Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.4.1.2
4.4.1.2 De inbewaringstelling
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. sinds 1 maart 2017: artikel 490, tweede lid (nieuw) Sv: “Indien een rapportage van de raad voor de kinderbescherming beschikbaar is, slaat de officier van justitie daarop acht alvorens een vordering tot bewaring te doen.”
Volgens de wetgever is de specialisatie van de kinderrechter juist in de initiële fase van het strafproces essentieel, daar met het bevel tot bewaring een eerste, voor het verdere proces richtinggevende beslissing met betrekking tot de jeugdige wordt genomen. Hiermee wordt de pedagogische samenhang tussen het bevel tot bewaring en de uiteindelijke berechting gewaarborgd. Zie: Kamerstukken II 1989-1990, 21 327, nr. 3, p. 42.
Indien de officier van justitie het noodzakelijk acht om de verdachte na het verstrijken van de termijn van de inverzekeringstelling nog langer vast te houden, kan hij de inbewaringstelling van de verdachte vorderen. Wel dient de officier van justitie voorafgaand aan een dergelijke vordering acht te slaan op de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (art. 491, tweede lid Sv1). In het geval dat de officier van justitie de inbewaringstelling vordert, dient de verdachte onverwijld aan de rechter-commissaris te worden voorgeleid (art. 60 Sv). In jeugdstrafzaken is het de kinderrechter die in dergelijke gevallen optreedt als rechter-commissaris (art. 492 Sv).2 Ook de rechter-commissaris kan bij de Raad voor de Kinderbescherming inlichtingen inwinnen (art. 494, vierde lid Sv). Tijdens de voorgeleiding wordt de verdachte gehoord door de rechter-commissaris en bijgestaan door een raadsman (art. 63, derde en vierde lid Sv).
De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie, de inbewaringstelling van een minderjarige verdachte bevelen voor een termijn van ten hoogste veertien dagen, die ingaat op het moment van tenuitvoerlegging van de bewaring (art. 63, eerste lid Sv jo. art. 64, eerste lid Sv). Wel is de rechter-commissaris in jeugdstrafzaken verplicht om bij het afgeven van een bevel tot inbewaringstelling direct na te gaan of de tenuitvoerlegging van dit bevel, hetzij onmiddellijk, hetzij na een bepaald tijdsverloop, kan worden geschorst (art. 493, eerste lid Sv; zie par. 4.4.3.2). De verdachte kan tegen een bevel tot inbewaringstelling geen bezwaar of beroep instellen. Zodra de rechter-commissaris of de officier van justitie meent dat de gronden waarop het bevel tot bewaring is afgegeven zijn vervallen, dient de verdachte in vrijheid te worden gesteld (art. 64, tweede lid Sv). Tegen een beslissing van de rechter-commissaris tot invrijheidstelling van de verdachte staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank (art. 64, derde lid Sv).