, dat niemand durft. Noh en hij maar strijken en z'n zakken maar vullen of niet? Ja en een ander heeft niks. Ja je zult, dat dat moetje echt....pfff... echt schijt, je hebt niks te verliezen man, niks.
D: Nee daarom, ik ga d'r wel heen.
18.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal (p. 210-211) gevoegde relaas van een tapgesprek, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- :
Tijdstip: 30 maart 2005
Beller: NN-man ([betrokkene 8]) = G
Gebelde: [betrokkene 2] = D
G: Dus jullie hebben nu met [verdachte] besloten wij kappen d'r mee?
D: Ja, ik moet eigenlijk nog naar [verdachte] , maar die is eventjes weg, waar die heen is weet ik niet. En eehh ik kan hem ook niet helemaal bereiken want ik moet hem wel even hebben nog. En eehh ik ga vanavond nog weer even naar hem toe. Kijken als die er is.
G: Ja want wat verdienen jullie nou in dat hok dan? Was dat nog interessant of niet?
D: Ja, tuurlijk was dat interessant.
G: Als jullie daar je geld en je vreten kunnen verdienen en wij willen probleemloos gewoon verhuren, dan zeg je met mekaar, nou huppekee jongens, wat moeten we nou doen. Moet die zaak open of moet die zaak weer niet open. Dan moet je met [verdachte] overleggen om een paar duizend euro uit je zak te trekken. Je maakt een afspraak met mekaar, weet ik veel, je gaat duizend of 1100 euro huur betalen en gewoon drie maanden vooruit.
D: Noh weetje wat ik doe, ik ga....ja.
G: Maar jij moet het in alle rust met [verdachte] bespreken. Kijk als [verdachte] zegt kijk we verdienen er duizend euro in de week na aftrek van kosten. Ja weetje hoeveel dat is op jaarbasis, da's heel veel geld.
D: Ja, daarom. Ja....eehh, weetje wat, ik bel jou als ik denk dat ik een deze dagen.
G: Maar wil heldere afspraak, want dan moet je gewoon huurcontract ondertekenen en een huurcontract maakt geen reet uit en dan moet je gewoon met elkaar afspreken en dan gaan we 1 april kan je het gewoon opnieuw huren. En het liefst op [verdachte] , da'k gewoon een rekening kan sturen dat ie het kan overmaken.
19.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0500/05-030020 (p. 164-165), gesloten en getekend op 19 maart 2005 door [verbalisant 6] en [verbalisant 3], respectievelijk brigadier en medewerker Bijzondere Wetten van politie Twente, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 4]:
U deelde mij zojuist mede dat door de politie gisteravond 18 maart 2005 een illegaal casino gevestigd aan de [a-straat 1] te Enschede werd opgerold.
Ik beken dat ik sinds oktober/november 2004 in het door u bedoelde illegale casino heb gewerkt. Het geld dat ik van de klanten ontving stopte ik aan het eind van de avond in de laptop.
20.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0500/05-030020 (p. 167-169), gesloten en getekend op 19 maart 2005 door [verbalisant 3], medewerker Bijzondere Wetten van politie Twente, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 4]:
Er werden bij [C] gokspelen via het internet aangeboden. Ik zie het spel dat er gespeeld wordt als een kansspel. De uitkomst staat niet vast en je weet van tevoren nooit of je iets wint of iets verliest. Hier heeft de speler geen invloed op. Iedereen die 18 jaar en ouder is kan lid worden van [C] . Ik werkte samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 5]. Achter de bar staat een laptop die in verbinding staat met de 9 internetzuilen in de gokruimte. Er werd door gokkers geld gewonnen en verloren. Als de credits van de spelers op waren kon ik het account opnieuw opwaarderen, waarbij ik opnieuw contant geld van de speler kreeg. Werden er credits gewonnen dan haalde ik via een transferhandeling de credits van het account van de speler en voegde die toe aan mijn masteraccount. Op het moment dat ik over voldoende geld beschikte kon ik de speler de winst contant uitbetalen. Beschikte ik op dat moment niet over voldoende contant geld, dan belde ik [betrokkene 2] die dan met contant geld langskwam.”
5. Met betrekking tot het bewijs heeft het Hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Namens verdachte is, kort gezegd, betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De verklaringen van [betrokkene 2] mogen niet voor het bewijs worden gebruikt omdat ze onbetrouwbaar zijn. Ook vinden de verklaringen geen steun in ander bewijsmateriaal.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende overwogen.
De tenlastelegging ziet op overtreding van de Wet op de kansspelen door, kort gezegd, het gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen, subsidiair het feitelijke leidinggeven aan die gedraging, meer subsidiair het zonder vergunning exploiteren van speelautomaten en uiterst subsidiair het feitelijke leiding geven aan die laatstgenoemde gedraging in het pand [a-straat 1] te Enschede ( [A] ) en de betrokkenheid van verdachte daarbij in de periode van 12 juni 2003 tot en met 18 maart 2005.
In het pand aan de [a-straat 1] stonden zogeheten internetzuilen opgesteld die waren geleverd door verdachte. Geen punt van discussie is dat met die internetzuilen gokactiviteiten konden worden bedreven en dat die ook daadwerkelijk werden bedreven. Het staat vast, op grond van de eigen verklaring van verdachte, dat hij in dat pand dergelijke internetzuilen vóór de tenlastegelegde periode heeft neergezet en geëxploiteerd. Naar zijn zeggen heeft hij in “2001/2002, toen bleek dat het gokken door middel van internet ook strafbaar was, deze apparaten onmiddellijk uit het cafetaria laten verwijderen”. Hij heeft, ook weer volgens zijn eigen verklaring, zijn huurcontract met [B] Beheer tot en met september 2002 uitgediend. Nadien zou [C] in datzelfde pand dergelijke apparatuur zijn gaan exploiteren. Verdachte zegt dat te hebben gehoord. Ook heeft verdachte verklaard in februari 2003 en juni 2003 internetgokzuilen aan [betrokkene 2] , een ex-werknemer van hem, te hebben geleverd.
[betrokkene 2] verklaart met zoveel woorden dat hij [A] , samen met een vriend, wiens naam hij niet wenst te noemen en die door verdachte daarvoor was gevraagd, heeft “gerund”, dat hij gemiddeld ongeveer € 250,- per maand verdiend heeft bij [A] en dat hij er in totaal ongeveer twee jaar heeft gewerkt, “bij het illegale Internet casino van [verdachte] ”. Over de financiële gang van zaken rond of bij die exploitatie verklaart hij dat het verdiende geld 's-avonds “in de laptop” werd gelegd “en door een mij onbekend persoon (lees: werd) opgehaald.” [betrokkene 2] verklaarde verder nog: “Half maart 2005 zijn wij allemaal aangehouden door de politie in verband met het illegale Internetcasino in [A] . Alleen [verdachte] bleef buiten schot omdat niemand over hem durfde te verklaren. Terwijl de hele internet gokhandel van [verdachte] was” .... “één keer per maand werden wij al naargelang hoe hoog de omzet was uitbetaald door [verdachte] . Het geld lag dan aan het einde van de maand in de laptop en werd verdeeld door degene die het geld er uit haalde.”
Deze verklaringen van [betrokkene 2] over de gang van zaken vinden bevestiging in afgetapte telefoongesprekken die [betrokkene 2] met zijn ex-partner, [betrokkene 3] , eind maart 2005 heeft gevoerd. Daaruit blijkt: dat [betrokkene 2] (en zijn ex-partner) in feiten en omstandigheden die naar het oordeel van het hof aansluiten bij hetgeen hiervoor aan de verklaringen van [betrokkene 2] werd ontleend, alle reden zag(en) (verontwaardigd over de opstelling van [verdachte] ) om “ [verdachte] ” aan te spreken op wat het hof nu maar kort aanduidt als zijn verantwoordelijkheid “voor al die jaren”; dat [betrokkene 2] daarbij op moest komen voor zichzelf en dat hij, althans [betrokkene 3], daartoe als reden zag dat [betrokkene 2] “al die jaren voor hem (lees: had) klaargestaan”; dat [betrokkene 2] alles op zich had genomen en hem niet had “verluld” en hem (waarmee niemand anders dan die [verdachte] bedoeld kan zijn geweest) “elke week netjes geld (lees: had) gegeven”. In dat gesprek zegt [betrokkene 3]: “Jij weet hoeveel geld hij heeft ontvangen voor niks doen”.
Dat met “ [verdachte] ” niemand anders bedoeld kan zijn dan verdachte (wiens voornaam, roepnaam, [verdachte] is) staat voor het hof vast. Het gaat om activiteiten op een terrein waarop verdachte in ieder geval als leverancier van apparatuur zoals daarvoor werd gebruikt in [A] (internetzuilen) actief is. Hij kan niemand noemen met dezelfde voornaam die in dezelfde regio op diezelfde markt actief is en [betrokkene 2] noemt er zijn achternaam bij.
Bij de stukken bevindt zich een overzicht dat als titel draagt “budget [A] ”, dat een overzicht bevat van de maandelijkse bedragen van inkomsten en uitgaven. Daarop komt de naam “[verdachte]” voor onder het kopje “vaste lasten” met achter die naam een bedrag van € 5.000 hetgeen, blijkens datzelfde overzicht, iets minder is dan een derde van de op datzelfde overzicht vermelde “Inkomsten bruto [A] ”. Naar het oordeel van het hof is verdachte de [verdachte] die in dat overzicht is vermeld en het hof maakt uit dit overzicht op dat hij voor een substantieel deel in de opbrengst van [A] deelde. Dit gegeven past bij de verklaring van [betrokkene 2] en bij diens ongenoegen en dat van zijn ex-partner zoals dat spreekt uit de hiervoor gereleveerde afgetapte telefoongesprekken. De door de raadsman gedane bewering dat [betrokkene 2] de naam [verdachte] op het overzicht heeft gezet om zijn eigen inkomsten voor anderen onzichtbaar te doen zijn is niet aannemelijk geworden.
Ook uit een tapgesprek tussen ‘[betrokkene 8]’, verhuurder van het pand waarin [A] was gevestigd, en [betrokkene 2] van 30 maart 2005 leidt het hof betrokkenheid van verdachte bij [A] af. Dit gesprek vond plaats naar aanleiding van de inval in [A] . Uit dit tapgesprek, weergegeven op blzz. 210 en 211 bij het stamproces-verbaal, leidt het hof af dat [betrokkene 2] en [verdachte] geld verdienden aan het ‘hok’ en dat [betrokkene 2] met [verdachte] moet overleggen over hoe het nu verder gaat. Voor het hof staat vast dat met het ‘hok’ [A] wordt bedoeld.
Bij zowel de rechter-commissaris als de raadsheer- commissaris heeft [betrokkene 2] zijn verklaringen tegenover de politie afgezwakt. Hetzelfde geldt voor [betrokkene 3] in haar verklaring afgelegd bij de raadsheer-commissaris. [betrokkene 2] geeft ten overstaan van de rechter-commissaris aan over zijn gesprekken met zijn ex-partner dat hij zich niet kan herinneren wat hij heeft bedoeld met de mededeling (opmerking hof: blijkens de tapgesprekken overigens een uitlating van [betrokkene 3], “E” in de transcriptie van dat gesprek) “ik heb hem niet verluld”. De uitlating “ik heb ‘m elke week netjes geld gegeven” (waarvoor hetzelfde geldt) zou verband houden met een lening die hij bij [verdachte] had afgesloten. Dat er een dergelijke lening was is niet aannemelijk geworden. Maar ook overigens valt deze relativering niet te rijmen met hetgeen hiervoor aan feiten en omstandigheden is besproken.
Namens verdachte is aangevoerd dat de verklaringen die [betrokkene 2] heeft afgelegd dermate onbetrouwbaar zijn dat ze niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. Het hof heeft geconstateerd dat deze getuige, die diverse malen is gehoord door de politie, door de rechter-commissaris, de raadsheer-commissaris en ook nog ter zitting van het hof van 28 januari 2014, wisselende verklaringen heeft afgelegd, en heeft bij het gebruik van de verklaringen van deze getuige voor het bewijs de nodige behoedzaamheid betracht. Voor uitsluiting van het bewijs ziet het hof echter geen reden.
Het verweer van de raadsman dat een bewezenverklaring strijd zal opleveren met de regel “één getuige, géén getuige” (artikel 342 lid 3 Wetboek van strafvordering) wordt gepasseerd. Dat verweer ziet er immers aan voorbij dat het hof zijn overwegingen mede baseert op verdachtes eerdere betrokkenheid bij de activiteiten in [A] , op verdachtes betrokkenheid als leverancier van de internetzuilen, op de uitlatingen van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in de verschillende hiervoor gereleveerde afgetapte telefoongesprekken en op het overzicht “budget [A] ”. Er zijn dus méér bronnen. Opmerkelijk en in dit verband sprekend vindt het hof ook dat verdachte nooit betaling heeft ontvangen voor de door hem reeds in 2003 aan [A] geleverde internetzuilen (ruim € 5.000,-). en dat [betrokkene 2] ten overstaan van de raadsheer- commissaris over die apparaten heeft opgemerkt: “Als er wat kapot was dan konden wij een beroep doen op een van de monteurs van [verdachte] . Wij hoefden die monteurs niet te betalen.”
De bewijsmiddelen bieden geen aanknopingspunt dat [C] een echte, ook daadwerkelijk functionerende, vereniging is geweest en dat brengt het hof tot een vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde. Van het bestaan van een duidelijke rol spelende bestuurders van die vereniging blijkt uit de stukken niet. Dat laatste en de verklaring van [betrokkene 2] afgelegd bij zijn verhoren door de politie brengen het hof ertoe om bij de beoordeling van de gang van zaken in [A] uit te gaan van de feitelijke gang van zaken. Daarbij is van belang dat [betrokkene 2] bij zijn verhoor door de politie over de vereniging heeft opgemerkt dat het om de vereniging [D] zou gaan en dat deze vereniging (waarvoor hij aldoor actief zou zijn geweest) “waarschijnlijk met deze naam” was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en “de naam zou ook [C] kunnen zijn geweest”.
Dat [betrokkene 2] , zoals de verdediging heeft aangevoerd, “de drijvende kracht” zou zijn geweest achter [C] en over de financiën beschikte, is niet aannemelijk geworden. De vaker genoemde telefoongesprekken wijzen anders uit.
Waar het de rol van verdachte betreft, gaat het dus niet alleen om de (overigens niet strafbare) levering van de internetzuilen. Verdachte is aan te merken als medepleger. Hij leverde de apparatuur, deelde zélf in de opbrengst, betaalde medewerkers en zorgde voor eventueel benodigde service als het om de apparatuur (door hem geleverde, nimmer betaalde, internetzuilen) ging.”
6. Het eerste middel2.klaagt, mede in het licht van een daartoe strekkend door de verdediging in hoger beroep gevoerd verweer, over de (motivering van de) bewezenverklaring van het onder meer subsidiair tenlastegelegde, nu een bewezenverklaring in strijd is met de bewijsminimumregel als bedoeld in art. 342, tweede lid, Sv (unus testis, nullus testis) wegens gebrek aan (toereikend) steunbewijs voor de verklaringen van [betrokkene 2] . Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de overige bewijsmiddelen onvoldoende steun geven aan de verklaringen van [betrokkene 2] dat verdachte (als medepleger) betrokken was bij het tenlastegelegde, nu deze bewijsmiddelen “op zichzelf en in onderlinge samenhang niets over de juistheid en waarheid van de verklaring van [betrokkene 2] zeggen”. Voorts is aangevoerd dat alle door het Hof voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen zijn te herleiden tot één bron, [betrokkene 2] , terwijl de strekking van art. 342, tweede lid, Sv noopt tot bijkomend bewijs uit een van die getuige onafhankelijke bron.
7. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.3.De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen.4.Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.5.
8. De steller van het middel neemt tot uitgangspunt dat het steunbewijs dient te zien op de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten. Doorslaggevend is echter of de tweede bewijsgrond voldoende steun geeft aan de verklaring van de getuige. Anders dan de steller van het middel lijkt te veronderstellen, behelst het vereiste van voldoende steun niet dat de tweede bewijsgrond de verklaring van de getuige of de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit moet bevestigen.6.Het vereiste van voldoende steun lijkt het beste te kunnen worden omschreven als een eis van inhoudelijk verband. Die eis sterkt er vooral toe, dat de rechter in het concrete geval feiten en omstandigheden benoemt die op relevante wijze in verband staan met de inhoud van de verklaring van de getuige.7.
9. Uit de hiervoor onder 5 weergegeven overweging volgt dat het Hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van [betrokkene 2] (bewijsmiddelen 7 t/m 11) voldoende steun vinden in het overige gebezigde bewijsmateriaal. Daarbij wijst het Hof op verdachtes eerdere betrokkenheid bij de activiteiten in [A] (bewijsmiddel 5), op verdachtes betrokkenheid als leverancier van de internetzuilen (bewijsmiddelen 2, 5 en 6), op het overzicht “budget [A] ”, waaruit volgt dat verdachte een aanzienlijk bedrag van de opbrengst uit [A] ontving (bewijsmiddelen 3 en 4), op het tapgesprek tussen ‘[betrokkene 8]’, verhuurder van het pand waarin [A] was gevestigd, en [betrokkene 2] , waaruit kan worden afgeleid dat verdachte en [betrokkene 2] geld verdienden aan het “hok” en dat [betrokkene 2] nu, na de inval, met verdachte moet overleggen hoe het nu verder gaat (bewijsmiddel 18) en op de afgetapte telefoongesprekken tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , waaruit volgt dat [betrokkene 2] wekelijks geld aan verdachte heeft afgestaan, terwijl verdachte niets deed, en dat [betrokkene 2] verdachte niet heeft “verluld” en dat er – kort gezegd – sprake was van een zekere machtsverhouding en een jarenlang samenwerkingsverband tussen [betrokkene 2] en verdachte (bewijsmiddelen 12, 13, 15, 16 en 17). Ook wijst het Hof erop dat verdachte nooit betaling heeft ontvangen voor de door hem reeds in 2003 geleverde internetzuilen (bewijsmiddel 6) en dat [betrokkene 2] heeft aangegeven dat er een beroep kon worden gedaan op een van de monteurs van [verdachte] als er iets kapot was en dat zij daarvoor niet hoefden te betalen (bewijsmiddel 11).
10. Nu het voorgaande meebrengt dat van het steunbewijs (in onderlinge samenhang bezien) zelfs kan worden gezegd dat het ziet op de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde feit (en daarmee overigens ook de verklaring van verdachte dat hij niet betrokken was bij het hem tenlastegelegde feit ontkracht), is aan het vereiste van voldoende steun ruimschoots voldaan. Gelet hierop geeft het oordeel van het Hof dat de verklaringen van [betrokkene 2] voldoende steun vinden in het overige gebezigde bewijsmateriaal en dat aldus is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel, mede gelet op hetgeen door de verdediging in hoger beroep te berde is gebracht, voldoende gemotiveerd.
11. Voor zover door de steller van het middel voorts is aangevoerd dat voornoemde bewijsmiddelen allen zijn te herleiden tot één bron, te weten [betrokkene 2] , merk ik het volgende op. Van het schriftelijke bescheid “budget [A] ” is niet vastgesteld door wie het is opgemaakt en de inhoudelijk relevante passages uit de voor het bewijs gebezigde tapgesprekken zijn afkomstig van de gesprekspartners van [betrokkene 2] in die telefoongesprekken en niet van [betrokkene 2] zelf. De verklaring dat er (zonder kosten) een beroep kon worden gedaan op de monteurs van verdachte is wel afkomstig van [betrokkene 2] , maar noopt niet tot een ander oordeel dan weergegeven onder 11.
12. Het middel faalt.
13. Het tweede middel8.klaagt over de motivering van de verwerping door het Hof van het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer dat de verklaringen van [betrokkene 2] zodanig onbetrouwbaar zijn dat deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
14. Het Hof heeft geoordeeld dat het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu de verklaringen van [betrokkene 2] niet voor het bewijs mogen worden gebezigd omdat deze onbetrouwbaar zijn en geen steun vinden in ander bewijsmateriaal, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het Hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het Hof heeft geconstateerd dat de getuige [betrokkene 2] wisselende verklaringen heeft afgelegd en heeft aangegeven bij het gebruik van die verklaringen de nodige behoedzaamheid te hebben betracht, terwijl het voor uitsluiting van het bewijs geen reden ziet.
15. In de bewijsoverweging van het Hof ligt besloten dat het de belastende verklaringen van de getuige [betrokkene 2] , het door de verdediging daaromtrent aangevoerde ten spijt, betrouwbaar heeft geacht, nu deze voldoende steun vinden in ander (objectief) bewijs. Dat steunbewijs bestaat onder meer, zoals reeds weergegeven bij de bespreking van het eerste middel, uit de tapgesprekken en het overzicht “budget [A] ”. Door de inhoudelijke betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van [betrokkene 2] uitvoerig te toetsen aan het voorhanden steunbewijs, heeft het Hof zich verantwoord voor het gebruik van de verklaringen van [betrokkene 2] voor het bewijs. Het Hof heeft de verwerping van het verweer toereikend gemotiveerd.
16. Voor zover de steller van het middel voorts heeft aangevoerd dat uit het arrest niets blijkt van de behoedzaamheid die het Hof stelt te hebben betracht, merk ik op dat, anders dan de steller van het middel lijkt te veronderstellen, de behoedzaamheid niet enkel tot uitdrukking kan worden gebracht door (essentiële) onderdelen van de verklaringen van de getuige niet voor het bewijs te bezigen, maar bijvoorbeeld ook, zoals in het onderhavige geval, door de verklaringen uitvoerig te toetsen aan ander voorhanden bewijs.
17. Het middel faalt.
18. Het derde middel klaagt over de (motivering van de) afwijzing door het Hof van het verzoek tot het horen van een zevental getuigen. Door de steller van het middel wordt aangevoerd dat het Hof bij de afwijzing van het verzoek een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
19. Op 29 december 2009 heeft het Hof arrest gewezen, waartegen namens verdachte op 11 januari 2010 beroep in cassatie is ingesteld. Op 29 maart 2011 heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Hof. Namens de advocaat-generaal is de raadsman op 9 februari 2012 middels mailbericht verzocht eventuele onderzoekswensen schriftelijk kenbaar te maken. De raadsman heeft vervolgens bij brief van 22 februari 2012 verzocht tot het horen van een zevental getuigen. Deze brief houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…)
Gezien het vorenstaande ben ik van mening dat het voor de waarheidsvinding noodzakelijk is, althans in het belang van de verdediging is, dat de volgende getuigen worden gehoord:
1) [betrokkene 2]
heeft diverse, met elkaar strijdige, verklaringen afgelegd. In één van die verklaringen heeft hij belastend verklaard over [verdachte] . Hierover wil de verdediging nadere vragen stellen. Het gerechtshof heeft verder één losse zin uit een verklaring die [betrokkene 2] naar aanleiding van een vraag van de raadsheer-commissaris op 24 juni 2009, eruit gepikt om de betrouwbaarheid van de belastende verklaring aan te nemen. Het ging om de verklaring dat er bij storingen een beroep kon worden gedaan op monteurs van het bedrijf van [verdachte] . Nu het hof achteraf kennelijk zoveel belang heeft gehecht aan deze zin, wil de verdediging [betrokkene 2] ook hierover graag nader (doen) horen.
2) [betrokkene 3] ;
3) [betrokkene 4] ;
4) [betrokkene 5];
5) [betrokkene 9];
6) [betrokkene 1] ;
Vorenbedoelde personen zijn allen betrokken geweest bij de oprichting en exploitatie van [C] en de (vermeende) illegale gokactiviteiten die plaatsvonden in “ [A] ” aan de [a-straat 1] te Enschede. Allen hebben zij reeds verklaard dat [verdachte] geen betrokkenheid had bij die activiteiten. Mogelijk kunnen zij de door hen eerder hierover afgelegde verklaringen nog nader toelichten. Voorts is het van belang dat deze getuigen nader worden gehoord om de validiteit en de betrouwbaarheid van [betrokkene 2] en de door hem afgelegde verklaringen vast te stellen.
7) [betrokkene 6]
Deze persoon zou het geld bij de vereniging ophalen voor [verdachte] , zo wordt gesteld op pagina 86 van het proces-verbaal. Deze persoon is echter nooit gehoord. Dat had, gezien één van de vele verklaringen van [betrokkene 2] dat hij het geld in de laptop achter liet en het dan opgehaald werd, echter wel in de rede gelegen.
(…)”
De advocaat-generaal heeft de raadsman op 2 juli 2012 bericht dat hij deze getuigen niet voor de terechtzitting zou oproepen omdat de Hoge Raad het arrest van het hof slechts op een juridisch-technisch, formeel, punt heeft vernietigd.
20. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 30 oktober 2012 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat het hof zich heeft voorbereid op een inhoudelijke behandeling, maar dat nu blijkt dat de advocaat-generaal en de raadsman overleg hebben gehad, welk overleg erin heeft geresulteerd dat door de advocaat-generaal is toegezegd dat de terechtzitting het karakter van een regiezitting zal hebben. Het hof beschikte niet over de betreffende correspondentie en heeft zojuist de brief van de raadsman, van 22 februari 2012, ontvangen waarin hij verzoekt tot het horen van een aantal getuigen.
Desgevraagd deelt de raadsman mede - zakelijk weergegeven -:
Ik meen dat een aantal getuigen opnieuw gehoord dient te worden en dat de verzoeken daartoe tijdig zijn gedaan zodat het verdedigingsbelang van toepassing is.
Subsidiair meen ik dat de noodzaak tot het horen van de getuigen ook aanwezig is.
Ik verzoek om de getuigen ter terechtzitting van het hof te horen.
Het hof heeft in zijn arrest, dat nadien is vernietigd door de Hoge Raad, veel belang gehecht aan de opmerking van [betrokkene 2] tegenover de raadsheer-commissaris dat hij een beroep kon doen op de monteurs van [verdachte] in geval van storingen. Toen de raadsheer-commissaris [betrokkene 2] ondervroeg kreeg ik de indruk dat de rechter-commissaris naar voorgaande heeft gevraagd omdat [betrokkene 2] over zijn eigen rol aan het dreinen was. Op papier komt de reden van de vraag echter niet goed over.
De verklaringen van [betrokkene 2] en [verdachte] staan tegenover elkaar. Dat kans dat één van beiden de waarheid spreekt is dus 50%. Dit verschuift enigszins omdat [verdachte] de verdachte is en [betrokkene 2] niet. Eén verklaring is doorslaggevend in deze zaak en dat is de verklaring van [betrokkene 2] . Ik verzoek het hof deze getuige ter terechtzitting te horen zodat de betrouwbaarheid van die verklaring kan worden getoetst.
De andere personen die ik heb genoemd in mijn brief dienen ook als getuige te worden gehoord om te kunnen verifiëren wie de waarheid spreekt, de verdachte of [betrokkene 2] . De verklaring van [betrokkene 2] dient op waarheid te worden getoetst door het horen van de getuigen onder 2 tot en met 6.
De advocaat-generaal schreef op 2 juli 2012 dat de Hoge Raad het arrest van het hof slechts op een formeel punt heeft vernietigd, wat zou impliceren dat de verdachte na de wijziging tenlastelegging gewoon opnieuw veroordeeld kan worden. Er is echter sprake van een geheel nieuwe behandeling. Er ligt ook een nieuwe tenlastelegging. Over de onder 7 genoemde persoon, [betrokkene 6], heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij het geld achterliet in een laptop en dat [betrokkene 6] dit geld vervolgens ophaalde en naar de verdachte bracht. Over dit punt zou ik [betrokkene 6] graag bevragen.
De voorzitter deelt mede dat een aantal getuigen eerder al bij de raadsheer-commissaris is gehoord.
(…)”
21. Het tussenarrest van het Hof van 13 november 2012 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De verzoeken
De zitting van 30 oktober 2012 had het karakter van een regiezitting.
Bij arrest van 29 maart 2011 heeft de Hoge Raad de zaak teruggewezen naar het Hof.
Namens de advocaat-generaal is de raadsman op 9 februari 2012 verzocht eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken.
De raadsman heeft vervolgens bij brief van 22 februari 2012 verzocht tot het horen van de volgende getuigen:
1. [betrokkene 2] ;
2. [betrokkene 3];
3. [betrokkene 4];
4. [betrokkene 5];
5. [betrokkene 9];
6. [betrokkene 1];
7. [betrokkene 6]
De advocaat-generaal heeft de raadsman op 2 juli 2012 bericht dat hij deze getuigen niet voor de terechtzitting zou oproepen omdat de Hoge Raad het arrest van het hof slechts op een juridisch-technisch, formeel, punt heeft vernietigd.
Ter terechtzitting heeft de raadsman zijn onderzoekswensen herhaald en toegelicht.
De advocaat-generaal heeft zich tijdens deze terechtzitting op het standpunt gesteld dat de personen genoemd onder 1 en 7 ([betrokkene 2] resp. [betrokkene 6]) ter terechtzitting als getuigen gehoord dienen te worden en dat het verzoek tot het horen van de overige personen als getuigen dient te worden afgewezen.
Oordeel hof
Het hof stelt voorop dat de verzoeken van de raadsman aan de hand van het noodzaakcriterium beoordeeld dienen te worden, nu niet bij appelschriftuur is verzocht tot het horen van deze personen als getuigen.
Het hof acht het, met de advocaat-generaal en de raadsman, noodzakelijk dat de onder 1 en 7 genoemde personen ([betrokkene 2] en [betrokkene 6]) ter nadere terechtzitting van het hof als getuigen worden gehoord.
Ten aanzien van [betrokkene 2] acht het hof het, gelet op de inhoud van de eerder door deze getuige afgelegde verklaringen, noodzakelijk dat zijn verklaringen ter terechtzitting kunnen worden getoetst op betrouwbaarheid.
[betrokkene 6] is nog niet eerder gehoord. Hij kan mogelijk in belastende dan wel ontlastende zin verklaren over de verdachte, zodat het hof ook het horen van deze persoon noodzakelijk vindt.
Voor wat betreft de onder 2, 5 en 6 genoemde personen ([betrokkene 3], [betrokkene 9] en [betrokkene 1]) is het hof van oordeel dat de noodzaak tot het horen van deze getuigen ontbreekt. De personen zijn allen al door de rechter-commissaris gehoord. Het hof is van oordeel dat de raadsman, mede bezien in het licht van de aanwezige bewijsmiddelen, onvoldoende heeft onderbouwd waarom de getuigen thans opnieuw moeten worden gehoord.
De noodzaak tot het horen van de personen genoemd onder 3 en 4 ([betrokkene 4] en [betrokkene 5]) ontbreekt eveneens. Ook ten aanzien van deze personen heeft de raadsman onvoldoende onderbouwd waarom de getuigen, wederom mede bezien in het licht van de aanwezige bewijsmiddelen, dienen te worden gehoord.
De verzoeken tot het horen van de onder 2 tot en met 6 genoemde personen als getuigen worden derhalve afgewezen.
(…)”
22. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 2 april 2013 volgt dat de getuige [betrokkene 6] aldaar is gehoord en dat de getuige [betrokkene 2] niet is verschenen. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt voorts, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…)
De voorzitter deelt mede dat het hof heeft beslist dat [betrokkene 2] ter terechtzitting dient te worden gehoord en vraagt de raadsman of hij nog verzoeken heeft.
De raadsman merkt op - zakelijk weergegeven -:
Ik had al aangekondigd dat ik de verzoeken die ik op 22 februari 2012 heb gedaan, zou herhalen en verzoek het hof om [betrokkene 3], [betrokkene 9] en [betrokkene 1] te horen als getuigen. Tijdens de vorige terechtzitting heeft het hof geoordeeld dat de verzoeken die ik deed moesten worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium. Ik ben het oneens met die toetsingsmaatstaf. Ik meen dat de verzoeken aan de hand van het verdedigingscriterium dienen te worden beoordeeld. De zaak is opnieuw voortgezet, na vernietiging van het arrest van het hof door de Hoge Raad en direct daarna maakte ik mijn verzoeken kenbaar. Ik wijs op het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2010, NJ 2010, 262 voor de opvatting dat het verdedigingsbelang het criterium is waaraan getoetst dient te worden.
(…)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
De voorzitter hervat het onderzoek en deelt mede dat het verzoek van de raadsman tot het horen van de getuigen [betrokkene 3], [betrokkene 9] en [betrokkene 1] zal worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium. Het verzoek wordt afgewezen op dezelfde gronden als de vorige keer. Met betrekking tot het horen van [betrokkene 1] geldt bovendien dat de vragen die aan hem kunnen worden gesteld, ook aan getuige [betrokkene 2] kunnen worden gesteld. Ten aanzien van getuige [betrokkene 2] zal het hof een bevel medebrenging doen uitgaan.
(…)”
23. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 20 augustus 2013 volgt dat de getuige [betrokkene 2] (wederom) niet is verschenen. De raadsman persisteert bij het verzoek de getuige te horen. Het Hof schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd teneinde de wel opgeroepen maar niet verschenen getuige te horen.
24. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 28 januari 2014 volgt dat de getuige [betrokkene 2] aldaar is verschenen en gehoord. Voorts houdt het proces-verbaal in dat de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig zijn aan het Hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(Voorwaardeliik) verzoek om getuigen te horen
Voor het geval uw Gerechtshof van oordeel is dat er thans in beginsel wel voldoende wettig en overtuigend bewijs zou zijn, herhaal ik het verzoek om naast [betrokkene 2] en [betrokkene 6] ook [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5], [betrokkene 9] en [betrokkene 1] te horen, zoals eerder al gedaan in de brief van 22 februari 2012.
Vorenbedoelde getuigen zijn al eerder gehoord. De verdediging stelt zich op het standpunt dat dit verzoek getoetst dient te worden aan de hand van het verdedigingsbelang. Dat neemt niet weg dat de verdediging vindt - zeker wanneer uw hof van mening is dat er (met in achtneming van de regels met betrekking tot het bewijsminimum) voldoende wettig bewijs is - het ook noodzakelijk is om de getuigen te horen (zie HR 19 juni 2007, LJN AZ1702).
De zaak draait dan immers om de vraag aan wiens verklaring men geloof hecht, die van [verdachte] of aan de verklaring van 2 juni 2005 van [betrokkene 2] . In elk geval is het in het belang van de verdediging de genoemde getuigen te horen. Verder kan van de verdediging bezwaarlijk gevraagd worden dat zij een appelschriftuur zou indienen (zie HR 16 februari 2010, NJ 2010, 262). De verdediging heeft de getuigen tijdig opgegeven, conform het verzoek van het ressortsparket.
Vorenbedoelde personen zijn allen betrokken geweest bij de oprichting en exploitatie van [C] en de (vermeende) illegale gokactiviteiten die plaatsvonden in “ [A] " aan de [a-straat 1] te Enschede. Allen hebben zij reeds verklaard dat [verdachte] geen betrokkenheid had bij die activiteiten. Mogelijk kunnen zij de door hen eerder hierover afgelegde verklaringen nog nader toelichten. Voorts is het van belang dat deze getuigen nader worden gehoord om de validiteit en de betrouwbaarheid van [betrokkene 2] en de door hem afgelegde verklaringen vast te stellen. Ook wenst de verdediging hen te bevragen naar aanleiding van de verklaring van [betrokkene 6], die weer een ander licht op de zaak heeft geworpen. De grote vraag in deze kwestie is immers waarom [betrokkene 2] in zijn verklaring van 2 juni 2005 bij het verhoor door een BOA van het UVW opeens naar [verdachte] wijst, terwijl hij in eerdere en latere verklaringen dit niet doet. De overige getuigen hebben hiervoor mogelijk een verklaring.”
25. In zijn arrest van 11 februari 2014 heeft het Hof het verzoek tot het horen van de getuigen als volgt afgewezen:
“De raadsman heeft wederom verzocht om, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, alsnog de volgende personen als getuigen te horen:
- [betrokkene 6];
- [betrokkene 2] ;
- [betrokkene 3] ;
- [betrokkene 4] ;
- [betrokkene 5];
- [betrokkene 9];
- [betrokkene 1] .
De advocaat-generaal heeft medegedeeld dat volgens haar geen noodzaak bestaat tot het horen van voornoemde getuigen.
Het hof constateert dat dit verzoek reeds eerder is gedaan in een brief van de raadsman van 22 februari 2012, dat het verzoek is toegewezen bij tussenarrest van het hof van 13 november 2012 voor zover het de getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 2] betreft en is afgewezen voor zover het de andere genoemde getuigen betreft. De getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 2] zijn daarna op de terechtzitting door het hof gehoord.
Het hof ziet voor toewijzen van het herhaald verzoek van de raadsman geen noodzaak, voor zover het de getuigen betreft die al eerder zijn afgewezen op dezelfde gronden als die waarop de vorige keer dat verzoek is afgewezen. Het gegeven dat daarna de getuige [betrokkene 6] en [betrokkene 2] zijn gehoord maakt dit oordeel niet anders.
Voor het toewijzen van het verzoek de getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 2] te horen ziet het hof evenmin noodzaak. Deze getuigen zijn ten overstaan van het hof gehoord en van noodzaak tot het opnieuw horen is niet gebleken.
(…)
Het verzoek zal in alle onderdelen worden afgewezen.”
26. Voor zover de steller van het middel klaagt dat het Hof bij de beoordeling van het bij brief van 22 februari 2012 gedane getuigenverzoek in zijn tussenarrest acht had moeten slaan op de door de verdediging ingediende appelschriftuur9., faalt het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het op 14 juli 2008 bij de griffie van de Rechtbank binnengekomen appelschriftuur van 6 mei 2008 bevat, anders dan de steller van het middel veronderstelt, immers niet het verzoek [betrokkene 2] , [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 9], [betrokkene 1] en/of [betrokkene 6] als getuige(n) te horen.10.Ook indien een dergelijk verzoek wel bij voornoemd appelschriftuur zou zijn gedaan, kan het middel in zoverre niet tot cassatie leiden. Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn art. 410, derde lid, Sv en de daarmee samenhangende bepalingen, te weten art. 414, tweede lid tweede volzin, en art. 418, derde lid, Sv in de procedure na verwijzing of terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad immers niet van toepassing.11.
27. Voorts heeft de steller van het middel aangevoerd dat het Hof bij de afwijzing van het herhaalde (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van de zeven getuigen bij arrest van 11 februari 2014 ten onrechte het noodzakelijkheidscriterium heeft gehanteerd, althans dat het Hof onvoldoende gemotiveerd het verzoek tot het horen van de getuigen heeft afgewezen, nu door de verdediging subsidiair is aangevoerd waarom het horen van de getuigen noodzakelijk was voor de waarheidsvinding.
28. Ter terechtzitting van het Hof van 28 januari 2014 heeft de raadsman van verdachte het voorwaardelijk verzoek gedaan om, indien het Hof van oordeel is dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, [betrokkene 2] , [betrokkene 6], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 9] en [betrokkene 1] als getuigen te horen. Bij arrest van 11 februari 2014 heeft het Hof het verzoek afgewezen. Bedoeld herhaald verzoek, op het bij brief van 22 februari 2012 gedane gelijkluidende verzoek heeft het Hof reeds bij tussenarrest van 13 november 2012 beslist, is een verzoek op de voet van de art. 328 en 331, eerste lid, Sv in verbinding met art. 315 Sv, welke bepalingen ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing zijn. Maatstaf bij de beoordeling van zo een verzoek is of het Hof het horen van de getuigen noodzakelijk oordeelt.
29. De verdediging heeft aan het verzoek voornoemde getuigen te horen ten grondslag gelegd dat deze personen wellicht hun reeds eerder afgelegde verklaringen dat verdachte geen betrokkenheid had bij de illegale gokactiviteiten nader kunnen toelichten. Ook kan door het horen van deze getuigen de validiteit en betrouwbaarheid van (de verklaringen van) [betrokkene 2] worden vastgesteld. Bovendien kunnen de getuigen worden bevraagd naar aanleiding van de verklaring van [betrokkene 6] die weer een ander licht op de zaak heeft geworpen. Het Hof, dat voor het toewijzen van het herhaald verzoek van de raadsman geen noodzaak ziet, heeft, voor zover het de getuigen betreft die reeds eerder bij tussenarrest zijn afgewezen, het verzoek op dezelfde gronden afgewezen als die waarop dat verzoek de vorige keer is afgewezen. Het gegeven dat daarna de getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 2] zijn gehoord maakt dat niet anders. Voor het toewijzen van het verzoek de getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 2] te horen ziet het Hof evenmin noodzaak, nu deze getuigen ten overstaan van het Hof zijn gehoord en van noodzaak tot het opnieuw horen niet is gebleken. Het Hof heeft de juiste maatstaf toepast. Nu in de motivering van de afwijzing besloten ligt dat het Hof zich voldoende ingelicht achtte, is deze beslissing ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
30. Het middel faalt.
31. Ambtshalve vestig ik de aandacht op het volgende. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte onder “meer subsidiair” tenlastegelegd, zakelijk weergegeven, het (medeplegen van) het (opzettelijk) zonder vergunning exploiteren van (een) speelautoma(a)t(en), begaan op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juni 2003 tot en met 18 maart 2005, althans op of omstreeks18 maart 2005. Het Hof heeft bewezenverklaard, zakelijk weergegeven, het medeplegen van het opzettelijk zonder vergunning exploiteren van speelautomaten, begaan in de periode van 12 juni 2003 tot en met 18 maart 2005, en heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een geldboete van € 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
32. Het hiervoor vermelde feit is bij art. 30h, eerste lid, Wok jo. art. 1, aanhef en onder 3°, WED jo. art. 2, derde lid, WED jo. art. 31, eerste lid, Wok jo. art. 6, eerste lid aanhef en onder 2°, WED strafbaar gesteld als misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren is gesteld.
33. Het feit is volgens de tenlastelegging begaan op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juni 2003 tot en met 18 maart 2005, althans op of omstreeks 18 maart 2005. Op grond van art. 70, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr jo. art. 72, tweede lid, Sr jo. art. 91 Sr beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval ten hoogste twee maal zes jaren (dus in totaal twaalf jaren). Voor zover het meer subsidiair tenlastegelegde feit zou zijn begaan tot twaalf jaren vóór de uitspraakdatum van de Hoge Raad, derhalve in de periode van 12 juni 2003 tot 6 oktober 2003, is het recht tot strafvordering dan ook wegens verjaring vervallen, in aanmerking genomen dat de Hoge Raad (vooralsnog) op 6 oktober 2015 uitspraak zal doen in de onderhavige zaak.
34. De Hoge Raad kan de bestreden uitspraak vernietigen voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder meer subsidiair tenlastegelegde, voor zover dit zou zijn begaan in de periode van 12 juni 2003 tot 6 oktober 2003, en de officier van justitie in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging. Voor het verminderen van de duur van de opgelegde straf zie ik geen grond, aangezien de partiële niet-ontvankelijkheid slechts betrekking heeft op een klein gedeelte van de gehele bewezenverklaarde periode van 12 juni 2003 tot en met 18 maart 2005 en de aard en de ernst van hetgeen overigens is bewezenverklaard niet aantast.12.
35. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
36. Andere gronden dan de hiervoor onder 31 tot en met 34 vermelde gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
37. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder meer subsidiair tenlastegelegde, voor zover dat is begaan vóór 6 oktober 2003, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de politierechter in de Rechtbank is vernietigd, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging van dat feit voor zover dat is begaan vóór 6 oktober 2003 en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑06‑2015
Dit schriftelijke bescheid betreft een schema met als titel “budget [A] ”, waarin diverse inkomsten, vaste lasten en variabele uitgaven staan vermeld. Onder meer valt in dit schema te lezen dat de totale inkomsten een maandelijks bedrag van € 16.000,- betreft en dat onder vaste lasten de post “[verdachte]” is opgenomen voor een maandelijks bedrag van € 5.000,-.
Ook in de eerste cassatieprocedure was reeds geklaagd over de toepasselijkheid van de bewijsminimumregel. De Hoge Raad kwam daar niet aan toe, maar mijn voormalig ambtgenoot Silvis concludeerde tot verwerping.
Het criterium dat de tweede bewijsgrond voldoende steun dient te geven aan de verklaring van de getuige heeft de Hoge Raad voor het eerst (expliciet) gehanteerd in HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3704, NJ 2009/495 en HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746, NJ 2009/496 m.nt. M.J. Borgers. Zie over het criterium van voldoende steun bijvoorbeeld F.W. Bleichrodt, “Bewijsminima: een nieuwe invulling?”, in: P.H.P.H.M.C. van Kempen e.a. (red.), Levend strafrecht (bundel Buruma), Deventer 2011, p. 11-26 en M.J. Borgers, “De toepassing van de bewijsminimumregel”, DD 2012, p. 873-893.
Vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010/512.
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6753 en HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3747.
Vgl. HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458, NJ 2012/250. Zie ook Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, p. 800 en p. 802.
Zie ook Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, p. 800-801.
Ook dit middel was (als middel 3) in de eerdere cassatieprocedure voorgesteld. De Hoge Raad kwam er niet aan toe, maar mijn voormalig ambtgenoot Silvis concludeerde tot verwerping.
De toelichting op het middel spitst de klacht over het bezigen van een onjuist criterium voor afwijzing tot tweemaal met nadruk toe op het ontbreken van de appelschriftuur van 6 mei 2008. Ik zie dan ook geen aanleiding de afwijzing van het verzoek nader te bespreken in het kader van het schriftelijke verzoek van de raadsman om getuigen te horen van 22 februari 2012. Op laatst genoemd verzoek is het criterium van het verdedigingsbelang op het eerste gezicht inderdaad van toepassing, maar voor dat geval moet wel de toepasselijkheid van art. 418, tweede lid, Sv worden aangenomen. Zie reeds het ook in de cassatieschriftuur genoemde HR 16 februari 2010, ECLI:NL:2010:BL3964, NJ 2010/262 m.nt. Mevis. Dat betekent -kort gezegd- dat voor de eerder ten overstaan van een rechter gehoorde getuigen het noodzaakcriterium geldt. Gelet op de focus van het middel op de appelschriftuur uit 2008 en de omstandigheid dat in de cassatieschriftuur aan de toepasselijkheid van art. 418, tweede lid, Sv geen enkel woord wordt gewijd, ga ik hier niet verder op in dan door op te merken dat –als ik het goed zie- het criterium van het verdedigingsbelang slechts voor M. Stegehuis en H. Groenewoud zou kunnen gelden. In de toelichting op het verzoek om juist hen te horen lees ik overigens ook niet wat zij meer zouden kunnen verklaren dan de reeds eerder gehoorde getuigen. Ik wijs er op dat mede in het licht van de toelichting op het verzoek deze beide getuigen te horen het Hof het noodzaakcriterium ruimhartig heeft ingevuld.
Op 5 november 2008 is bij het ressortsparket binnengekomen een appelschriftuur van de raadsman van 4 november 2008, welke in de plaats dient te treden van de eerder ingediende, foutieve, appelschriftuur van 6 mei 2008, waarin abusievelijk aan het verkeerde vonnis is gerefereerd. De schrifturen komen voor het overige inhoudelijk met elkaar overeen en houden, kort gezegd, in de redenen waarom de tenlastelegging wettig noch overtuigend kan worden bewezen, waarbij, nu de verdediging nog niet beschikt over een uitgewerkt vonnis en de daarbij behorende bewijsmiddelen, het recht wordt voorbehouden om onder meer nadere getuigen op te geven.
Zie bijv. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, rov. 2.71.
Vgl. HR 16 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3701, HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BL9008, HR 3 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU2901 en HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1626.