Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba
Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/3.8.2:3.8.2 Bevestiging buiten de bevestigingsgronden om
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/3.8.2
3.8.2 Bevestiging buiten de bevestigingsgronden om
Documentgegevens:
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS446301:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 7 februari 1992 (Liberty/Budget), NJ 1992, 810 m.nt. HJS (C), rov. 33.
HR 10 oktober 1986 (APP/Valks I), NJ 1987, 120 (C); HR 6 maart 1987 (APP/Valks II), NJ 1987, 904, m.nt. WHH (C).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Gronden die de geïntimeerde aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden bevestigd, zou men bevestigingsgronden kunnen noemen (zie paragraaf 3.43). Uit hoofde van de devolutieve werking van het hoger beroep is de appelrechter in de Nederlandse Antillen en Aruba, evenals de appelrechter in Nederland, bevoegd en soms verplicht om de bestreden uitspraak buiten de bevestigingsgronden om te bevestigen. Verder komt het voor dat de appelrechter een bestreden uitspraak mag - en soms: moet - bevestigen op gronden die geïntimeerde in geen van beide instanties heeft aangevoerd.
Bij toepassing van de eerste taak is er geen verschil in positie tussen de appellant en geïntimeerde.
Voorbeeld:
A: Ik krijg nog een tientje van B, want ik heb vorige week zijn lunch betaald.
B: Nee, want ik heb nooit gezegd dat ik het tientje zou terugbetalen.
A: Dat heb je wel gezegd.
De eerste rechter komt tot de conclusie dat A nakoming verlangt van een verbintenis uit een overeenkomst van geldlening en dat B het verweer voert dat de gestelde overeenkomst niet tot stand is gekomen. Hij verwerpt het verweer en wijst de vordering toe.
B komt in hoger beroep. Zijn grief luidt dat hij nooit heeft gezegd dat hij het tientje zou terugbetalen. De appelrechter komt tot de conclusie dat de grief gegrond is. Uit de gebleken feiten leidt hij echter af dat A niettemin redelijke grond had om te betalen voor de lunch van B (bijvoorbeeld omdat B juist was weggelopen toen de rekening kwam).
In dit voorbeeld kan de appelrechter het bestreden vonnis bevestigen op de ambtshalve bijgebrachte grond dat A (geïntimeerde) zich in wezen op zaakwaarneming heeft beroepen. Hij hoeft dat niet te doen, want de uitleg van de stellingen van A is aan zijn oordeel voorbehouden.
Bij toepassing van de tweede taak is er wel verschil in positie tussen de appellant en geïntimeerde. De tweede taak geldt voor de appelrechter op dezelfde wijze als voor de eerste rechter, indien uitvoering daarvan tot bevestiging van het bestreden vonnis leidt. De appelrechter moet een ondeugdelijke vordering of een ondeugdelijk verweer ambtshalve als ondeugdelijk beoordelen, als dat tot bevestiging van het bestreden vonnis leidt (met verbetering van gronden).
Voorbeeld:
Een verzekerde vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure ter zake van een uitkeringsverplichting uit een verzekeringsovereenkomst. Niet is gesteld of gebleken dat partijen rechtsgeldig zijn overeengekomen de schadestaatprocedure te zullen volgen. Evenmin kan worden gezegd dat de verzekerde uit een uitdrukkelijke stellingname van de verzekeraar heeft mogen afleiden dat deze zich met de keuze van de schadestaatprocedure heeft verenigd. Verwijzing naar de schadestaat is daarom niet mogelijk. De verzekerde beroept zich daar echter niet op.
De eerste rechter komt tot de conclusie dat de verzekeraar niet tot uitkering is verplicht en wijst de vordering af.
De verzekerde komt in hoger beroep en voert aan dat de verzekeraar wel tot uitkering verplicht is. De verzekeraar beroept zich er ook in hoger beroep niet op dat verwijzing naar de schadestaat niet mogelijk is. De appelrechter komt tot de conclusie dat de grief gegrond is. Niettemin moet hij (ten gunste van geïntimeerde) ambtshalve de regel toepassen dat verwijzing naar de schadestaat niet mogelijk is.
Wel zou ik directe afwijzing op die grond als een ontoelaatbare verrassingsbeslissing beschouwen. De appelrechter dient m.i. in dit geval een tussenvonnis te wijzen, zodat de verzekerde zijn schadeclaim alsnog kan begroten of partijen alsnog verwijzing naar de schadestaat kunnen overeenkomen.
Dit voorbeeld is ontleend aan de zaak Liberty/Budget.1 In die zaak wees het GEA de vordering af en wees het Hof de vordering alsnog toe. De Hoge Raad oordeelde naar aanleiding van cassatiemiddelonderdeel B dat verwijzing naar de schadestaat niet mogelijk was, maar omdat dit voor het Antilliaanse/Arubaanse recht niet eerder was beslist in hoogste instantie, moest de verwijzingsrechter de verzekerde in de gelegenheid stellen de vordering aan te passen.
Ook de derde taak geldt voor de appelrechter op dezelfde wijze als voor de eerste rechter, indien uitvoering daarvan tot bevestiging van het bestreden vonnis leidt. De appelrechter moet het bestreden vonnis bevestigen (met verbetering van gronden) als ambtshalve toepassing van een regel van dwingend recht op de gebleken feiten tot die uitkomst leidt.
Voorbeeld:
Werkgever APP verkreeg vergunning om werkneemster Valks te ontslaan onder voorwaarde dat APP niet binnen zes maanden een vervangende werknemer zou aannemen. APP ontsloeg Valks en overtrad vervolgens de voorwaarde. Valks riep de nietigheid van het ontslag in en vorderde doorbetaling van loon.
Het GEA wees de vordering af, omdat het oordeelde dat die te laat was ingesteld.
Het Hof achtte de vordering tijdig ingesteld en wees de vordering alsnog toe.
In cassatie richtte APP klachten tegen het oordeel dat de vordering tijdig was ingesteld.
A-G Ten Kate stelde ambtshalve de vraag aan de orde of de voorwaarde van de ontslagvergunning geldig was. Noch in de feitelijke instanties, noch in cassatie was die vraag onder ogen gezien. De A-G meende dat die vraag toch beoordeeld moest worden, mede gezien art. 52 en art. 48 (oud) Rv-NL. Hij concludeerde tot rolverwijzing om partijen in de gelegenheid te stellen zich onder meer over die vraag uit te laten. De Hoge Raad wees een dienovereenkomstig tussenarrest. Bij eindarrest zag de Hoge Raad echter af van beoordeling van de vraag.2
Indien in dit voorbeeld de voorwaarde ongeldig was en een regel van dwingend recht voorschreef dat de ontslagvergunning moest worden geconverteerd in een vergunning zonder die voorwaarde, had het Hof die regel ambtshalve moeten toepassen. De appelrechter had dan zijn derde taak moeten uitvoeren. Dat zou ten gunste van geïntimeerde hebben gewerkt: bevestiging van het vonnis van de eerste rechter met verbetering van gronden.
Dit wil overigens niet zeggen dat de regel ook in cassatie ambtshalve aan de orde moest komen: zie daarover paragraaf 5.16.