Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/212
212 Geen andere invulling dan in gewoonlijke setting
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS692030:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In minder dan 5% van de civiele procedures gaat de rechter over tot het gelasten van een bewijsverrichting (Asser Procesrecht/Asser 3 2023/216, Ahsmann 2010 en Hammerstein 2020b onder 3).
Die partij zal bijzondere omstandigheden moeten aanvoeren die maken dat in casu van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3160, NJ 2012/582 met nt. H.B. Krans, TvPP 2015/5 met nt. G.C.C. Lewin (Ydo/Baljeu).
HR 5 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1946, NJ 1996/597 met nt. H.E. Ras en HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3733, NJ 2008/552 met nt. H.J. Snijders (Ploum/Smeets en Gielen I); ook is mogelijk dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag (zie HR 4 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2461, NJ 2015/354 en HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800, NJ 2008/553 met nt. H.J. Snijders). Asser bepleit elke bewijsbeslissing als voorlopig te zien (in zijn noot onder HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0737, NJ 2014/480).
HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4007, NJ 2000/428 met nt. H.J. Snijders (Gouda/Lutz), HR 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6015, NJ 2005/282 met nt. H.J. Snijders (Utimaco/D&R Holding), HR 30 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5053, NJ 2010/497, JBPr 2009/15 met nt. P.S. Bakker en B. Hoyng (Jansen/Verweij) en HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3160, NJ 2012/582 met nt. H.B. Krans (Ydo Baljeu).
Na de beoordeling van het debat tussen partijen wordt toegekomen aan de bewijsopdracht.1 De rechter zal zijn beslissing om verweerder met het bewijs van zijn bevrijdend verweer te belasten moeten motiveren:
Voorbeeld
Nu verweerder zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn stellingen, rust op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv op hem de bewijslast hiervan. Verweerder heeft zijn stelling met voldoende concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en gestaafd met diverse schriftelijke verklaringen. Eiser heeft deze stelling gemotiveerd betwist. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen het bewijs te leveren.
De bewijsopdracht aan verweerder zal geen andere invulling krijgen dan een bewijsopdracht in een gewoonlijke setting.
Rechtsmiddel tegen bewijsopdracht?
Is verweerder van mening dat de rechter hem ten onrechte een bewijsopdracht heeft gegeven of dat het probandum niet juist of niet volledig is, dan kan hij daarvan niet direct in hoger beroep gaan. Het vonnis houdende een bewijsopdracht is namelijk een tussenvonnis (een interlocutoir vonnis). Appel tegen tussenvonnissen is uitgesloten (art. 337 lid 2 Rv); pas nadat eindvonnis is gewezen kan (ook) tegen het tussenvonnis worden opgekomen. De rechter kan tussentijds appel, al dan niet op verzoek van (één van de) partijen,2 toestaan. Een bewijsopdracht is een voorlopige beslissing, tenzij de rechter daarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud aangeeft hoe hij over de zaak zal beslissen indien het opgedragen bewijs al of niet geleverd zal worden, in welk geval er sprake is van een bindende eindbeslissing.3 De rechter mag van een dergelijke beslissing in dezelfde instantie in beginsel niet terugkomen, tenzij blijkt van zodanige bijzondere omstandigheden dat het onaanvaardbaar zou zijn dat de rechter aan die eindbeslissing gebonden blijft.4 Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer één der partijen zich ten tijde van het tussenvonnis nog onvoldoende heeft kunnen uitlaten over een speciaal geschilpunt en partijen inmiddels in de gelegenheid zijn geweest een inhoudelijk debat daarover te voeren. Maakt de uiteindelijk verliezende partij bezwaar tegen de waardering van het bewijs dat zij heeft bijgebracht, dan is op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep ook van rechtswege de bewijslastverdeling aan de orde.5
Ziet verweerder na een bewijsopdracht af van bewijslevering met een getuigenverhoor, dan zal de stelling tot het bewijs waarvan verweerder was toegelaten, als onbewezen worden verworpen.